Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 mei 1999
gepubliceerd op 10 juli 1999

Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012360
pub.
10/07/1999
prom.
03/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/03/1999012360/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MEI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op hoofdstuk VII, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998;

Gelet op het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op artikel 832, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 maart 1958, 31 maart 1960 en 27 maart 1998, en op titel V, hoofdstuk II, afdeling V, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1960, 9 februari 1967, 11 september 1970 en 14 juni 1981, afdeling Vbis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juli 1981, afdeling VI, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 maart 1958 en 24 januari 1975 en afdeling VII, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 1969;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 26 februari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het sociaal overleg op het niveau van de Hoge Raad voor Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de werkplaatsen kon worden voortgezet totdat deze Raad zich had omgevormd tot de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk die de bevoegdheden van de vroegere Raad overnam; dat de samenstelling van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk in wezen niet verschillend was van deze van de voormelde Hoge Raad V.G.V;

Overwegende dat door de wet van 13 februari 1998 in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk echter nader werd bepaald dat de samenstelling van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk gelijk is aan deze van de Nationale Arbeidsraad, inzonderheid met het oog op de vertegenwoordiging van de kleine en middelgrote ondernemingen en met het oog op de betrokkenheid van de organisaties van de niet-commerciële sector in deze Hoge Raad;

Overwegende dat op 27 maart 1998 verschillende Koninklijke Besluiten werden uitgevaardigd betreffende het beleid inzake het welzijn op het werk en de interne en externe diensten voor preventie en bescherming op het werk; dat hierdoor de bevoegdheden van de Hoge Raad werden uitgebreid; dat deze besluiten eveneens tot gevolg hebben dat er ook binnen de Hoge Raad meer aandacht moet besteed worden aan multidisciplinariteit, inzonderheid op het vlak van de aanwezige deskundigen en de samenstelling van het secretariaat;

Overwegende dat de administratieve omkadering van de activiteiten van de Hoge Raad in het verlengde ligt van de hervorming van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;

Overwegende dat het dringend noodzakelijk is de nodige uitvoeringsmaatregelen te treffen; dat elk verder uitstel immers de goede werking van deze Hoge Raad zou in het gedrang brengen, daar hij door een gebrekkige samenstelling niet in staat zou zijn op deskundige wijze de vereiste adviezen te verstrekken in het licht van de evoluties die zich op het vlak van preventie en bescherming op het werk hebben voorgedaan sinds de inwerkingtreding van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° de Hoge Raad : de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk;3° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid. Afdeling II. - De organen van de Hoge Raad

Art. 2.De Hoge Raad wordt bij de uitoefening van zijn opdrachten bijgestaan door de volgende organen die binnen de Hoge Raad worden opgericht : 1° een uitvoerend Bureau;2° commissies ad hoc;3° een secretariaat;4° in voorkomend geval, vaste commissies. Afdeling III. - Opdrachten en samenstelling van de Hoge Raad

en benoeming van haar leden

Art. 3.De Hoge Raad is belast met het verstrekken van de adviezen bedoeld in artikel 46 van de wet.

Hij onderzoekt bovendien alle problemen die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk zoals bepaald in artikel 4, tweede lid van de wet en doet terzake voorstellen aan de Minister, wat het algemeen beleid betreft.

Hij brengt advies uit over het jaarverslag dat door de bevoegde inspectiediensten wordt opgesteld, in toepassing van het verdrag nr. 81 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, goedgekeurd bij de wet van 29 maart 1957.

Hij brengt eveneens advies uit over de verslagen die door de overheid worden opgesteld ten behoeve van de Commissie van de Europese Unie en die betrekking hebben op de praktische tenuitvoerlegging van de richtlijnen die in het kader van de Europese Unie met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk zijn uitgevaardigd.

Hij wordt tevens betrokken bij de activiteiten van het Belgisch steunpunt van het Europees Agentschap voor de veiligheid en gezondheid op het werk, inzonderheid door advies te verstrekken over de aanduiding van de Belgische vertegenwoordigers in de werkgroepen van het Agentschap.

Hij stelt een jaarverslag over zijn werkzaamheden op.

Art. 4.Overeenkomstig artikel 44 van de wet is de Hoge Raad samengesteld uit : 1° twaalf gewone leden en twaalf plaatsvervangende leden die de meest representatieve werkgeversorganisaties vertegenwoordigen;2° twaalf gewone leden en twaalf plaatsvervangende leden die de meest representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen.

