Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 maart 2005
gepubliceerd op 09 maart 2005

Koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2005003127
pub.
09/03/2005
prom.
04/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/04/2005003127/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 MAART 2005. - Koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd heeft een dubbele draagwijdte.

Enerzijds strekt dit besluit tot omzetting van de gewijzigde Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (hierna « de Richtlijn »). Zoals gekend, werd de oorspronkelijke Richtlijn grondig gewijzigd door de Richtlijnen 2001/107/EG en 2001/108/EG van 21 januari 2002.

Anderzijds strekt dit besluit ertoe om, samen met de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, een vernieuwd kader te creëren voor de werking van de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging, die voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn of die beleggen in financiële instrumenten en liquiditeiten.

Bij wijze van voorafgaande opmerking, kan men de aandacht trekken op het feit dat bij de opstelling van het ontwerp in grote mate rekening werd gehouden met de bepalingen van de Aanbeveling 2004/383/EG van de Commissie van 27 april 2004 betreffende het gebruik van financiële derivaten door instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en de Aanbeveling 2004/384/EG van de Commissie van 27 april 2004 betreffende bepaalde gegevens die overeenkomstig schema C van bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden vermeld.

Alvorens de artikelen van het ontwerp van koninklijk besluit toe te lichten, worden hierna eerst een aantal preciseringen geformuleerd naar aanleiding van het advies van de Raad van State bij het ontwerp van dit besluit.

PRECISERINGEN NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE Vooreerst past het te preciseren dat over het ontwerp overleg werd gepleegd met de vertegenwoordigers van de sector van de instellingen voor collectieve belegging. Dit verklaart in belangrijke mate de tijdspanne die verlopen is tussen de vaststelling van de wet van 20 juli 2004 en de datum waarop voorliggend besluit U ter ondertekening wordt voorgelegd.

Verder moet de aandacht worden getrokken op het feit dat dit besluit enkel beoogt om het statuut te regelen van (i) de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk kapitaal, die beleggen overeenkomstig de Richtlijn en die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen en (ii) de buitenlandse instellingen voor collectieve belegging. Aldus wordt geen uitvoering gegeven aan de machtigingsbepalingen in de wet van 20 juli 2004 inzake het openbaar karakter van het aanbod, andere instellingen voor collectieve belegging dan de zojuist vermelde en het statuut van de beheervennootschap.

In zijn advies verwijst de Raad van State eveneens naar het feit dat talrijke bepalingen van het ontwerp van besluit een individuele beslissingsbevoegdheid voor de CBFA impliceren en dat in sommige gevallen de CBFA zelfs kan afwijken van de bepalingen van het besluit of deze bepalingen kan aanvullen. In het advies wordt gesteld dat dit Verslag, per bedoeld artikel, de wetsbepalingen dient te vermelden die in een dergelijke machtiging voorzien.

Teneinde herhaling te vermijden, wordt hier op algemene wijze ingegaan op deze bemerking van de Raad van State.

In het algemeen past het te wijzen op het evoluerend karakter van de financiële markten en verrichtingen zodat de reglementering terzake niet te stroef mag zijn en zodat een zekere soepelheid voor de behandeling van de dossiers noodzakelijk is. De beoordelingsbevoegdheid van de CBFA (eerder dan een « individuele beslissingsbevoegdheid » waarnaar de Raad van State verwijst) vloeit dan ook logischerwijze voort uit het feit dat zij, overeenkomstig artikel 80, eerste lid, van de wet van 20 juli 2004, belast is met het toezicht op de naleving van de wet van 20 juli 2004 en zijn uitvoeringsbesluiten. Verder dient men op te merken dat de CBFA, bij de invulling van haar eventuele beoordelingsmarge, als administratieve overheid onder meer de principes van behoorlijk bestuur en gelijke behandeling van de rechtsonderhorigen dient na te leven. Ook publiceert de CBFA, met toepassing van artikel 65 van de wet van 2 augustus 2002, jaarlijks een verslag over haar activiteiten.

Meer in het bijzonder kan men in het besluit vier types van bepalingen onderscheiden waarin aan de CBFA een beoordelingsbevoegdheid wordt verleend. 1. Vooreerst zijn er de bepalingen die een nieuwe materie regelen, die vaak vrij technisch van aard is.Het is aangewezen voor een aantal van dergelijke bepalingen de nodige soepelheid in te bouwen teneinde rekening te houden met conclusies die worden geformuleerd in het kader van internationale fora (zoals het Committee of European Securities Regulators). In dit verband wordt verwezen naar de bepalingen inzake risicometingsmodellen en hun toepassing (artikelen 33, § 2, derde en laatste lid, en 46, §, 2, derde en laatste lid), financiële zekerheden (artikelen 35, § 1, tweede lid, en 48, § 1, tweede lid), het voorleggen van een specifiek activiteitenprogramma bij belegging in kredietderivaten (artikelen 36, derde lid, en 49, derde lid) en berekening van een zogenaamde performance fee (artikel 58, § 4, 2°).

Ook laat de beoordelingsbevoegdheid van de CBFA toe rekening te houden met aspecten die inherent zijn aan de toepassing van de bepalingen in de praktijk, zoals bij de creatie van aandelenklassen (artikelen 6, § 1, eerste lid, 7°, en 7, tweede lid) en in geval van ontbinding/vereffening en herstructurering (artikelen 84, § 2, en 93, laatste lid). 2. Vervolgens is de appreciatiebevoegdheid van de CBFA in een aantal gevallen conform met de bepalingen van de Richtlijn of de hoger geciteerde Aanbevelingen (artikelen 32, 37, § 1, 38, 42, § 3, 45, 50, § 1, 51, 56, § 3, 70, § 3, derde lid, en 117).Vaak dient in een dergelijk geval de toezichthouder de gelijkwaardigheid van regels te beoordelen. 3. Op de derde plaats beantwoordt de appreciatiebevoegdheid van de CBFA aan de noodzaak om een soepele toepassing van de regelgeving te verzekeren.Aldus laat artikel 56 van de wet van 20 juli 2004 toe om bij het uitvaardigen van regels rekening te houden met de publicatiewijze van de betrokken stukken. In het verlengde hiervan wordt aan de CBFA de mogelijkheid verleend om in functie van het gebruikte medium een afwijking te verlenen van de toepasselijke regels inzake publiciteit (artikel 15, tweede lid), waarbij voornamelijk gedacht wordt aan audio-visuele reclame. Andere bepalingen laten de CBFA toe de gelijkwaardigheid van publicatiemiddelen of de noodzaak van bijkomende publicatie te beoordelen (artikelen 58, § 3, eerste lid, 79, laatste lid, 80, tweede lid, 91, laatste lid, 94, tweede lid, 101, eerste lid, 110, en 121, tweede lid). Ook voor het toezicht op de inschrijving en de werking van buitenlandse instellingen voor collectieve belegging die niet voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn dringt zich een zekere soepelheid op, onder meer bij de beoordeling van hun organisatie (artikelen 123, 126, tweede lid, 131 tot 133, en 136, tweede lid). 4. Tenslotte vormt de beoordelingsbevoegdheid van de CBFA in sommige gevallen de toepassing van een in de wet van 20 juli 2004 aan de CBFA opgedragen opdracht.In deze zin hecht de CBFA haar goedkeuring aan de vervanging van een bewaarder overeenkomstig artikel 49, derde lid, van de wet van 20 juli 2004. Doch, teneinde te verzekeren dat een ingeschreven instelling steeds een bewaarder heeft, kan de opdracht van de bewaarder niet worden beëindigd tenzij in zijn vervanging wordt voorzien (artikel 10).

In navolging van een bemerking van de Raad van State werden de verwijzingen naar de reglementen, die de CBFA met toepassing van artikel 64 van de wet van 2 augustus treft, weggelaten en desgevallend in de bespreking van het betrokken artikel hernomen. Dergelijke weglatingen brengen geen wijziging van het ontwerp van besluit met zich mee aangezien de reglementaire bevoegdheid van de CBFA, omschreven in vermeld artikel 64, een zelfstandige bevoegdheid is.

Eveneens in navolging van een bemerking van de Raad van State wordt in bijlage een concordantietabel opgenomen, voor wat de omzetting van de Richtlijn door dit besluit betreft. Voor wat de omzetting van de Richtlijn door de wet van 20 juli 2004 betreft, kan verwezen worden naar de bijlage, opgenomen in de Parlementaire Stukken van de Kamer voor de zittingsperiode 2003-2004 (gecombineerd document 909/001 en 910/001, p. 239-251).

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING TITEL I. - Algemene Bepalingen

Artikel 1.Artikel 1 verduidelijkt dat het besluit strekt tot gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2001/107/EG en tot omzetting van de Richtlijn 2001/108/EG. De machtigingsbepalingen aan de Koning die de omzetting van vermelde Richtlijnen mogelijk maken, liggen vervat in de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

Art. 2.Artikel 2 herneemt een aantal definities. In dit kader kan worden opgemerkt dat de definities, opgesomd in artikel 3 van de wet van 20 juli 2004, ook gelden voor dit besluit.

De definitie van « effecten » zet artikel 1, § 8, van de Richtlijn om.

In dit kader kan men opmerken dat warranten moeten worden aangemerkt als « verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven ». Bovendien dient een warrant voor de berekening van het globale risico als een derivaat te worden beschouwd.

TITEL II. - Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die opteren voor de beleggingen die voldoen aan de Richtlijn 85/611/EEG of die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen

Art. 3.Artikel 3 omschrijft het toepassingsgebied van Titel II : de Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming die beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn of die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen « financiële instrumenten en liquide middelen ». HOOFDSTUK I. - Bedrijfsvergunning Afdeling I. - Inschrijvingsvoorwaarden

Onderafdeling I. - Inhoud van het beheerreglement of de statuten

Art. 4.Dit artikel verwijst naar bijlage D voor de minimale inhoud van het beheerreglement of de statuten, die de Koning op grond van artikel 44 van de wet van 20 juli 2004 kan bepalen.

Art. 5 en 6. De artikelen 5 en 6 zijn uitgevaardigd op grond van artikel 8, § 2, 2°, van de wet van 20 juli 2004.

Artikel 5 betreft de mogelijkheid voor een beleggingsvennootschap om aandelenklassen te creëren. Deze mogelijkheid bestaat desgevallend op het niveau van het compartiment.

Artikel 6 omschrijft de criteria tot onderscheid tussen aandelenklassen. Deze criteria zijn op limitatieve wijze opgesomd en hebben, rechtstreeks of onrechtstreeks, betrekking op de munteenheid waarin de aandelenklassen zijn uitgedrukt of de toegerekende provisies en kosten. Niettemin kan de CBFA andere objectieve elementen aanvaarden naast deze die werden opgesomd. Specifieke regelen gelden bij de creatie van een (sub)aandelenklasse met dekking van het wisselkoersrisico.

Overigens is het duidelijk dat de bijdrage tot de kosten voor het beheer van de beleggingsportefeuille en/of het administratief beheer door aandeelhouders van één of meerdere andere aandelenklassen niet onbestaande of symbolisch mag zijn.

Uiteraard mag het onderscheid tussen aandelenklassen geen afbreuk doen aan de deelname in het resultaat van de portefeuille van de beleggingvennoot-schap of het compartiment in functie van de participatie van de aandeelhouder. s

Art. 7.Indien de onderscheiden aandelenklassen op verschillende wijze bijdragen tot de kosten voor het beheer van de beleggingsportefeuille en/of het administratief beheer of voor het tarief van de verhandelingprovisie, dienen de statuten bepaalde preciseringen te bevatten. Zoals reeds hoger aangemerkt is de Koning, overeenkomstig artikel 44 van de wet van 20 juli 2004, bevoegd om de minimuminhoud vast te leggen van het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging en kan Hij, overeenkomstig artikel 8, § 2, 2°, van de wet van 20 juli 2004, aandelenklassen creëren.

In het hoger omschreven geval bepalen de statuten de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op aandelen van een aandelenklasse die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel om dergelijke aandelen te verwerven. De statuten bepalen eveneens welke schikkingen worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of de personen die hebben ingeschreven op aandelen van een bepaalde aandelenklasse die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke aandelen hebben verworven, aan de statutair gestelde criteria voldoen.

Uiteraard mag de creatie van aandelenklassen geen afbreuk doen aan het openbaar karakter van het aanbod van de aandelen van de beleggingsvennootschap of het compartiment.

Onderafdeling II. - De bewaarder Art. 8 tot 10. De artikelen 8 tot 10 van het besluit werden genomen in uitvoering van artikel 48, § 1, van de wet van 20 juli 2004.

De activa van een instelling voor collectieve belegging moeten in bewaring worden gegeven bij een bewaarder. Bijgevolg kan de opdracht van de bewaarder slechts worden beëindigd wanneer de CBFA haar goedkeuring heeft verleend aan de vervanging van de bewaarder of wanneer de instelling voor collectieve belegging niet langer op de lijst is ingeschreven.

De bewaarder dient een aantal materiële taken te vervullen, die zijn omschreven in artikel 9, § 1. Daarnaast vervult de bewaarder de controletaken die zijn omschreven in artikel 9, § 2. De omschrijving van deze taken sluit aan bij de artikelen 7, lid 3, en 14, lid 3, van de Richtlijn.

In antwoord op een bemerking van de Raad van State kan worden opgemerkt dat artikel 8, tweede lid, de omzetting vormt van artikel 4, lid 3, alinea 2 en 3, van de Richtlijn, dat ervaring van de bestuurders van de bewaarder vergt « met betrekking tot het type icbe dat zij moeten beheren »; de ervaring wordt dus vereist voor een sub-type van een instelling voor collectieve belegging die beantwoordt aan de Richtlijn (bijvoorbeeld een instelling waarvan het beleggingsbeleid een veelvuldig gebruik van derivaten impliceert).

Artikel 49, eerste lid, van de wet van 20 juli 2004 vergt enkel ervaring met betrekking tot de algemeen opgesomde categorieën van toegelaten beleggingen. Afdeling II. - Prospectus over het openbaar aanbod van effecten en

stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Onderafdeling I. - Prospectus en vereenvoudigd prospectus Art. 11 en 12. De inhoud van het prospectus en het vereenvoudigd prospectus wordt respectievelijk omschreven in de bijlage A en B. Deze bepalingen werden uitgevaardigd in uitvoering van artikel 56, 1° en 2°, van de wet van 20 juli 2004.

De hoger bedoelde bijlagen sluiten aan bij de bepalingen van de Richtlijn en van de hoger geciteerde Aanbeveling 2004/383/EG. Bij de omschrijving van de inhoud van het prospectus, vervat in bijlage A, werd dezelfde structuur als voor de omschrijving van de inhoud van het vereenvoudigd prospectus weerhouden. Inhoudelijk werden de punten, die overeenkomstig de bepalingen van de Aanbeveling 2004/383/EG in het vereenvoudigd prospectus moeten worden opgenomen, doch die niet in het prospectus moeten worden vermeld, eveneens in de minimale inhoud van het prospectus verwerkt.

Indien een bevek compartimenten heeft, wordt het (vereenvoudigd) prospectus opgesteld per compartiment. In dit geval worden de bepalingen inzake de informatieverstrekking over de instelling voor collectieve belegging of de beleggingsvennootschap, voor zover mogelijk, toegepast op het betrokken compartiment.

Het beheerreglement of de statuten worden bij het prospectus gevoegd.

Bijgevolg dient het prospectus de gegevens die in deze documenten voorkomen, niet te herhalen.

De gegevens in het (vereenvoudigd) prospectus, zoals het rendement en het totale-kostenpercentage, moeten worden bijgewerkt binnen een maand na de publicatie van het jaarverslag.

Art. 13.Artikel 13 vormt de uitvoering van artikel 56, 3°, van de wet van 20 juli 2004 en verduidelijkt dat de belegger op basis van het vereenvoudigde prospectus, dat hem kosteloos moet worden aangeboden, kan inschrijven.

Bovendien moet de belegger het prospectus, het beheerreglement of de statuten alsmede het laatst gepubliceerde jaar- en halfjaarlijks verslag, vóór de inschrijving op de rechten van deelneming, kosteloos kunnen verkrijgen.

Art. 14.Met het oog op administratieve vereenvoudiging voorziet artikel 53, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 2004 in een regeling, waarbij door de Koning te bepalen bijwerkingen van het (vereenvoudigd) prospectus niet aan de voorafgaande goedkeuring van de CBFA moeten worden onderworpen. Artikel 14 van het ontwerp somt exhaustief de punten op die in het kader van deze regeling kunnen worden bijgewerkt.

Uiteraard doet deze regeling geen afbreuk aan de toepassing van andere bepalingen van de wet en van het besluit. Bij wijze van voorbeeld kan men verwijzen naar artikel 29, derde lid, van de wet van 20 juli 2004, dat voor een instelling voor collectieve belegging de verplichting inhoudt om onverwijld aan de CBFA de nodige gegevens over te maken opdat haar inschrijvingsdossier permanent zou bijgewerkt zijn.

Onderafdeling II. - Berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging Art. 15 tot 26. De bepalingen van de Onderafdeling II hebben betrekking op berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging. Deze bepalingen worden uitgevaardigd op basis van de machtiging aan de Koning, bedoeld bij artikel 56, 1°, van de wet van 20 juli 2004.

De hoger bedoelde stukken dienen een wervend karakter te hebben.

Anderzijds wordt in principe geen onderscheid gemaakt in functie van het gebruikte medium, zij het dat de CBFA afwijkingen kan toestaan, bijvoorbeeld voor audiovisuele reclame.

Inhoudelijk sluiten de bepalingen van deze Onderafdeling aan bij de richtsnoeren, toegelicht in de circulaire van de CBF ICB/1/93 van 20 juli 1993 over de commercialisering in België van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en die de CBFA momenteel hanteert bij het verlenen van haar goedkeuring aan publicaties, stukken en reclame, overeenkomstig artikel 22, § 1, van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging.

Op te merken valt dat overeenkomstig artikel 25, berichten, reclame en andere stukken ook betrekking kunnen hebben op andere financiële producten dan rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, voor zover deze informatie naar de vorm en inhoudelijk goed is afgescheiden van de informatie aangaande de rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging. Dit impliceert dat naar de vorm de informatie is opgenomen in een andere rubriek of op een andere bladzijde wordt weergegeven. Inhoudelijk moet het verschil tussen rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging en de andere aangeboden financiële producten worden verduidelijkt. HOOFDSTUK II. - Bedrijfsuitoefening Afdeling I. - Beleggingsbeleid

Onderafdeling I. - Algemeen Art. 27 tot 30. De artikelen 27 tot 30 bevatten, in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, algemene bepalingen inzake het beleggingsbeleid : - indien compartimenten werden gecreëerd, gelden de bepalingen van deze Afdeling en artikel 69 voor ieder van deze compartimenten; - er dient overeenstemming te zijn tussen de daadwerkelijke beleggingen en het vooropgestelde beleggingsdoel en -beleid; - een instelling voor collectieve belegging mag geen edele metalen of financiële instrumenten die dergelijke metalen vertegenwoordigen, verwerven.

Belangrijk is de benadering voor de behandeling van derivaten, die in artikel 29 vervat ligt. Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat (een zogenaamd « embedded derivative »), dient dit derivaat te voldoen aan de bepalingen van artikel 32, § 1, 8°, of artikel 45, § 1, 8°. Dit houdt in dat het onderliggend actief van dit derivaat een toegelaten belegging moet zijn. Tot slot kan men opmerken dat artikel 29 in uitvoering van artikel 7 van de wet van 20 juli 2004 wordt geformuleerd.

Onderafdeling II. - Instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn 85/611/EEG

Art. 32.Artikel 32, dat de toegelaten beleggingen van een instelling voor collectieve belegging opsomt, strekt ertoe artikel 19 van de Richtlijn om te zetten en is genomen in uitvoering van artikel 7 van de wet van 20 juli 2004.

Inzake OTC-derivaten wordt gepreciseerd dat deze instrumenten steeds onderworpen zijn aan een betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering. Aldus wordt gegarandeerd dat de beheerder continu de waardering van de OTC-derivaten kan opvolgen zodat hij, indien nodig, kan optreden zelfs indien op dat ogenblik geen netto-inventariswaarde moet worden berekend en gepubliceerd. Het ligt voor de hand dat de beheerder, die OTC-derivaten in de portefeuille van een instelling voor collectieve belegging opneemt, behoorlijk moet uitgerust zijn om in te staan voor de opvolging van dergelijke instrumenten.

Inzake de specifieke beleggingsmogelijkheid, bepaald in artikel 32, § 2, moet worden opgemerkt dat deze enkel betrekking heeft op de effecten bedoeld bij artikel 32, § 1, 1° tot 4°, en op de geldmarktinstrumenten bedoeld bij artikel 32, § 1, 9°. In verband met dit punt dient men op te merken dat de markten geviseerd in artikel 32, § 1, 9°, b), (ii), deze zijn waartoe de emittenten van de geviseerde geldmarktinstrumenten zijn toegelaten. De omschrijving van deze markten is beperkter dan de markten geviseerd bij artikel 32, § 1, 1°, 2° en 3°.

Art. 33.Artikel 33 strekt ertoe artikel 21, lid 3, van de Richtlijn om te zetten. Deze omzetting vindt plaats in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004.

Bij de opstelling van dit artikel werden in belangrijke mate de preciseringen inzake de berekening van het globaal risico, vervat in de hoger geciteerde Aanbeveling 2004/383/EG, in acht genomen.

Gelet op de mogelijke evoluties voor wat methodes van risicometing betreft, moet melding worden gemaakt van de mogelijkheid in hoofde van CBFA om, bij wijze van reglement, vastgesteld overeenkomstig artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002, modaliteiten te bepalen om het totale risico (maximum exposure) te berekenen en voorwaarden te formuleren waaraan een value-at-risk approach of een intern risicometingsmodel dienen te voldoen.

Art. 34.Artikel 34, dat de beleggingslimieten bepaalt, strekt tot omzetting van artikel 22 van de Richtlijn. Deze omzetting vindt plaats in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004.

De regeling van de beleggingslimieten voor derivaten sluit aan bij de bepalingen van de hoger geciteerde Aanbeveling 2004/383/EG. Tenslotte kan men erop wijzen dat informatie over de obligaties bedoeld bij artikel 34, § 4, kan worden geconsulteerd op de website van de Europese Commissie.

Art. 35.In overeenstemming met de bepalingen van de Aanbeveling 2004/383/EG kunnen financiële zekerheden, te belope van hun reële waarde, onder bepaalde voorwaarden in aanmerking worden genomen voor een vermindering van het tegenpartijrisico. Ook artikel 35 werd op grond van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004 uitgevaardigd.

Art. 36.Met het oog op beleggersbescherming, bepaalt artikel 36 een specifieke limiet en bijzondere voorwaarden voor het geval dat een instelling voor collectieve belegging contracten afsluit, die financiële derivaten uitmaken en betrekking hebben op een kredietrisico. Deze bepaling wordt genomen in uitvoering van de artikelen 36, 40, § 3, en 65 van de wet van 20 juli 2004.

