Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 mei 2003
gepubliceerd op 09 mei 2003

Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2003003280
pub.
09/05/2003
prom.
03/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/03/2003003280/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij aan Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen, heeft als oogmerk, de datum van inwerkingtreding vast te stellen van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 (hierna de programmawet), welke voorziet in een fiscaal stelsel ter bevordering van de investering in de productie van audiovisuele werken.

I. Inleiding Het fiscaal stelsel waarvan dit koninklijk besluit de inwerkingtreding verzekert, is geregeld in titel V, hoofdstuk II (artikelen 128 en 129) van de programmawet, welke een artikel 194ter invoegt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) teneinde de productie van erkende Belgische audiovisuele werken te bevorderen.

II. Beschrijving van het stelsel Dit stelsel voorziet in de vrijstelling van de belastbare winst van de binnenlandse vennootschappen en de Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen, niet zijnde de vennootschappen of inrichtingen voor de productie van audiovisuele werken, ten belope van 150 pct. van de effectief gestorte sommen in uitvoering van een raamovereenkomst voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk. De sommen kunnen ter uitvoering van de raamovereenkomst worden gestort, hetzij onder de vorm van leningen, hetzij voor het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het audiovisueel werk.

Het erkend Belgisch audiovisueel werk wordt overeenkomstig artikel 194ter, WIB 92, ingevoegd bij artikel 128 van de programmawet, gedefinieerd als een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, een animatieserie of een documentaire voor televisie en die door de bevoegde diensten van de betrokken Gemeenschap zijn erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 3 oktober 1989 (89/552/EG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brussels Gewest op 30 maart 1995 waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk, ten minste 150 pct. belopen van de totale sommen niet zijnde onder de vorm van leningen die in beginsel zijn aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst.

Het totaal van de aangewende sommen uit leningen is beperkt tot 40 pct. van de sommen die zijn aangewend in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst.

De vrijstelling is beperkt tot 50 pct. van de winst van het belastbaar tijdperk of 750.000 EUR ten name van de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap die de vrijstelling verzoekt.

Het totaal van de daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst door het geheel van de binnenlandse vennootschappen en de Belgische inrichtingen van de buitenlandse vennootschappen die de raamovereenkomst hebben gesloten voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk, mag niet meer bedragen dan 50 pct. van het totale budget van de kosten voor het erkend Belgisch audiovisueel werk.

Artikel 194ter, § 4, WIB 92, somt de voorwaarden op inzake de toekenning en het behoud van de vrijstelling van de winst.

Eén van deze voorwaarden voorziet erin dat de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten van de raamovereenkomst aangewend moeten blijven in de uitoefening van de beroepswerkzaamheid in België van de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting van de buitenlandse vennootschap welke de vrijstelling heeft verkregen (artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92).

Voor het geval één van de voorwaarden inzake de toekenning en het behoud van de vrijstelling gedurende enig boekjaar niet wordt nageleefd, wordt de voorheen vrijgestelde winst als winst van dat belastbaar tijdperk aangemerkt.

III. Aanpassing verbonden met het stelsel van staatssteun België heeft het bovenvermelde stelsel bij de Europese Commissie aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid drie, van het EG-Verdrag, in het kader van staatssteunmaatregelen, bij brief van 14 juni 2002 (dossier N 410/02).

Naar aanleiding van verschillende briefwisselingen hebben de diensten van de Europese Commissie aan de Belgische regering laten weten dat zij, als gevolg van de voormelde aanmelding van 14 juni 2002, vanaf heden hun principeakkoord kunnen hechten aan de steunmaatregel voor de productie van erkende audiovisuele werken, ingesteld bij artikel 194ter, WIB 92, ingevoegd bij artikel 128 van de programmawet, met uitzondering evenwel van de voornoemde permanentievoorwaarde voor de beroepsmatige aanwending in België van de schuldvorderingen en de eigendomsrechten vermeld in artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92.

De diensten van de Commissie zijn meer bepaald van oordeel dat het fiscaal stelsel dat door artikel 194ter, WIB 92, is ingesteld, kan worden goedgekeurd op voorwaarde dat de bepaling van artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92, door het volgende dispositief wordt vervangen : « 3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst mogen door de investeerder niet worden vervreemd vóór de verwezenlijking van het afgewerkt product welke het afgewerkt audiovisueel werk is (...); ».

