Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 juni 1999
gepubliceerd op 13 juni 1999

Koninklijk besluit betreffende de invoering van de mogelijkheid van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de leden van een beroepsbrandweerkorps

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1999000513
pub.
13/06/1999
prom.
03/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/03/1999000513/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JUNI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de invoering van de mogelijkheid van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de leden van een beroepsbrandweerkorps


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, inzonderheid op het artikel 9, vervangen bij de gewone wet van 16 juli 1993;

Overwegende dat de Gewestregeringen bij het ontwerp van dit besluit werden betrokken;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 mei 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 17 mei 1999;

Gelet op het Protocol nr. 99/06 van 18 mei 1999 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Overwegende dat het operatief brandweerpersoneel geconfronteerd wordt met zware lichamelijke taken die vanaf hogere leeftijd risico's inhouden, omdat de fysieke toestand van deze ambtenaren vanaf dan niet meer dermate is dat ze deze taken nog even efficiënt, veilig en snel kunnen uitvoeren als hun jongere collega's;

Overwegende dat dit personeel specifieke prestaties moet leveren, waardoor het onderhevig is aan extreme temperaturen, gevaarlijke stoffen en lawaai; dat deze zware en gevaarlijke prestaties het cardiovasculaire systeem van brandweerlieden zwaar op de proef stelt;

Overwegende dat deze risico's de operationaliteit en de kwaliteit van de interventies van de brandweerdiensten in het gedrang kunnen brengen, wat, gelet op hun veiligheidskarakter en de bescherming van de bevolking en de goederen, absoluut vermeden moet worden;

Overwegende dat deze vaststelling immers risico's inhoudt voor zowel de bedoelde oudere ambtenaren zelf, als voor hun jongere collega's met wie ze deze taken moeten uitvoeren;

Overwegende dat er weinig mogelijkheden bestaan om deze oudere ambtenaren te belasten met administratieve opdrachten, onder andere omdat er ter zake weinig vacatures zijn, en de ambtenaren in kwestie daarvoor niet over de nodige kwalificaties beschikken;

Overwegende dat er bijgevolg zonder uitstel een oplossing moet gevonden worden voor deze situatie, zodat de operationaliteit niet in het gedrang komt;

Overwegende dat de invoering van het verlof voorafgaand aan het pensioen, waarbij de ambtenaar die van dit verlof gebruik maakt, vervangen wordt door een jongere ambtenaar, daaraan volledig tegemoet komt;

Overwegende dat er voor de aanwerving van brandweerlieden in de gemeenten doorgaans wervingsreserves bestaan van kandidaten die geslaagd zijn voor een wervingsexamen, zodat de vervanging van oudere door jongere ambtenaren zonder verwijl mogelijk is, en waardoor de continuïteit van de dienst niet in het gedrang komt;

Overwegende dat voor heel België de leeftijdsklasse van 50 tot 59 jaar van de operatieve beroepsbrandweerlieden binnen de X-korpsen gemiddeld 36 % bevat van alle brandweerlieden van de korpsen en binnen de Y-korpsen 31 %; dat er zich echter onderling in die gemiddelden tussen de korpsen grote verschillen voordoen die liggen tussen 16 en 60 %; dat de maatregelen bepaald in het besluit hierna minstens voor sommige korpsen noodzakelijk zijn om de operationaliteit te verzekeren; dat bijgevolg de gemeenten de keuze en de tijd moeten gelaten worden, al naargelang hun specifieke situatie, om het systeem al of niet in te voeren of minstens specifieke keuzes moeten kunnen maken, eigen aan de toestand in hun brandweerkorps;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat, zoals hierboven uiteengezet, de operationaliteit in de brandweerkorpsen ernstig in het gedrang kan komen, enerzijds door de bijzondere gevaren en risico's verbonden aan de opdrachten van brandweerpersoneel op hogere leeftijd en anderzijds door het hoge aantal brandweerlieden dat in sommige korpsen tussen de 50 en 59 jaar oud is, wat bijzonder gevaarlijk kan zijn om de veiligheid van de bevolking afdoende te verzekeren; dat, gezien de inwerkingtreding van dit besluit voorzien is op 1 januari 2000, de gemeenten tijdig op de hoogte moeten zijn van de voorwaarden onder dewelke het systeem van verlof voorafgaand aan de pensionering kan toegepast worden; dat op de begrotingen daarvoor de nodige financiële middelen moeten worden voorzien, begrotingen waarover ingevolge art. 241 van de Nieuwe Gemeentewet op de eerste maandag van oktober dient beslist te worden; dat de financiële administratieve en procedurele behandeling van dit dossier vooraf dient te gebeuren en minstens enkele maanden in beslag zal nemen, daarin begrepen onder andere de voorbereiding en opstelling van het dossier, de besprekingen met de vakorganisaties en de voorbereiding en opstelling van de begroting; dat het bijgevolg noodzakelijk is dat de gemeenten ten spoedigste in kennis moeten kunnen gesteld worden van de bepalingen van dit besluit;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en Veiligheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt met de term « gemeente » of « gemeentelijk » ook een brandweerintercommunale en de Brusselse Hoofdstedelijke dienst voor brandweer en dringende medische hulp bedoeld.