Gelet op de specifieke aard van dergelijke contracten dient de beheerder van de instelling voor collectieve belegging een activiteitenprogramma aan de CBFA voor te leggen en aan te tonen dat hij over de vereiste bevoegdheden en over een passende organisatie beschikt. De CBFA kan, wanneer zulks aangewezen is, bij reglement genomen conform artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002, bepalen welke gegevens in dit activiteitenprogramma moeten worden verstrekt.

Art. 37.Artikel 37 regelt, in uitvoering van de artikelen 7 en 65 van de wet van 20 juli 2004, de zogenaamde index funds en strekt ertoe artikel 22bis van de Richtlijn om te zetten. Het beleggingsbeleid van dergelijke instellingen voor collectieve belegging is gericht op het volgen van de samenstelling van een door de CBFA aanvaarde aandelen- of obligatie- index.

Op te merken valt dat artikel 37 niet toelaat om af te wijken van de toepasselijke beleggingslimieten wanneer het beleggingsbeleid van een instelling voor collectieve belegging erop gericht de samenstelling van een door de beheerder zelf samengestelde korf van financiële instrumenten te volgen.

Bij het volgen van de samenstelling van een index dient de instelling voor collectieve belegging niet noodzakelijk alle samenstellende instrumenten van de index in de portefeuille op te nemen. Een kleine afwijking (een zogenaamde tracking error) van de samenstelling van de index kan worden aanvaard. De mate waarin een dergelijke afwijking toelaatbaar is, hangt af van de aard en de kenmerken van de gevolgde index.

Art. 38.Artikel 38 bepaalt, in uitvoering van de artikelen 7 en 65 van de wet van 20 juli 2004, minder strenge beleggingslimieten indien de instelling voor collectieve belegging belegt in overheidspapier.

Vermeld artikel zet artikel 23, lid 1, van de Richtlijn om.

Art. 39.Artikel 39 regelt, in uitvoering van de artikelen 7 en 65 van de wet van 20 juli 2004, de belegging door een instelling voor collectieve belegging in rechten van deelneming van een andere instelling voor collectieve belegging. Artikel 39 strekt ertoe artikel 24, leden 1 en 2, van de Richtlijn om te zetten.

Art. 40.Artikel 40 bevestigt, in uitvoering van artikel 7 van de wet van 20 juli 2004, dat een instelling voor collectieve belegging kan beleggen in rechten van deelneming uitgegeven door een openbare instelling voor collectieve belegging naar Belgisch of buitenlands recht met vast aantal rechten van deelneming of door een openbare instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen naar Belgisch of buitenlands recht.

Dergelijke rechten van deelneming worden immers beschouwd als effecten, in de zin van artikel 2, 2°, a). Dit impliceert onder meer dat de betrokken rechten van deelneming moeten voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 32, § 1, 1° tot 4°, en dat, bij belegging in dergelijke rechten van deelneming, de beleggingslimieten voor effecten moeten worden gerespecteerd.

Niettemin dienen de betrokken onderliggende buitenlandse instellingen voor collectieve belegging te beleggen in de categorieën van toegelaten beleggingen die eveneens openstaan voor de Belgische instellingen voor collectieve beleggingen.

Art. 41.Artikel 41 strekt ertoe artikel 25 van de Richtlijn om te zetten. Deze bepaling wordt in uitvoering van artikel 67, § 1, tweede lid, van de wet van 20 juli 2004 uitgevaardigd.

Artikel 41, § 1, inzake het verbod tot het uitoefenen van invloed op een emittent door een instelling voor collectieve belegging, neemt vrij letterlijk artikel 25, lid 1, van de Richtlijn over.

Teneinde de liquiditeit van de portefeuille te garanderen, beperkt artikel 41, § 2, het percentage van bepaalde financiële instrumenten dat een instelling voor collectieve belegging kan verwerven.

Voor beide paragrafen van artikel 41 gelden een aantal uitzonderingen.

Art. 42 en 43. De artikelen 42 en 43 zetten artikel 26 van de Richtlijn om. Artikel 65 van de wet van 20 juli 2004 vormt de machtiging aan de Koning om deze artikelen uit te vaardigen.

In bepaalde, vrij punctuele gevallen dienen de voorschriften van de Onderafdeling II toch niet te worden nageleefd, zoals bij de uitoefening van inschrijvingsrechten die verbonden zijn aan de effecten en geldmarktinstrumenten die de instelling voor collectieve belegging houdt of voor een nieuwe instelling voor collectieve belegging.

Onderafdeling III. - Instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen Art. 44 tot 57. De bepalingen van deze Onderafdeling zijn analoog aan de artikelen 31 tot 43.

Bij de opstelling van het besluit werd er immers van uitgegaan dat een zelfde bescherming diende te gelden voor deelnemers die zouden beleggen in een instelling voor collectieve belegging die beantwoordt aan de Richtlijn als voor deelnemers die zouden beleggen in een instelling voor collectieve belegging die geopteerd heeft voor de categorie van toegelaten beleggingen « financiële instrumenten en liquide middelen ».

Niettemin dient men drie belangrijke verschilpunten met de bepalingen van Onderafdeling II aan te stippen.

Vooreerst laat artikel 46, § 3, tweede lid, toe dat de naleving van de beleggingslimieten enkel wordt nagegaan op het ogenblik van inschrijving, indien men te maken heeft met een instelling voor collectieve belegging waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een vooropgesteld rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten en waarvan de deelnemers, overeenkomstig artikel 68, genieten van een kapitaalgarantie of kapitaalbescherming.

Ten tweede wordt een bijzondere regeling uitgewerkt voor instellingen voor collectieve belegging met kapitaalgarantie of kapitaalbescherming en waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een vooropgesteld rendement, middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten, dat beantwoordt aan de evolutie van een fund of hedge funds, index of een korf van hedge funds.

Tenslotte wordt voor een belegging in deposito's niet vereist dat deze onmiddellijk opeisbaar zijn of kunnen worden opgevraagd en dat zij binnen een periode van ten hoogste twaalf maanden vervallen. Afdeling II. - Verplichtingen en verbodsbepalingen

Onderafdeling I. - Provisies en kosten

Art. 58.Artikel 58, geformuleerd in uitvoering van de artikelen 56, 1°, 65 en 68 van de wet van 20 juli 2004, is analoog aan artikel 13 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991, zij het dat de goedkeuring van de provisies en kosten door de CBFA niet langer vereist is.

Wel zal de CBFA jaarlijks overgaan tot de publicatie van een globaal overzicht van de provisies en kosten, zoals hernomen in het prospectus van de instellingen voor collectieve belegging die aan Titel II van het besluit onderworpen zijn. Ook worden specifieke regels voor prestatievergoedingen bepaald.

Art. 59.Artikel 59, § 1, zet artikel 24, lid 3, eerste onderdeel, van de Richtlijn om. Artikel 59, § 2, herneemt een analoge regeling voor de beheervergoeding. Artikel 59 wordt uitgevaardigd in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004.

Art. 60.Artikel 60 vormt de uitvoering van artikel 74, 3°, van de wet van 20 juli 2004 en is analoog aan artikel 16 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991.

Op grond van artikel 60 kan wel een vast bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen in rekening worden gebracht bij uitgifte, inkoop en compartimentwijziging.

Tenslotte kan bij inkoop een bedrag worden afgehouden teneinde praktijken van market timing tegen te gaan.

Art. 61.De regeling vervat in artikel 61 wordt getroffen op grond van de machtigingen aan de Koning vervat in de artikelen 56, 1°, 65, 68 en 76, § 3, derde lid, van de wet van 20 juli 2004. Op grond van deze regeling kan een beheerder slechts onder bepaalde voorwaarden soft commissions van een makelaar ontvangen.

Belangrijk in dit kader zijn de voorwaarden dat het ontvangen van de soft commissions geen afbreuk mag doen aan het principe van de best execution en dat terzake voldoende informatie wordt verstrekt.

Uit het rapport « Fees and Commissions within the CIS and Asset Manager Sector : Summary of Answers to Questionnaire » van het Technisch Comité van IOSCO, p. 15 ( te consulteren op www.iosco.org) blijkt dat in de meeste landen, waarop het onderzoek betrekking had, soft commissions worden toegelaten, zij het binnen een specifiek wettelijk kader.

Art. 62.Artikel 62 stelt, in uitvoering van de artikelen 56, 1°, 65, 68 en 76, § 3, derde lid, van de wet van 20 juli 2004, bepaalde vereisten indien de beheerder van de beleggingsportefeuille van een instelling voor collectieve belegging zijn vergoeding deelt met een andere partij, die eveneens beheerdiensten in de ruime zin van het woord (waaronder administratief beheer en verhandeling) aan de instelling voor collectieve belegging verleent. Onder deze regeling vallen onder meer retrocessies van de beheervergoeding aan mandatarissen, die voor een specifiek aspect van het beheer instaan, of retrocessies van de beheervergoeding aan de distributeurs en de eventuele sub-distributeurs van de instelling voor collectieve belegging.

Deze bepaling sluit aan bij de Aanbeveling 2004/384/EG, die evenwel geen uitspraak doet over de toelaatbaarheid van bepaalde vergoedingen, doch enkel aspecten van informatieverstrekking in het vereenvoudigd prospectus regelt.

Men stelt vast dat onder de omschrijving van fee sharing in de Aanbeveling ook regelingen vallen, waarbij makelaarslonen door de makelaar worden gedeeld met de beheerder (hard commissions).

Doch, teneinde te vermijden dat de beheerder een makelaar kiest op grond van overwegingen die vreemd zijn aan het principe van de best execution, is het verbod op hard commissions aangewezen. Bovendien wordt het ontvangen van hard commissions in een belangrijk aantal jurisdicties niet getolereerd (cfr. het Verslag van het Technisch Comité van IOSCO « Fees and Commissions within the CIS and Asset Manager Sector : Summary of Answers to Questionnaire » van september 2003, p. 17, te consulteren op www.iosco.org).

In deze zin bepaalt artikel 61 dan ook dat een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in principe geen voordeel van een makelaar mag ontvangen, dat betrekking heeft op de kosten voor portefeuilletransacties van de instelling voor collectieve belegging (met uitzondering van soft commissions).

Art. 63.Met het oogmerk om transparantie te creëren, bepaalt artikel 63 dat het prospectus vermeldt dat de personen die instaan voor het beheer van de beleggingsportefeuille of de personen die het administratief beheer waarnemen, hun vergoeding betaald door de instelling voor collectieve belegging, kunnen delen met deelnemers van de instelling voor collectieve belegging, inzonderheid in functie van de omvang van hun beleggingen. Deze bepaling wordt uitgevaardigd op grond van artikel 56, 1°, van de wet van 20 juli 2004.

Onderafdeling II. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 64.Artikel 64 herneemt een verbod in hoofde van bepaalde personen, die nauw betrokken zijn bij de werking van de instelling voor collectieve belegging, om op te treden als tegenpartij in buiten-beursverrichtingen, met name verrichtingen die plaatsvinden buiten een markt, zoals bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, 2° of 3°, en artikel 45, § 1, 1°, 2° of 3°, van het besluit, met betrekking tot effecten voor rekening van de instelling voor collectieve belegging.

Dit verbod wordt geformuleerd in uitvoering van de artikelen 50, § 2, 65 en 68 van de wet van 20 juli 2004.

Deze verbodsbepaling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor een instelling voor collectieve belegging om in te schrijven op effecten waarvan het openbaar aanbod is opgedragen aan de geviseerde personen.

Art. 65 en 66. De toegelaten verrichtingen, zoals bijvoorbeeld buiten-beursverrichtingen die geen betrekking hebben op effecten, evenals de inschrijving op effecten bij een persoon, bedoeld bij artikel 64, § 1, eerste lid, in het kader van een openbaar aanbod, worden in het jaarverslag besproken. Artikel 76, § 3, derde lid, van de wet van 20 juli 2004 verleent de machtiging aan de Koning om zulks te bepalen.

Uiteraard mogen de voorwaarden van dergelijke verrichtingen niet afwijken van de marktvoorwaarden. Dit verbod wordt uitgevaardigd in uitvoering van de artikelen 65 en 68 van de wet van 20 juli 2004.

Art. 67.In uitvoering van artikel 76, § 3, derde lid, van de wet van 20 juli 2004 vereist artikel 67 een specifieke rapportering in het jaarverslag indien de uitoefening van de stemrechten verbonden aan de effecten in de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging, rechtstreeks of onrechtstreeks een belangenconflict kan doen ontstaan of heeft doen ontstaan in hoofde van de beheervennootschap of de personen die instaan voor het beheer van de beleggingsportefeuille. In voorkomend geval moet worden verantwoord hoe de instelling voor collectieve belegging het stemrecht heeft uitgeoefend of waarom zij het stemrecht niet heeft uitgeoefend. Deze rapportering geldt naast de rapportering voorgeschreven door artikel 67, § 5, van de wet van 20 juli 2004.

Onderafdeling III. - Andere verbodsbepalingen en verplichtingen

Art. 68.Artikel 68 regelt, in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004 en teneinde verwarring bij beleggers te vermijden, het gebruik van de termen « gewaarborgd kapitaal » of gelijkaardige termen evenals « kapitaalbescherming » of « beschermd kapitaal » of een gelijkaardige termen. Enkel indien de instelling voor collectieve belegging beantwoordt aan de gestelde voorwaarden mag zij de vermelde termen - of gelijkwaardige termen - gebruiken.

Art. 69.Artikel 69 regelt, in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, de beperkte mogelijkheid in hoofde van een instelling voor collectieve belegging om te ontlenen en beoogt artikel 36 van de Richtlijn om te zetten.

Art. 70.Artikel 70, uitgevaardigd op grond van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, betreft het verbod om te verkopen vanuit een ongedekte positie. Artikel 70 beoogt artikel 42 van de Richtlijn om te zetten en herneemt een aantal preciseringen die vervat liggen in de hoger geciteerde Aanbeveling 2004/383/EG.

Art. 71.Overeenkomstig artikel 71, dat wordt uitgevaardigd op grond van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, mag een instelling voor collectieve belegging geen kredieten verstrekken noch zich garant stellen ten voordele van derden. Artikel 71 strekt ertoe artikel 41 van de Richtlijn om te zetten.

Art. 72.Een aantal bijzondere verbodsbepalingen, uitgevaardigd op grond van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, worden gegroepeerd in artikel 72. Artikel 72 herneemt in grote mate de artikelen 49 en 67 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991.

Op te merken valt dat artikel 72, 2°, dat de mogelijkheid tot het aangaan van uitleningen van financiële instrumenten betreft, nadere uitwerking door de Koning behoeft.

Voor wat de omzetting van artikel 21, lid 2, van de Richtlijn betreft, werd ervan uitgegaan dat securities lending en cessie-retrocessieovereenkomsten (respectievelijk geregeld in de artikelen 72, 2°, en 73 van het ontwerp) « technieken en instrumenten met betrekking tot effecten en geldmarktinstrumenten » zijn die, in het kader van een goed portefeuillebeheer, kunnen worden toegepast. In deze zin vormen de artikelen 72, 2°, en 73 van het ontwerp de uitvoering van artikel 21, lid 2, van de Richtlijn.

Art. 73.Een instelling voor collectieve belegging kan, in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten, voor zover ze ertoe strekken tijdelijk liquide middelen op te nemen of tijdelijk liquide middelen te beleggen. In dit kader zal de CBFA, bij reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002, nadere voorwaarden kunnen bepalen.

Voor het overige wordt eveneens verwezen naar de commentaar bij artikel 72, 2°.

Art. 74.Artikel 74 wordt geformuleerd in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004.

Artikel 74, § 1, strekt ertoe te vermijden dat een instelling voor collectieve belegging oprichteraansprakelijkheid zou oplopen of zou inschrijven op het kapitaal van een beheervennootschap.

Artikel 74, § 2, stelt dat de beheer- of beleggingsvennootschap, op verzoek van een belegger, aanvullende gegevens verstrekt betreffende de kwantitatieve begrenzingen die van toepassing zijn in het risicobeheer van de instelling voor collectieve belegging, de daartoe gekozen methodes en de recente ontwikkeling van de risico's en rendementen van de voornaamste categorieën instrumenten. Deze bepaling zet artikel 24bis, lid 4, van de Richtlijn om.

Onderafdeling IV. - Ontbinding, vereffening en herstructurering van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten van een beleggingsvennootschap Art. 76 tot 85. De artikelen 76 tot 85 omvatten een aantal specifieke regels inzake de ontbinding en vereffening van instellingen voor collectieve belegging of van compartimenten van beleggingsvennootschappen. Deze artikelen vormen de uitvoering van artikel 72 van de wet van 20 juli 2004.

Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging bepalen dat de beslissingen tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van een beleggingsvennootschap worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

In geval de beslissing tot ontbinding een compartiment van een beleggingsvennootschap betreft, is de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd om tot ontbinding van het compartiment te beslissen. De algemene vergadering van deelnemers in een compartiment beslist volgens de regels die gelden voor de algemene vergadering van de beleggingsvennootschap.

De oproeping van de algemene vergadering dient een aantal specifieke gegevens te bevatten, bijkomend aan wat het Wetboek van vennootschappen bepaalt (artikel 79).

Bij instellingen voor collectieve belegging of compartimenten met vaste vervaldag wordt een bepaling in het beheerreglement of de statuten ingelast, waarin de van rechtswege ontbinding wordt voorzien van de instelling voor collectieve belegging of de compartimenten op het ogenblik dat ze op vervaldag komen.Tevens dienen het beheerreglement of de statuten te voorzien in de vereffeningwijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en, in voorkomend geval, de wijze van de afsluiting van de vereffening evenals de wijze waarop de statutenwijziging, die volgt uit de afsluiting van de vereffening van een compartiment, zal worden doorgevoerd.

Op het ogenblik dat het bestuursorgaan zich voorneemt om de ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of een compartiment aan de bevoegde algemene vergadering van deelnemers voor te leggen of de instelling of het compartiment op vervaldag komt, moeten een aantal nader omschreven documenten, die de ontbinding en vereffening betreffen, aan de CBFA worden overgemaakt.

Van zodra de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming is vastgesteld, dient een persbericht te worden gepubliceerd, waarvan artikel 80 de inhoud nader omschrijft. Dit persbericht omschrijft onder meer welke procedure zal worden gevolgd voor de sluiting van de vereffening en vermeldt dat de modaliteiten van de uitbetaling van het verschil in een bijkomend persbericht zullen worden bekend gemaakt, indien de definitief vastgestelde vereffeningwaarde zou verschillen van de reeds aangekondigde vereffeningwaarde. In dit kader kan worden opgemerkt dat in de praktijk de definitief vastgestelde vereffeningwaarde slechts zal mogen verschillen van de overeenkomstig artikel 80 aangekondigde vereffeningwaarde - die overigens overeenkomstig artikel 81 door de commissaris voorafgaandelijk wordt geverifieerd - indien de vereffening stapsgewijze gebeurt.

Artikel 83 voorziet verder in een specifieke regeling indien in de loop van 12 maanden voor de kennisgeving bedoeld in artikel 78, § 1, massale inkopen van rechten van deelneming hebben plaats gevonden. Dit artikel strekt er onder meer toe de gelijkheid van de deelnemers te garanderen wanneer, ten gevolge van de uittreding van belangrijke deelnemers, de instelling voor collectieve belegging of het compartiment moet worden ontbonden wegens gebrek aan kritische massa.

In het in artikel 83 bedoelde geval dragen hetzij de personen vermeld in het prospectus, hetzij de personen die globaal gezien voor belangrijke bedragen zijn uitgetreden bij tot de kosten verbonden aan de ontbinding, de vereffening en de afsluiting van de vereffening van de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment. Indien de in het prospectus aangeduide personen tussenkomen, strekt hun tussenkomst tot dekking van de kosten die zouden verschuldigd zijn geweest door de deelnemers die voor belangrijke bedragen zijn uitgetreden.

Tenzij de CBFA gelijkwaardige maatregelen aanvaardt, moet bij vrijwillige ontbinding bovendien aan de deelnemers gedurende minimaal een maand de mogelijkheid worden geboden om zonder kosten, behoudens eventuele taksen, in te schrijven op rechten van deelneming van één of meerdere andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten. In de mate dat binnen de groep van de promotor dergelijke instellingen voor collectieve belegging of compartimenten bestaan, hebben de instellingen of compartimenten waarop de inschrijvingsmogelijkheid betrekking heeft, bij voorkeur een gelijkaardige beleggingspolitiek als de ontbonden instelling voor collectieve belegging of het ontbonden compartiment. De instellingen voor collectieve belegging of compartimenten waarop de inschrijvingsmogelijkheid betrekking heeft, moeten ingeschreven zijn op de lijst, waarbij tijdens de overgangsperiode eveneens de instellingen voor collectieve belegging die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld bij de artikelen 120, § 1, en 137 van de wet van 4 december 1990 in aanmerking komen. De in het prospectus vermelde personen dragen de eventueel verschuldigde provisies en kosten, bedoeld in artikel 60, § 1, naar aanleiding van dergelijke inschrijving.

B. Herstructurering van instellingen voor collectieve belegging en compartimenten van beleggingsvennootschappen Art. 86 tot 95. De artikelen 86 tot 95 hebben betrekking op herstructureringen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht of compartimenten van beleggingsvennootschappen naar Belgisch recht betrokken zijn. Deze artikelen vormen de uitvoering van artikel 72 van de wet van 20 juli 2004. Bedoelde artikelen werden grotendeels analoog aan de artikelen 76 tot 85 gestructureerd, met bijvoeging van een aantal specifieke regelen. Op te merken valt dat, naar gelang het geval, na een inbreng van de activa van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment nog een ontbinding moet volgen. In dergelijk geval gebeurt de inbreng onder opschortende voorwaarde van ontbinding en zijn de specifieke regels, bepaald in de artikel 86 tot 95, toepasselijk naast de vennootschapsrechtelijke regels inzake herstructurering. Uiteraard blijven eveneens de vennootschapsrechtelijke regels inzake ontbinding toepasselijk, hetgeen onder meer impliceert dat deze beslissing moet worden genomen door de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of, indien het een compartiment betreft, van het compartiment. Ook de regels van het Wetboek van vennootschappen, die (naar analogie) toepasselijk zijn op de sluiting van de vereffening en inzonderheid artikel 194 W. Venn., moeten worden nageleefd.

Tenslotte kan men opmerken dat de vooropgestelde regeling inzake de bevoegdheid van de algemene vergadering van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment, neergelegd in artikel 87, in principe enkel geldt in zover de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment bevoegd is, op grond van of naar analogie met de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. Zo doet de vooropgestelde regeling geen afbreuk aan de bevoegdheid van het bestuursorgaan van de overnemende instelling voor collectieve belegging of het overnemende compartiment om een inbreng te aanvaarden. In deze zin verwijst artikel 89, eerste lid, dan ook naar de mogelijkheid dat het bestuursorgaan de herstructurering realiseert.

