Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 februari 1999
gepubliceerd op 23 februari 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1999022116
pub.
23/02/1999
prom.
04/02/1999
ELI
eli/besluit/1999/02/04/1999022116/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit voor te leggen beoogt de toepassing van de inkomensgrens van alleenstaande gerechtigde voor een samenwonende gerechtigde wanneer deze inwoont of gaat inwonen bij bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad of wanneer voornoemde bloed- of aanverwanten bij hem inwonen of gaan inwonen.

Dit gebeurt in twee fazen. In de eerste faze die gaat van 1 oktober 1998 tot 31 december 1999 wordt het gemiddelde van de grens voor een alleenstaande gerechtigde en de grens voor een samenwonende gerechtigde toegepast. In een tweede faze, vanaf 1 januari 2000, wordt de grens voor een alleenstaande gerechtigde toegepast.

Er werd rekening gehouden met de opmerkingen die de Raad van State heeft gemaakt in zijn advies van 1 december 1998. Indien dit niet het geval is, wordt dat uitdrukkelijk vermeld bij de commentaar van het artikel zelf.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN Artikel 1 Dit artikel voert concreet in één bepaling de bedoeling van het onderhavig koninklijk besluit uit door tussen het tweede en het derde lid van artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden een nieuw lid in te voegen.

Tegelijkertijd worden een aantal vormelijke wijzigingen aangebracht noodzakelijk geworden door de invoeging van een nieuw lid.

Artikel 2 cfr. art. 1, tweede lid.

Artikel 3 Dit artikel bevat een overgangsbepaling en bepaalt niet het toepassingsgebied van dit koninklijk besluit.

Er werd geen rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State dat het hier om een wijzigende bepaling gaat die niet autonoom in een afzonderlijk artikel dient opgenomen te worden.

Het gaat hier immers niet om een wijzigende bepaling maar om een overgangsbepaling waarvan de bedoeling is dat de gehandicapten geen nieuwe aanvraag moeten indienen. Indien deze bepaling in de tekst van artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 zou opgenomen worden wordt het toepassingsgebied beperkt tot degenen die op 1 oktober 1998 recht hadden wat ook niet de bedoeling is.

Artikel 4 Dit artikel bevat de klassieke uitvoeringsformule.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State , afdeling wetgeving, derde kamer, op 6 juli 1998 door de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden », heeft op 1 december 1998 het volgende advies gegeven : STREKKING EN RECHTSGROND 1. Artikel 7, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten bepaalt dat het bedrag van de tegemoetkomingen wordt verminderd met het bedrag van het inkomen van de gehandicapte, van diens echtgenoot of van de persoon met wie hij een huishouden vormt, dat meer beloopt dan de door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit te bepalen grenzen.Die grenzen kunnen verschillen, onder meer, naargelang de gerechtigde persoon alleenstaande of samenwonende is.

Bij artikel 7, § 3, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, wordt aan de Koning machtiging gegeven om, in afwijking van de voornoemde bepaling van paragraaf 1, bij in Ministerraad overlegd besluit te bepalen volgens welke modaliteiten de grens voor een alleenstaande gerechtigde kan worden toegepast op een samenwonende gerechtigde die bij bloed- of aanverwanten in de eerste of de tweede graad inwoont of gaat inwonen of wanneer dezen bij hem inwonen of gaan inwonen.

Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt uitvoering te geven aan dat artikel 7, § 3. Daartoe worden wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, inzonderheid in artikel 4, § 1, van dit besluit Uit het ontwerp blijkt dat de stellers ervan aan de genoemde wetsbepaling uitvoering willen geven in twee fasen. Van 1 oktober 1998 tot 31 december 1999 wordt de inkomensgrens voor wat betreft de beoogde categorie van samenwonende gerechtigde opgetrokken tot het niveau dat overeenstemt met het gemiddelde van de inkomensgrens voor de alleenstaande gerechtigden en van de inkomensgrens van de samenwonende gerechtigden. Vanaf 1 januari 2000 wordt deze inkomensgrens verhoogd tot het niveau van de inkomensgrens voor alleenstaande gerechtigden. 2. De vraag rijst of artikel 7,§ 3, van de wet van 27 februari 1987 een voldoende rechtsgrond biedt voor een dergelijke regeling.Immers, door genoemde wetsbepaling wordt aan de Koning de bevoegdheid gegeven om voor de bedoelde (bijzondere) categorie van samenwonende gerechtigden toepassing te maken van de inkomensgrens die geldt voor een alleenstaande, en om de modaliteiten daarvan te bepalen. In het ontworpen besluit wordt evenwel voor deze categorie van de gerechtigden, althans tijdens een eerste fase tot 31 december 1999, toepassing gemaakt van een in de wet niet genoemde inkomensgrens, namelijk deze van het gemiddelde van de inkomensgrenzen voor alleenstaanden en samenwonenden.

Ofschoon aldus moet worden vastgesteld dat de tekst van artikel 7, § 3, van de wet van 27 februari 1987, strikt genomen, aan de Koning niet de bevoegdheid geeft toepassing te maken van een andere inkomensgrens (met name een lagere inkomensgrens) dan de in de wet genoemde, kan de door het ontwerp gebruikte werkwijze te dezen nochtans aanvaard worden. Artikel 7, § 3, verplicht de Koning immers niet tot het nemen van de beoogde maatregel, maar bepaalt enkel dat de Koning de bedoelde maatregel kan nemen. Het voor advies voorgelegd ontwerp beoogt uiteindelijk uitvoering te geven aan die wetsbepaling, in een zin die er helemaal mee overeenstemt, met ingang van 1 januari 2000 (artikel 2 van het ontwerp). In een overgangsperiode, die niet geacht kan worden onredelijk lang te duren, wordt een regeling ingevoerd die, zonder helemaal met de bewoordingen van de wet te stroken, toch reeds gedeeltelijk aan de doelstelling van de wetgever beantwoordt (artikel 1 van het ontwerp).

