Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 april 2006
gepubliceerd op 13 april 2006

Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad van Financiën

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2006003239
pub.
13/04/2006
prom.
03/04/2006
ELI
eli/besluit/2006/04/03/2006003239/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 APRIL 2006. - Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad van Financiën


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De Hoge Raad van Financiën vindt zijn oorsprong in het koninklijk besluit van 31 januari 1936 houdende instelling van een Hoge Raad van Financiën. Het doel was de talrijke adviserende commissies die bij het Ministerie van Financiën werkzaam waren in één enkel adviesorgaan samen te smelten. Deze Raad functioneerde na de tweede wereldoorlog nog nauwelijks en nadat in het Verslag van 31 maart 1962 van de Regeringscommissie voor de studie van de financiële problemen van de economische expansie een diepgaande hervorming van de Hoge Raad van Financiën werd geadviseerd, werd een reorganisatie doorgevoerd bij het koninklijk besluit nr. 17 van 23 mei 1967, waarna bij koninklijk besluit van 30 januari 1969 de leden ervan werden benoemd. Een nieuwe reorganisatie volgde bij het koninklijk besluit van 16 april 1981, dat de samenstelling van de Raad verruimde met nieuwe leden, uit vooral de academische kringen, die onderlegd en ervaren waren op fiscaal, economisch en financieel gebied. De adviesbevoegdheden van de Raad werden uitgebreid tot het begrotingsbeleid in ruime zin.

Het voorliggend ontwerp van besluit heft het koninklijk besluit van 20 juni 1989 betreffende de Hoge Raad van Financiën op. Het besluit van 20 juni 1989 reorganiseerde de Raad om rekening te houden met de nieuwe structuren van de Staat.

Het artikel 49, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten creëerde binnen de Hoge Raad van Financiën een afdeling « Financieringsbehoeften van de Overheid », die, via haar adviezen, moest waken over het behoud van de economische unie en de monetaire eenheid. De samenstelling van deze afdeling werd bepaald door vermeld artikel 49, § 6.

Van de daaruit voortvloeiende noodzaak de Hoge Raad te reorganiseren werd gebruik gemaakt om de organisatie van de Raad aan te passen aan de toenmalig eigentijdse eisen van het te voeren financieel en fiscaal beleid van het Land. Dit leidde tot de oprichting van de permanente afdelingen « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » en « Financiële Instellingen en Markten ».

De sindsdien gewijzigde omstandigheden noodzaken tot een nieuwe hervorming van de Raad.

De afdeling « Financiële Instellingen en Markten » had van bij de start een vrij beperkte adviesbevoegdheid gegeven bestaande instellingen zoals de Nationale Bank van België en de toenmalige Bankcommissie. De wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, hevelde de reeds beperkte adviesbevoegdheid van de afdeling over naar de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen. Voorliggend ontwerp van besluit schaft dan ook de afdeling « Financiële Instellingen en Markten » af.

Anderzijds werd bij koninklijk besluit van 28 februari 2002 een nieuwe afdeling « Controle op de overdracht van de federaal geïnde fiscale ontvangsten » opgericht waarvan de taak erin bestond via een jaarlijks advies, controle uit te oefenen over de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de overdracht van federaal geïnde fiscale ontvangsten aan de lokale besturen.

Met het oog op vereenvoudiging en met de zorg alle adviesbevoegdheden op het niveau van de Hoge Raad van Financiën, inzake fiscaliteit en parafiscaliteit in één afdeling samen te brengen, voorziet het onderhavig ontwerp van besluit dat de afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » naast haar reeds bestaande bevoegdheid, ook in zal staan voor de controle van de overdracht van de federaal geïnde fiscale ontvangsten aan de lokale besturen. Mede hiervoor voorziet het ontwerp van koninklijk besluit in een gelijk aantal vertegenwoordigers van de Federale Overheid en van de deelregeringen.