Tenslotte verdienen een aantal punten van de inhoud van de oproeping van de algemene vergadering en inzonderheid artikel 91, eerste lid, 4°, verduidelijking : - bij de vergelijking van de gemiddelde cumulatieve rendementen ligt het voor de hand om voor alle bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging of compartimenten eenzelfde benadering te volgen m.b.t. de al dan niet verrekening van de provisies en kosten ten laste van de deelnemers; - het detail van de provisies en kosten ten laste van de deelnemers moet niet worden opgenomen indien de rendementen deze provisies en kosten niet verrekenen. Anderzijds is het wel aangewezen dat deze informatie wordt opgenomen in het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of het voorstel van inbreng dan wel in het verslag van de raad van bestuur; - het past te vermelden dat de rendementcijfers zijn gebaseerd op historische gegevens, die geen enkele waarborg kunnen geven m.b.t. het toekomstige rendement en geen rekening houden met mogelijke fusies. Afdeling III. - Uitgifte en openbaar aanbod van effecten van een

instelling voor collectieve belegging Onderafdeling I. - Behandeling van aanvragen tot uitgifte, inkoop dan wel compartimentwijziging Art. 96 en 97. De artikelen 96 en 97 werden geformuleerd in uitvoering van artikel 74 van de wet van 20 juli 2004.

Tijdens de initiële inschrijvingsperiode schrijven de beleggers in op de rechten van deelneming aan de vooropgestelde inschrijvingsprijs.

Nadien voert een instelling voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging in principe ten minste tweemaal per maand uit. Dergelijke verrichtingen gebeuren op basis van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming.

Niettemin kan de uitgifte van rechten van deelneming worden stopgezet voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 68.

Art. 98 en 99. De artikelen 98 en 99 voeren, in uitvoering van artikel 74 van de wet van 20 juli 2004, een regeling in voor de ontvangst van aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging. Deze regeling beoogt praktijken van « late trading » en « market timing » te bestrijden.

Aanvragen die worden overgemaakt via de financiële tussenpersonen die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, moeten ten laatste op het ogenblik van de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, door de betrokken financiële tussenpersonen worden ontvangen. Deze aanvragen worden zonder wijziging binnen een redelijke tijdspanne doorgegeven aan de persoon die instaat voor het administratief beheer.

De contracten met de door de instelling voor collectieve belegging aangeduide bemiddelaars dienen, gelet op de mogelijkheid om na afsluiting van de ontvangstperiode, een ontvangen aanvraag nog door te geven, bepaalde clausules te bevatten.

Aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging die worden overgemaakt via andere financiële bemiddelaars dan deze die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, moeten voor de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, zijn overgemaakt aan de persoon die instaat voor het administratief beheer.

Onderafdeling II. - Berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen bij foutieve berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming

Art. 100.Artikel 100 herneemt, in uitvoering van artikel 74, 1°, van de wet van 20 juli 2004, de regels die gelden voor de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming.

De netto-inventariswaarde wordt vastgesteld op basis van de reële waarde van de activa en de passiva.Voor ten minste 80 % van de activa dient men bovendien een reële waarde in aanmerking te nemen die nog niet gekend was bij de afsluiting van de ontvangstperiode van de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging. Deze laatste bepaling strekt ertoe praktijken van market timing te voorkomen.

Artikel 100 betekent concreet dat de instelling voor collectieve belegging de keuze heeft tussen drie mogelijkheden om de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming te berekenen die betrekking hebben op aanvragen tot uitgifte of inkoop, dan wel compartimentwijziging op dag D. De berekening van de netto-inventariswaarde kan gebaseerd zijn op de reële waarden die totaal ongekend zijn op het ogenblik van de sluiting van de ontvangstperiode voor aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming, dan wel compartimentwijziging. In een dergelijk geval kan de instelling voor collectieve belegging gebruik maken van hetzij de reële waarden van D en van D + 1, hetzij enkel van de reële waarden van D + 1, in welk geval de berekening van de netto-inventariswaarde met een dag wordt uitgesteld. Bovendien, indien minder dan 20 % van de reële waarden gekend zijn op het ogenblik van de sluiting van de ontvangstperiode van de aanvragen, kunnen de reële waarden van D worden gebruikt voor de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming met betrekking tot de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming, dan wel compartimentwijziging van dag D. Niettemin zullen de instellingen voor collectieve belegging die voor de derde oplossing opteren, vooraf één van de twee andere methodes moeten kiezen als alternatieve methode in geval van overschrijding van voormelde 20 %- limiet.

Art. 101.Artikel 101 bepaalt, in uitvoering van artikel 78 van de wet van 20 juli 2004, dat de netto-inventariswaarde minstens in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de CBFA aanvaarde wijze moet worden bekend gemaakt. Uiteraard geldt deze regel voor alle categorieën van rechten van deelneming.

Art. 102 tot 104. De artikel 102 en 103 bepalen, in uitvoering van artikel 74 van de wet van 20 juli 2004, de gevallen waarin de bepaling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging moet of kan worden geschorst. Deze bepalingen hernemen in belangrijke mate de artikelen 18 en 19 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991.

De instelling voor collectieve belegging dient tenslotte elke schorsing van de netto-inventariswaarde te publiceren.

Art. 105 tot 110. De artikelen 105 tot 110, die worden uitgevaardigd in uitvoering van de artikelen 65 en 88, § 1, 1°, van de wet van 20 juli 2004, betreffen de vaststelling van een significante fout bij de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming evenals de regelen die in een dergelijk geval gelden. De regeling is geïnspireerd door de preciseringen vervat in de circulaire van 27 november 2002 van de Luxemburgse Commission de Surveillance du Secteur Financier.

Onderafdeling III. - Nadere regels inzake de uitgifte en openbaar aanbod van rechten van deelneming van instellingen voor collectieve belegging

Art. 111.Een instelling voor collectieve belegging dient steeds een onderneming te hebben die instaat voor de financiële dienst. Bijgevolg kan de opdracht van een dergelijke onderneming slechts worden beëindigd na de vervanging van deze onderneming of wanneer de inschrijving van de instelling voor collectieve belegging werd geschrapt of ingetrokken. Deze bepaling wordt geformuleerd op grond van artikel 73, § 2, tweede lid, van de wet van 20 juli 2004.

Art. 112.Teneinde de vergelijkbaarheid te bevorderen, wordt, in alle publicaties waarin de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging wordt vermeld, de netto-inventariswaarde gedateerd op de dag van de afsluiting van de ontvangstperiode die betrekking heeft op aanvragen tot uitgifte of inkoop dan wel compartimentwijziging voor rechten van deelneming aan deze waarde. Deze bepaling wordt geformuleerd in uitvoering van artikel 74 van de wet van 20 juli 2004.

In uitvoering van artikel 73, § 3, tweede lid, van de wet van 20 juli 2004 wordt bepaald dat de maximaal toegestane afwijking tussen de beurskoers en de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming maximaal 2 % bedraagt. Afdeling IV. - Periodieke informatie en boekhouding

Art. 113 en 114. Artikel 113 bepaalt, op grond van artikel 76, § 3, derde lid, van de wet van 20 juli 2004, de termijnen voor publicatie van het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag.

Op het ogenblik van publicatie leggen de instellingen voor collectieve beleggingen hun jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen over aan de CBFA. Deze laatste bepaling vormt een uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004.

Art. 115.Artikel 115 bepaalt, in uitvoering van artikel 77 van de wet van 20 juli 2004, de verplichting om een inventaris bij te houden van de bestanddelen van het vermogen van de instelling voor collectieve belegging of, in voorkomend geval, van elk van de compartimenten en bepaalt wanneer de elementen opgenomen in de inventaris moeten worden gewaardeerd.

Verder worden, op grond van de machtiging in artikel 74, 1°, van de wet van 20 juli 2004, regels gesteld over de wijze waarop de netto-inventariswaarde van een recht van deelneming wordt berekend.

TITEL III. - Instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht HOOFDSTUK I. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de europese economische ruimte en voldoen aan de richtlijn 85/611/EEG

Art. 117.Artikel 117 zet artikel 47 van de Richtlijn om. Bedoeld artikel geeft nadere uitvoering aan artikel 130 van de wet van 20 juli 2004.

Art. 118 tot 121. De artikelen 118 tot 121 bevatten, in uitvoering van artikel 130, 131, tweede lid en 133 (dat verwijst naar artikel 78) van de wet van 20 juli 2004, een aantal preciseringen voor een instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de Richtlijn 85/611/EEG en die is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet. Indien het prospectus opgesteld in de lidstaat van herkomst deze gegevens niet bevat, moet bijvoorbeeld bepaalde informatie inzake de verhandeling in België van de rechten van deelneming van de betrokken instelling voor collectieve belegging in een bijlage bij het prospectus worden opgenomen. Ook de bepalingen inzake de inhoud en de voorstellingswijze van berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming - of hiermee gelijk te stellen stukken - zijn toepasselijk op dergelijke instellingen voor collectieve belegging. HOOFDSTUK II. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de europese economische ruimte en niet voldoen aan de richtlijn 85/611/eeg en instellingen voor collectieve belegging naar het recht van staten die geen lid zijn van de europese economische ruimte Hoofdstuk II van Titel III regelt de inschrijving, en de handhaving ervan, van reglementering voor de buitenlandse niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging. Deze regeling is uitgewerkt op grond van de machtigingen aan de Koning vervat in de artikelen 134, 135 (dat verwijst naar de artikelen 56, 62, § 2, eerste en vijfde lid, 76, § 3, derde lid, 77 en 78) en 136, tweede lid, van de wet van 20 juli 200 4.

Deze regeling is vrij analoog aan de artikelen 76 tot 93 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991. Niettemin dienden de bepalingen van vermeld besluit te worden aangepast, gelet op een aantal nieuwe oriëntaties die vervat liggen in de wet van 20 juli 2004, inzonderheid wat organisatie betreft.

Bij de uitwerking van de reglementering voor de buitenlandse niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging werd ervoor geopteerd dat de regels voor dergelijke instellingen aansluiten bij de regels, die op de overeenkomstige Belgische instellingen voor collectieve belegging toepasselijk zijn. Aldus dienen dergelijke instellingen voor collectieve belegging hun beleggingen uit te voeren in categorieën van beleggingen die openstaan voor Belgische instellingen voor collectieve belegging en mogen de regels inzake het beleggingsbeleid niet afwijken van de geldende regels van de overeenstemmende categorie van Belgische instellingen voor collectieve belegging.

Voor controledoeleinden is het uiteraard verkieslijk dat de door de buitenlandse niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging te respecteren regels identiek zijn aan de regels, die de overeenkomstige Belgische instellingen voor collectieve belegging moeten naleven.

TITEL IV. - Wijzigings-, opheffings- en diverse bepalingen

Art. 142.Artikel 142 herneemt, in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, de specifieke regels die gelden voor pensioenspaarfondsen, die erkend zijn overeenkomstig artikel 145/16 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De bepaling is analoog aan 95 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991.

Art. 143 tot 146. De artikelen 143 tot 146, geformuleerd op grond van de machtigingsbepalingen vervat in de artikelen 76, § 3, derde lid, en 77 van de wet van 20 juli 2004, beantwoorden aan de artikelen 29 tot 31 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991.

Art. 147.Artikel 147 regelt de opheffing van het koninklijk besluit van 4 maart 1991, die in drie fasen zal plaats vinden.

Art. 148.Dit artikel beoogt, rekening houdend met het volatiel karakter van de activa die een Belgische vennootschap voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven met vast kapitaal (hierna « privak ») in portefeuille heeft, eenzelfde regularisatieperiode van 12 maanden te voorzien bij niet-naleving van artikel 50 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven als diegene die bestaat bij niet-naleving van de artikelen 40, 41 en 43 van hetzelfde besluit. Deze bepaling wordt in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004 uitgevaardigd.

Art. 149.Overwegende dat het voor een privak aangewezen is beleggingen die mogelijk werden gemaakt door een kapitaalverhoging op dezelfde manier te behandelen als beleggingen die gebeurden met aanwending van het beginkapitaal, beoogt dit artikel, in uitvoering van artikel 65 van de wet van 20 juli 2004, eenzelfde overgangsperiode als bedoeld in artikel 46, lid 1, van voornoemd besluit in te stellen voor kapitaalverhogingen die na de oprichting van de privak worden doorgevoerd. Het artikel moet zo begrepen worden dat slechts dat deel van haar beleggingen dat overeenstemt met het kapitaal waarvoor reeds een overgangsperiode van vijf jaar is verlopen, moet beantwoorden aan de verplichtingen van het beleggingsbeleid die zijn opgenomen in de artikelen 40 en 41 van voornoemd koninklijk besluit.

Art. 150.In dit artikel wordt een technische wijziging aangebracht die volgt uit de wijziging van artikel 46 van voornoemd koninklijk besluit. Daardoor wordt vermeden dat de evenredige omdeling waarvan sprake in de commentaar bij het vorige artikel niet alleen zou slaan op de beleggingen, maar ook op de netto-opbrengst zoals bedoeld in artikel 57 van voornoemd koninklijk besluit.

Art. 151 en 152. De instellingen voor collectieve belegging en, in voorkomend geval, hun compartimenten, waarvoor, op grond van de overgangsregelingen opgenomen in de wet van 20 juli 2004, bepaalde wetsbepalingen gelden, zijn eveneens onderworpen aan de bepalingen van dit besluit die de uitvoering van bedoelde wetsbepalingen vormen.

Voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij de artikelen 234, § 2, en 236, § 2, van de wet van 20 juli betekent dit dat de artikelen 5 tot 7, 11 tot 26, 58, 61 tot 63, 65, 67, 75 tot 95, 113 en 114 van dit besluit toepasselijk zijn.

Voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 235, § 2, van de wet van 20 juli betekent dit dat de artikelen 5 tot 7 en 75 tot 95 van dit besluit toepasselijk zijn.

Dit besluit treedt in werking op de datum van de inwerkingtreding van de wet.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

4 MAART 2005. - Koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 88/220/EEG van 22 maart 1988, 95/26/EG van 29 juni 1995, 2000/64/EG van 7 november 2000, 2001/107/EG en 2001/108/EG van 21 januari 2002;

Gelet op de Aanbeveling 2004/383/EG van de Commissie van 27 april 2004 betreffende het gebruik van financiële derivaten door instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en de Aanbeveling 2004/384/EG van de Commissie van 27 april 2004 betreffende bepaalde gegevens die overeenkomstig schema C van bijlage I bij Richtlijn 85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden vermeld;

Gelet op de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, inzonderheid op de artikelen 7, tweede lid, 8, § 2, 2°, 36, 40, § 3, 43, § 4, 44, 48, § 1, 50, § 2, 53, § 1, tweede lid, 56, 62, § 2, eerste en vijfde lid, 65, 67, § 1, tweede lid, 68, 72, 73, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid, 74, 76, § 3, derde lid, 77, 78, 131, tweede lid, 133, 134, eerste lid, 135 en 136, tweede lid;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 7 december 2004;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 januari 2005;

Gelet op de akkoordverbinding van Onze Minister van Begroting van 26 januari 2005;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de Richtlijnen 2001/107/EG en 2001/108/EG de lidstaten opleggen om uiterlijk op 13 augustus 2003 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te nemen om aan deze Richtlijn te voldoen en dat deze nationale bepalingen uiterlijk op 13 februari 2004 in werking dienden te treden; dat het overigens passend is dat het uitvoeringsbesluit van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, dat onder meer de regelen uitwerkt die toepasselijk zijn op instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn 85/611/EEG, op hetzelfde ogenblik in werking treedt als de wet; dat tenslotte buitenlandse ICBE's, die in hun land van herkomst voldoen aan de voorwaarden van de gewijzigde Richtlijn 85/611/EEG, op de Belgische markt worden verhandeld, terwijl de Belgische ICBE's hun beleggingsbeleid nog niet kunnen afstemmen op de bepalingen van vermelde Richtlijn, zoals gewijzigd;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 24 januari 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene Bepalingen

Artikel 1.Dit koninklijk besluit heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van de Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van de Richtlijn 85/611/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), met het oog op de reglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen, en de omzetting van de Richtlijn 2001/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002 tot wijziging van de Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), betreffende beleggingen van icbe's.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;2° effecten : a) aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, hierna aandelen te noemen;b) obligaties en andere schuldinstrumenten, hierna obligaties te noemen;c) alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven, met uitsluiting van de in artikelen 72, 2°, en 73 bedoelde technieken en instrumenten;3° geldmarktinstrumenten : instrumenten die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld;4° OTC-derivaten : financiële derivaten die buiten de beurs (over-the-counter) worden verhandeld;5° beheervennootschap : beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aangesteld door een instelling voor collectieve belegging, zoals omschreven in artikel 3, 11°, van de wet;6° Richtlijn 78/660/EEG : Vierde Richtlijn van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen;7° Richtlijn 83/349/EEG : Zevende Richtlijn van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening;8° Richtlijn 84/253/EEG : Achtste Richtlijn van de Raad van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden;9° Richtlijn 2000/12/EG : Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen;10° Richtlijn 2001/34/EG : Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd. TITEL II. - Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die opteren voor de beleggingen die voldoen aan de Richtlijn 85/611/EEG of die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen

Art. 3.De voorschriften van deze Titel gelden voor alle Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming die hebben geopteerd voor de categorieën van toegelaten beleggingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° of 2°, van de wet. HOOFDSTUK I. - Bedrijfsvergunning Afdeling I. - INSCHRIJVINGSVOORWAARDEN

Onderafdeling I. - Inhoud van het beheerreglement of de statuten

Art. 4.Het beheerreglement of de statuten bevatten ten minste de inlichtingen als bedoeld in de bij dit besluit gevoegde bijlage D.

Art. 5.De statuten van een beleggings-vennootschap kunnen voorzien in de creatie van categorieën van rechten van deelneming ter vertegenwoordiging van het vermogen van de vennootschap of, in geval van een beleggingsvennootschap met compartimenten, van de verschillende compartimenten. De aldus gecreëerde categorieën van rechten van deelneming worden hierna als « aandelenklassen » aangemerkt.

Art. 6.§ 1. Het onderscheid tussen aandelenklassen beantwoordt aan : 1° de munteenheid waarin de netto-inventariswaarde van de aandelen wordt uitgedrukt, waarin de aanvragen tot uitgifte of inkoop van aandelen dan wel compartimentwijziging worden uitgevoerd of waarin eventuele uitkeringen aan de aandeelhouders plaats vinden;2° de bijdrage tot de kosten voor het waarnemen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 9°, a), of b), van de wet of tot de kosten die aan de deelnemers ten laste worden gelegd tot dekking van de verwerving en de realisatie van de activa naar aanleiding van de uitgifte, de inkoop en compartimentwijziging;3° het tarief van de verhandelingprovisie;4° het land waar de aandelen zullen worden aangeboden;5° de identiteit van de bemiddelaars die instaan voor de verhandeling van de aandelen;6° de dekking van het wisselkoersrisico;7° andere objectieve elementen die door de CBFA worden aanvaard. In het geval bedoeld sub 1°, kan een bijkomend onderscheid worden gemaakt in functie van de dekking van het wisselkoersrisico. § 2. Bij de creatie van een (sub)aandelenklasse met dekking van het wisselkoersrisico dienen de statuten te voorzien in : 1° precieze regels voor de waardering van de verrichtingen die strekken tot dekking van het wisselkoersrisico;2° precieze regels inzake de toerekening van kosten en de toewijzing van verlies en winst aan de betrokken aandelenklasse;3° het vereiste dat de indekkings-verrichtingen op precieze wijze kunnen worden toegewezen aan een bepaalde aandelenklasse;4° het vereiste dat de indekking maximaal betrekking heeft op 100 % van de waarde van de activa in de portefeuille. § 3. In vergelijking met de bijdrage tot de kosten voor het waarnemen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 9°, a) of b), van de wet door aandeelhouders van één of meerdere andere aandelenklassen die op één of meerdere punten van een minder gunstig regime genieten, mag de bijdrage van de aandeelhouders van een aandelenklasse niet onbestaande of verwaarloosbaar zijn. § 4. Het onderscheid tussen aandelenklassen doet geen afbreuk aan de deelname in het resultaat van de portefeuille van de beleggingsvennootschap of het compartiment in functie van de participatie van de aandeelhouder.

Art. 7.In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen bepalen de statuten de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op aandelen van een aandelenklasse die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan aandelen van één of meerdere andere aandelenklassen, dan wel om dergelijke aandelen te verwerven.

De objectieve criteria bedoeld in het eerste lid hebben inzonderheid betrekking op het initiële inschrijvingsbedrag van de aandeelhouder, de minimale beleggingsperiode, het gebruikte distributiekanaal of een ander door de CBFA aanvaard objectief element. Deze objectieve criteria mogen geen afbreuk doen aan het openbaar karakter van het aanbod van de aandelen van de beleggingsvennootschap of het compartiment.

De statuten bepalen welke schikkingen worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of, in de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, de personen die hebben ingeschreven op aandelen van een bepaalde aandelenklasse die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke aandelen hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen.

Onderafdeling II. - De bewaarder

Art. 8.De activa van een instelling voor collectieve belegging worden in bewaring gegeven bij een bewaarder.

De personen die de bewaarder vertegenwoordigen of in feite het beleid van de bewaarder bepalen, dienen over voldoende ervaring te beschikken, in het bijzonder met betrekking tot het type van instelling voor collectieve belegging.

Art. 9.§ 1. De bewaarder staat in voor de volgende taken : 1° de bewaring van de activa van de instelling voor collectieve belegging en komt hierbij de gebruikelijke verplichtingen na;2° het verrichten, in opdracht van de instelling voor collectieve belegging, van transacties met betrekking tot de activa van de instelling voor collectieve belegging evenals de inning van de dividenden en interesten uit de activa en de uitoefening van de inschrijvings- en toekenningsrechten die eraan zijn verbonden;3° de uitvoering van elke andere instructie van de instelling voor collectieve belegging, tenzij deze in strijd is met de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten, of het prospectus. § 2. De bewaarder vergewist zich ervan dat : 1° de transacties met betrekking tot de activa van de instelling voor collectieve belegging, tijdig worden vereffend;2° de activa in bewaring overeenstemmen met de activa vermeld in de boekhouding van de instelling voor collectieve belegging;3° het aantal rechten van deelneming in omloop vermeld in zijn boekhouding overeenstemt met het aantal rechten van deelneming in omloop zoals vermeld in de boekhouding van de instelling voor collectieve belegging.4° de verkoop, de uitgifte, de inkoop, de terugbetaling en de intrekking van rechten van deelneming voor rekening van de instelling voor collectieve belegging overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten,het beheerreglement of de statuten en het prospectus geschieden;5° de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt berekend overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten en het prospectus;6° de beleggingsbeperkingen bepaald in de wet, de uitvoeringsbesluiten,het beheerreglement of de statuten en het prospectus worden gerespecteerd;7° de regels inzake provisies en kosten bepaald in de wet, de uitvoeringsbesluiten,het beheerreglement of de statuten en het prospectus worden gerespecteerd;8° de opbrengsten van de instelling voor collectieve belegging een bestemming krijgen en worden uitbetaald overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten,het beheerreglement of de statuten en het prospectus.