De diensten van de Europese Commissie zijn inderdaad van oordeel dat de voorwaarde van niet-overdraagbaarheid van de rechten zoals die is vervat in artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92, een hinderpaal vormt voor de uitvoer en in strijd is met het vrij verkeer van kapitalen, van goederen en van diensten.

Aangezien een wetswijziging vereist is om de overeenstemming van de betrokken bepalingen met het bovenvermelde standpunt van de Europese Commissie te verzekeren, is de Belgische regering in dit stadium van oordeel dat de voorwaarde zoals verwoord door de diensten van de Europese Commissie kon worden aanvaard en heeft zij zich er te dien einde toe verbonden dat de Wetgevende Kamers de voorwaarde voorzien in artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92, wijzigen vanaf de inwerkingtreding vastgesteld door dit besluit, hetzij vanaf aanslagjaar 2004.

Om in te gaan op het advies van de Raad van State hebben de diensten van de Commissie gemeend dat de artikelen 128 en 129 van de programmawet konden ingaan voor het aanslagjaar 2004 op voorwaarde dat de Belgische regering zich er toe verbindt de tekst te wijzigen in de hierboven aangehaalde zin. Die verbintenis werd door de Regering genomen op de Ministerraad van 4 april 2003 en ter kennis van de Europese Commissie gebracht.

De regering wenst immers vanaf heden iedere vorm van onzekerheid te voorkomen met betrekking tot het werkelijke in voege treden van de steunmaatregel voor de productie van audiovisuele werken met ingang van het aanslagjaar 2004 onder de voorwaarden en de voorbehouden die hiervoor zijn uiteengezet, rekening houdende dat de toepassing van het stelsel voorzien bij artikel 194ter, WIB 92, vanaf het aanslagjaar 2004, waarmee het lopende belastbaar tijdperk verbonden is, vooraf het sluiten van een raamovereenkomst vereist tussen de vennootschap en de Belgische inrichting - investeerder enerzijds en de binnenlandse vennootschappen voor de productie van audiovisuele werken anderzijds.

De bepalingen tot vaststelling van de inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet moeten dan ook zo spoedig mogelijk ter kennis van de belastingplichtigen worden gebracht.

Zoals overigens reeds vermeld in de inleidende beschouwingen van dit koninklijk besluit, verleent het aan de belastingplichtige geen rechtsgrond om zich ten aanzien van de belastingadministratie of de nationale rechtbanken te kunnen beroepen op de toepassing van steunmaatregelen ingesteld bij artikel 194ter, WIB 92, waarvoor de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt door de diensten van de Europese Commissie is afhankelijk gemaakt van de hierboven vermelde voorwaarde tot aanpassing, indien deze voorwaarde niet daadwerkelijk is nageleefd. Bovendien is steun die ondanks het uitvoeringsverbod van artikel 88, lid drie, wordt toegekend, onrechtmatige steun welke de Europese Commissie verplicht is bij de begunstigde ondernemingen terug te vorderen (artikel 14 van de Verordening van de Raad (EG) nr. 659/99 van 22 maart 1999). Bijgevolg zal enkel de overeenkomstig het verzoek van de Europese Commissie gewijzigde maatregel, in de praktijk uitvoering kunnen vinden.

Hetgeen voorafgaat, impliceert concreet dat bij gebrek aan wijziging van het artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92, in de zin zoals hierboven vermeld, de permanente niet-overdraagbaarheid van de rechten voorzien in deze bepaling, het stelsel inzake steun aan de productie van audiovisuele werken in overtreding zou brengen met de bepalingen van het gemeenschapsrecht. Evenwel, in geval van wijziging in overeenstemming met de aangegane verbintenissen, zou de huidige voorwaarde inzake niet-overdraagbaarheid plaats moeten ruimen voor een voorwaarde inzake tijdelijke niet-overdraagbaarheid welke een einde zal nemen op het ogenblik van de realisatie van het afgewerkt product welke het afgewerkte audiovisueel werk is. Rekening houdende met de termijnen inzake het opstellen van een raamovereenkomst en de realisatie van een audiovisueel werk als bedoeld door de wet zal deze vervaldatum in principe plaatsvinden op een ogenblik dat het stelsel reeds zal zijn aangepast of gewijzigd door de Wetgevende Kamers in functie van de aangegane verbintenissen.