Teneinde de lokale besturen bij de controle van de overdrachten te betrekken zal de Minister van Financiën de Gewesten uitnodigen elk twee deskundigen aan te duiden die, naar aanleiding van het jaarlijks advies betreffende de overdrachten, de leden van de afdeling bij de uitvoering van die taak kunnen bijstaan.

Artikel 12 van het ontwerp van het besluit voorziet in de organisatie van een secretariaat dat ermee belast is de Raad bij te staan. De leden van dat secretariaat, die door de Minister van Financiën worden aangewezen, behoren tot de Studie- en Documentatiedienst van de FOD Financiën. Er werd evenwel beslist dat in een bureau zou worden voorzien bij de FOD Budget en Beheerscontrole teneinde te zorgen voor een logistieke ondersteuning van de secretariaatsactiviteiten die specifiek zijn voor de Afdeling « Financieringsbehoeften van de Overheid ».

De artikelen 13 en 14 van het ontwerp van besluit voorzien in de mogelijkheid externe deskundigen te raadplegen.

In verband met de opmerkingen van de Raad van State in het advies nr. 39.922/2 van 27 februari 2006 wordt het volgende opgemerkt : - de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en de gewesten in de permanente afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit is niet langer verplicht, maar enkel nog facultatief; artikel 92ter, eerste lid, van de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 is dan niet van toepassing (zie arrest Arbitragehof van 10 februari 1999, nr. 15/99 en de adviezen nrs. 32.012/3, 33.494/2/V en 33.495/2/V van de Raad van State); - overeenkomstig artikel 6 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds, wordt inderdaad een « Studiecommissie voor de vergrijzing » opgericht binnen de Hoge Raad van Financiën; overeenkomstig artikel 10 van voormelde wet maken slechts 2 leden van de Hoge Raad van rechtswege deel uit van deze Studiecommissie; de overige leden van de Studiecommissie worden door de Koning benoemd, zonder dat daarbij uitdrukkelijk voorzien is dat die leden ook deel moeten uitmaken van de Hoge Raad van Financiën; tot op heden is de Studiecommissie volgens dat principe samengesteld; - aangezien het principe van de toekenning van een presentiegeld, zoals in het verleden, reeds in het koninklijk besluit is opgenomen, kunnen de uitvoeringsmodaliteiten ervan geregeld worden in het reglement van orde.

Voor het overige werd rekening gehouden met de formele opmerkingen van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 39.922/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 21 februari 2006 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de Hoge Raad van Financiën », heeft op 27 februari 2006 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus : « Le délai demandé pour la communication de l'avis est justifié par le fait : - que le Conseil supérieur des Finances actuel n'est plus en état de se réunir et - que le Conseil doit pouvoir être constitué dans les plus brefs délais possibles afin 'il dispose du temps nécessaire à la préparation, dans les meilleurs conditions, eu son avis relatif à l'exécution du programme de stabilité et de son Rapport annuel d'ici à juillet 2006. » Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerking Artikel 10, § 1, eerste streepje, van het ontwerp, juncto artikel 5, 3°, ervan, bepaalt dat in de Hoge Raad van Financiën, en in de permanente afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » ervan, leden aanwezig zijn die aangewezen zijn door de gemeenschapsen gewestregeringen. Die aanwezigheid dient zich niet aan als een loutere mogelijkheid waarover de betrokken entiteiten elk vrij kunnen oordelen, maar als een eenzijdig opgelegde verplichting. Krachtens artikel 92ter, eerste lid (1), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen echter kan « de vertegenwoordiging van de Gemeenschappen en de Gewesten, naargelang van het geval, in de beheers- of beslissingsorganen van de nationale instellingen en organismen, onder meer met een adviserende en controlerende taak », die de Koning aanwijst, geregeld worden bij een koninklijk besluit dat uitgevaardigd wordt niet alleen na overleg in de Ministerraad, maar ook « na akkoord van de bevoegde Regeringen ».

Daaruit volgt dat, wil men het beginsel van de wederkerige autonomie van de federale overheid, de gewest- en gemeenschapsoverheden niet schenden, de enige manier waarop de regeling beoogd in de hierboven genoemde artikelen (2) kan worden ingesteld, bestaat in het toepassen van de procedure geregeld in artikel 92ter, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, die tegelijkertijd het optreden van de Koning en de instemming van de gewesten en de gemeenschappen vereist.