Art. 10.De opdracht van de bewaarder kan slechts worden beëindigd wanneer de CBFA haar goedkeuring heeft verleend aan de vervanging van de bewaarder of wanneer de instelling voor collectieve belegging niet langer op de lijst is ingeschreven overeenkomstig artikel 31 van de wet. Afdeling II. - Prospectus over het openbaar aanbod van effecten

en stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Onderafdeling I. - Prospectus en vereenvoudigd prospectus

Art. 11.Het prospectus bevat ten minste de gegevens die in de bij dit besluit gevoegde bijlage A, zijn opgenomen, voor zover deze informatie niet voorkomt in de stukken die overeenkomstig het derde lid bij het prospectus worden gevoegd.

Indien een instelling voor collectieve belegging compartimenten heeft, wordt het prospectus opgesteld per compartiment. In dit geval worden de bepalingen inzake de informatieverstrekking over de instelling voor collectieve belegging of de beleggingsvennootschap, voor zover mogelijk, toegepast op het betrokken compartiment.

Het beheerreglement of de statuten worden bij het prospectus gevoegd.

De gegevens in het prospectus, die worden berekend op basis van gegevens die zijn opgenomen in het jaarverslag, worden binnen een maand na de publicatie van het jaarverslag bijgewerkt.

Art. 12.Het vereenvoudigd prospectus bevat in beknopte vorm ten minste de gegevens die in de bij dit besluit gevoegde bijlage B, zijn opgenomen. Het vereenvoudigd prospectus kan als verwijderbare bijlage aan het prospectus worden gehecht.

Indien een instelling voor collectieve belegging compartimenten heeft, wordt het vereenvoudigd prospectus opgesteld per compartiment. In dit geval worden de bepalingen inzake de informatieverstrekking over de instelling voor collectieve belegging of de beleggingsvennootschap, voor zover mogelijk, toegepast op het betrokken compartiment.

De gegevens in het vereenvoudigd prospectus, die worden berekend op basis van gegevens die zijn opgenomen in het jaarverslag, worden binnen een maand na de publicatie van het jaarverslag bijgewerkt.

Art. 13.Het vereenvoudigd prospectus moet vóór de sluiting van de overeenkomst kosteloos aan de inschrijver worden aangeboden.

Op verzoek moet de inschrijver het prospectus, het beheerreglement of de statuten alsmede het laatst gepubliceerde jaar- en halfjaarlijks verslag vóór de sluiting van de overeenkomst kosteloos kunnen verkrijgen.

Art. 14.Onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de wet en van dit besluit, kunnen de volgende bijwerkingen aan het prospectus en/of het vereenvoudigd prospectus worden gepubliceerd zonder voorafgaande goedkeuring door de CBFA : 1° wijziging van de statutaire zetel en/of hoofdkantoor van de beheervennootschap of de beleggingsvennootschap binnen België;2° wijziging van de naam en/of het adres van de tussenpersonen die bij de werking van de instelling voor collectieve belegging zijn betrokken;3° wijziging van de gegevens over de niet-uitvoerende bestuurders van de beheervennootschap of de beleggingsvennootschap;4° voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 46, § 3, tweede lid, of artikel 53, wijziging, overeenkomstig vooraf in het prospectus beschreven modaliteiten, van de samenstelling van de korf van waarden, onderliggend aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om op vervaldag een bepaald rendement te verkrijgen;5° vermindering van de aan de deelnemers of aan de instelling voor collectieve belegging aangerekende provisies en kosten;6° wijziging van de frequentie waarmee provisies en kosten worden berekend en ingehouden;7° verhoging van de frequentie van uitvoering van aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging en van de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming;8° aanpassing van de gegevens die voortvloeien uit de schrapping van de rechten van deelneming, die waren toegelaten tot de verhandeling op een georganiseerde markt;9° wijziging van de synthetische risico-indicator;10° jaarlijkse actualisatie van de cijfergegevens die worden berekend op basis van informatie die is opgenomen in het jaarverslag en inzonderheid het historisch rendement en het totale kostenpercentage;11° aanpassing van verwijzingen naar de toepasselijke wetgeving;12° wijziging van het fiscaal regime toepasselijk op de deelnemers en/of de instelling voor collectieve belegging;13° niet wezenlijke wijzigingen van het beleggingsbeleid die voortvloeien uit de evolutie van de financiële markten, voor zover deze wijzigingen worden doorgevoerd vóór de aanvang van de initiële inschrijvingsperiode; 14° wijziging van de gegevens opgenomen in het prospectus overeenkomstig de punten I.2.3. en I. 3.3. van de bij dit besluit gevoegde bijlage A. Onderafdeling II. - Berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging

Art. 15.De bepalingen van onderhavige onderafdeling betreffen berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging, ongeacht het medium volgens het welke ze worden verspreid.

Niettemin kan de CBFA afwijkingen van de bepalingen van onderhavige onderafdeling toestaan in functie van het gebruikte medium.

Art. 16.Belegt de instelling voor collectieve belegging voornamelijk in één van de categorieën activa, bedoeld in de artikelen 32, § 1, en 45, § 1, met uitzondering van effecten en geldmarktinstrumenten, of volgt zij een index van aandelen of obligaties overeenkomstig de artikelen 37 of 50, dan vestigen de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van deze instelling voor collectieve belegging, op opvallende wijze de aandacht op dit beleggingsbeleid.

Indien de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheertechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk een hoge volatiliteit zal hebben, wordt dat kenmerk van de instelling voor collectieve belegging op opvallende wijze vermeld in de berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid.

De instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 38 en 51 voegen in alle berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid een zin in op een opvallende plaats, waarin de aandacht wordt gevestigd op de toelating bedoeld in de vermelde artikelen.

Indien zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen of hebben belegd in de effecten en geldmarktinstrumenten van bepaalde Staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen, vermelden zij in de berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid de betrokken Staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen.

Art. 17.Alle berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging geven de informatie op een correcte en niet-misleidende manier weer.

Elk ontwerp van bericht, reclame of een ander stuk dat betrekking heeft op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging, moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de CBFA, in de vorm waarin het in het publiek zal worden verspreid.

Art. 18.Alle berichten, reclame en andere stukken die specifiek betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging worden in naam en voor rekening van de instelling voor collectieve belegging opgesteld. Elke verwarring met de financiële groep die optreedt als promotor van de instelling voor collectieve belegging, met de beheervennootschap of een andere financiële bemiddelaar die beheertaken uitoefent voor instellingen voor collectieve belegging, moet worden vermeden.

Berichten, reclame of andere stukken die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging, doch die niet zijn opgesteld in naam en voor rekening van de instelling voor collectieve belegging, maken geen melding van de individuele kenmerken van de betrokken instelling voor collectieve belegging.

Art. 19.Een instelling voor collectieve belegging vermeldt in de berichten, reclame of andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming enkel het bestaan van een aandelenklasse met dekking van het wisselkoersrisico, indien de dekking betrekking heeft op 100 % van de waarde van de activa in portefeuille.

Art. 20.Onverminderd de toepassing van artikel 16, bevatten alle berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging minstens de volgende informatie : 1° de naam, de rechtsvorm en de nationaliteit van de instelling voor collectieve belegging;2° een korte aanduiding van het beleggingsbeleid;3° een verwijzing naar het prospectus, het vereenvoudigd prospectus en de laatste periodieke verslagen, alsook een aanduiding van de plaats waar deze documenten voor het publiek kosteloos verkrijgbaar worden gesteld of de wijze waarop zij voor het publiek toegankelijk zijn;4° de identiteit van de in artikel 73, § 2 van de wet bedoelde onderneming;5° de niet-recurrente kosten ten laste van de belegger;6° de roerende voorheffing van toepassing op de distributieaandelen;7° in voorkomend geval, het vereiste minimumbedrag bij de inschrijving.

Art. 21.Alle informatie die is opgenomen in de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging stemt overeen met de gegevens van het prospectus of van het laatste periodieke verslag of is minstens op dezelfde basis opgesteld; indien die informatie in latere berichten, reclame en andere stukken herhaald wordt, moet ze op een coherente manier worden weergegeven.

Art. 22.Indien berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging rendementen, het totale-kostenpercentage of een risico-indicator hernemen, worden deze gegevens vastgesteld overeenkomstig de preciseringen vervat in de bij dit besluit gevoegde bijlage C.

Art. 23.§ 1. Indien in een bericht, reclame of een ander stuk dat betrekking heeft op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging een prijs, verkregen door de instelling voor collectieve belegging, wordt vermeld, bevat het bericht, de reclame of het stuk de volgende gegevens : de naam van de instelling die aan de rangschikking ten grondslag ligt, de schaal van de rangschikking, de datum van de bekendmaking, de plaats waar de bekendmaking gebeurde, de categorie van instellingen voor collectieve belegging die voor de prijs in aanmerking kwamen en het aantal instellingen voor collectieve belegging dat tot deze categorie behoort.

Indien de rangschikking wordt uitgedrukt aan de hand van symbolen, legt het bericht, de reclame of het andere stuk bedoeld in het vorige lid de betekenis van deze symbolen uit of bevatten ze een verwijzing naar een internetsite waarop deze informatie te vinden is, mits deze informatie ook bij de in artikel 73, § 2, van de wet bedoelde onderneming beschikbaar is. § 2. Indien in een bericht, reclame of een ander stuk dat betrekking heeft op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging, een rating wordt vermeld die door een ratingbureau aan de instelling voor collectieve belegging werd toegekend, bevat het bericht, de reclame of het stuk de ratingschaal en de betekenis van deze rating of wordt er verwezen naar een internetsite waarop deze informatie te vinden is, mits deze informatie ook bij de in artikel 73, § 2, van de wet bedoelde onderneming beschikbaar is.

Art. 24.De berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 68, moet het bedrag per recht van deelneming waarop de garantie of kapitaalbescherming betrekking heeft, worden vermeld. Bovendien moet er worden verduidelijkt dat dit bedrag de provisies en kosten niet dekt die bij de inschrijving en de inkoop betaald worden of verschuldigd zijn.

In geval van een kapitaalgarantie op de vervaldag wordt de identiteit van diegene die de waarborg verleent, vermeld.

Art. 25.De berichten, reclame en andere stukken die zowel betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging als op een openbaar aanbod van andere financiële producten, maken vormelijk en inhoudelijk een duidelijk onderscheid tussen de rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en de andere financiële producten.

Art. 26.De berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 46, § 3, tweede lid, of artikel 53, verwijzen naar het (vereenvoudigd) prospectus waarin, op basis van drie passende hypotheses, een indicatie wordt gegeven van de impact van de evolutie van de waarde van de onderliggende activa van het instrument waarmee de instelling voor collectieve belegging een bepaald rendement beoogt te verwezenlijken op de vervaldag. HOOFDSTUK II. - Bedrijfsuitoefening Afdeling I. - Beleggingsbeleid

Onderafdeling I. - Algemeen

Art. 27.Wanneer een beleggingsvennootschap verschillende compartimenten heeft, gelden de bepalingen van deze afdeling alsmede de artikelen 68 en 69 voor ieder van deze compartimenten.

Art. 28.De beleggingen van een instelling voor collectieve belegging dienen te stroken met haar doel en haar beleggingsbeleid, zoals uiteengezet in het prospectus en het vereenvoudigd prospectus.

Art. 29.Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, dient dit derivaat te voldoen aan de bepalingen van artikel 32, § 1, 8°, of artikel 45, § 1, 8°.

Art. 30.Een instelling voor collectieve belegging mag geen edele metalen of grondstoffen, noch financiële instrumenten die dergelijke metalen of grondstoffen vertegenwoordigen, verwerven.

Onderafdeling II. - Instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn 85/611/EEG

Art. 31.De bepalingen van deze Onderafdeling gelden voor de instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1°, van de wet.

Art. 32.§ 1. De beleggingen van een instelling voor collectieve belegging bestaan uitsluitend uit : 1° effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002;2° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld op een andere secundaire markt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;3° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld a) hetzij op een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in de Richtlijn 2001/34/EG en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) hetzij op een andere secundaire markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;4° nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat : a) de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating wordt aangevraagd tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002, een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in de Richtlijn 2001/34/EG of een andere secundaire markt, die gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is, mits de keuze van deze markten voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) de toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen;5° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de Richtlijn 85/611/EEG, mits deze instellingen voor collectieve belegging, volgens hun beheerreglement of statuten, maximaal 10 % van hun activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;6° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, die niet beantwoorden aan de Richtlijn 85/611/EEG, ongeacht of die al dan niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, mits : a) deze instellingen voor collectieve belegging uitsluitend de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken financieringsmiddelen in effecten of in andere in dit artikel bedoelde liquide financiële activa, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, als doel hebben;b) de rechten van deelneming in deze instellingen voor collectieve belegging op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen voor collectieve belegging direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt ieder handelen van de instelling voor collectieve belegging om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde, gelijkgesteld; c) deze instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij worden onderworpen aan toezicht dat, naar het oordeel van de CBFA, gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, en mits de samenwerking tussen de autoriteiten genoegzaam is gewaarborgd;d) het niveau van bescherming van de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging gelijkwaardig is aan dat van deelnemers in een instelling voor collectieve belegging die beantwoordt aan de Richtlijn 85/611/EEG.In het bijzonder zijn de regels inzake scheiding van de activa, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig aan de voorschriften van de Richtlijn 85/611/EEG; e) over de activiteiten van deze instellingen voor collectieve belegging halfjaarlijks en jaarlijks wordt gerapporteerd, zodat een evaluatie kan worden gemaakt van activa en passiva, inkomsten en bedrijfsvoering tijdens de verslagperiode;f) deze instellingen voor collectieve belegging volgens hun beheerreglement of statuten in totaal maximaal 10 % van hun eigen activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;7° deposito's bij kredietinstellingen die onmiddellijk opeisbaar zijn of kunnen worden opgevraagd, en die binnen een periode van ten hoogste twaalf maanden vervallen, mits : a) de statutaire zetel van de kredietinstelling in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, b) indien de statutaire zetel van de kredietinstelling niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, deze instelling onderworpen is aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;8° financiële derivaten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten, die op een onder 1°, 2°, of 3°, bedoelde markt worden verhandeld of OTC-derivaten, mits : a) de onderliggende activa bestaan uit onder deze paragraaf vallende instrumenten of één of meer essentiële en gelijkaardige elementen van deze instrumenten, financiële indexen, rentetarieven, wisselkoersen of valuta's, waarin de instelling voor collectieve belegging gemachtigd is te beleggen krachtens de beleggingsdoelstellingen omschreven in haar beheerreglement of statuten;b) de wederpartijen bij transacties in OTC-derivaten instellingen zijn die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen en behoren tot de één van volgende categorieën : (i) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, (ii) beursvennootschappen bedoeld in boek II, titel II, van de wet van 6 april 1995; of, (iii) beleggingsondernemingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is; of, (iv) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze instellingen onderworpen zijn aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; of, (v) ondernemingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze ondernemingen onderworpen zijn aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld voor beleggingsondernemingen;c) de OTC-derivaten onderworpen zijn aan een betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering en te allen tijde tegen hun waarde in het economisch verkeer op initiatief van de instelling voor collectieve belegging kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie;9° geldmarktinstrumenten, die niet op een markt bedoeld in 1°, 2° of 3°, worden verhandeld, op voorwaarde dat : a) de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden;en b) deze instrumenten (i) worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een staat die geen lidstaat van de Europese Economische Ruimte is of, bij een federale staat, door een van de deelstaten van de federatie, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen;of (ii) worden uitgegeven door ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 of een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in de Richtlijn 2001/34/EG;of (iii) worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die aan bedrijfseconomisch toezicht is onderworpen volgens criteria die door het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of door een instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; (iv) worden uitgegeven door andere instellingen die behoren tot de categorieën die door de CBFA zijn goedgekeurd, mits voor de beleggingen in die instrumenten een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in (i), (ii) en (iii) en mits de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves ten minste 10 miljoen EUR bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig Richtlijn 78/660/EEG, een lichaam is dat binnen een groep ondernemingen waartoe een of meer ter beurze genoteerde ondernemingen behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een lichaam is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat. § 2. Niettemin mag een instelling voor collectieve belegging ten hoogste 10 % van haar activa beleggen in andere effecten en geldmarktinstrumenten dan de in § 1 bedoelde effecten of geldmarktinstrumenten. § 3. Een instelling voor collectieve belegging mag accessoir liquide middelen houden. § 4. Een beleggingsvennootschap mag steeds alle roerende en onroerende goederen verwerven die rechtsreeks noodzakelijk zijn voor haar bedrijfsuitoefening.

Wanneer de beleggingsvennootschap een vastgoed bezit of verwerft, moet het overeenstemmende gedeelte van het kapitaal steeds worden gehouden door haar oprichters of de door hen aangewezen personen.

Art. 33.§ 1. Het totale risico (maximum exposure) van een instelling voor collectieve belegging dat betrekking heeft op derivaten is beperkt tot 100 % van de netto-waarde van de activa. Voor de berekening van het totale risico worden de dagwaarde van de onderliggende activa, het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder totaal risico (maximum exposure) : het hoogste tussen het resultaat van het hefboomeffect dat derivaten voor de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging inhouden en het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging zou lijden in geval van negatieve evolutie van de markten.

Voor de berekening van het hefboomeffect (leverage) wordt de verhouding tussen de variaties van de reële waarde van de derivaten en de variaties van de reële waarde van de onderliggende activa bepaald, rekening houdend met de bijdrage van deze onderliggende activa aan het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging. § 2. Voor de berekening van het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging zou lijden in geval van negatieve evolutie van de markten, kan de commitment approach worden gebruikt, indien deze methode, gelet op het beperkte en eenvoudige risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging, toelaat om dit verlies behoorlijk in te schatten.

Bij de berekening overeenkomstig de commitment approach wordt onder meer rekening gehouden met de aard, het doel, het aantal en de frequentie van de door de instelling voor collectieve belegging aangegane contracten en de gehanteerde beheertechnieken.

In andere gevallen wordt het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging lijdt in geval van negatieve evolutie van de markten, berekend volgens een door de CBFA aanvaarde value-at-risk approach of een door de CBFA aanvaard intern risicometingsmodel, aangevuld met evaluaties die de impact nagaan van extreme omstandigheden van economische of financiële aard die de markt verstoren.

Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder « commitment approach » : de benadering waarbij de posities in derivaten van een instelling voor collectieve belegging worden omgezet in de equivalente positie in de onderliggende activa.

Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder « value-at-risk approach » : de benadering waarbij het mogelijk verlies wordt berekend dat een instelling voor collectieve belegging zou ondergaan binnen een aanhoudingsperiode van één maand en rekening houdend met een vertrouwensinterval van 99 %, gebaseerd op gegevens die niet ouder zijn dan één jaar. De CBFA kan, in functie van de specifieke kenmerken van de gehanteerde berekeningsmethode, afwijkingen toestaan op de in aanmerking te nemen aanhoudingsperiode en het vereiste vertrouwensinterval. § 3. Een instelling voor collectieve belegging mag, in het kader van haar beleggingsbeleid en binnen de in artikel 34 gestelde begrenzingen, beleggen in financiële derivaten mits het risico met betrekking tot de onderliggende activa in totaal de beleggingsbegrenzingen, gesteld in artikel 34 niet overschrijdt.

Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in derivaten die gebaseerd zijn op een index die beantwoordt aan artikel 34 en die erkend is door de CBFA overeenkomstig artikel 37, § 1, moeten die beleggingen niet worden samengeteld voor de toepassing van de bovengrenzen, bepaald in artikel 34. § 4. Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, wordt dat derivaat in aanmerking genomen voor de naleving van de in dit artikel gestelde eisen.

Art. 34.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 10 % van haar activa in effecten of geldmarktinstrumenten, die door eenzelfde emittent worden uitgegeven.

Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 20 % van haar activa in deposito's bij één en dezelfde instelling.

Het tegenpartijrisico van de instelling voor collectieve belegging bij een transactie met derivaten bedraagt maximaal : 1° wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is zoals bedoeld in artikel 32, § 1, 7° : 10 % van haar activa;of 2° in de overige gevallen : 5 % van haar activa. De beleggingslimieten omschreven in het derde lid zijn niet toepasselijk indien de derivaten worden genoteerd op een markt, bedoeld bij artikel 32, § 1, 1°, 2°, en 3°, voor zover een verrekeningsinstelling, die kan bogen op een passende honoreringsgarantie, tussenkomt en een dagelijkse marktwaardering van de derivatenposities tegen waarde evenals een dagelijkse vaststelling van de marginverplichtingen plaats vindt.

Voor de toepassing van het derde lid verstaat men onder het tegenpartijrisico van de instelling voor collectieve belegging bij een transactie in derivaten : het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging zou lijden in geval de tegenpartij in gebreke blijft, berekend overeenkomstig de methode vervat in de Richtlijn 2000/12/EG. § 2. De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten waarin de instelling voor collectieve belegging voor meer dan 5 % van haar activa belegt, bedraagt maximaal 40 % van haar activa. Deze begrenzing is niet van toepassing op deposito's en transacties met OTC-derivaten met financiële instellingen die aan prudentieel toezicht onderworpen zijn.

Onverminderd de in § 1 bepaalde individuele begrenzingen, belegt een instelling voor collectieve belegging met betrekking tot één en dezelfde instelling maximaal 20 % van haar activa in een combinatie van : 1° effecten of geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door die instelling;2° deposito's bij die instelling;3° risico's uit transacties in OTC-derivaten met betrekking tot die instelling. § 3. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 35 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in effecten of geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen. § 4. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 25 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in bepaalde obligaties die worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. De uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen moeten overeenkomstig de wet worden belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

Wanneer een instelling voor collectieve belegging meer dan 5 % van haar activa belegt in de in het eerste lid bedoelde obligaties en die obligaties door één en dezelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, bedraagt de totale waarde van die beleggingen maximaal 80 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging. § 5. De effecten en geldmarktinstrumenten, bedoeld in de paragrafen 3 en 4, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de begrenzing van 40 %, gesteld in § 2.

De begrenzingen, gesteld in de paragrafen 1, 2, 3 en 4, mogen niet worden gecumuleerd. Bijgevolg bedragen de beleggingen, verricht overeenkomstig de paragrafen 1, 2, 3 en 4, in door één en dezelfde instelling uitgegeven effecten of geldmarktinstrumenten, dan wel in deposito's bij of derivaten van die instelling, in geen geval samen meer dan 35 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzingen worden ondernemingen die tot één groep worden gerekend voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG of andere erkende internationale financiële verslagleggingsregels, voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzing als één en dezelfde instelling beschouwd. Niettemin mogen beleggingen in effecten en geldmarktinstrumenten bij één en dezelfde groep worden gecumuleerd tot ten hoogste 20 %.