Onder deze voorbehouden, wordt voorgesteld om de inwerkingtreding van het geheel van de bepalingen ingevoerd door de artikelen 128 en 129 van de programmawet onmiddellijk vast te stellen.

In tegenstelling tot wat de Raad van State zegt, verbetert het koninklijk besluit niet artikel 194ter, maar beoogt het, zoals de programmawet van 2 augustus 2002 het voorziet, de artikelen 128 en 129 van voormelde wet in werking te doen treden.

Dit besluit bepaalt dan ook dat de artikelen 128 en 129 van de programmawet in werking treden met ingang van het aanslagjaar 2004.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 35.336/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 11 april door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002", heeft op 16 april 2003 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « Vu l'urgence motivée par le fait que : - le présent projet d'arrêté a pour objet de régler l'entrée en vigueur des articles 128 et 129 de la loi-programme du 2 août 2002; - les articles 128 et 129 de la loi-programme du 2 août 2002 visent à encourager la production d'oeuvres audiovisuelles belges agréées; - les articles 128 et 129 entrent en vigueur à partir de l'exercice d'imposition 2004; - il importe donc, pour éviter toute forme d'incertitude quant à la mise en oeuvre du régime d'aide à la production d'oeuvres audiovisuelles à partir de l'exercice d'imposition 2004 et pour permettre l'application effective de ce régime impliquant l'accomplissement d'actes préparatoires dès la période imposable en cours se rattachant à l'exercice d'imposition 2004, que les dispositions fixant l'entrée en vigueur des articles 128 et 129 de la loi-programme du 2 août 2002, soient portées à la connaissance des contribuables aussi rapidement que possible. » Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bepaalt de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Gelet op de zeer korte termijn die de Raad van State is toegemeten en op het grote aantal zaken dat hem met verzoek om spoedbehandeling is voorgelegd, beperkt hij zich tot het maken van de volgende opmerkingen.

Krachtens artikel 207 van de programmawet van 2 augustus 2002 heeft de Koning de bevoegdheid om bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de datum van de inwerkingtreding te bepalen van de artikelen 128 en 129 (onder andere) van de voornoemde wet.

Volgens de bewoordingen van het verslag aan de Koning dat gevoegd is bij het ontworpen koninklijk besluit, waarin de datum van inwerkingtreding van de voornoemde artikelen bepaald wordt, zijn de diensten van de Europese Commissie evenwel van oordeel dat artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92, vervangen moet worden door een andere bepaling zodat de voorwaarde van niet-overdraagbaarheid van de rechten die daarin vervat is geen hinderpaal vormt voor de uitvoer, welke hinderpaal in strijd zou zijn met het vrij verkeer van kapitalen, van goederen en van diensten.

Uit het dossier dat aan de Raad van State is overgelegd, blijkt niet dat de Commissie een eindbeslissing genomen heeft.

Het komt overigens de Wetgevende Kamers toe het voornoemde artikel 194ter te wijzigen wat betreft het door de Commissie bestreden rechtspunt en in voorkomend geval te oordelen of die bepaling behouden moet worden in het licht van de wijzigingen die door de Commissie worden voorgesteld.

Om die dubbele reden is de goedkeuring van een koninklijk besluit dat de datum van inwerkingtreding bepaalt van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 vooralsnog voorbarig; er behoort gewacht te worden op de eindbeslissing van de Commissie en op de gevolgen die er door de wetgever uit zullen worden getrokken wat betreft de fiscale aanmoedigingsregeling met betrekking tot de investering op het vlak van de productie van audiovisuele werken. De Regering kan immers niet vooruitlopen op de keuzes die de wetgever in dat domein zal maken, welk domein valt binnen zijn grondwettelijke prerogatieven die verband houden met de belasting- en begrotingsmaterie (1).

Voorts heeft de programmawet van 2 augustus 2002 de Koning niet gemachtigd om fiscale maatregelen die strijdig zijn met het Verdrag van Rome voorlopig te verbeteren.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter.

De heren : P. Vandernoot, J. Jaumotte, staatsraden.