Mede gelet op het feit dat de wetgever zich ervan bewust was dat de uitvoering van de wet op budgettaire bezwaren kon stuiten (1),kan een trapsgewijze uitvoering van de wet als wettig beschouwd worden. Dat de uitvoering van de wet tijdens een overgangs- of aanloopperiode enigszins haaks staat op de tekst van de wet, is daarbij geen bezwaar, indien van meet af aan duidelijk is dat het slechts om een overgangsregeling gaat, en dat de definitieve regeling volledig strookt met de tekst van de wet.

De ontworpen regeling vindt dehalve, ook wat de overgangsregeling betreft, een voldoende rechtsgrond in artikel 7,§ 3, van de wet.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikelen 1, 2 en 4 Het ontworpen artikel 4, § 1, derde lid (artikel 1 van het ontwerp) is bedoeld om uitwerking te hebben van 1 oktober 1998 tot 31 december 1999 (artikel 4 van het ontwerp). Met ingang van 1 januari 2000, d.i. onmiddellijk nadat het ontworpen artikel 4, § 1, derde lid, opgehouden zal hebben van kracht te zijn, zal datzelfde artikel 4, § 1, derde lid, vervangen worden door een nieuwe bepaling (artikelen 2 en 4 van het ontwerp).

Die werkwijze is ongewoon, in zoverre ze impliceert dat één bepaling (artikel 4, § 1) tweemaal gewijzigd wordt : eerst met uitwerking op 1 oktober 1998, nadien met ingang van 1 januari 2000.

De Raad van State geeft ter overweging om de beide wijzigingen in één keer in het koninklijk besluit van 5 maart 1990 aan te brengen, uiteraard met duidelijke vermelding van de respectieve data van inwerkingtreding.

Indien deze suggestie wordt gevolgd, formulere men het in te voegen derde lid bijvoorbeeld als volgt : « In afwijking van het eerste en het tweede lid, is de grens voor de samenwonende gerechtigde die inwoont of gaat inwonen bij bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad of wiens voornoemde bloed- of aanverwanten bij hem inwonen of gaan inwonen, gelijk aan : - het gemiddelde van de grens voor een alleenstaande gerechtigde en de grens voor een samenwonende gerechtigde, voor de periode van 1 oktober 1998 tot 31 december 1999; - de grens van een alleenstaande gerechtigde, vanaf 1 januari 2000. ».

Artikel 3 Er zou best vermeden worden artikel 3 van het ontwerpbesluit als een autonome bepaling te redigeren. Dat artikel kan integendeel beter geredigeerd worden als een wijzigende bepaling. De ontworpen bepaling zou bijvoorbeeld het voorwerp kunnen uitmaken van een nieuwe paragraaf 4 van artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 maart 1990.

Men vervangt dan de woorden « van dit besluit » door « van § 1, derde lid », en de woorden « op de datum van in werking treden van deze bepalingen » door « respectievelijk op 1 oktober 1998 en 1 januari 2000 ». Tevens voege men tussen de woorden « recht op deze tegemoetkoming » en « nog niet » de woorden « op deze data » in.

De kamer was samengesteld uit : de heren : W. Deroover, kamervoorzitter;

D. Albrecht, P. Lemmens, staatsraden;

H. Cousy, A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. F. Lievens, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de de H. W. Deroover.

Het verslag werd uitgebracht door de H. J. Van Nieuwenhove, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. J. Drijkoningen, referendaris.

De griffier, F. Lievens De voorzitter, W. Deroover _______ Nota (1) Zie de bespreking van de amendementen nrs.58 en 81 in de Commissie voor de sociale zaken, Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1184-14 pp. 53-55.

4 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, inzonderheid op artikel 7, § 3, ingevoegd door de wet van 22 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, inzonderheid op de artikelen 4, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 november 1990, 30 maart 1993 en 19 mei 1995, en 5;

Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor Gehandicapten, gegeven op 15 juni 1998;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 juni 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 16 juni 1998;

Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 19 juni 1998 over de aanvraag om een door de Raad van State binnen de termijn van een maand te geven advies;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 1 december 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 november 1990, 30 maart 1993 en 19 mei 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt volgend lid ingevoegd : « In afwijking van het eerste en het tweede lid, is de grens voor de samenwonende gerechtigde die inwoont of gaat inwonen bij bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad of wiens voornoemde bloed- of aanverwanten bij hem inwonen of gaan inwonen gelijk aan : - het gemiddelde van de grens voor een alleenstaande gerechtigde en de grens voor een samenwonende gerechtigde, voor de periode van 1 oktober 1998 tot 31 december 1999; - de grens van een alleenstaande gerechtigde, vanaf 1 januari 2000. »; 2° in het vierde lid van § 1, worden de woorden « tweede lid » vervangen door de woorden « vierde lid »;3° in het vijfde lid worden de woorden « derde lid, 1° » telkens vervangen door de woorden « vierde lid, 1° ».

Art. 2.In artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden « derde lid » vervangen door de woorden « vierde lid ».

Art. 3.De bepalingen van dit besluit worden ambtshalve toegepast op de personen die op de datum van in werking treden van deze bepalingen een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden genieten, evenals op de personen wier recht op deze tegemoetkoming nog niet bij een administratieve of gerechtelijke beslissing is vastgesteld voor zover zij de vereiste voorwaarden vervullen.

Art. 4.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 februari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS

^