Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 februari 1999
gepubliceerd op 26 februari 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1999015045
pub.
26/02/1999
prom.
04/02/1999
ELI
eli/besluit/1999/02/04/1999015045/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, inzonderheid op artikel 5, § 1, 5°, b, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973 en 4 december 1979; op artikel 10, § 1, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 december 1975; op artikel 10, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 1975; op artikel 12; op artikel 13; gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 1975, 4 december 1979, 12 juli 1982 en 12 december 1986; op artikel 14, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 juli 1982; op artikel 15, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 december 1979 en 12 december 1986; op artikel 16, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1986; op artikel 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1979; op artikel 28, tweede lid; op artikel 32, § 3, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 1987; op artikel 38; op artikel 41, § 1, 5°, b, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973 en 4 december 1979; op artikel 43, gewijzigd bij het besluit van 24 april 1991; op artikel 45, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 4 december 1979, 12 juli 1982 en 19 oktober 1993; op artikel 46, § 1, eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 11 januari 1975, 23 september 1975, 31 december 1975 en 24 april 1991; op artikel 46, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 1975; op artikel 48, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991; op artikel 49, § 1, eerste en vierde lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 juli 1993 en 10 november 1996; op artikel 49, § 1ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 1996; op artikel 49, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 11 januari 1975 en 24 april 1991; op artikel 49, § 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1975 en 24 april 1991; op artikel 50, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 11 januari 1975 en 24 april 1991; op artikelen 50bis, eerste lid en 52, § 2, 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991; op artikel 52, § 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 januari 1987; op artikel 52bis, § 1, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991; op artikel 52bis, § 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 januari 1987; op artikel 53, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 september en 14 oktober 1996;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 mei 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 23 mei 1997 en 2 december 1997;

Gelet op het protocol nr. 77/2 van 26 januari 1998 van het Sectorcomité I, Algemeen Bestuur;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 5, § 1, 5°, b, van het koninklijk besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973 en 4 december 1979, worden de woorden "opsteller" en "bestuurssecretaris" respectievelijk vervangen door de woorden "bestuursassistent" en "adjunct-adviseur".

Art. 2.In artikel 10, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 december 1975, worden de woorden "zesde administratieve klasse" vervangen door de woorden "vierde administratieve klasse".

Art. 3.Artikel 10, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 1975, wordt opgeheven.

Art. 4.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 12.De ambtenaren van de carrière Buitenlandse Dienst worden in vier administratieve klassen ingedeeld. »

Art. 5.Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 september 1975, 4 december 1979, 12 juli 1982 en 12 december 1986, artikel 14 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 juli 1982 en artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 december 1979 en 12 december 1986, worden opgeheven.

Art. 6.In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1986, worden de woorden "drie jaar" vervangen door "negen jaar".

Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een artikel 19bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Artikel 19bis.De bevordering door verhoging in weddeschaal wordt gedaan door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De bevordering door verhoging in weddeschaal in de vierde administratieve klasse die afhankelijk is van een vacature van een betrekking wordt verleend op voorstel van de Secretaris-generaal aan de ambtenaar die het best is gerangschikt volgens de bepalingen die gelden inzake rangschikking van het Rijkspersoneel.

De bevordering door verhoging in de weddeschaal in de derde administratieve klasse die afhankelijk is van een vacature van een betrekking wordt verleend op voorstel van de Directieraad volgens de procedure bepaald bij artikel 19.

Om een bevordering door verhoging in weddeschaal te verkrijgen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden. »

Art. 8.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1979, wordt opgeheven.

Art. 9.Artikel 28, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In de andere gevallen voeren de ambtenaren de titel van de functies welke zij uitoefenen of de titel die overeenstemt met hun administratieve klasse, overeenkomstig de bijlage bij dit besluit. »

Art. 10.Artikel 32, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een lagere weddeschaal in dezelfde administratieve klasse of van een lagere administratieve klasse in hetzelfde niveau. »

Art. 11.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 41, § 1, 5°, b, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973 en 4 december 1979, wordt het woord "opsteller" vervangen door het woord "bestuursassistent".