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer P. Brouwers, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, De voorzitter, B. Vigneron. M.-L. Willot-Thomas. _______ Nota's (1) De directe werking die sommige bepalingen van het Europees recht hebben, ontslaat de bevoegde instanties van de lid-Staten niet van de verplichting om geen maatregelen aan te nemen die in strijd zijn met het communautaire recht op de grond dat de werking van die maatregelen zou worden stopgezet vanwege het feit dat het Europees recht primeert, volgens de bewoordingen van het arrest van het Hof van Cassatie van 27 mei 1971 (arrest Le Ski). 3 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 2 augustus 2002, inzonderheid op de artikelen 128, 129 en 207;

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op de artikelen 194ter en 416;

Gelet op de aanmelding door België bij de Europese Commissie van Titel V. - Financiën, Hoofdstuk II. - Tax-Shelter, van het ontwerp van programmawet (artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002) overeenkomstig artikel 88, lid drie, van het EG-verdrag bij brief van 14 juni 2002 (dossier N 410/02); Gelet op het principeakkoord gegeven door de diensten van de Europese Commissie als gevolg van de voormelde aanmelding van 14 juni 2002, op de steunmaatregel voor de productie van audiovisuele werken ingesteld bij artikel 194ter, WIB 92, ingevoegd bij artikel 128 van de programmawet van 2 augustus 2002, met uitzondering van de permanentievoorwaarde voor de beroepsmatige aanwending in België van de schuldvorderingen en de eigendomsrechten vermeld in artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92;

Gelet dat dit koninklijk besluit als voorwerp heeft de volledige inwerkingtreding van artikel 194ter, WIB 92 vast te stellen;

Gelet op artikel 14 van de Verordening van de Raad (EG) nr. 659/99 van 22 maart 1999 waardoor dit koninklijk besluit aan de belastingplichtigen geen rechtsgrond zou bieden om zich ten aanzien van de belastingadministratie of de nationale rechtbanken te kunnen beroepen op de toepassing van de fiscale steunmaatregel ingesteld door artikel 194ter, WIB 92, waarvoor de diensten van de Europese Commissie de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt afhankelijk maken van een voorwaarde tot aanpassing van de bepaling voorzien in artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92, indien deze voorwaarde niet is nageleefd, en dat steun die ondanks het uitvoeringsverbod van artikel 88, lid drie, wordt toegekend, onrechtmatige steun uitmaakt welke de Europese Commissie verplicht is bij de begunstigde ondernemingen terug te vorderen;

Gelet dat artikel 194ter, WIB 92, met die voorbehouden, dan ook onmiddellijk in werking kan treden op voorwaarde dat België zich bij de Europese Commissie ertoe verbindt een ontwerp van wet tot wijziging van de in artikel 194ter, § 4, eerste lid, 3°, WIB 92 voorziene voorwaarde door de Wetgevende Kamers te doen aannemen vanaf de datum van inwerkingtreding vastgesteld door dit besluit;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 31 maart 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 4 april 2003;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat : - dit besluit als voorwerp heeft de inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 te regelen; - de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 de bevordering van de productie van erkende Belgische audiovisuele werken tot doel hebben; - de artikelen 128 en 129 in werking treden met ingang van het aanslagjaar 2004; - het noodzakelijk is, teneinde iedere vorm van onzekerheid te vermijden met betrekking tot het in voege treden van de steunmaatregel voor de productie van audiovisuele werken met ingang van het aanslagjaar 2004 onder de hiervoor vermelde voorwaarden en teneinde de werkelijke toepassing van dit stelsel mogelijk te maken hetgeen het vervullen van voorbereidende handelingen inhoudt vanaf het lopende belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 2004, dat de bepalingen die de inwerkingtreding van de artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 vaststellen, zo spoedig mogelijk ter kennis van de belastingplichtigen worden gebracht;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 18 april, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De artikelen 128 en 129 van de programmawet van 2 augustus 2002 treden in werking met ingang van aanslagjaar 2004.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking met ingang van aanslagjaar 2004.

Art. 3.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Programmawet van 2 augustus 2002, Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002 (2e editie), err.4 oktober 2002, 13 november 2002 (2e editie) en 7 april 2003 (2e editie).

Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, koninklijk besluit van 10 april 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1992.

Gecoördineerde wetten op de Raad van State, wet van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^