Art. 5.Om gewoon of plaatsvervangend lid te kunnen zijn van de Hoge Raad moet iedere kandidaat : 1° Belg zijn of burger van de Europese Unie;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten.

Art. 6.Het mandaat van gewoon lid en van plaatsvervangend lid dat de werkgevers- of de werknemersorganisaties vertegenwoordigt, is onverenigbaar met dat van preventieadviseur in functie.

Art. 7.De gewone leden die de werkgeversorganisaties, vertegenwoordigd in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, vertegenwoordigen, worden gekozen uit de kandidaten, op een dubbele lijst voorgedragen door die organisaties.

De gewone leden die de werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, vertegenwoordigen worden gekozen uit de kandidaten op een dubbele lijst voorgedragen door die organisaties.

Deze voordrachten gebeuren door de in het eerste en tweede lid bedoelde organisaties, binnen een termijn van één maand, nadat zij hiertoe door de Minister zijn verzocht.

De voordracht en de benoeming van de plaatsvervangende leden geschieden op dezelfde wijze als voor de gewone leden.

Art. 8.Wanneer in de vervanging van een gewoon of plaatsvervangend lid moet worden voorzien, verzoekt de Minister, al naargelang het geval, de werkgeversorganisaties of de werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad, hem binnen één maand een dubbele lijst van kandidaten te bezorgen.

De personen die benoemd worden ter vervanging van een lid van de Hoge Raad beëindigen het mandaat van hun voorganger.

Art. 9.De leden die de kleine en de middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen in de Raad, worden aangeduid en vervangen op dezelfde wijze als hun vertegenwoordigers in de Nationale Arbeidsraad.

De leden die de meest representatieve werkgeversorganisaties van de niet-commerciële sector vertegenwoordigen worden betrokken bij de werkzaamheden van de Raad, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot vaststelling van de nadere regelen van de uitbreiding van de samenstelling van de Nationale Arbeidsraad tot de meest representatieve werkgeversorganisaties die de niet-commerciële sector vertegenwoordigen.

De bepalingen van het tweede lid zijn, onder dezelfde voorwaarden van het voornoemde koninklijk besluit van 7 april 1995 eveneens van toepassing op de leden die de representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen.

Art. 10.Nemen, als permanente deskundigen, deel aan de werkzaamheden van de Hoge Raad : 1° twee ambtenaren-generaal van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;2° een ambtenaar-generaal aangeduid door de Minister van Economie;3° de leidend ambtenaar van het Fonds voor arbeidsongevallen;4° de leidend ambtenaar van het Fonds voor Beroepsziekten.

Art. 11.Nemen eveneens deel aan de werkzaamheden van de Hoge Raad in de hoedanigheid van permanente deskundigen : 1° twaalf personen die bijzonder bevoegd zijn op het gebied van de arbeidsveiligheid, de arbeidsgeneeskunde, de ergonomie, de bedrijfshygiëne en de psycho-sociale aspecten van de arbeid;2° een vertegenwoordiger van de Koninklijke Vlaamse Vereniging voor Preventie en Bescherming (PreBes);3° een vertegenwoordiger van de Association royale des Conseillers en Prévention (ARCOP);4° een vertegenwoordiger van de Vereniging van externe diensten voor preventie en bescherming (CO-PREV);5° twee vertegenwoordigers van de Belgische Beroepsvereniging van arbeidsgeneesheren, waarvan één Nederlandstalige en één Franstalige;6° een vertegenwoordiger van de Belgian Ergonomic Society (BES);7° een vertegenwoordiger van PREVENT, het Instituut voor Preventie, Bescherming en Welzijn op het werk.

Art. 12.De ambtenaren bedoeld in artikel 10, worden voorgedragen door de Minister waaronder zij ressorteren.

De bestendige deskundigen, bedoeld in artikel 11, worden benoemd op voordracht van de Minister.

De Minister deelt zijn voornemen om de in de in artikel 11, 1° bedoelde deskundigen te benoemen mee aan het uitvoerend bureau van de Hoge Raad dat over een termijn van veertien dagen beschikt om zijn opmerkingen betreffende dit voornemen mede te delen. Na het verstrijken van deze termijn mag de Minister overgaan tot benoeming.