Art. 35.§ 1. Indien de instelling voor collectieve belegging de begunstigde is van een financiële zekerheid, kan deze ten belope van haar reële waarde in aanmerking worden genomen voor een vermindering van het tegenpartijrisico, voor zover de financiële zekerheid : 1° dagelijks wordt gewaardeerd aan haar reële waarde en de waarde van het te dekken risicobedrag overtreft;2° enkel aan verwaarloosbare risico's is blootgesteld en liquide is;3° wordt gehouden door een derde bewaarder die geen banden heeft met de verstrekker of, indien de derde bewaarder wel banden heeft met de verstrekker, juridisch afgeschermd is van de gevolgen van het in gebreke blijven van een met de bewaarder verbonden partij;4° op elk ogenblik volledig ten gelde kan worden gemaakt door de instelling voor collectieve belegging;5° beantwoordt aan de prudentiële voorschriften van de Richtlijn 2000/12/EG. Voor de toepassing van deze bepaling kunnen eveneens andere zekerheden, waarvan de instelling voor collectieve belegging de begunstigde is, in aanmerking worden genomen, indien zij voldoen aan de gelijkwaardige voorwaarden als deze die zijn opgesomd in het eerste lid en de CBFA deze zekerheden heeft aanvaard. § 2. Een instelling voor collectieve belegging kan overgaan tot verrekening (netting) van haar posities in derivaten ten aanzien van dezelfde tegenpartij overeenkomstig de voorwaarden vervat in de Richtlijn 2000/12/EG en voor zover deze verrekening (netting) gebaseerd is op juridisch bindende overeenkomsten.

Art. 36.Met inachtneming van de in artikel 34 bedoelde beleggingsbegrenzingen mag een instelling voor collectieve belegging contracten afsluiten die financiële derivaten uitmaken en betrekking hebben op een kredietrisico, met dien verstande dat deze contracten niet meer dan 20 % van haar netto-activa mogen uitmaken.

De afwikkeling van deze contracten mag uitsluitend aanleiding geven tot een levering of overdracht van voor een instelling voor collectieve belegging toegelaten activa.

Alvorens een dergelijk contract af te sluiten, legt de instelling voor collectieve belegging een specifiek activiteitenprogramma ter goedkeuring voor aan de CBFA. Uit dit programma moet blijken dat de instelling voor collectieve belegging over de vereiste bevoegdheden en over een passende organisatie beschikt, afgestemd op de specifieke aard van dergelijke contracten, in het bijzonder op hun waardering en op de opvolging van hun inherente risico's.

Art. 37.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 41, kan een instelling voor collectieve belegging maximaal 20 % van haar activa beleggen in aandelen en/of obligaties van eenzelfde emittent, wanneer in haar beheerreglement of statuten is bepaald dat haar beleggingsbeleid gericht is op het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie- index, op voorwaarde dat de CBFA deze index heeft goedgekeurd op de volgende gronden : 1° de samenstelling van de index is voldoende gediversifieerd;2° de index is voldoende representatief voor de markt waarop hij betrekking heeft;3° de waarde en de samenstelling van de index wordt op passende wijze bekendgemaakt. § 2. De begrenzing, gesteld in § 1, wordt verhoogd tot maximaal 35 % indien dat door uitzonderlijke marktomstandigheden gerechtvaardigd blijkt, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten een sterk overheersende positie innemen. Tot die bovengrens mag slechts worden belegd in de effecten van één uitgevende instelling.

Art. 38.In afwijking van artikel 34 kan de CBFA aan instellingen voor collectieve belegging toestaan om, volgens het beginsel van de risicospreiding, tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende uitgiften van effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, haar plaatselijke besturen, een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of internationale publiekrechtelijke instellingen waarin één of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen.

De CBFA verleent deze toelating slechts wanneer zij van oordeel is dat de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging ten opzichte van de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die de begrenzingen van artikel 34 wel naleven, een gelijkwaardige bescherming krijgen.

Deze instellingen voor collectieve belegging houden effecten en geldmarktinstrumenten uit ten minste zes verschillende uitgiften, desgevallend uitgegeven door dezelfde entiteit, zonder dat de effecten en geldmarktinstrumenten die tot een zelfde uitgifte behoren, meer dan 30 % mogen bedragen van het totaalbedrag van de activa.

Art. 39.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag rechten van deelneming, bedoeld in artikel 32, § 1, 5° en 6°, verwerven, mits maximaal 20 % van haar activa in rechten van deelneming in één en dezelfde instelling voor collectieve belegging wordt belegd. Indien wordt belegd in rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging met verschillende compartimenten, wordt, voor de toepassing van deze paragraaf, elk compartiment beschouwd als een afzonderlijke instelling voor collectieve belegging. § 2. De beleggingen in rechten van deelneming, bedoeld in artikel 32, § 1, 6°, mogen in totaal niet meer bedragen dan 30 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Indien een instelling voor collectieve belegging rechten van deelneming, bedoeld in artikel 32, § 1, 5° en 6°, heeft verworven, dienen de activa van de desbetreffende instellingen voor collectieve belegging niet te worden gecombineerd met de in artikel 34 vastgestelde bovengrenzen.

Art. 40.Onverminderd de toepassing van artikel 32, § 1 en artikel 34, kan een instelling voor collectieve belegging beleggen in rechten van deelneming uitgegeven door een openbare instelling voor collectieve belegging naar Belgisch of buitenlands recht met vast aantal rechten van deelneming of door een openbare instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen naar Belgisch of buitenlands recht.

Indien een instelling voor collectieve belegging met toepassing van het vorige lid belegt in rechten van deelneming van een buitenlandse instelling voor collectieve belegging, dient het beleggingsbeleid van deze laatste te zijn gericht op een categorie van toegelaten beleggingen die openstaat voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

Art. 41.§ 1. Een beleggingsvennootschap of een beheervennootschap, voor het geheel van de door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze Onderafdeling vallende gemeenschappelijke beleggingsfondsen mag niet zoveel stemrechtverlenende effecten verwerven dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een emittent. § 2. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van § 1, verwerft een instelling voor collectieve belegging maximaal : 1° 10 % aandelen zonder stemrecht van een zelfde emittent;2° 10 % obligaties van een zelfde emittent;3° 25 % van de rechten van deelneming in één zelfde instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 32, § 1, 5° of 6°;4° 10 % van geldmarktinstrumenten van één zelfde uitgevende instelling. De begrenzingen bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, behoeven niet in acht te worden genomen, indien het brutobedrag van de obligaties of de geldmarktinstrumenten of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of zijn plaatselijke besturen uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;2° door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;3° effecten en geldmarktinstrumenten uitgegeven door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen; § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° aandelen die een instelling voor collectieve belegging houdt in het kapitaal van een vennootschap uit een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor zover deze vennootschap haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van emittenten uit die staat, wanneer een dergelijke deelneming, krachtens de wetgeving van die staat, voor de instelling voor collectieve belegging de enige mogelijkheid is om in effecten van emittenten van die staat te beleggen.Deze afwijking is echter slechts van toepassing indien de vennootschap van de staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor haar beleggingsbeleid de begrenzingen, gesteld in de artikelen 34 en 39 en in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, in acht neemt. Bij overschrijding van de begrenzingen, gesteld in de artikelen 34 en 39, zijn de artikelen 42 en 43 mutatis mutandis van toepassing; 2° aandelen die één of meerdere beleggingsvennootschappen houden in het kapitaal van dochterondernemingen, die uitsluitend te haren of te hunnen behoeve enkel bepaalde beheer-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten in het land waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van houders.

Art. 42.§ 1. Ongeacht de voorschriften van deze Onderafdeling mag de instelling voor collectieve belegging steeds de inschrijvingsrechten uitoefenen die verbonden zijn aan de effecten en geldmarktinstrumenten die zij houdt.

De uitoefening van deze rechten mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen langer dan twaalf maanden worden overschreden. § 2. De in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen worden berekend volgens dezelfde methode als gebruikt voor de berekening van de inventariswaarde. § 3. De CBFA kan aan een nieuw opgerichte instelling voor collectieve belegging toestaan van de artikelen 34, 37, 38 en 39 af te wijken gedurende een periode van zes maanden na de datum waarop zij is ingeschreven, voor zover de instelling voor collectieve belegging de beginselen inzake risicospreiding naleeft.

Art. 43.Indien de in de artikelen 34, 37, 38 en 39 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de instelling voor collectieve belegging of ten gevolge van de uitoefening van inschrijvingsrechten worden overschreden, moet de instelling voor collectieve belegging de toestand bij voorrang regulariseren in het belang van de deelnemers.

Onderafdeling III. - Instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen

Art. 44.De bepalingen van deze Onderafdeling gelden voor de instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 2°, van de wet.

Art. 45.§ 1. De beleggingen van een instelling voor collectieve belegging bestaan uitsluitend uit : 1° effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002;2° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld op een andere secundaire markt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;3° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld a) hetzij op een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in de Richtlijn 2001/34/EG en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) hetzij op een andere secundaire markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;4° nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat : a) de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating wordt aangevraagd tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002, een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in de Richtlijn 2001/34/EG of een andere secundaire markt, die gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is, mits de keuze van deze markten voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) de toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen;5° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de Richtlijn 85/611/EEG, mits deze instellingen voor collectieve belegging, volgens hun beheerreglement of statuten, maximaal 10 % van hun activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;6° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, die niet beantwoorden aan de Richtlijn 85/611/EEG, ongeacht of die al dan niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, mits : a) deze instellingen voor collectieve belegging uitsluitend de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken financieringsmiddelen in effecten of in andere in dit artikel bedoelde liquide financiële activa, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, als doel hebben;b) de rechten van deelneming in deze instellingen voor collectieve belegging op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen voor collectieve belegging direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt ieder handelen van de instelling voor collectieve belegging om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde, gelijkgesteld; c) deze instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij worden onderworpen aan toezicht dat, naar het oordeel van de CBFA, gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, en mits de samenwerking tussen de autoriteiten genoegzaam is gewaarborgd;d) het niveau van bescherming van de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging gelijkwaardig is aan dat van deelnemers in een instelling voor collectieve belegging die beantwoordt aan de Richtlijn 85/611/EEG.In het bijzonder zijn de regels inzake scheiding van de activa, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig aan de voorschriften van de Richtlijn 85/611/EEG; e) over de activiteiten van deze instellingen voor collectieve belegging halfjaarlijks en jaarlijks wordt gerapporteerd, zodat een evaluatie kan worden gemaakt van activa en passiva, inkomsten en bedrijfsvoering tijdens de verslagperiode;f) deze instellingen voor collectieve belegging volgens hun beheerreglement of statuten in totaal maximaal 10 % van hun eigen activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;7° deposito's bij kredietinstellingen mits a) de statutaire zetel van de kredietinstelling in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, b) indien de statutaire zetel van de kredietinstelling niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, deze instelling onderworpen is aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;8° financiële derivaten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten, die op een onder 1°, 2°, of 3°, bedoelde markt worden verhandeld of OTC-derivaten, mits : a) de onderliggende activa bestaan uit onder deze paragraaf vallende instrumenten of één of meer essentiële en gelijkaardige elementen van deze instrumenten, financiële indexen, rentetarieven, wisselkoersen of valuta's, waarin de instelling voor collectieve belegging gemachtigd is te beleggen krachtens de beleggingsdoelstellingen omschreven in haar beheerreglement of statuten;b) de wederpartijen bij transacties in OTC-derivaten instellingen zijn die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen en behoren tot één van de volgende categorieën : (i) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, (ii) beursvennootschappen bedoeld in boek II, titel II, van de wet van 6 april 1995; of, (iii) beleggingsondernemingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is; of, (iv) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze instellingen onderworpen zijn aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; of, (v) ondernemingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze ondernemingen onderworpen zijn aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld voor beleggingsondernemingen;c) de OTC-derivaten onderworpen zijn aan een betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering en te allen tijde tegen hun waarde in het economisch verkeer op initiatief van de instelling voor collectieve belegging kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie;9° geldmarktinstrumenten, die niet op een markt bedoeld in 1°, 2° of 3°, worden verhandeld, op voorwaarde dat : a) de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden;en b) deze instrumenten (i) worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een staat die geen lidstaat van de Europese Economische Ruimte is of, bij een federale staat, door een van de deelstaten van de federatie, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen;of (ii) worden uitgegeven door ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 of een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in de Richtlijn 2001/34/EG;of (iii) worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die aan bedrijfseconomisch toezicht is onderworpen volgens criteria die door het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of door een instelling die onderworpen is en voldoet aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; (iv) worden uitgegeven door andere instellingen die behoren tot de categorieën die door de CBFA zijn goedgekeurd, mits voor de beleggingen in die instrumenten een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in (i), (ii) en (iii) en mits de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves ten minste 10 miljoen EUR bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig Richtlijn 78/660/EEG, een lichaam is dat binnen een groep ondernemingen waartoe een of meer ter beurze genoteerde ondernemingen behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een lichaam is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat. § 2. Niettemin mag een instelling voor collectieve belegging ten hoogste 10 % van haar activa beleggen in andere effecten en geldmarktinstrumenten dan de in § 1 bedoelde effecten of geldmarktinstrumenten. § 3. Een instelling voor collectieve belegging mag accessoir liquide middelen houden. § 4. Een beleggingsvennootschap mag steeds alle roerende en onroerende goederen verwerven die rechtsreeks noodzakelijk zijn voor haar bedrijfsuitoefening.

Wanneer de beleggingsvennootschap een vastgoed bezit of verwerft, moet het overeenstemmende gedeelte van het kapitaal steeds worden gehouden door haar oprichters of de door hen aangewezen personen.

Art. 46.§ 1. Het totale risico (maximum exposure) van een instelling voor collectieve belegging dat betrekking heeft op derivaten is beperkt tot 100% van de netto-waarde van de activa. Voor de berekening van het totale risico worden de dagwaarde van de onderliggende activa, het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder totaal risico (maximum exposure) : het hoogste tussen het resultaat van het hefboomeffect dat derivaten voor de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging inhouden en het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging zou lijden in geval van negatieve evolutie van de markten.

Voor de berekening van het hefboomeffect (leverage) wordt de verhouding tussen de variaties van de reële waarde van de derivaten en de variaties van de reële waarde van de onderliggende activa bepaald, rekening houdend met de bijdrage van de onderliggende activa aan het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging. § 2. Voor de berekening van het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging lijdt in geval van negatieve evolutie van de markten, kan de commitment approach worden gebruikt, indien deze methode, gelet op het beperkte en eenvoudige risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging, toelaat om dit verlies behoorlijk in te schatten.

Bij de berekening overeenkomstig de commitment approach wordt onder meer rekening gehouden met de aard, het doel, het aantal en de frequentie van de door de instelling voor collectieve belegging aangegane contracten en de gehanteerde beheertechnieken.

In andere gevallen wordt het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging zou lijden in geval van negatieve evolutie van de markten, berekend volgens een door de CBFA aanvaarde value-at-risk approach of een door de CBFA aanvaard intern risicometingsmodel, aangevuld met evaluaties die de impact nagaan van extreme omstandigheden van economische of financiële aard die de markt verstoren.

Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder « commitment approach » : de benadering waarbij de posities in derivaten van een instelling voor collectieve belegging worden omgezet in de equivalente positie in de onderliggende activa.

Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder « value-at-risk approach » : benadering waarbij het mogelijk verlies wordt berekend dat een instelling voor collectieve belegging zou ondergaan binnen een aanhoudingsperiode van één maand en rekening houdend met een vertrouwensinterval van 99 %, gebaseerd op gegevens die niet ouder zijn dan één jaar. De CBFA kan, in functie van de specifieke kenmerken van de gehanteerde berekeningsmethode, afwijkingen toestaan op de in aanmerking te nemen aanhoudingsperiode en het vereiste vertrouwensinterval. § 3. Een instelling voor collectieve belegging mag, in het kader van haar beleggingsbeleid en binnen de in artikel 47 gestelde begrenzingen, beleggen in financiële derivaten mits het risico met betrekking tot de onderliggende activa in totaal de beleggingsbegrenzingen, gesteld in artikel 47 niet overschrijdt.

Voor een instelling voor collectieve belegging waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten en waarvan de deelnemers, overeenkomstig artikel 68, genieten van een kapitaalgarantie of kapitaalbescherming, wordt de naleving van deze limieten enkel nagegaan op het ogenblik van inschrijving, bedoeld bij artikel 28 van de wet.

Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in derivaten die gebaseerd zijn op een index die beantwoordt aan artikel 47 en die erkend is door de CBFA overeenkomstig artikel 50, moeten die beleggingen niet worden samengeteld voor de toepassing van de bovengrenzen, bepaald in artikel 47. § 4. Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, wordt dat derivaat in aanmerking genomen voor de naleving van de in dit artikel gestelde eisen.

Art. 47.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 10 % van haar activa in effecten of geldmarktinstrumenten, die door eenzelfde emittent worden uitgegeven.

Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 20 % van haar activa in deposito's bij één en dezelfde instelling.

Het tegenpartijrisico van de instelling voor collectieve belegging bij een transactie met derivaten bedraagt maximaal : 1° wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is zoals bedoeld in artikel 45, § 1, 7° : 10 % van haar activa;of 2° in de overige gevallen : 5 % van haar activa. De beleggingslimieten omschreven in het derde lid zijn niet toepasselijk indien de derivaten worden genoteerd op een markt, bedoeld bij artikel 45, § 1, 1°, 2°, en 3°, voor zover een verrekeningsinstelling, die kan bogen op een passende honoreringsgarantie, tussenkomt en een dagelijkse marktwaardering van de derivatenposities evenals een dagelijkse vaststelling van de marginverplichtingen plaats vindt.

Voor de toepassing van het derde lid verstaat men onder het tegenpartijrisico van de instelling voor collectieve belegging bij een transactie in derivaten : het mogelijk verlies dat een instelling voor collectieve belegging zou lijden in geval de tegenpartij in gebreke blijft, berekend overeenkomstig de methode vervat in de Richtlijn 2000/12/EG. § 2. De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten waarin de instelling voor collectieve belegging voor meer dan 5 % van haar activa belegt, bedraagt maximaal 40 % van haar activa. Deze begrenzing is niet van toepassing op deposito's en transacties met OTC-derivaten met financiële instellingen die aan prudentieel toezicht onderworpen zijn.

Onverminderd de in § 1 bepaalde individuele begrenzingen, belegt een instelling voor collectieve belegging met betrekking tot één en dezelfde instelling maximaal 20 % van haar activa in een combinatie van : 1° effecten of geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door die instelling;2° deposito's bij die instelling;3° risico's uit transacties in OTC-derivaten met betrekking tot die instelling. § 3. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 35 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in effecten of geldmarktinstrumenten, die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen. § 4. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 25 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in bepaalde obligaties, die worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. De uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen moeten overeenkomstig de wet worden belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

Wanneer een instelling voor collectieve belegging meer dan 5 % van haar activa belegt in de in het eerste lid bedoelde obligaties en die obligaties door één en dezelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, bedraagt de totale waarde van die beleggingen maximaal 80 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging. § 5. De effecten en geldmarktinstrumenten, bedoeld in de paragrafen 3 en 4, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de begrenzing van 40 %, gesteld in § 2.

De begrenzingen, gesteld in de paragrafen 1, 2, 3 en 4, mogen niet worden gecumuleerd. Bijgevolg bedragen de beleggingen, verricht overeenkomstig de paragrafen 1, 2, 3 en 4, in door één en dezelfde instelling uitgegeven effecten of geldmarktinstrumenten, dan wel in deposito's bij of derivaten van die instelling, in geen geval samen meer dan 35 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzingen worden ondernemingen die tot één groep worden gerekend voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG of andere erkende internationale financiële verslagleggingsregels, voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzing als één en dezelfde instelling beschouwd. Niettemin mogen beleggingen in effecten en geldmarktinstrumenten bij één en dezelfde groep worden gecumuleerd tot ten hoogste 20 %.

Art. 48.§ 1. Indien de instelling voor collectieve belegging de begunstigde is van een financiële zekerheid, kan deze ten belope van haar reële waarde in aanmerking worden genomen voor een vermindering van het tegenpartijrisico, voor zover de financiële zekerheid : 1° dagelijks wordt gewaardeerd aan haar reële waarde en de waarde van het te dekken risicobedrag overtreft;2° enkel aan verwaarloosbare risico's is blootgesteld en liquide is;3° wordt gehouden door een derde bewaarder die geen banden heeft met de verstrekker of, indien de derde bewaarder wel banden heeft met de verstrekker, juridisch afgeschermd is van de gevolgen van het in gebreke blijven van een met de bewaarder verbonden partij;4° op elk ogenblik volledig ten gelde kan worden gemaakt door de instelling voor collectieve belegging;5° beantwoordt aan de prudentiële voorschriften van de Richtlijn 2000/12/EG. Voor de toepassing van deze bepaling kunnen eveneens andere zekerheden, waarvan de instelling voor collectieve belegging de begunstigde is, in aanmerking worden genomen, indien zij voldoen aan de gelijkwaardige voorwaarden als deze die zijn opgesomd in het eerste lid en de CBFA deze zekerheden heeft aanvaard. § 2. Een instelling voor collectieve belegging kan overgaan tot verrekening (netting) van haar posities in derivaten ten aanzien van dezelfde tegenpartij overeenkomstig de voorwaarden vervat in de Richtlijn 2000/12/EG en voor zover deze verrekening (netting) gebaseerd is op juridisch bindende overeenkomsten.

Art. 49.Met inachtneming van de in artikel 47 bedoelde beleggingsbegrenzingen mag een instelling voor collectieve belegging contracten afsluiten die financiële derivaten uitmaken en betrekking hebben op een kredietrisico, met dien verstande dat deze contracten niet meer dan 20 % van haar netto-activa mogen uitmaken.

De afwikkeling van deze contracten mag uitsluitend aanleiding geven tot een levering of overdracht van voor een instelling voor collectieve belegging toegelaten activa.

Alvorens een dergelijk contract af te sluiten, legt de instelling voor collectieve belegging een specifiek activiteitenprogramma ter goedkeuring voor aan de CBFA. Uit dit programma moet blijken dat de instelling voor collectieve belegging over de vereiste bevoegdheden en over een passende organisatie beschikt, afgestemd op de specifieke aard van dergelijke contracten, in het bijzonder op hun waardering en op de opvolging van hun inherente risico's.

Art. 50.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 55, kan een instelling voor collectieve belegging maximaal 20 % van haar activa beleggen in aandelen en/of obligaties van eenzelfde emittent, wanneer in haar beheerreglement of statuten is bepaald dat haar beleggingsbeleid gericht is op het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie- index, op voorwaarde dat de CBFA deze index heeft goedgekeurd op de volgende gronden : 1° de samenstelling van de index is voldoende gediversifieerd;2° de index is voldoende representatief voor de markt waarop hij betrekking heeft;3° de waarde en de samenstelling van de index wordt op passende wijze bekendgemaakt. § 2. De begrenzing, gesteld in § 1, wordt verhoogd tot maximaal 35 % indien dat door uitzonderlijke marktomstandigheden gerechtvaardigd blijkt, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten een sterk overheersende positie innemen. Tot die bovengrens mag slechts worden belegd in de effecten van één uitgevende instelling.