Wat dat betreft acht de afdeling Wetgeving het nuttig erop te wijzen dat de adviezen gegeven door de Waalse Regering, de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering over het ontwerpbesluit, adviezen vereist bij artikel 49, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, niet kunnen gelden als « akkoord » in de zin van artikel 92ter, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen: naast het feit dat het gaat om een advies en niet om een « akkoord », konden die adviezen, die aangevraagd zijn op de grondslag van het voornoemde artikel 49, § 6, per definitie alleen betrekking hebben op de aspecten van het ontwerp die te maken hebben met de tenuitvoerlegging van artikel 49, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989, dat wil zeggen de aspecten aangaande de afdeling « Financieringsbehoeften van de overheid » van de Hoge Raad van Financiën (3). (1) dat bij artikel 42 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen van toepassing wordt verklaard op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.(2) De algemene opmerking betreft immers niet de leden die met toepassing van artikel 5, 2°, en 9, § 1, derde lid, vierde streepje, van het ontwerp, aangewezen worden door de gemeenschappen en de gewesten, aangezien de aanwezigheid van die leden in de Hoge Raad van Financiën en in de afdeling « Financieringsbehoeften van de overheid » rechtstreeks het gevolg is van artikel 49, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.(3) De afdeling Wetgeving wijst er overigens op dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in zijn advies uitgebracht op de grondslag van artikel 49, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 enkele voorstellen doet die niets uitstaande hebben met de afdeling « Financieringsbehoeften van de overheid », maar te maken hebben met de samenstelling en de werkwijze van de afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » van de Hoge Raad van Financiën, voorstellen waarop niet is ingegaan in het voorliggende ontwerpbesluit. Bijzondere opmerkingen Aanhef In een nieuw derde lid moet verwezen worden naar het koninklijk besluit van 20 juni 1989 betreffende de Hoge Raad van Financiën, dat bij artikel 16 van het ontwerp wordt opgeheven.

Dispositie Artikel 2 Uit artikel 3, eerste lid, van het ontwerp volgt dat de Minister van Financiën aan de Raad onderwerpen ter beraadslaging kan voorleggen die onder meer betrekking hebben op een financiële aangelegenheid.

Het verdient bijgevolg aanbeveling in het tweede lid van de voorliggende bepaling, in fine, te schrijven « van het fiscaal beleid, het financieel beleid en het begrotingsbeleid ».

Artikel 3 1. In het eerste lid van de Franse versie van het ontwerp, schrijve men « ses » in plaats van « ces ».2. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt erop gevestigd dat, aangezien het aantal stemgerechtigde leden van de Raad teruggebracht wordt van 30 naar 26, meer dan twee derde van de leden van de Raad vereist zal zijn om met toepassing van het tweede lid een standpunt aan te kunnen nemen. 3. Vanwege opmerking 3.3. in het advies uitgebracht op 14 februari 2006 door de Inspecteur van Financiën, behoort in het ontwerp - de gemachtigde van de minister is het daarmee eens - ook voorzien te worden in het verstrekken, aan de Minister van Begroting, van de adviezen die hij gevraagd heeft of die op eigen initiatief door de Raad zouden worden uitgebracht over kwesties van begrotingsbeleid.

Daarnaast zou het nuttig zijn een termijn te bepalen voor adviezen die gegeven worden op verzoek van de Minister van Financiën en de Minister van Begroting.

Artikel 5 1. De samenstelling van de Hoge Raad van Financiën, in uitzicht gesteld in het ontworpen koninklijk besluit, moet ervoor zorgen dat de Studiecommissie voor de vergrijzing, die binnen de Hoge Raad van Financiën opgericht is bij artikel 6 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voorgedragen vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds, kan bestaan uit de leden genoemd in artikel 10 van de voornoemde wet van 5 september 2001 (4). Daartoe dient bepaald te worden dat het lid van de Hoge Raad van Financiën dat met toepassing van artikel 5, 4°, van het ontwerp voorgedragen zal worden door de Minister van Sociale Zaken, gekozen moet worden uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement Sociale Zaken (5).