Art. 13.Kunnen eveneens deelnemen aan de werkzaamheden van de Hoge Raad in de hoedanigheid van tijdelijke deskundigen, de personen die bijzonder bevoegd zijn inzake het bestudeerde onderwerp.

De tijdelijke deskundigen worden aangesteld overeenkomstig de bepalingen van het huishoudelijk reglement van de Raad.

Art. 14.De persoon belast met de leiding van het secretariaat van de Hoge Raad vervult de functie van secretaris.

Hij wordt benoemd op de voordracht van de Minister.

Art. 15.§ 1. De gewone en plaatsvervangende leden en de permanente deskundigen worden benoemd voor zes jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar. § 2. Ieder plaatsvervangend lid wordt tot de vergaderingen van de Hoge Raad uitgenodigd en mag deze bijwonen. Hij is niet stemgerechtigd, tenzij hij een gewoon lid vervangt.

Ieder gewoon lid dat verhinderd is een vergadering bij te wonen duidt zelf zijn vervanger aan onder de plaatsvervangende leden. De Voorzitter wordt hiervan op de hoogte gebracht.

Een plaatsvervangend lid mag tegelijkertijd niet meer dan één gewoon lid vervangen. § 3. Het mandaat van de in § 1 bedoelde personen eindigt : 1° wanneer de duur van het mandaat verstreken is;2° in geval van ontslagneming;3° wanneer de organisaties of de Ministers die hen hebben voorgedragen om hun vervanging verzoeken;4° wanneer zij niet langer deel uitmaken van de organisaties die hen hebben voorgedragen.5° in geval van overlijden. Afdeling IV. - Werkingsregels

Art. 16.Alleen de gewone leden en de plaatsvervangende leden van de Hoge Raad, opgeroepen om in hun plaats te zetelen, hebben een beslissende stem. De voorzitter, de ondervoorzitter, de secretarissen en de deskundigen hebben een raadgevende stem.

Art. 17.De Hoge Raad beraadslaagt en beslist slechts geldig als ten minste de helft van de gewone of plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen en ten minste de helft van de gewone of plaatsvervangende leden die de werknemers vertegenwoordigen aanwezig zijn of geldig vertegenwoordigd zijn volgens de regels bepaald in het huishoudelijk reglement.

Na een tweede bijeenroeping beraadslaagt en beslist de Hoge Raad evenwel geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden, met beslissende stem.

Hij beraadslaagt en beslist slechts over algemene vraagstukken, terwijl de redactionele opmerkingen schriftelijk aan de voorzitter worden gestuurd voor de beraadslaging.

De door de leden ingediende voorstellen zijn concreet en gemotiveerd en worden schriftelijk gesteld.

Art. 18.De Hoge Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op dat wordt goedgekeurd door de Minister. Afdeling V. - Het uitvoerend bureau

Art. 19.Binnen de Hoge Raad wordt een uitvoerend bureau opgericht dat tot taak heeft de werkzaamheden van de Hoge Raad te regelen inzonderheid door : 1° de agenda van de vergaderingen van de Hoge Raad vast te stellen;2° de bespreking van de aan de Hoge Raad voor te leggen onderwerpen voor te bereiden;3° de procedures van onderzoek vast te stellen, inzonderheid door het oprichten van commissies ad hoc;4° er voor te zorgen dat de beslissingen van de Hoge Raad worden uitgevoerd, inzonderheid door de adviezen door te zenden;5° het in overweging nemen, het verwerpen of het terugzenden voor aanvullende inlichtingen van de voorstellen voorgelegd door de leden van de Hoge Raad of, in voorkomend geval, door de Commissies bedoeld in artikel 23.

Art. 20.Het uitvoerend bureau wordt door de Hoge Raad gekozen onder zijn leden.

Het omvat : 1° vier leden uit de gewone leden van de Raad gekozen door het geheel van de gewone leden die de werkgevers vertegenwoordigen;2° vier leden uit de gewone leden van de Raad gekozen door het geheel van de gewone leden die de werknemers vertegenwoordigen;3° twee ambtenaren-generaal van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. De voorzitter van de Hoge Raad neemt het voorzitterschap waar.

De ondervoorzitter en de secretaris van de Hoge Raad maken van rechtswege deel uit van het uitvoerend bureau. Afdeling VI. - De commissies ad hoc

Art. 21.De Commissies ad hoc zijn belast met het onderzoek van bijzondere vraagstukken inzonderheid ter voorbereiding van adviezen die door de Hoge Raad zullen worden verstrekt.