Art. 51.In afwijking van artikel 47 kan de CBFA aan de instellingen voor collectieve belegging toestaan om, volgens het beginsel van de risicospreiding, tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende uitgiften van effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, haar plaatselijke besturen, een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of internationale publiekrechtelijke instellingen waarin één of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen.

De CBFA verleent deze toelating slechts wanneer zij van oordeel is dat de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging ten opzichte van de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die de begrenzingen van artikel 47 wel naleven, een gelijkwaardige bescherming krijgen.

Deze instellingen voor collectieve belegging houden effecten en geldmarktinstrumenten uit ten minste zes verschillende uitgiften, desgevallend uitgegeven door dezelfde entiteit, zonder dat de effecten en geldmarktinstrumenten die tot een zelfde uitgifte behoren, meer dan 30 % mogen bedragen van het totaalbedrag van de activa.

Art. 52.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag rechten van deelneming, bedoeld in artikel 45, § 1, 5° en 6°, verwerven, mits maximaal 20 % van haar activa in rechten van deelneming in één en dezelfde instelling voor collectieve belegging wordt belegd. Indien wordt belegd in rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging met verschillende compartimenten, wordt, voor de toepassing van deze paragraaf, elk compartiment beschouwd als een afzonderlijke instelling voor collectieve belegging. § 2. De beleggingen in rechten van deelneming, bedoeld in artikel 45, § 1, 6°, mogen in totaal niet meer bedragen dan 30 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Indien een instelling voor collectieve belegging rechten van deelneming, bedoeld in artikel 45, § 1, 5° en 6°, heeft verworven, dienen de activa van de desbetreffende instellingen voor collectieve belegging niet te worden gecombineerd met de in artikel 47 vastgestelde bovengrenzen.

Art. 53.§ 1. Voor een instelling voor collectieve belegging waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten en waarvan de deelnemers, overeenkomstig artikel 68, een kapitaalgarantie of kapitaalbescherming genieten, kunnen de volgende activa onderliggend zijn aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om op vervaldag de meerwaarde te verkrijgen : 1° een instelling voor collectieve belegging die in hedge funds belegt en die is toegelaten en onder permanent toezicht staat in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;2° een gediversifieerde korf van rechten van deelneming uitgegeven door hedge funds die zijn toegelaten en onder permanent toezicht staan in een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte;3° een hedge fund index, mits deze index voldoet aan de voorwaarden van artikel 50, § 1. § 2. De in § 1, 2°, bedoelde korf van hedge funds is zodanig samengesteld dat geen enkele hedge fund meer dan 20 % van de totale korf vertegenwoordigt. De naleving van deze limiet wordt nagegaan op het ogenblik van de inschrijving, bedoeld bij artikel 28 van de wet.

Art. 54.Onverminderd de toepassing van artikel 45, § 1, en artikel 47, kan een instelling voor collectieve belegging beleggen in rechten van deelneming uitgegeven door een openbare instelling voor collectieve belegging naar Belgisch of buitenlands recht met vast aantal rechten van deelneming of door een openbare instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen naar Belgisch of buitenlands recht.

Indien een instelling voor collectieve belegging met toepassing van het vorige lid belegt in rechten van deelneming van een buitenlandse instelling voor collectieve belegging, dient het beleggingsbeleid van deze laatste te zijn gericht op een categorie van toegelaten beleggingen die openstaat voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

Art. 55.§ 1. Een beleggingsvennootschap of een beheervennootschap, voor het geheel van de door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze Onderafdeling vallende gemeenschappelijke beleggingsfondsen, mag niet zoveel stemrechtverlenende effecten verwerven dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een emittent. § 2. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van § 1, verwerft een instelling voor collectieve belegging maximaal : 1° 10 % aandelen zonder stemrecht van een zelfde emittent;2° 10 % obligaties van een zelfde emittent;3° 25 % van de rechten van deelneming in één zelfde instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 45, § 1, 5° of 6°;4° 10 % van geldmarktinstrumenten van één zelfde uitgevende instelling. De begrenzingen, bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, behoeven niet in acht te worden genomen, indien het brutobedrag van de obligaties of de geldmarktinstrumenten of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of zijn plaatselijke besturen uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;2° door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;3° effecten en geldmarktinstrumenten uitgegeven door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen; § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° aandelen die een instelling voor collectieve belegging houdt in het kapitaal van een vennootschap uit een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor zover deze vennootschap haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van emittenten uit die staat, wanneer een dergelijke deelneming, krachtens de wetgeving van die staat, voor de instelling voor collectieve belegging de enige mogelijkheid is om in effecten van emittenten van die staat te beleggen.Deze afwijking is echter slechts van toepassing indien de vennootschap van de staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor haar beleggingsbeleid de begrenzingen, gesteld in de artikelen 47 en 52 en de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, in acht neemt. Bij overschrijding van de begrenzingen, gesteld in artikelen 47 en 52, zijn de artikelen 56 en 57 mutatis mutandis van toepassing; 2° aandelen die één of meerdere beleggingsvennootschappen houden in het kapitaal van dochterondernemingen, die uitsluitend te haren of te hunnen behoeve enkel bepaalde beheers-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten in het land waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van houders.

Art. 56.§ 1. Ongeacht de voorschriften van deze Onderafdeling mag de instelling voor collectieve belegging steeds de inschrijvingsrechten uitoefenen die verbonden zijn aan de effecten en geldmarktinstrumenten die zij houdt.

De uitoefening van deze rechten mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen langer dan twaalf maanden worden overschreden. § 2. De in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen worden berekend volgens dezelfde methode als gebruikt voor de berekening van de inventariswaarde. § 3. De CBFA kan aan een nieuw opgerichte instelling voor collectieve belegging toestaan van de artikelen 47, 50, 51 en 52 af te wijken gedurende een periode van zes maanden na de datum waarop zij is ingeschreven, voor zover de instelling voor collectieve belegging de beginselen inzake risicospreiding naleeft.

Art. 57.Indien de in de artikelen 47, 50, 51 en 52 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de instelling voor collectieve belegging of ten gevolge van de uitoefening van inschrijvingsrechten worden overschreden, moet de instelling voor collectieve belegging bij voorrang de toestand regulariseren in het belang van de deelnemers. Afdeling II. - Verplichtingen en verbodsbepalingen

Onderafdeling I. - Provisies en kosten

Art. 58.§ 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 61 en 62, vermeldt en raamt het prospectus alle provisies en kosten die aan de instelling voor collectieve belegging worden aangerekend. In het prospectus wordt inzonderheid gepreciseerd volgens welk tarief en op welke wijze het beheer van de beleggingsportefeuille en de administratie van de instelling voor collectieve belegging, de verhandeling van haar rechten van deelneming en de bewaarneming van haar activa worden vergoed.

Het prospectus vermeldt eveneens alle provisies en kosten die aan de deelnemers worden aangerekend, inzonderheid bij uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging. In het prospectus wordt het tarief gepreciseerd van die kosten en provisies en in welke mate hierover, eventueel, door de belegger onderhandeld kan worden. § 2. De CBFA publiceert jaarlijks een globaal overzicht van de provisies en kosten vermeld in het prospectus van de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3. § 3. Elke wijziging van de provisies en kosten bedoeld in § 1 en in artikel 60 in het nadeel van de instelling voor collectieve belegging of van de deelnemers moet vooraf worden aangekondigd, hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid, hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel dat is goedgekeurd door de CBFA. De wijziging bedoeld in voorgaand lid mag pas ingaan na afloop van een termijn van minstens één maand die aanvangt bij de bovenvermelde aankondiging. Deze termijn wordt verlengd tot minstens twee maanden indien bij uittreding een bedrag, waarvan sprake in artikel 60, § 3, 1° of 2°, ten laste van de deelnemer wordt gelegd. Indien de wijziging leidt tot een verhoging van de provisies en kosten waarvan sprake in § 1, eerste lid, wordt aan de deelnemers de mogelijkheid geboden om zonder kosten, behoudens eventuele taksen, uit te treden tijdens de in het tweede lid bedoelde termijn. De bedragen tot dekking van de kosten voor de realisatie van de activa worden tijdens deze termijn noch gedragen door de instelling voor collectieve belegging, noch door de deelnemers. Het prospectus vermeldt wie deze bedragen ten laste neemt. § 4. Een instelling voor collectieve belegging kan een prestatievergoeding, die wordt berekend op basis van de toename van de netto-inventariswaarde per recht van deelneming, toekennen aan de persoon, aan wie zij de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, a), van de wet, toevertrouwt, voor zover : 1° deze vergoeding bijkomstig is aan de basisvergoeding voor het beheer van de beleggingsportefeuille van de instelling voor collectieve belegging;2° deze vergoeding wordt berekend op basis van een vergelijking met een index of benchmark die aansluit bij de beleggingsobjectieven en het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging en door de CBFA werd aanvaard.

Art. 59.§ 1. Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 32, § 1, 5° of 6°, of artikel 45, § 1, 5° of 6°, en indien de onderliggende instellingen voor collectieve belegging hetzij rechtstreeks hetzij op grond van een lastgevingsovereenkomst of aannemingsovereenkomst worden beheerd door dezelfde vennootschap, brengt deze vennootschap geen provisies of kosten in rekening voor inschrijving, compartimentwijziging of uittreding met betrekking tot beleggingen in deze rechten van deelneming.

Hetzelfde verbod geldt in hoofde van een andere onderneming die de onderliggende instellingen voor collectieve belegging beheert, indien deze onderneming, via gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming, verbonden is met de vennootschap, bedoeld in het eerste lid. § 2. Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 32, § 1, 5° of 6°, of artikel 45, § 1, 5° of 6°, en indien de onderliggende instellingen voor collectieve belegging hetzij rechtstreeks hetzij op grond van een lastgevingsovereenkomst of aannemingsovereenkomst worden beheerd door dezelfde vennootschap, brengt deze vennootschap geen provisies of kosten in rekening voor het beheer van het overeenkomstige deel van de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging.

Hetzelfde verbod geldt in hoofde van een andere onderneming die de onderliggende instellingen voor collectieve belegging beheert, indien deze onderneming, via gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming, verbonden is met de vennootschap, bedoeld in het eerste lid.

Niettemin mogen in de gevallen, omschreven in de voorgaande leden, toch provisies en kosten voor de administratie van de instelling voor collectieve belegging en beperkte provisies en kosten voor de toewijzing van de activa worden aangerekend.

Art. 60.§ 1. De inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming, die overeenstemt met hun netto-inventariswaarde, mag slechts worden verhoogd met : 1° een bedrag, ten gunste van de instelling voor collectieve belegging, tot dekking van de kosten voor de verwerving van de activa;2° een verhandelingprovisie voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen;3° een vast bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen. § 2. Een compartimentwijziging geschiedt op basis van de netto-inventariswaarde van de betrokken rechten van deelneming.

Hierbij mag slechts in rekening worden gebracht : 1° een bedrag ten gunste van de instelling voor collectieve belegging, tot dekking van de kosten voor de verwerving en realisatie van de activa;2° een verhandelingprovisie voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen, die het verschil dekt tussen de verhandelingprovisie van het nieuwe compartiment en het vorige compartiment;3° een vast bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen. § 3. Van de uittredingsprijs die overeenstemt met de netto-inventariswaarde van het recht van deelneming, mag enkel worden afgetrokken : 1° een bedrag tot dekking van de kosten voor de realisatie van de activa ten gunste van de instelling voor collectieve belegging;2° een vast bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen;3° een bedrag tot ontmoediging van een uittreding die volgt binnen de periode van een maand na intreding, ingehouden ten voordele van de instelling voor collectieve belegging.Indien het beheerreglement of de statuten een toelating in deze zin bevatten, mag het bestuursorgaan van de instelling voor collectieve belegging beslissen dit bedrag niet in te houden of de bedoelde periode van een maand te wijzigen, mits het bestuursorgaan in het eerst volgende jaarverslag zijn beslissing op grond van concrete omstandigheden motiveert. § 4. De in § 1, 1° en 2°, § 2, 1° en 2°, en § 3, 1°, bedoelde provisies en kosten worden berekend op grond van de netto-inventariswaarde van het recht van deelneming. De aangerekende provisies en kosten worden afzonderlijk vermeld op een afrekening in twee exemplaren, waarvan één aan de deelnemer wordt bezorgd.

Art. 61.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging ziet erop toe dat een persoon aan wie zij de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, a), van de wet, toevertrouwt, geen economisch voordeel vanwege een financiële bemiddelaar ontvangt dat betrekking heeft op de door de instelling voor collectieve belegging betaalde provisies en kosten voor portefeuilletransacties van de instelling voor collectieve belegging, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de keuze van de betrokken bemiddelaar beantwoordt aan het uitsluitend belang van de instelling voor collectieve belegging;2° het hoger bedoelde voordeel bestaat uitsluitend uit een voordeel in natura (soft commission), waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat het de dienstverlening inzake beheer van de instelling voor collectieve belegging ondersteunt;3° het hoger bedoelde voordeel wordt niet rechtstreeks toegekend aan individuele natuurlijke personen;4° de regeling inzake de toekenning van een hoger bedoeld voordeel is schriftelijk vastgelegd en is aan de instelling voor collectieve belegging ter goedkeuring overgemaakt;5° de persoon die een hoger bedoeld voordeel ontvangt, heeft een beleid bepaald met betrekking tot de aanvaarding van dergelijke voordelen.Dit beleid dient minstens de volgende punten te regelen : a) het maximale percentage dat de waarde van deze voordelen kan vertegenwoordigen ten aanzien van de beheervergoeding van de persoon die hoger bedoeld voordeel ontvangt, waarbij dit beheer op een instelling voor collectieve belegging, dan wel op (een deel van) het door hem beheerde patrimonium betrekking kan hebben;b) voor welke instellingen voor collectief beheer, voor welk type van beheer, voor welke soort van verrichtingen en voor welk percentage van betaalde provisies en kosten voor portefeuilletransacties van de instelling(en) voor collectieve belegging regelingen inzake de hoger bedoelde voordelen kunnen worden getroffen;c) de wijze waarop de hoger bedoelde voordelen worden toebedeeld binnen de organisatie van de begunstigde;d) de organisatie van een passende interne controle met betrekking tot de eerbiediging van dit beleid. § 2. Het vereenvoudigd prospectus vermeldt het bestaan van de regelingen tot toekenning van de in § 1 bedoelde voordelen en verwijst terzake naar het prospectus.

Het prospectus verduidelijkt wie de begunstigde is van de in § 1 bedoelde voordelen en op welke wijze mogelijke belangenconflicten naar aanleiding van de ontvangst van dergelijke voordelen worden vermeden of beheerst. § 3. De begunstigde van de in § 1 bedoelde voordelen rapporteert minstens halfjaarlijks aan het bestuursorgaan van de instelling voor collectieve belegging en aan de CBFA over de ontvangst van de in § 1 bedoelde voordelen. § 4. Het jaarverslag van de instelling voor collectieve belegging vermeldt : 1° de begunstigden van de in § 1 bedoelde voordelen;2° welke in § 1 bedoelde voordelen de begunstigden hebben ontvangen, in voorkomend geval ingedeeld volgens hun aard;3° voor zover de in § 1 bedoelde voordelen materieel zijn, rekening houdend met het globaal vermogen dat door de begunstigde wordt beheerd, de waarde van de in § 1 bedoelde ontvangen voordelen en de verhouding tussen deze waarde en het globale vermogen beheerd door de begunstigde, en/of het totaal van de betaalde provisies en kosten voor portefeuilletransacties voor het globale vermogen beheerd door de begunstigde.

Art. 62.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging ziet erop toe dat aan de volgende voorwaarden is voldaan wanneer de personen aan wie zij de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, a), van de wet, toevertrouwt, hun vergoeding, betaald door de instelling voor collectieve belegging, delen met een derde financiële bemiddelaar die eveneens rechtstreeks of onrechtstreeks beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 9°, van de wet waarneemt voor de instelling voor collectieve belegging (fee sharing) : 1° de vergoeding, die door de instelling voor collectieve belegging wordt betaald aan de persoon die instaat voor het beheer, beantwoordt aan de marktpraktijk en verhoogt niet ten gevolge van de invoering van een regeling voor het delen van vergoedingen;2° de regeling voor het delen van vergoedingen heeft betrekking op een dienstverlening door de derde financiële bemiddelaar op grond van een schriftelijke overeenkomst die, minstens voor wat het principe en de modaliteiten ervan betreft, aan de instelling voor collectieve belegging ter goedkeuring werd voorgelegd. § 2. Het vereenvoudigd prospectus vermeldt het bestaan van de regelingen voor het delen van vergoedingen bedoeld in § 1 en verwijst terzake naar het prospectus.

Het prospectus verduidelijkt op welke wijze mogelijke belangenconflicten naar aanleiding van de regelingen voor verdeling van vergoedingen worden vermeden of beheerst. § 3. Het jaarverslag van de instelling voor collectieve belegging vermeldt : 1° de categorieën van begunstigden van een in § 1 bedoelde regeling, ingedeeld in functie van de aard van de diensten die de begunstigden aan de instelling voor collectieve belegging verlenen;2° het globale percentage van de vergoeding, betaald aan de personen aan wie de instelling voor collectieve belegging de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, a), van de wet, toevertrouwt, dat wordt gedeeld.

Art. 63.Het prospectus vermeldt of de personen aan wie de instelling voor collectieve belegging beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, a) en b), van de wet, heeft toevertrouwd, hun vergoeding betaald door de instelling voor collectieve belegging, kunnen delen met deelnemers van de instelling voor collectieve belegging, inzonderheid in functie van de omvang van hun belegging.

Onderafdeling II. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 64.§ 1. Volgende personen mogen niet rechtstreeks noch onrechtstreeks optreden als tegenpartij in buiten-beursverrichtingen met betrekking tot effecten voor rekening van de instelling voor collectieve belegging : 1° de beheervennootschap of de personen die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 9°, a) en b), van de wet waarnemen;2° de bewaarder;3° de bestuurders, de personen die zijn belast met het dagelijkse bestuur en de zaakvoerders, directeuren of lasthebbers van de beleggingsvennootschap, van de beheervennootschap, van de personen die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 9°, a) en b), van de wet waarnemen of van de bewaarder. Voor de toepassing van deze bepaling worden verrichtingen die plaatsvinden buiten een markt, zoals bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, 2° of 3°, en artikel 45, § 1, 1°, 2° of 3°, als buiten-beursverrichtingen beschouwd. § 2. De instelling voor collectieve belegging mag niettemin inschrijven op effecten waarvan het openbaar aanbod wordt verwezenlijkt door de in § 1, eerste lid, bedoelde personen.

Art. 65.De toegelaten verrichtingen, waarbij de in 64, § 1, eerste lid, bedoelde personen als tegenpartij optreden, evenals de verrichtingen bedoeld bij artikel 64, § 2, worden in het jaarverslag besproken.

Art. 66.Wanneer de in artikel 64, § 1, eerste lid, bedoelde personen optreden als tegenpartij bij toegelaten verrichtingen voor rekening van de instelling voor collectieve belegging, dan mogen de voorwaarden van deze verrichtingen niet afwijken van de marktvoorwaarden.

Art. 67.Ingeval de uitoefening van de stemrechten verbonden aan de effecten in de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging, rechtstreeks of onrechtstreeks een belangenconflict kan doen ontstaan of heeft doen ontstaan in hoofde van de beheervennootschap of de personen die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 9°, a), van de wet waarnemen, wordt in het jaarverslag verantwoord hoe de instelling voor collectieve belegging het stemrecht heeft uitgeoefend of waarom zij het stemrecht niet heeft uitgeoefend.

Onderafdeling III. - Andere verbodsbepalingen en verplichtingen

Art. 68.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag de term « gewaarborgd kapitaal » of een gelijkaardige term enkel gebruiken mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging gedurende de initiële inschrijvingsperiode is integraal, onherroepelijk en onvoorwaardelijk gewaarborgd op vervaldag;2° de waarborg wordt verleend door een derde die onder prudentieel toezicht staat en gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en wordt geformaliseerd in een juridische bindend contract tussen de instelling voor collectieve belegging en deze derde;3° de waarborg geldt voor alle deelnemers. De identiteit van diegene die de waarborg verleent wordt zowel in het prospectus als in het vereenvoudigd prospectus van de instelling voor collectieve belegging vermeld. De nadere regels en de uitoefeningsvoorwaarden van de waarborg zijn beschreven in het prospectus van de instelling voor collectieve belegging. § 2. Een instelling voor collectieve belegging mag de term « kapitaalbescherming » of « beschermd kapitaal » of een gelijkaardige term enkel gebruiken mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° voor de inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging gedurende de initiële inschrijvingsperiode geldt een volledige bescherming op vervaldag;2° om de bescherming te verlenen is een beleggingsstrategie vastgelegd waarbij belegd wordt in deposito's, schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door een onderneming die onder prudentieel toezicht staat en gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en/of schuldinstrumenten die zijn uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of waarbij een analoge structuur geldt met een identiek tegenpartijrisico;3° de bescherming geldt voor alle deelnemers. In het prospectus en in het vereenvoudigd prospectus wordt melding gemaakt van het financiële mechanisme dat erop gericht is de kapitaalbescherming te verlenen, alsook van het feit dat er geen formele waarborg is verleend aan de deelnemers of aan de instelling voor collectieve belegging. Het financiële mechanisme dat de kapitaalbescherming verleent, wordt nader beschreven in het prospectus van de instelling voor collectieve belegging.

Art. 69.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag geen ontleningen aangaan. § 2. In afwijking van paragraaf 1 mag een instelling voor collectieve belegging : 1° ontleningen in deviezen aangaan, waaraan leningen voor een zelfde waarde en met een zelfde looptijd zijn gekoppeld met als enig doel deviezen te kopen, mits ingevolge deze verrichtingen haar netto-schuldpositie ongewijzigd blijft of zal blijven;2° ontleningen aangaan tot 10 % van haar netto-activa, voor zover het gaat om kortlopende ontleningen.

Art. 70.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag niet verkopen vanuit een ongedekte positie met betrekking tot effecten, geld-marktinstrumenten of andere in de artikel 32, § 1, en 45, § 1, bedoelde instrumenten. § 2. Voor de toepassing van voorgaande paragraaf verstaat men onder ongedekte verkopen : het rechtstreeks of onrechtstreeks verkopen van instrumenten zonder deze instrumenten in de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging te houden, waardoor de instelling voor collectieve belegging het risico loopt om instrumenten te moeten verwerven aan een hogere prijs dan de leveringsprijs of om niet in staat te zijn de onderliggende instrumenten te kunnen leveren voor vereffening op vervaldag. § 3. Wanneer een financieel derivaat, automatisch of naar keuze van de tegenpartij, voorziet in de materiële levering van de onderliggende activa bij vervaldag of uitoefeningsdatum, en voor zover de materiële levering gewone praktijk voor de betrokken activa vormt, dient de instelling voor collectieve belegging de onderliggende activa in portefeuille te houden.