Om dezelfde redenen moet ook bepaald worden dat één van de leden van Hoge Raad van Financiën voorgedragen door de Minister van Financiën en één van de leden van de Raad, voorgedragen door de Minister van Begroting, gekozen moeten worden uit de ambtenaren van de studiediensten van die beide departementen (6). (4) Om geen misvatting te laten bestaan omtrent de juiste samenstellende delen van de Hoge Raad van Financiën, waarvan ten onrechte gedacht zou kunnen worden dat deze beperkt zijn tot wat bepaald is in het ontwerp, verdient het aanbeveling om in een overweging van de aanhef, of in het verslag aan de Koning dat bekendgemaakt zal worden in het Belgisch Staatsblad, te wijzen op het bestaan van de voornoemde wet van 5 september 2001, die tot gevolg heeft dat de Hoge Raad van Financiën niet alleen bestaat uit de twee permanente afdelingen genoemd in artikel 8 van het ontwerp, maar ook uit een Studiecommissie voor de vergrijzing.Wat dat betreft kan er niet van uitgegaan worden dat de vermelding van dat Comité in artikel 4 van het ontwerp voldoende is om duidelijk te maken dat het ingesteld wordt binnen de Hoge Raad van Financiën. (5) Zie artikel 10, tweede lid, 5°, van de voornoemde wet van 5 september 2001.(6) Zie artikel 10, tweede lid, 3° en 4°, van de voornoemde wet van 5 september 2001.2. Wat de leden genoemd in 3 ° betreft, wordt verwezen naar de algemene opmerking. Artikel 9 In paragraaf 3 moeten de woorden « lid van een gemeenschaps- of gewestraad » vervangen worden door de woorden « lid van het parlement van een gemeenschap of een gewest ». Dezelfde opmerking geldt voor paragraaf 5 van artikel 10.

Artikel 10 1. Wat betreft het eerste streepje van paragraaf 1 wordt verwezen naar de algemene opmerking.In het geval dat het « akkoord » vereist in artikel 92ter, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zou worden verkregen, geeft het voorliggende artikel aanleiding tot de volgende opmerking. 2. De steller van het ontwerp mag niet uit het oog verliezen dat, wanneer deelentiteiten deel mogen nemen aan de werkzaamheden van een federaal orgaan, die mogelijkheid geboden moet worden aan alle deelentiteiten die bevoegdheden hebben die relevant zijn ten aanzien van de taak van het adviesorgaan (7). In casu is de permanente afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » van de Hoge Raad van Financiën inzonderheid bevoegd om « jaarlijks advies (uit te brengen) omtrent de overdracht van fiscale ontvangsten door de Federale Overheid geind voor rekening van de lokale besturen ». (7) Zie de adviezen 39.847/VR en 39.848/VR, uitgebracht op 8 februari 2005 door de verenigde kamers van de afdeling Wetgeving van de Raad van State over voorstellen van wet « tot oprichting van een Federale Adviesraad voor Senioren » en « tot oprichting van een Federale Adviesraad voor de sector van de senioren ».

Voor de gemeenten die deel uitmaken van het Duitse taalgebied, oefent de Duitstalige Gemeenschap krachtens de decreten van 27 mei 2004 en 1 juni 2004 betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van sommige bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake de ondergeschikte besturen de bevoegdheden uit van het Waalse Gewest in de aangelegenheden genoemd in artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 6°, 7°, 9°, 10° (8), en in artikel 7 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Ten aanzien van de taken toebedeeld aan de afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » van de Hoge Raad van Financiën, moet de steller van het ontwerp nagaan of het, in het licht van de bevoegdheden uitgeoefend door de Duitstalige Gemeenschap in verband met de « plaatselijke besturen », niet nodig is de Duitstalige Gemeenschap, indien deze ermee instemt, de mogelijkheid te bieden een lid voor te dragen dat zitting zou hebben in die afdeling van de Hoge Raad van Financiën.