Art. 22.Zij worden opgericht voor een bepaalde duur door het uitvoerend bureau.

Zij worden voorgezeten door de voorzitter van de Hoge Raad.

Hun secretariaat wordt waargenomen door één van de ambtenaren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, die deel uitmaken van het secretariaat van de Hoge Raad en die door de ambtenaar belast met de leiding van het secretariaat wordt aangeduid.

De samenstelling van de Commissies ad hoc wordt bepaald door het uitvoerend bureau bij elke oprichting van een Commissie ad hoc of wordt bepaald volgens de regels vastgesteld in het huishoudelijk reglement. Zij bestaan ten minste uit : 1° vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties, die lid zijn van de Raad;2° ambtenaren van de voor het bestudeerd onderwerp bevoegde administraties;3° in voorkomend geval, uit deskundigen op vraag van het uitvoerend bureau. Het uitvoerend bureau deelt aan de Hoge Raad mede dat een Commissie ad hoc werd opgericht,evenals zijn samenstelling en zijn opdracht. Afdeling VII. - De vaste commissies

Art. 23.Binnen de Hoge Raad kunnen één of meerdere vaste commissies opgericht worden die bevoegd zijn voor een bepaalde bedrijfstak, een welomschreven geografisch gebied of een welbepaald onderwerp.

De regels betreffende de samenstelling, de werking en de opdrachten van deze vaste Commissies worden bepaald in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 18.

Bij de oprichting van een vaste commissie voor een bepaalde bedrijfstak worden de leden en de deskundigen bij voorkeur gekozen uit organisaties die representatief zijn voor deze bedrijfstak. Afdeling VIII. - Het secretariaat

Art. 24.Het secretariaat van de Hoge Raad is belast met het verlenen van de nodige wetenschappelijke, technische, juridische en logistieke ondersteuning aan de Hoge Raad en zijn organen.

Het staat in voor het goede verloop van de vergaderingen van de Hoge Raad en zijn organen door het opstellen van de agenda's, de notulen en de adviezen en het verzenden ervan, en het bewaart de archieven.

Het doet opzoekingen omtrent de onderwerpen die behandeld worden door de Hoge Raad en zijn organen en verstrekt hen op hun verzoek de nodige inlichtingen.

Op vraag van de voorzitter stelt het voorbereidende documenten op voor bespreking in de vergaderingen van de Hoge Raad en zijn organen.

Het stelt de ontwerpadviezen op voor de Hoge Raad op basis van de gevoerde besprekingen en de schriftelijke opmerkingen en voorstellen van de leden, ambtenaren en deskundigen. Het ontwerpadvies geeft duidelijk de gemeenschappelijke standpunten weer en vermeldt de inhoud van de verdeelde standpunten.

Het advies geeft duidelijk de gemeenschappelijke standpunten weer en vermeldt de inhoud van de verdeelde standpunten. Het verslag van de vergadering van de Hoge Raad vermeldt afzonderlijk de standpunten van de leden die niet in het advies weerhouden zijn.

Het bereidt het jaarverslag over de werkzaamheden van de Hoge Raad voor.

Het stelt eveneens de begroting op die nodig is opdat het zijn ondersteuningsfunctie ten opzichte van de Hoge Raad zou kunnen vervullen en de kosten bedoeld in artikel 28 kunnen worden betaald.

Art. 25.Het secretariaat wordt gehecht aan de administratie aangeduid door de Minister.

Het is tenminste samengesteld uit : 1° een adviseur-generaal belast met de leiding van het secretariaat;2° een academisch gevormd ingenieur;3° een arts;4° twee doctors of licentiaten in de rechten;5° twee personen die houder zijn van een universitair diploma of van een diploma van hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan. Afdeling IX. - Het statuut van de voorzitter en de ondervoorzitter

Art. 26.De voorzitter van de Hoge Raad wordt benoemd op voordracht van de Minister.

Art. 27.Binnen de vijf maanden wordt in de vervanging voorzien van de voorzitter, waarvan het mandaat een einde heeft genomen, voor de normale datum van beeïndiging ervan. In dat geval voltooit de nieuwe voorzitter het mandaat.