Art. 13.In artikel 43, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991, worden de woorden "zesde administratieve klasse" vervangen door de woorden "vierde administratieve klasse".

Art. 14.In artikel 45, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 4 december 1979, 12 juli 1982 en 19 oktober 1993 wordt een 3° ingevoegd luidend als volgt : « 3° een examen dat een schriftelijke en mondelinge oefening omvat over de consulaire en administratieve voorschriften die tijdens de proeftijd zijn aangeleerd. »

Art. 15.In artikel 46, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 11 januari 1975, 23 september 1975, 31 december 1975 en 24 april 1991, worden de woorden "zesde administratieve klasse" vervangen door de woorden "vierde administratieve klasse".

Art. 16.Artikel 46, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 1975, wordt opgeheven.

Art. 17.Artikel 48 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 48.De ambtenaren van de Kanselarijcarrière worden in vier administratieve klassen ingedeeld.

De ambtenaren van de eerste en de tweede administratieve klasse behoren tot het niveau 1 van het Rijkspersoneel.

De ambtenaren van de derde en de vierde administratieve klasse behoren tot het niveau 2 van het Rijkspersoneel. »

Art. 18.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste en vierde lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 juli 1993 en 10 november 1996, worden de woorden "derde administratieve klasse" vervangen door de woorden "tweede administratieve klasse";2° § 1ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1ter.Om tot het vergelijkend examen en de examengedeelten respectievelijk bedoeld in § 1 en in § 1bis te worden toegelaten, moeten de ambtenaren van de derde en de vierde administratieve klasse een niveauanciënniteit van vier jaar in de Kanselarijcarrière tellen; deze anciënniteit wordt gerekend vanaf de aanvang van de proeftijd. »; 3° § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 11 januari 1975 en 24 april 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.De ambtenaren van de vierde administratieve klasse die een graadanciënniteit tellen van ten minste negen jaar, kunnen door de Minister van Buitenlandse Zaken worden bevorderd tot de derde administratieve klasse. De anciënniteit wordt gerekend vanaf het begin van de proeftijd. »; 4° § 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1975 en 24 april 1991 wordt opgeheven.

Art. 19.Artikel 50 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1973, 11 januari 1975 en 24 april 1991, wordt opgeheven.

Art. 20.Artikel 50bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 50bis.De ambtenaren van de tweede administratieve klasse die een graadanciënniteit tellen van negen jaar en die vanaf het begin van de proeftijd in die carrière gedurende negen jaar funkties hebben uitgeoefend bij een diplomatieke zending of een consulaire post, kunnen door de Koning worden bevorderd tot de eerste administratieve klasse. »

Art. 21.In artikel 52, § 2, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991, worden de woorden "ofwel twee ambtenaren van de Kanselarijcarrière behorende tot één der drie hogere klassen" vervangen door de woorden "ofwel twee ambtenaren van de Kanselarijcarrière behorende tot één der twee hogere klassen".

Art. 22.Artikel 52, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de ambtenaren van de Kanselarijcarrière bestaat de terugzetting in graad uit, hetzij de toekenning van een lagere weddeschaal in dezelfde administratieve klasse, hetzij de toekenning van een lagere administratieve klasse in hetzelfde of in een lager niveau. »

Art. 23.In artikel 52bis van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991, wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 1.Is er aanleiding tot bevordering tot de eerste of de derde klasse, dan doet de Directieraad aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorstellen op grond van de waarde en de geschiktheid van de ambtenaren. »; 2° § 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 juni 1987, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Bevorderingen door verhoging in weddeschaal worden gedaan door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De bevordering door verhoging in weddeschaal in de tweede en de derde administratieve klasse die afhankelijk is van een vacature van een betrekking wordt verleend op voorstel van de Secretaris-generaal aan de ambtenaar die het best is gerangschikt volgens de bepalingen die gelden inzake rangschikking van het Rijkspersoneel.

De bevordering door verhoging in weddeschaal in de eerste administratieve klasse die afhankelijk is van een vacature van een betrekking wordt verleend op voorstel van de Directieraad volgens de procedure bepaald bij § 1.