Artikel 13 In algemene zin is de afdeling Wetgeving van oordeel dat de vraag of vergoedingen worden toegekend aan de leden van een adviesraad, een essentieel gegeven is in verband met de oprichting, organisatie en werkwijze daarvan. Het regelen van die kwestie mag dan ook niet overgelaten worden aan het reglement van orde van de adviesraad. (8) Zie artikel 1, eerste lid, 4°, van de decreten van 27 mei 2004 en 1 juni 2004 voor de juiste regels met betrekking tot de overheveling van de uitoefening van de bevoegdheid genoemd in artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 10°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;

De heer Ph. Quertainmont en Mevr. M. Baguet, staatsraden;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Ronvaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte, staatsraad.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins.

3 APRIL 2006. - Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad van Financiën ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, inzonderheid op artikel 49, § 6;

Gelet op de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de fiscale en financiële bepalingen, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds, inzonderheid op artikel 10;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juni 1989 betreffende de Hoge raad van Financiën;

Gelet op advies van 22 december 2005 van de Waalse Regering;

Gelet op het advies van 22 december 2005 van de Regering van de Franstalige Gemeenschap;

Gelet op het advies van 22 december 2005 van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het advies van 25 januari 2006 van de Vlaamse Regering;

Gelet op de notificatie van 1 februari 2006 van het Overlegcomité;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 14 februari 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting gegeven op 17 februari 2006;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid : - dat de huidige Hoge Raad van Financiën niet meer kan vergaderen; - dat de Raad zo spoedig mogelijk moet kunnen worden samengesteld opdat hij over de nodige tijd zou beschikken om in de beste voorwaarden zijn advies over de uitvoering van het stabiliteitsprogramma en zijn Jaarverslag tegen juli 2006 voor te bereiden;

Gelet op het advies nr. 39.922/2 van de Raad van State, gegeven op 27 februari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - De Hoge Raad van Financiën

Artikel 1.Er wordt bij de Federale Overheidsdienst Financiën, een Hoge Raad van Financiën opgericht, hierna de Raad genoemd.

Art. 2.De bevoegdheden van de Raad zijn van technische en raadgevende aard.

Onverminderd de bevoegdheden van de afdeling bedoeld in artikel 9, is de Raad ermede belast de Minister van Financiën en de Minister van Begroting te adviseren bij de voorbereiding van het fiscaal beleid, het financieel beleid en het begrotingsbeleid.

Art. 3.In het raam van zijn bevoegdheden beraadslaagt de Raad over de aangelegenheden die hem worden voorgelegd door de Minister van Financiën, voor wat betreft aangelegenheden van fiscale of financiële aard, of door de Minister van Begroting voor wat betreft aangelegenheden van budgettaire aard.

Wanneer de Raad zelf kennis neemt van een probleem, is de meerderheid bestaande uit twee derden van de leden vereist opdat een standpunt zou worden aangenomen.

De Raad verstrekt aan de Minister van Financiën, op aanvraag van deze laatste of op eigen initiatief, adviezen over de aangelegenheden waarover hij heeft beraadslaagd.

De Raad verstrekt aan de Minister van Begroting, op aanvraag van deze laatste of op eigen initiatief, adviezen over de aangelegenheden van begrotingsbeleid waarover hij heeft beraadslaagd. HOOFDSTUK II. - De samenstelling van de Raad

Art. 4.De voorzitter van de Raad is de Minister van Financiën. De Raad telt twee vice-voorzitters aangeduid door de Minister van Financiën en de Minister van Begroting. De ene vice-voorzitter wordt benoemd als vervanger van de voorzitter in geval van diens afwezigheid. De andere vice-voorzitter wordt benoemd als voorzitter van de Studiecommissie voor de vergrijzing, zoals voorzien in het artikel 10 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van het Zilverfonds. De twee vice-voorzitters maken geen deel uit van de in artikel 8 vermelde permanente afdelingen.