Art. 28.§ 1. Een forfaitaire vergoeding wegens representatiekosten kan worden toegekend aan de Voorzitter.

Het bedrag en de toekenningsmodaliteiten van deze vergoeding worden door Ons bepaald. § 2. Artikel 16 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene reiskosten is van toepassing op de Voorzitter.

Art. 29.De Voorzitter heeft de volgende opdrachten : 1° hij zorgt voor de samenroeping en de goede werking van de Hoge Raad;2° hij zit de vergaderingen van de Hoge Raad, het uitvoerend bureau en de commissies ad hoc voor, en, in voorkomend geval, deze van de vaste commissies en zorgt voor het goede verloop ervan;3° hij legt de ontwerpen van adviezen en voorstellen voor aan de Hoge Raad en zorgt ervoor dat de adviezen worden verstrekt binnen de bij de wet voorgeschreven termijnen;4° hij legt het jaarlijks activiteitenverslag voor aan de Hoge Raad.

Art. 30.De voorzitter wordt bijgestaan door een ondervoorzitter, die ambtenaar-generaal is bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Hij wordt benoemd door de Koning op voordracht van de Minister.

De ondervoorzitter vervult de opdrachten van de voorzitter wanneer deze verhinderd is. Afdeling X. - Slotbepalingen

Art. 31.In titel V, hoofdstuk II, van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, worden de volgende bepalingen opgeheven 1° artikel 832,tweede tot vijfde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 maart 1958 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1960 en 27 maart 1998;2° afdeling V dat de artikelen 841 tot 841quinquies omvat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1960, 9 februari 1967, 11 september 1970 en 14 juni 1981;3° afdeling Vbis dat de artikelen 841sexies tot 841octies omvat, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juli 1981;4° afdeling VI dat de artikelen 842 tot 842octies omvat, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 maart 1958 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 1975;5° afdeling VII dat de artikelen 843 tot 846 omvat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 1969. De bepalingen van de artikelen 832, tweede tot vijfde lid en 841 tot 842octies blijven evenwel van toepassing op de bedrijfscomités, de comités van de industriegebieden en de arrondissementscomités die zijn opgericht en werken op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, totdat deze comités zijn omgevormd tot een vaste commissie, zoals bedoeld in artikel 23.

Art. 32.Het ministerieel besluit van 24 juni 1969 tot vaststelling van de bijzondere regelen voor de benoeming en de aanduiding van de leden en de deskundigen van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, alsmede van de werkingsregelen ervan, wordt opgeheven.

Art. 33.Het ministerieel besluit van 11 december 1970 waarbij het huishoudelijk reglement van de Hoge Raad voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van het Uitvoerend Bureau opgemaakt wordt, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 4 juli 1975, wordt opgeheven, van zodra de Hoge Raad een nieuw huishoudelijk reglement heeft opgesteld, dat werd goedgekeurd door de Minister.

Art. 34.De bepalingen van de artikelen 1 tot 30 vormen titel II hoofdstuk V van de codex over het welzijn op het werk met de volgende opschriften : 1° « Titel II.- Organisatorische structuren » 2° « Hoofdstuk V.- Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk. »

Art. 35.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

De bestaande Raad blijft zijn opdrachten uitoefenen volgens de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit besluit totdat de gewone en plaatsvervangende leden van de nieuwe Hoge Raad zijn benoemd.

Art. 36.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996. Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Besluit van de Regent van 11 februari 1946, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 april 1946.

Besluit van de Regent van 27 september 1947, Belgisch Staatsblad van 3 en 4 oktober 1947.

Koninklijk Besluit van 21 maart 1958, Belgisch Staatsblad van 30 en 31 maart 1958.

Koninklijk Besluit van 31 maart 1960, Belgisch Staatsblad van 14 april 1960.

Koninklijk Besluit van 9 februari 1967, Belgisch Staatsblad van 3 maart 1967.

Koninklijk Besluit van 23 juni 1969, Belgisch Staatsblad van 1 juli 1969.

Koninklijk Besluit van 11 september 1970, Belgisch Staatsblad van 16 november 1970.

Koninklijk Besluit van 24 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1975.

Koninklijk Besluit van 14 juni 1981, Belgisch Staatsblad van 5 november 1981.

Koninklijk Besluit van 14 juli 1981, Belgisch Staatsblad van 5 november 1981.

Koninklijk Besluit van 27 maart 1998, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1998.

^