In geval de risico's inherent aan de onderliggende activa van het betrokken financieel derivaat passend worden weergegeven door andere liquide activa en voor zover de onderliggende activa van het betrokken financieel derivaat zeer liquide zijn, kan de instelling voor collectieve belegging deze andere liquide activa houden als dekking, voor zover deze laatste activa op elk ogenblik kunnen worden gebruikt voor de verwerving van de te leveren onderliggende activa en voor zover het bijkomend marktrisico inherent aan dit type van verrichting passend wordt gemeten.

Wanneer een financieel derivaat, automatisch of naar keuze van de instelling voor collectieve belegging, in contanten wordt afgewikkeld, moet de instelling voor collectieve belegging de onderliggende activa niet als dekking houden. In voorkomend geval houdt de instelling voor collectieve belegging als dekking : contanten, liquide schuldinstrumenten met passende waarborgen en andere zeer liquide activa onder passende waarborgen, voor zover deze laatste activa door de CBFA zijn aanvaard rekening houdend met hun correlatie met de onderliggende activa.

Voor de toepassing van deze paragraaf worden dekkingsinstrumenten als liquide beschouwd indien ze in een tijdspanne van minder dan 7 bankwerkdagen in contanten kunnen worden omgezet tegen een prijs die de actuele waardering van het instrument nauw benadert. Het bedrag in contanten moet ter beschikking zijn van de instelling voor collectieve belegging op de vervaldag of de uitoefeningdatum van het financieel derivaat. § 4. De noodzakelijke dekking wordt berekend volgens de commitment approach, bedoeld bij de artikelen 33 en 46.

Art. 71.Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de artikelen 32, 34, 45 en 47 mag een instelling voor collectieve belegging geen kredieten verstrekken noch zich garant stellen ten voordele van derden.

Niettemin kan een instelling voor collectieve belegging steeds niet volgestorte effecten, geldmarktinstrumenten of andere instrumenten, bedoeld in artikel 32, § 1, 5°, 6°, 8° en 9°, of 45, § 1, 5°, 6°, 8° en 9°, verwerven.

Art. 72.Het is elke instelling voor collectieve belegging verboden : 1° deel te nemen aan een vereniging voor vaste opneming of waarborg of aan enig andere financiële vereniging;2° financiële instrumenten uit te lenen, tenzij onder de voorwaarden vastgesteld bij koninklijk besluit.De mogelijkheid tot uitlening van financiële instrumenten moet desgevallend worden vermeld in het beheerreglement of de statuten en in het prospectus; 3° financiële instrumenten te verwerven van een privaatrechtelijke vennootschap of vereniging die failliet werd verklaard, een gerechtelijk akkoord of uitstel van betaling heeft verkregen of ten aanzien waarvan in het buitenland een gelijkaardige maatregel is getroffen;4° financiële instrumenten te verwerven van privaatrechtelijke vennootschappen of verenigingen die niet ten minste twee jaarrekeningen hebben openbaar gemaakt.Dit verbod geldt echter niet : a) voor de financiële instrumenten als bedoeld in artikel 32, § 1, 1°, of 45, § 1, 1°;b) voor financiële instrumenten die de inbreng vertegenwoordigen van het totaal actief en passief van een privaatrechtelijke vennootschap of vereniging in vereffening die ten minste twee jaarrekeningen heeft openbaar gemaakt;c) voor financiële instrumenten die werden verworven na uitoefening van de inschrijvings- of conversierechten die verbonden zijn aan effecten in de instelling voor collectieve belegging.

Art. 73.Een instelling voor collectieve belegging kan cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten met de bedoeling tijdelijk liquide middelen op te nemen of tijdelijk liquide middelen te beleggen.

Art. 74.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag niet inschrijven op het kapitaal van een beheervennootschap.

Een instelling voor collectieve belegging mag niet optreden als oprichter van een vennootschap. § 2. Op verzoek van een belegger verstrekt de beheer- of beleggingsvennootschap aanvullende gegevens betreffende de kwantitatieve begrenzingen die van toepassing zijn in het risicobeheer van de instelling voor collectieve belegging, de daartoe gekozen methodes en de recente ontwikkeling van de risico's en rendementen van de voornaamste categorieën instrumenten.

Onderafdeling IV. - Ontbinding, vereffening en herstructurering van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten van een beleggingsvennootschap

Art. 75.De verwijzingen in de artikelen 76 tot 95 naar het Wetboek van Vennootschappen hebben naar analogie betrekking op gemeenschappelijke beleggingsfondsen en compartimenten van beleggingsvennootschappen.

A. Ontbinding en vereffening van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten van een beleggingsvennootschap

Art. 76.§ 1. Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging bepalen dat de beslissingen tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van een beleggingsvennootschap worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

In geval de beslissing tot ontbinding een compartiment van een beleggingsvennootschap betreft, bepalen de statuten van de beleggingsvennootschap dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot ontbinding van het compartiment te beslissen.

Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging kunnen, desgevallend per compartiment van een beleggingsvennootschap, de modaliteiten van vereffening bepalen evenals één of meerdere vereffenaars aanduiden. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kunnen het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging voorzien in de ontbinding van rechtswege van de instelling voor collectieve belegging of een compartiment van een beleggingsvennootschap op de in het beheerreglement of de statuten bepaalde vervaldag.

In dit geval vermelden het beheerreglement of de statuten de vereffeningswijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en de wijze van afsluiting van de vereffening van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van de beleggingsvennootschap. Indien de vereffening en de afsluiting van de vereffening betrekking hebben op een compartiment, bepalen de statuten van de betrokken beleggingsvennootschap op welke wijze de hieruit voortvloeiende statutenwijziging zal worden doorgevoerd.

Art. 77.Het prospectus herneemt op wie de verbintenis rust tot tussenkomst ten voordele van de deelnemers in de gevallen bedoeld in de artikelen 83 en 84.

Art. 78.§ 1. Wanneer het bestuursorgaan zich voorneemt om, overeenkomstig artikel 76, § 1, eerste lid, het besluit tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of een compartiment van een beleggingsvennootschap aan de bevoegde algemene vergadering van deelnemers voor te leggen, dient het bestuursorgaan hiervan voorafgaandelijk kennis te geven aan de CBFA. Bij deze kennisgeving wordt een dossier gevoegd dat alle nodige elementen bevat teneinde de voorgenomen ontbinding en, in voorkomend geval, de voorgenomen vereffening te kunnen beoordelen.

Dit dossier omvat inzonderheid, van zodra de betrokken stukken beschikbaar zijn, het verslag van het bestuursorgaan waarin het voorstel tot ontbinding wordt toegelicht, de staat van activa en passiva van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment van de beleggingsvennootschap, het controleverslag van de commissaris over deze staat van activa en passiva, het ontwerp van de oproeping bedoeld in artikel 79, het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 80, en, in voorkomend geval, het ontwerp van statutenwijziging.

Ten gepaste tijde wordt het dossier aangevuld met alle andere verslagen en stukken die ten behoeve van de deelnemers door het bestuursorgaan of de commissaris in de loop van de ontbinding- en vereffeningprocedure worden opgesteld. § 2. In geval het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging overeenkomstig artikel 76, § 2, voorzien in de ontbinding van rechtswege van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van de beleggingsvennootschap, maakt het bestuursorgaan aan de CBFA een dossier over dat alle nodige elementen bevat teneinde de voorgenomen vereffening te kunnen beoordelen.

Dit dossier omvat inzonderheid, van zodra de betrokken stukken beschikbaar zijn, het verslag van het bestuursorgaan inzake de vereffening, de staat van activa en passiva van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment van de beleggingsvennootschap, het controleverslag van de commissaris over de staat van activa en passiva en de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming, en het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 80.

Ten gepaste tijde wordt het dossier aangevuld met alle andere verslagen en stukken die ten behoeve van de deelnemers door het bestuursorgaan of de commissaris in de loop van de ontbinding- en vereffeningprocedure worden opgesteld.

Art. 79.In het in artikel 78, § 1, bedoelde geval bevat de oproeping tot de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van de beleggingsvennootschap, onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en de bepalingen van het beheerreglement of de statuten, volgende gegevens : 1° een bondige rechtvaardiging van het voorstel tot ontbinding, eventueel met verwijzing naar het verslag van het bestuursorgaan opgesteld overeenkomstig artikel 181, § 1, eerste lid, van het Wetboek van Vennootschappen;2° een vermelding van de verplichting tot schorsing van de bepaling van de netto-inventariswaarde evenals van de uitvoering van aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging;3° vermelding van de in artikel 84 § 1, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze inschrijving op rechten van deelneming van andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten en de modaliteiten ervan of van de in artikel 84, § 2, bedoelde begeleidingsmaatregelen. De CBFA kan, gelet op de omstandigheden, bijkomende publicatiemodaliteiten voor het oproepingsbericht opleggen.

Art. 80.Van zodra de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming is vastgesteld, wordt een persbericht gepubliceerd, dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° naar gelang het geval, hetzij vermelding van de beslissing van de bevoegde algemene vergadering tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van een beleggingsvennootschap hetzij vermelding van de vervaldag en de ontbinding van rechtswege van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van een beleggingsvennootschap;2° de vereffeningwaarde van de betrokken rechten van deelneming met aanduiding van de berekeningsdatum;3° in geval het beleggingsbeleid van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment van een beleggingsvennootschap gericht was op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten, het actuariële rendement, uitgedrukt op jaarbasis, met verwijzingen naar het beleggingsdoel van de instelling voor collectieve belegging of het compartiment;4° de instellingen die instaan voor de uitbetaling van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming;5° de periode waarin de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming wordt uitbetaald;6° in voorkomend geval, vermelding van de in artikel 84, § 1, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze inschrijving op rechten van deelneming van andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten en de modaliteiten ervan of van de in artikel 84, § 2, bedoelde begeleidingsmaatregelen;7° vermelding dat de staat van activa en passiva, evenals de verslagen van het bestuursorgaan en het controleverslag van de commissaris zoals bedoeld bij artikel 78, beschikbaar zijn bij de onderneming bedoeld in artikel 73, § 2, van de wet;8° de aankondiging van de procedure die zal worden gevolgd voor de sluiting van de vereffening en dat, indien de definitief vastgestelde vereffeningwaarde zou verschillen van het bedrag bedoeld sub 2°, de modaliteiten van de uitbetaling van het verschil in een bijkomend persbericht zullen worden bekend gemaakt. Dit persbericht wordt gepubliceerd hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel, dat door de CBFA is aanvaard.

Art. 81.Onverminderd de bepalingen van Boek IV, Titel IX van het Wetboek van Vennootschappen stelt de commissaris voorafgaandelijk een controleverslag op inzake elke uitbetaling aan de deelnemers die plaats vindt in het kader van de vereffening van een instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van een beleggingsvennootschap.

Art. 82.De onderneming bedoeld in artikel 73, § 2 van de wet staat gedurende minstens 6 maanden in voor de uitbetaling aan de deelnemers van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment van een beleggingsvennootschap.

Art. 83.Indien in de loop van de 12 maanden voor de kennisgeving bedoeld in artikel 78, § 1, inkopen van rechten van deelneming hebben plaats gevonden die, op het ogenblik van ontbinding, gezamenlijk meer dan 30% van het netto-vermogen van de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment vertegenwoordigen, dragen de volgende personen bij tot de kosten verbonden aan de ontbinding, de vereffening en de afsluiting van de vereffening van de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment : 1° de personen die globaal meer dan 5 % van het totaal van de uitstaande rechten van deelneming hebben laten inkopen tijdens de periode van 12 maanden voor de kennisgeving bedoeld in artikel 78, § 1, alsof zij nog deelnemers waren, indien de persoon, aan wie de instelling voor collectieve belegging de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet, heeft toevertrouwd, overeenkomstig het beheerreglement of de statuten, een procedure heeft ingesteld om gedurende 12 maanden de identiteit bij te houden van deze deelnemers;of, 2° de hiertoe in het prospectus aangeduide personen.

Art. 84.§ 1. In het in artikel 78, § 1, bedoelde geval moet aan de betrokken deelnemers gedurende minimaal een maand, te rekenen vanaf de inbetalingstelling van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming, de mogelijkheid worden geboden om zonder kosten, behoudens eventuele taksen, in te schrijven op rechten van deelneming van één of meerdere andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten die, bij voorkeur, een gelijkaardige beleggingspolitiek hebben als de ontbonden instelling voor collectieve belegging of het ontbonden compartiment. De instellingen voor collectieve belegging of compartimenten waarop deze inschrijvingsmogelijkheid betrekking heeft, zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 31 of 127 van de wet.

Deze inschrijvingsmogelijkheid moet aan elke deelnemer worden geboden ten bedrage van de globale vereffeningwaarde van zijn rechten van deelneming, desgevallend verhoogd met een bedrag opdat geen onderaandelen van rechten van deelneming aan de deelnemers zouden toekomen.

De in het prospectus vermelde personen dragen de eventueel verschuldigde provisies en kosten, bedoeld in artikel 60, § 1, naar aanleiding van dergelijke inschrijving. § 2. De CBFA kan, ter vervanging van de in de eerste paragraaf vermelde mogelijkheid, gelijkwaardige begeleidingsmaatregelen aanvaarden.

Art. 85.De invereffeningstelling van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment van een beleggingsvennootschap leidt, naar gelang het geval, tot de schrapping van de inschrijving van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment.

B. Herstructurering van instellingen voor collectieve belegging en compartimenten van beleggingsvennootschappen

Art. 86.De artikelen 86 tot 95 hebben betrekking op herstructureringen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht of compartimenten van beleggingsvennootschappen naar Belgisch recht betrokken zijn.

Art. 87.Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging bepalen dat de beslissingen tot fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichtingen en tot inbreng van een algemeenheid of een bedrijfstak met betrekking tot de instelling voor collectieve belegging of een compartiment van de beleggingsvennootschap worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

In geval de beslissingen bedoeld in het voorgaande lid een compartiment van een beleggingsvennootschap betreffen, bepalen de statuten van de beleggingsvennootschap dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot herstructurering van het compartiment te beslissen.

Art. 88.Het prospectus herneemt op wie de verbintenis rust tot tussenkomst ten voordele van de deelnemers in het geval bedoeld in artikel 92.

Artikel 83 is naar analogie van toepassing bij herstructurering.

Art. 89.Wanneer het bestuursorgaan zich voorneemt om, overeenkomstig artikel 87, het besluit tot herstructurering van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van een beleggingsvennootschap aan de bevoegde algemene vergadering van deelnemers voor te leggen of om een dergelijke herstructurering door te voeren, dient het bestuursorgaan hiervan voorafgaandelijk kennis te geven aan de CBFA. Bij deze kennisgeving wordt een dossier gevoegd dat alle nodige elementen bevat teneinde de voorgenomen herstructurering te kunnen beoordelen.

Dit dossier omvat inzonderheid, voor zover de betrokken stukken moeten worden opgesteld en van zodra de betrokken stukken beschikbaar zijn, het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng, het verslag van het bestuursorgaan terzake, het verslag van de commissaris over het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng, het ontwerp van de oproeping bedoeld in artikel 91, het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 94, en in voorkomend geval, het ontwerp van wijziging van het beheerreglement of de statuten en van wijziging aan het prospectus en het vereenvoudigd prospectus.

Ten gepaste tijde wordt het dossier aangevuld met alle andere verslagen en stukken die ten behoeve van de deelnemers door het bestuursorgaan of de commissaris in de loop van de herstructureringsprocedure worden opgesteld.

Art. 90.Onverminderd de toepassing van het Wetboek van vennootschappen vermeldt het bestuursorgaan in het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of het voorstel van inbreng : 1° indien de herstructurering betrekking heeft op compartimenten, de namen van de bij de herstructurering betrokken compartimenten en hun beleggingspolitiek;de voorgeschreven vermeldingen inzake de rechtsvorm, de naam, het doel en de zetel betreffen de beleggingsvennootschap waartoe de betrokken compartimenten behoren; 2° de voorgestelde methode tot berekening van de ruilverhouding van de rechten van deelneming en, in voorkomend geval, van het bedrag van de opleg. Op basis van de gegevens, gekend op het ogenblik van het neerleggen van het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng, moet de toepassing van de in het vorig lid, onder 2°, vermelde berekeningsmethode ertoe leiden dat elke deelnemer van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment) minstens één recht van deelneming ontvangt van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of het verkrijgend compartiment.

Art. 91.Bij herstructurering bevat de oproeping tot de algemene vergadering van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment), onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en de bepalingen van het beheerreglement of de statuten, volgende gegevens : 1° een bondige rechtvaardiging van het voorstel tot herstructurering, eventueel met verwijzing naar het verslag van het bestuursorgaan opgesteld overeenkomstig de artikelen 694, 707, 730, 745 of 761, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen;2° een vermelding van de verplichting tot schorsing, overeenkomstig artikel 103, van de bepaling van de netto-inventariswaarde evenals van de uitvoering van aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging vanaf het ogenblik dat het bestuursorgaan een ruilverhouding heeft voorgesteld;3° in voorkomend geval, een vermelding van de in artikel 92 bedoelde mogelijkheid tot kosteloze inkoop van de rechten van deelneming van de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment alsook van de in artikel 93, derde lid, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze terugbetaling van onderaandelen en de modaliteiten ervan;4° een vermelding van de persoon aan wie de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging, in voorkomend geval voor het compartiment, de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, a), van de wet hebben toevertrouwd en, voor zover mogelijk en in voorkomend geval per categorie van rechten van deelneming, een vergelijking tussen de beleggingspolitiek, de kosten bedoeld bij artikel 60, § 3, 1° en 2°, het totale kostenpercentage over de laatste 12 maanden en het gemiddelde cumulatieve rendement, uitgedrukt op jaarbasis en met vermelding of provisies en kosten ten laste van de deelnemers in rekening werden gebracht, over een periode van 1, 3, 5 en 10 jaar van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging of compartimenten. De CBFA kan, gelet op de omstandigheden, bijkomende publicatiemodaliteiten voor het oproepingsbericht opleggen.

Art. 92.Aan de deelnemers van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment) wordt de mogelijkheid geboden om de inkoop te vragen van hun rechten van deelneming, zonder kosten, behoudens eventuele taksen, wanneer : 1° het totale-kostenpercentage over de laatste 12 maanden van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of het verkrijgende compartiment hoger ligt dan dit van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment);2° de provisies en kosten, bedoeld bij artikel 60, § 3, 1° en 2°, die verschuldigd zijn bij inkoop van rechten van deelneming van de (het) verkrijgende instelling voor collectieve belegging (compartiment) hoger liggen dan de gelijkaardige bedragen bij de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment);3° de beleggingspolitiek van de (het) verkrijgende instelling voor collectieve belegging (compartiment) op één of meerdere punten wezenlijk verschilt van de beleggingspolitiek van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment). De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid moet worden geboden gedurende minimaal één maand vóór de schorsing van de bepaling van de netto-inventariswaarde overeenkomstig artikel 103. Deze periode wordt verlengd tot minstens twee maanden indien bij inkoop van rechten van deelneming van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment) provisies of kosten, bedoeld bij artikel 60, § 3, 1° en 2°, worden aangerekend.

De in het prospectus vermelde personen dragen de eventuele verschuldigde provisies en kosten, bedoeld in artikel 60, § 3.

Indien de instellingen voor collectieve belegging of compartimenten betrokken bij de herstructurering aandelenklassen in de zin van artikel 5 hebben gecreëerd, wordt het eerste lid toegepast per aandelenklasse.

Art. 93.De ruilverhouding van de rechten van deelneming en, in voorkomend geval, de opleg wordt voorgesteld op basis van de netto-inventariswaarden die maximaal vijf bankwerkdagen voor de datum, waarop het bevoegde orgaan de beslissing zal nemen waardoor de herstructurering wordt voltrokken, zijn berekend. Indien in dit geval de eerst bijeengeroepen algemene vergadering van een instelling voor collectieve belegging (compartiment) die (dat) bij de herstructurering betrokken is, niet kan beslissen omdat het vereiste aanwezigheidsquorum niet is bereikt, wordt een nieuwe ruilverhouding voorgesteld op basis van de netto-inventariswaarden die maximaal vijf bankwerkdagen voor de datum van de tweede bijeengeroepen algemene vergadering, zijn berekend.

De commissaris stelt een controleverslag op inzake de voorgestelde ruilverhouding en dit alvorens de bevoegde organen beslissen over de voorgestelde ruilverhouding. Dit controleverslag wordt gevoegd bij het schriftelijk verslag dat de betrokken commissaris opstelt over het fusievoorstel, het splitsingsvoorstel of het voorstel van inbreng.

Indien de toepassing van de ruilverhouding ertoe leidt dat aan de deelnemers, in ruil voor een volledig recht van deelneming, tevens onderaandelen van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of van het verkrijgende compartiment toekomen, moet aan deze deelnemers de mogelijkheid worden geboden om deze onderaandelen zonder kosten, behoudens eventuele taksen, in geld terugbetaald te krijgen, zonder benadeling van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of het verkrijgende compartiment. De CBFA kan gelijkwaardige maatregelen aanvaarden.

Art. 94.Van zodra de ruilverhouding van de rechten van deelneming is vastgesteld, wordt een persbericht gepubliceerd, dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° een vermelding van de beslissingen van de bevoegde organen tot herstructurering;2° de ruilverhouding van de betrokken rechten van deelneming met aanduiding van de berekeningsdatum;3° de ondernemingen die instaan voor de ruil van de rechten van deelneming;4° in voorkomend geval, vermelding van de in artikel 93, derde lid, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze terugbetaling van onderaandelen en de modaliteiten ervan;5° vermelding dat het fusievoorstel, splitsingvoorstel of voorstel van inbreng, de in artikel 89 bedoelde verslagen van het bestuursorgaan en van de commissaris beschikbaar zijn bij de onderneming bedoeld in artikel 73, § 2, van de wet. Dit persbericht wordt gepubliceerd hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel, dat door de CBFA is aanvaard.

Art. 95.De beslissing van het bevoegde orgaan waardoor de herstructurering voltrokken wordt, leidt, naar gelang het geval, tot de schrapping van de inschrijving van de (het) over te nemen, te splitsen of inbrengende instelling voor collectieve belegging (compartiment).

Voor de toepassing van deze bepaling kan de oprichting van een instelling voor collectieve belegging of van een compartiment worden beschouwd als een beslissing van een bevoegd orgaan waardoor de herstructurering wordt voltrokken. Afdeling III. - Uitgifte en openbaar aanbod

van effecten van een instelling voor collectieve belegging Onderafdeling I. - Behandeling van aanvragen tot uitgifte, inkoop dan wel compartimentwijziging

Art. 96.§ 1. Vanaf de eerste bankwerkdag na de afsluiting van de initiële inschrijvingsperiode voert de instelling voor collectieve belegging de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging ten minste tweemaal per maand uit.