De voorzitter leidt de debatten. Hij neemt niet deel aan de stemming.

Art. 5.De Raad wordt samengesteld uit : 1° zes leden door Ons benoemd wegens hun bijzondere onderlegdheid en ervaring op budgettair en economisch gebied : a) drie leden op voordracht van de Nationale Bank van België;b) één lid op voordracht van de Minister van Financiën;c) één lid op voordracht van de Minister van Begroting;d) één lid op gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën en van de Minister van Begroting;2° zes leden door Ons benoemd wegens hun bijzondere onderlegdheid en ervaring op financieel en economisch gebied, op voordracht van de Minister van Financiën en van de Minister van Begroting en op voordracht van de Regeringen van de gemeenschappen en van de gewesten, onder wie : a) twee leden worden voorgedragen door de Regering van de Vlaamse Gemeenschap b) één door de Regering van de Franse Gemeenschap;c) één door de Regering van het Waalse Gewest;d) twee door de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarvan een lid tot de Franse taalrol en het andere tot de Nederlandse taalrol behoort;3° zes leden door Ons benoemd wegens hun bijzondere onderlegdheid op fiscaal gebied, onder wie een wordt voorgedragen door de Regering van het Waalse Gewest indien ze het wenst, één door de Regering van de Franse Gemeenschap indien ze het wenst, twee door de Regering van de Vlaamse Gemeenschap indien ze het wenst en twee door de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest indien ze het wenst, waarvan een lid tot de Franse taalrol en het andere tot de Nederlandse taalrol behoort;4° vier leden door Ons benoemd, wegens een bijzondere onderlegdheid op fiscaal of parafiscaal gebied, op voordracht van de Minister van Financiën en waarvan twee op voorstel van de Minister van Begroting en één respectievelijk op voorstel van de Minister van Sociale Zaken en van het Federaal Planbureau;5° twee leden door Ons benoemd wegens hun bijzondere onderlegdheid en ervaring op fiscaal gebied, op voordracht van de Minister van Financiën;6° de twee vice-voorzitters vermeld in artikel 4.

Art. 6.Het mandaat van de leden van de Raad duurt vijf jaar; het kan worden vernieuwd. HOOFDSTUK III. - De organisatie en werking van de Raad Afdeling I. - Het bureau

Art. 7.Een bureau wordt belast met de voorbereiding en de organisatie van de werkzaamheden van de Raad. Het bureau bestaat uit de voorzitter, de twee vice-voorzitters, de voorzitters van de permanente afdelingen, het lid voorgedragen door de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 5, 1°, b, een lid voorgedragen door de Minister van Begroting, van een lid vertegenwoordiger van de Nationale Bank van België en van het lid vertegenwoordiger van het Federaal Planbureau. Afdeling II. - De permanente afdelingen

Art. 8.In de Raad worden twee permanente afdelingen samengesteld : 1° de permanente afdeling « Financieringsbehoeften van de overheid »;2° de permanente afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit ».

Art. 9.§ 1. De permanente afdeling « Financieringsbehoeften van de overheid » is samengesteld uit een voorzitter en uit elf andere leden door Ons op voordracht van de Ministers van Financiën en van Begroting benoemd.

De voorzitter is het lid dat overeenkomstig artikel 5, 1°, d, gezamenlijk door de Minister van Financiën en de Minister van Begroting wordt voorgedragen.

Tot de elf in het eerste lid bedoelde leden behoren in ieder geval : - het lid overeenkomstig artikel 5, 1°, b, voorgedragen door de Minister van Financiën; - het lid overeenkomstig artikel 5, 1°, c, voorgedragen door de Minister van Begroting; - de drie leden van de Raad voorgesteld door de Nationale Bank van België; - de zes leden van de Raad bedoeld in artikel 5, 2°.

De helft van de in deze paragraaf bedoelde leden zijn Franstalig, de andere helft Nederlandstalig. § 2. De afdeling vervult de opdrachten bedoeld in artikel 49, § 6, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten.