Met de term « gemeenteraad » wordt eveneens het bevoegde orgaan van een brandweerintercommunale en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad bedoeld.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op het statutair operatief personeel van de gemeentelijke openbare brandweerdiensten. HOOFDSTUK II. - Reglementaire bepalingen

Art. 3.§ 1. De gemeenteraad kan, binnen een periode van maximaal twee jaar die ingaat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, voor het personeel bedoeld in artikel 2, binnen de grenzen van de hierna gestelde voorwaarden, beslissen tot een vrijwillige maatregel van verlof voorafgaand aan de pensionering. § 2. Naar keuze van de gemeenteraad kan dit verlof van toepassing zijn op de personeelsleden : - van alle graden of van sommige categorieën van graden; - vanaf tenminste ofwel 56 jaar ofwel 57 jaar ofwel 58 jaar en die minder dan 60 jaar oud zijn, en die tenminste 25 jaar aanneembare dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en van andere perioden die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking worden genomen.

Art. 4.Het verlof wordt toegekend op verzoek van het betrokken personeelslid.

De aanvraag geschiedt schriftelijk ten aanzien van de betrokken gemeente en ten minste twee maanden vóór de datum van aanvang van het verlof vermeld in het verzoekschrift.

Het verlof vangt aan op de eerste dag van een kalendermaand.

De mogelijkheid van het verlof is, naar keuze van de gemeenteraad, beperkt tot maximaal 5 jaar vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van de beslissing van de gemeenteraad.

Art. 5.Het personeelslid is met verlof tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft.

De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld en het personeelslid behoudt tijdens deze periode zijn rechten op bevordering in de weddeschaal die hij genoot vóór de aanvang van het verlof.

Het personeelslid dat in verlof wordt gesteld, gaat de verplichting aan het wettelijk rustpensioen op te nemen bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Art. 6.Het personeelslid met verlof voorafgaand aan de pensionering ontvangt een wachtgeld gelijk aan 80 % van zijn laatste activiteitswedde.

Onder laatste activiteitswedde dient te worden verstaan de laatst toegekende jaarwedde voor volledige prestaties, de aanvullende wedde en het ontvangen bedrag voor onregelmatige prestaties.

Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage worden volgens dezelfde proporties toegekend.

Art. 7.Op de datum van pensionering en deze van de daaraan voorafgaande inverlofstelling kan na het indienen van de aanvraag niet meer worden teruggekomen.

Art. 8.Gedurende de verlofperiode worden de personeelsleden buiten kader geplaatst.

De gemeente werft voor elk personeelslid dat zij met verlof voorafgaand aan de pensionering stuurt, een nieuw statutair operatief personeelslid aan ten behoeve van de brandweerdienst.

Art. 9.De personeelsleden die het in het artikel 3 bedoelde verlof nemen, mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen, met dien verstande dat, indien de inkomsten uit de beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie, bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, overschrijden, het wachtgeld wordt verminderd of geschorst op dezelfde wijze als het rustpensioen. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 10.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.

Art. 11.Onze Minister van Pensioenen en Veiligheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen en Veiligheid, J. PEETERS

^