Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 december 2003
gepubliceerd op 19 februari 2004

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsduurvermindering

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003201597
pub.
19/02/2004
prom.
03/12/2003
ELI
eli/besluit/2003/12/03/2003201597/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsduurvermindering (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de arbeidsduurvermindering.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 december 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997 Arbeidsduurvermindering (Overeenkomst geregistreerd op 9 februari 1998 onder het nummer 47057/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

Men verstaat onder « arbeiders » : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Arbeidsduurvermindering

Art. 2.Onverminderd de bepalingen in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991), hebben de bij artikel 1 bedoelde arbeiders recht op zes rustdagen voor 1998.

De data van de rustdagen voor 1998 zijn als volgt vastgesteld : - 23 december 1998; - 24 december 1998; - 28 december 1998; - 29 december 1998; - 30 december 1998; - 31 december 1998.

Art. 3.Het is verboden de bij artikel 1 bedoelde arbeiders gedurende de bij artikel 2 voorziene rustdagen tewerk te stellen.

In afwijking van dit verbod, mogen de arbeiders gedurende deze rustdagen worden tewerkgesteld : 1o wanneer de ondernemingen waarin zij tewerkgesteld zijn, gewoonlijk een periode van intense activiteit kennen op het ogenblik van de toekenning van de rustdagen; 2o wanneer zij belast zijn met de klantendienst bij handelaars in bouwmaterialen, met uitzondering van het vervoer; 3o in de gevallen waar arbeid op zondag is toegestaan bij artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971).

Art. 4.De arbeiders die gedurende de bij artikel 2 bedoelde rustdagen worden tewerkgesteld, hebben recht op inhaalrust. Deze inhaalrustdagen moeten worden toegekend : 1o binnen de zeven maanden die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, alinea 2, 1o; 2o binnen de zes weken die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht, in het geval de tewerkstelling is gebeurd in toepassing van artikel 3, alinea 2, 2o en 3o.

Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, moet de werkgever het aantal niet-toegekende inhaalrustdagen vermelden op het bewijs van volledige werkloosheid C4.

Art. 5.De in artikel 2 bedoelde rustdagen schorsen de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en geven recht op een dagelijkse forfaitaire vergoeding die gelijk is aan de werkloosheidsuitkering, vermeerderd met de aanvullende werkloosheidsuitkering die dor het « Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf » wordt toegekend.

Deze vergoeding valt ten laste van het « Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf » en wordt betaald door de organisaties die deze overeenkomst ondertekenen aan de arbeiders die, bij het begin van de rustperiode, door een arbeidsovereenkomst gebonden zijn aan een bij artikel 1 bedoelde werkgever alsook aan de arbeiders die in de 60 dagen voorafgaand aan het begin van de rustperiode ontslagen worden door een bij artikel 1 bedoelde werkgever, behalve omwille van dringende reden.

Deze vergoeding wordt prorata temporis toegekend aan de arbeiders die verbonden zijn geweest voor een bepaalde tijd van minstens drie maanden en in volledige onvrijwillige werkloosheid zijn tijdens de periode van de rustdagen. De praktische uitvoeringsmodaliteiten zullen vastgesteld worden door de raad van bestuur van het « Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf ». HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen

Art. 6.De patronale dienst bij artikel 23 van de statuten van het « Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf » is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 7.De opzeggingstermijn betekend door de werkgever wordt geschorst tijdens de periode van de rustdagen die in de eindejaarsperiode worden toegekend. HOOFDSTUK IV. - Geldigheidsduur

Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 januari 1998 en treedt buiten werking op 31 december 1998.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 december 2003.

De Minister van Werk, F. VANDENBROUCK

^