Wanneer de Minister van Financiën aan deze afdeling in uitvoering van artikel 49, § 6, derde lid, een advies vraagt, dan stelt hij een termijn vast binnen dewelke dit advies moet gegeven worden. Deze termijn mag niet minder dan vijftien dagen bedragen. In uitzonderlijke en behoorlijk met redenen omklede omstandigheden kan de termijn minder dan vijftien dagen bedragen, zonder evenwel tot minder dan drie werkdagen herleid te worden. § 3. De leden van de afdeling kunnen geen mandaten uitoefenen van lid van de Wetgevende Kamers, van lid van het parlement van een gemeenschap of een gewest, van bestendig afgevaardigde, van burgemeester of van schepen van gemeenten met meer dan dertigduizend inwoners. Zij mogen geen deel uitmaken van het kabinet van een lid van de Federale Regering of van een lid van een Regering van de gemeenschappen en de gewesten.

Art. 10.§ 1. De permanente afdeling « Fiscaliteit en Parafiscaliteit » bestaat uit twaalf leden : - de zes leden bedoeld in artikel 5, 3°; - de vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken; - de vertegenwoordiger van het Federaal Planbureau; - twee leden aangewezen door de Minister van Financiën; - twee leden aangewezen door de Minister van Begroting. § 2. De voorzitter van de afdeling wordt gekozen door en onder haar leden. § 3. De afdeling is gemachtigd binnen de perken van de bevoegdheden van de Raad, op vraag van de Minister van Financiën of op eigen initiatief, een advies uit te brengen over alle algemene problemen op fiscaal en parafiscaal gebied. § 4. De afdeling brengt jaarlijks advies uit omtrent de overdracht van fiscale ontvangsten door de Federale Overheid geïnd voor rekening van de lokale besturen. § 5. De leden van de afdeling kunnen geen mandaten uitoefenen van lid van de Wetgevende Kamers, van lid van een gemeenschaps- of gewestraad, van bestendig afgevaardigde, van burgemeester of van schepen van gemeenten met meer dan dertigduizend inwoners. Zij mogen geen deel uitmaken van het kabinet van een lid van de Federale Regering of van een lid van een Regering van de gemeenschappen en gewesten. Afdeling III. - Tijdelijke werkgroepen

Art. 11.De Raad kan in zijn schoot tijdelijke werkgroepen oprichten waarvan hij de opdracht en de samenstelling bepaalt. Afdeling IV. - Het secretariaat

Art. 12.Een secretariaat, waarvan de leden aangewezen worden door de Minister van Financiën is belast met het bijstaan van de Raad, het bureau, de permanente afdelingen en de werkgroepen. De leden van dit secretariaat worden gekozen uit de personeelsleden van de Studie- en Documentatiedienst van de Federale Overheidsdienst Financiën. De directie van het secretariaat wordt verzekerd door de Directeur-generaal van de Studie- en Documentatiedienst van het Algemeen Secretariaat van de Federale Overheidsdienst Financiën. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen

Art. 13.De Raad stelt zijn reglement van inwendige orde op. Dit reglement wordt goedgekeurd door de Minister van Financiën.

Dat reglement kan, onder de voorwaarden welke het bepaalt, voorzien in de toekenning van presentiegeld, van vergoedingen, of in de terugbetaling van onkosten, aan de leden van de Raad alsook aan de personeelsleden van het secretariaat en aan de eventueel geraadpleegde deskundigen.

Art. 14.De Raad, het bureau, de permanente afdelingen en de werkgroepen kunnen, in de loop van hun werkzaamheden, de personen horen van wie het advies hun nuttig voorkomt. Desgevallend kunnen zij een beroep doen op deskundigen.

Art. 15.Ieder jaar stelt de Raad een verslag op over zijn werkzaamheden. Dit verslag wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. HOOFDSTUK V. - Opheffings- en eindbepalingen

Art. 16.Het koninklijk besluit van 20 juni 1989 betreffende de Hoge Raad van Financiën wordt opgeheven.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 18.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 april 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^