Om een bevordering door verhoging in weddeschaal te verkrijgen, moet de ambtenaar zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden. »

Art. 24.In artikel 53 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1991, worden de woorden "derde administratieve klasse" vervangen door de woorden "tweede administratieve klasse" en wordt het woord "bestuurssecretaris" vervangen door het woord "adjunct-adviseur".

Art. 25.De bijlage I van hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage I van dit besluit.

Art. 26.De bijlage II van hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage II van dit besluit.

Overgangsbepalingen

Art. 27.De ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit tot de zesde en vijfde administratieve klasse van de carrière Buitenlandse Dienst behoren, worden ambtshalve in de vierde administratieve klasse benoemd. Hun graadanciënniteit in deze klasse wordt gerekend vanaf het tijdstip van hun rangneming in de zesde administratieve klasse.

Art. 28.De graadanciënniteit van de ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit behoren tot de vierde administratieve klasse van de carrière Buitenlandse Dienst, wordt gerekend vanaf het tijdstip van hun rangneming in de zesde administratieve klasse.

Art. 29.De ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit tot de derde administratieve klasse van de Kanselarijcarrière behoren, worden ambtshalve in de tweede administratieve klasse benoemd.

Hun graadanciënniteit in deze klasse wordt gerekend vanaf het tijdstip van hun rangneming in niveau 1.

Art. 30.De graadanciënniteit van de ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit behoren tot de tweede administratieve klasse van de Kanselarijcarrière, wordt gerekend vanaf het tijdstip van hun rangneming in niveau 1.

Art. 31.De ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit tot de vierde administratieve klasse van de Kanselarijcarrière behoren, worden ambtshalve in de derde administratieve klasse benoemd.

Hun graadanciënniteit in deze klasse wordt gerekend vanaf het tijdstip van hun rangneming in de vierde administratieve klasse.

Art. 32.De ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit tot de vijfde en zesde administratieve klasse van de Kanselarijcarrière behoren, worden ambtshalve in de vierde administratieve klasse benoemd.

Hun graadanciënniteit in deze klasse wordt gerekend vanaf het begin van de proeftijd.

Art. 33.§ 1. De procedures inzake aanwerving en oppensioenstelling die aan de gang zijn op de datum van bekendmaking van dit besluit, worden verdergezet volgens de bepalingen van dit besluit. § 2. De procedures inzake vaste benoeming, bevordering en overgang naar niveau 1 van de Kanselarijcarrière die aan de gang zijn op de datum van bekendmaking van dit besluit, worden verder geregeld door de bepalingen zoals die luidden voor ze door dit besluit werden gewijzigd.

De benoemingen die voortvloeien uit de in het eerste lid bedoelde procedures gebeuren in de klasse die bestond daags voor de inwerkingtreding van dit besluit. Als het een klasse betreft die door dit besluit ophoudt te bestaan of anders wordt genummerd, worden de ambtenaren vervolgens ambtshalve benoemd in de overeenkomstige klasse.

De graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens de in het eerste lid bedoelde procedures wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 27 tot en met 32 van dit besluit.

Art. 34.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 35.Onze Minister van Buitenlandse Zaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 februari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE

Bijlage I Overeenstemming tussen de administratieve klassen van de carrière Buitenlandse Dienst en de titel van de ambtenaren behorend tot deze klassen 1e klasse : Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister eerste klasse 2e klasse : Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister tweede klasse 3e klasse : Ambassaderaad 4e klasse : - Ambassadeattaché : - na drie jaar graadanciënniteit : Ambassadesecretaris; - na zes jaar graadanciënniteit : Eerste Ambassadesecretaris.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE

Bijlage II Overeenstemming tussen de administratieve klassen van de Kanselarijcarrière en de titel van de ambtenaren behorend tot deze klassen. 1e klasse : Kanselarijdirecteur 2e klasse : Adjunct-Kanselarijdirecteur 3e klasse : Kanselarijbestuurschef 4e klasse : Kanselarijbestuursassistent.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 april 1956 tot vaststelling van het statuut der personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE

^