Indien de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging betrekking hebben op rechten van deelneming uitgegeven door een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 53, § 1, mag de uitvoering van deze aanvragen, in afwijking van het voorgaande lid, worden beperkt tot één maal per maand. § 2. In afwijking van § 1, kan de uitgifte van rechten van deelneming worden stopgezet voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 68. § 3. De prijs van de rechten van deelneming bij uitgifte en inkoop dient binnen de gebruikelijke termijnen te worden gestort.

Art. 97.Tenzij gedurende de initiële inschrijvingsperiode, worden de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging uitgevoerd op basis van de netto-inventariswaarde, zoals berekend overeenkomstig artikel 100.

Art. 98.§ 1. Aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging die worden overgemaakt via de financiële tussenpersonen die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, moeten ten laatste op het ogenblik van de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, door voormelde financiële tussenpersonen worden ontvangen.

De persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt, en de in het eerste lid bedoelde financiële tussenpersonen moeten derwijze georganiseerd zijn dat voormelde aanvragen binnen een redelijke termijn na de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, worden overgemaakt aan de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt, zonder dat deze aanvragen mogen worden gewijzigd of geannuleerd. § 2. Aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging die worden overgemaakt via andere financiële bemiddelaars dan deze die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, moeten voor de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, zijn overgemaakt aan de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt.

Art. 99.De instelling voor collectieve belegging ziet erop toe dat de contracten met de financiële tussenpersonen die zij zelf aanduidt voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, bepalen dat : 1° de betrokken financiële bemiddelaars geen aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging meer ontvangen na de afsluiting van de ontvangstperiode die erop toepasselijk is;2° de betrokken financiële bemiddelaars geen aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging ontvangen waarvan zij weten of vermoeden dat ze zijn ingegeven door een praktijk van market timing;3° de betrokken financiële bemiddelaars, op eenvoudig verzoek van de instelling voor collectieve belegging, alle gegevens overmaken waaruit blijkt dat één of meerdere aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentwijziging vóór de afsluiting van de ontvangstperiode, die erop toepasselijk is, werd ontvangen. Onderafdeling II. - Berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen bij foutieve berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming

Art. 100.§ 1. De netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt vastgesteld op basis van de reële waarde van de activa en de passiva.

Voor ten minste 80 % van de activa wordt een reële waarde in aanmerking genomen die nog niet gekend was bij de afsluiting van de ontvangstperiode van de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging.

Voor effecten, geldmarktinstrumenten en financiële derivaten die worden verhandeld op een markt geviseerd in de artikelen 32, § 1, 1°, 2° en 3°, 45, § 1, 1°, 2° en 3°, is de reële waarde gelijk aan de slotkoers van het betrokken effect, tenzij deze koers niet representatief is. § 2. Onverminderd de toepassing van andere bepalingen, worden de munteenheid voor de berekening van de netto-inventariswaarde en de regels voor de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming vastgesteld in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging.

Art. 101.De instelling voor collectieve belegging maakt de netto-inventariswaarde, zoals berekend overeenkomstig artikel 100, minstens bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de CBFA aanvaarde wijze.

Indien categorieën van rechten van deelneming zijn gecreëerd en de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming per categorie kan verschillen, wordt de netto-inventariswaarde van deze rechten van deelneming, uitgedrukt in de betrokken munteenheid, per categorie gepubliceerd volgens de modaliteiten bepaald in het voorgaande lid.

Art. 102.Onverminderd de toepassing van artikel 103, kunnen de bepaling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging slechts worden geschorst bij uitzonderlijke omstandigheden en voor zover de schorsing verantwoord is, rekening houdend met de belangen van de deelnemers.

In het in het eerste lid bedoelde geval moet de instelling voor collectieve belegging haar voornemen onverwijld meedelen aan de CBFA en, wanneer het gaat om een instelling voor collectieve belegging die haar rechten van deelneming ook in andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte verhandelt, moet zij haar beslissing meedelen aan de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten.

De schorsing bedoeld in het eerste lid kan, in voorkomend geval, beperkt worden tot één of meerdere categorieën van rechten van deelneming.

Art. 103.De bepaling van de netto-inventariswaarde, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging worden geschorst : 1° wanneer één of meerdere markten, waarop meer dan 20 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging worden verhandeld, of één of meerdere belangrijke wisselmarkten, waar de deviezen worden verhandeld waarin de waarde van de activa is uitgedrukt, gesloten zijn om een andere reden dan wettelijke vakantie of wanneer de transacties er zijn geschorst of beperkt;2° wanneer de toestand zo ernstig is dat de tegoeden en/of verplichtingen van de instelling voor collectieve belegging niet correct kunnen worden gewaardeerd of dat de instelling voor collectieve belegging er niet normaal kan over beschikken of dit niet kan doen zonder de belangen van de deelnemers in de instelling voor collectieve belegging ernstig te schaden;3° wanneer de instelling voor collectieve belegging niet in staat is gelden te transfereren of transacties te verwezenlijken tegen een normale prijs of wisselkoers of wanneer beperkingen zijn opgelegd aan de wisselmarkten of aan de financiële markten;4° vanaf de publicatie van de oproeping tot de bevoegde algemene vergadering die wordt samengeroepen om te beslissen over de ontbinding van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment van een beleggingsvennootschap, wanneer deze ontbinding niet uitsluitend bedoeld is om haar rechtsvorm te wijzigen;5° zodra, bij een herstructurering, de ruilverhouding is voorgesteld overeenkomstig artikel 93. De in het eerste lid, onder 5°, bedoelde schorsing neemt een einde van zodra alle nodige beslissingen zijn genomen opdat de herstructurering is voltrokken of één van de bevoegde organen het voorstel tot herstructurering heeft verworpen. Indien een bevoegde algemene vergadering die eerst wordt bijeengeroepen niet kan beslissen omdat het vereiste aanwezigheidsquorum niet is bereikt, wordt de schorsing eveneens opgeheven tot op het ogenblik waarop een nieuwe ruilverhouding wordt voorgesteld overeenkomstig artikel 93.

Art. 104.De instelling voor collectieve belegging publiceert elke schorsing van de netto-inventariswaarde.

In het in artikel 103, eerste lid, 4° en 5°, en tweede lid, bedoelde geval, volstaat publicatie middels opname in een oproepingsbericht tot de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

Art. 105.De persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt, brengt de CBFA en de bewaarder onmiddellijk op de hoogte bij de vaststelling van een significante fout bij de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming.

Onder significante fout verstaat men, voor de toepassing van dit artikel, een eenmalige fout of gelijktijdige of opeenvolgende fouten die : 1° voor instellingen voor collectieve belegging waarvan het merendeel van de activa is belegd in geldmarktinstrumenten en andere kortlopende activa minstens 0,25 % van de netto-inventariswaarde vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;2° voor instellingen voor collectieve belegging waarvan het merendeel van de activa is belegd in aandelen minstens 1 % van de netto-inventariswaarde vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;3° voor de andere instellingen voor collectieve belegging minstens 0,5 % van de netto-inventariswaarde vertegenwoordigt of vertegenwoordigen.

Art. 106.Indien de commissaris een fout in de zin van artikel 105 vaststelt, brengt hij de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt en de CBFA hiervan op de hoogte. De artikelen 107 tot 110 zijn in een dergelijk geval toepasselijk.

Art. 107.In het in artikel 105 bedoelde geval stelt de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt, een herstelplan op waarin de reeds genomen of de te nemen maatregelen worden beschreven teneinde aan de oorzaak van de fout te verhelpen.

De instelling voor collectieve belegging brengt de noodzakelijke verbeteringen aan aan de beheerstructuur en de procedures van interne controle.

Art. 108.De persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 9°, b), van de wet waarneemt, herberekent de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming op basis van correcte gegevens voor de periode waarop de fout betrekking had. Hij bepaalt de schade die de instelling voor collectieve belegging en de beleggers hebben geleden.

Art. 109.In een speciaal rapport bevestigt de commissaris de juistheid van de met toepassing van artikel 108 herberekende netto-inventariswaarden en beoordeelt hij of de maatregelen van het herstelplan, bedoeld bij artikel 107, afdoende zijn.

Art. 110.Nadat de commissaris het speciaal rapport, bedoeld bij artikel 109 heeft opgesteld, publiceert de instelling voor collectieve belegging in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid, hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel dat is goedgekeurd door de CBFA, dat een fout werd gemaakt bij de vaststelling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming. Zij vermeldt, in voorkomend geval, welke maatregelen worden voorgesteld teneinde de schade te vergoeden die de instelling voor collectieve belegging of de beleggers hebben geleden.

Onderafdeling III. - Nadere regels inzake de uitgifte en openbaar aanbod van rechten van deelneming van instellingen voor collectieve belegging

Art. 111.De opdracht van de in artikel 73, § 2, van de wet bedoelde onderneming kan slechts worden beëindigd wanneer deze onderneming werd vervangen of wanneer de inschrijving van de instelling voor collectieve belegging werd geschrapt of ingetrokken overeenkomstig artikel 89 of 92 van de wet.

Art. 112.§ 1. In alle publicaties waarin de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging wordt vermeld, wordt de netto-inventariswaarde gedateerd op de dag van de afsluiting van de ontvangstperiode die betrekking heeft op aanvragen tot uitgifte of inkoop dan wel compartimentwijziging voor rechten van deelneming aan deze netto-inventariswaarde. § 2. De maximaal toegestane afwijking, bedoeld in artikel 73, § 3, tweede lid, van de wet, bedraagt 2 %. Afdeling IV. - Periodieke informatie en boekhouding

Art. 113.Het in artikel 76, § 1, eerste lid, van de wet bedoelde jaarverslag moet worden openbaar gemaakt binnen drie maanden na het einde van de periode waarop het betrekking heeft.

Het in artikel 76, § 1, eerste lid, van de wet bedoelde halfjaarlijks verslag moet worden openbaar gemaakt binnen twee maanden na het einde van het halfjaar waarop het betrekking heeft.

Art. 114.Op het ogenblik van publicatie leggen de instellingen voor collectieve beleggingen hun jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen over aan de CBFA.

Art. 115.§ 1. Er wordt een inventaris bijgehouden van de bestanddelen van het vermogen van de instelling voor collectieve belegging of, in voorkomend geval, van elk van de compartimenten.

Tenzij anders bepaald, worden de elementen van de inventaris voor de eerste maal bij de afsluiting van de initiële inschrijvingsperiode en, nadien, elke dag waarop aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging kunnen worden uitgevoerd, gewaardeerd. § 2. De netto-inventariswaarde van een recht van deelneming in een instelling voor collectieve belegging of een compartiment op een welbepaalde datum is de waarde die wordt verkregen door de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment op die datum te delen door het aantal op dezelfde datum bestaande rechten van deelneming, zo nodig rekening houdend met de pariteit tussen de verschillende categorieën van rechten van deelneming.

TITEL III. - Instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht

Art. 116.Voor de toepassing van deze Titel gelden de regelen die toepasselijk zijn op een gemeenschappelijk beleggingsfonds, indien de betrokken instelling voor collectieve belegging als een unit trust werd opgericht. HOOFDSTUK I. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de europese economische ruimte en die voldoen aan de richtlijn 85/611/EEG

Art. 117.Een instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de Richtlijn 85/611/EEG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet, verspreidt in België ten minste in één van de landstalen het prospectus, het vereenvoudigd prospectus, het beheerreglement of de statuten evenals de jaarverslagen en de halfjaarverslagen.

Gelet op de omstandigheden van het aanbod van de rechten van deelneming, kan de CBFA toestaan dat, in afwijking van het eerste lid, het prospectus evenals de jaarverslagen en de halfjaarverslagen worden verspreid in een andere taal, mits deze andere taal in België gangbaar is in financiële zaken.

Art. 118.De instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de Richtlijn 85/611/EEG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet, deelt aan de CBFA onverwijld alle nodige gegevens mee opdat de stukken, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet, permanent bijgewerkt zouden zijn. In voorkomend geval deelt de betrokken instelling voor collectieve belegging in dit kader onverwijld de wijzigingen mee van de lijst van de bestaande compartimenten en van de bestaande aandelenklassen.

Art. 119.Voor zover het prospectus, opgesteld in het land van herkomst van de instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de Richtlijn 85/611/EEG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet, deze gegevens niet bevat, wordt volgende informatie inzake de verhandeling in België van de rechten van deelneming van de betrokken instelling voor collectieve belegging in een bijlage bij het prospectus opgenomen : 1° de onderneming die instaat in België voor de uitkeringen aan de deelnemers, voor de verkoop of de inkoop van de rechten van deelneming alsmede voor de verspreiding van de informatie die de instelling voor collectieve belegging dient te verstrekken;2° in voorkomend geval, de andere financiële bemiddelaars dan deze bedoeld sub 1°, die instaan voor de verhandeling van de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging in België;3° preciseringen inzake de registratie en de ontvangst van de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming of compartimentwijziging in België;4° in voorkomend geval, de categorieën van rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging die in België openbaar zullen worden aangeboden;5° preciseringen indien de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische georganiseerde markt;6° de provisies en kosten die worden geheven in België bij uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging;7° in voorkomend geval, het minimaal inschrijvingsbedrag;8° het belastingregime voor door particuliere beleggers ontvangen inkomsten of vermogenswinsten;9° een overzicht van de informatie die in België aan de deelnemers moet worden verspreid en via welke bemiddelaar of welk medium deze informatie kan worden bekomen. De bijlage bij het prospectus die met toepassing van het eerste lid wordt opgesteld, wordt, overeenkomstig artikel 131 van de wet, aan de CBFA ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 120.§ 1. De artikelen 15 tot 26 zijn naar analogie toepasselijk op : 1° de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de Richtlijn 85/611/EEG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet;2° de berichten, reclame en andere stukken die een aanbod, bedoeld sub 1°, aankondigen of aanbevelen. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan in berichten, reclame en andere stukken toch melding worden gemaakt van een synthetische risico-indicator, die niet wordt opgesteld en berekend overeenkomstig bijlage C, Afdeling II, voor zover de betekenis en de berekeningswijze van deze synthetische risico-indicator in deze berichten, reclame en andere stukken wordt gepreciseerd.

Art. 121.De artikelen 98 en 99 zijn toepasselijk met betrekking tot de verhandeling van de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging in België.

De instelling voor collectieve belegging maakt de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de CBFA aanvaarde wijze.

Indien verschillende categorieën van rechten van deelneming in België openbaar worden aangeboden, wordt de netto-inventariswaarde van deze rechten van deelneming, uitgedrukt in de betrokken munteenheid, per categorie gepubliceerd volgens de modaliteiten bepaald in het voorgaande lid. HOOFDSTUK II. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de europese economische ruimte en die niet voldoen aan de richtlijn 85/611/EEG en instellingen voor collectieve belegging naar het recht van staten die geen lid zijn van de europese economische ruimte

Art. 122.§ 1. Dit hoofdstuk bepaalt onder welke voorwaarden instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die niet voldoen aan de Richtlijn 85/611/EEG en instellingen voor collectieve belegging naar het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte worden ingeschreven op de lijst als bedoeld in artikel 129 van de wet en deze instellingen voor collectieve belegging hun inschrijving kunnen handhaven. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming : de instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 4, eerste lid, 2°, van de wet, waarvan de rechten van deelneming, op verzoek van de houders, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten laste van haar activa worden ingekocht of terugbetaald tegen een prijs die wordt berekend op basis van de netto-inventariswaarde.

Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt ieder handelen van de instelling voor collectieve belegging om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming op een gereglementeerde markt aanzienlijk zou afwijken van de netto-inventariswaarde, gelijkgesteld. § 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instellingen voor collectieve belegging met vast aantal rechten van deelneming : de instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 4, eerste lid, 2°, van de wet, waarvan de rechten van deelneming niet rechtstreeks of onrechtstreeks worden ingekocht of terugbetaald op verzoek van de houders, ten laste van de activa, tegen een prijs die wordt berekend op basis van de netto-inventariswaarde en die niet handelen om te voorkomen dat de waarde van hun rechten van deelneming op een gereglementeerde markt aanzienlijk zou afwijken van de netto-inventariswaarde. § 4. Indien het openbaar aanbod betrekking heeft op andere financiële instrumenten uitgegeven door de instelling voor collectieve belegging dan rechten van deelneming, worden de bepalingen van dit Hoofdstuk naar analogie toegepast. Afdeling I. - Bepalingen die van toepassing zijn op instellingen voor

collectieve belegging naar buitenlands recht met veranderlijk aantal rechten van deelneming Onderafdeling I. - Inschrijvingsvoorwaarden

Art. 123.Een instelling voor collectieve belegging bedoeld in deze Afdeling en, in voorkomend geval, haar compartimenten, worden slechts

ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet en de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging en, in voorkomend geval, van haar compartimenten mogen in België slechts openbaar worden aangeboden indien voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° de instelling voor collectieve belegging heeft als uitsluitend doel de collectieve belegging van financiële middelen en zij wordt beheerd of bestuurd volgens het beginsel van risicospreiding, in het uitsluitende belang van de deelnemers;2° de instelling voor collectieve belegging is in haar land van herkomst toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij wordt onderworpen aan toezicht dat, naar het oordeel van de CBFA, gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet en de samenwerking tussen de betrokken autoriteiten is genoegzaam gewaarborgd;3° voor wat de uitoefening van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 9°, a) en b), van de wet, betreft, : a) beantwoordt de beleggings-vennootschap, in het geval dat zij beschikt over een eigen en passende beheerstructuur voor haar werkzaamheden en over de in materieel, menselijk en technisch opzicht vereiste middelen voor een eigen en voor haar werkzaamheden passende administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie, in haar land van herkomst aan bepalingen die ertoe strekken om de doelstellingen beoogd in de artikelen 38, 40, 41 en 42 van de wet of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren;b) of, in de andere gevallen, beantwoorden de personen die instaan voor de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 9°, a) en b), van de wet en, in voorkomend geval, de adviseur in hun land van herkomst aan bepalingen die ertoe strekken de doelstellingen beoogd in de artikelen 149 tot 151, 153 tot 155, 158 en 168 van de wet of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren;4° het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging bevatten inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan de vermeldingen opgenomen in bijlage D;zo niet, moet de instelling voor collectieve belegging de ontbrekende inlichtingen toevoegen, die integraal deel zullen uitmaken van het beheerreglement of van de statuten voor de toepassing van de bepalingen van de wet en van dit besluit; 5° de instelling voor collectieve belegging geeft haar activa in bewaring bij een bewaarder : a) die een kredietinstelling is met statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of, indien de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, is onderworpen aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;en, b) die, rekening houdend met de categorie van toegelaten beleggingen van de instelling voor collectieve belegging, beschikt over de vereiste administratieve, financiële en technische organisatie om de werkzaamheden bedoeld in artikel 9, § 1, uit te oefenen;en, c) die voor de daadwerkelijke uitoefening van zijn activiteiten wordt vertegenwoordigd door personen die de vereiste professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring bezitten, rekening houdend met de categorie van toegelaten beleggingen van de instelling voor collectieve belegging;en, d) die, in zijn land van herkomst, onderworpen is aan bepalingen die ertoe strekken, naar gelang het geval, de doelstellingen te realiseren, beoogd in de artikelen 50, § 1, en 51 van de wet of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren;6° de instelling voor collectieve belegging heeft een persoon aangeduid die, overeenkomstig de Richtlijn 84/253/EEG van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden of een, naar het oordeel van de CBFA, gelijkwaardige regeling, krachtens de wet bevoegd is om jaarrekeningen te controleren en aan wie de boekhoudkundige gegevens in de periodieke verslagen van de instelling voor collectieve belegging ter controle worden voorgelegd;7° de instelling voor collectieve belegging heeft een onderneming, bedoeld in artikel 73, § 2, eerste lid, van de wet, aangeduid om : a) in België te zorgen voor de uitkeringen aan deelnemers, de verkoop of inkoop van de rechten van deelneming;b) in België te zorgen voor de verspreiding van de informatie die de instelling voor collectieve belegging moet verstrekken in het Nederlands, in het Frans of in het Duits, met dien verstande dat de CBFA, gelet op de omstandigheden van het aanbod van de rechten van deelneming, kan toestaan dat het prospectus evenals de jaarverslagen en de halfjaarverslagen worden verspreid in een andere taal, mits deze andere taal in België gangbaar is in financiële zaken;c) de CBFA alle nodige informatie te bezorgen met betrekking tot het openbaar aanbod van de rechten van deelneming in België.

Art. 124.In de gevallen bedoeld bij artikel 123, 3°, en 5°, d), kunnen de betrokkenen, bij gebreke aan bepalingen in het land van herkomst, aantonen dat zij daadwerkelijk beantwoorden aan de doelstellingen, beoogd in de vermelde bepalingen.

Art. 125.Indien een beheervennootschap naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is aangesteld door een gemeenschappelijk beleggingsfonds of een beleggingsvennootschap en deze beheervennootschap op grond van haar vergunning, bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Richtlijn 85/611/EEG, in het land van herkomst van de instelling voor collectieve belegging diensten van collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging aan de betrokken instelling voor collectieve belegging verleent, wordt verondersteld voldaan te zijn aan artikel 123, 3°, b).

Art. 126.Een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, wordt verondersteld te voldoen aan de bepalingen bedoeld bij artikel 123, 5°, a), b) en c).

In afwijking van artikel 123, 5°, kan een instelling voor collectieve belegging toch worden ingeschreven op de lijst wanneer zij geen bewaarder heeft aangeduid of wanneer de bewaarder niet voldoet aan alle bij dit besluit gestelde vereisten, voor zover de CBFA oordeelt dat de deelnemers in de instelling voor collectieve belegging ten opzichte van de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die wel een bewaarder hebben aangeduid, een gelijkwaardige bescherming krijgen.

Art. 127.§ 1. Het verzoek om inschrijving op de lijst wordt aan de CBFA gericht. § 2. Bij de inschrijvingsaanvraag wordt een dossier gevoegd dat de door de CBFA gevraagde gegevens bevat, dat beantwoordt aan de door de CBFA gestelde voorwaarden en waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden opgelegd door de krachtens artikel 134 van de wet uitgevaardigde regelen en artikel 135 van de wet.

Dit dossier omvat inzonderheid : 1° een verklaring uitgaande van de toezichthoudende autoriteit van het land van herkomst met betrekking tot de voorwaarden bedoeld bij artikel 123, 1° en 2°;2° een becommentarieerde selectie van de bepalingen van het land van herkomst die ertoe strekken, naar gelang het geval, de doelstellingen te realiseren beoogd in de artikelen 38, 40, 41 en 42 van de wet of de artikelen 149 tot 151, 153 tot 155, 158 en 168 van de wet, of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren of, in het geval bedoeld bij artikel 124, een beschrijving van de wijze waarop de betrokkenen daadwerkelijk beantwoorden aan de doelstellingen, beoogd in de hoger vermelde bepalingen;3° tenzij in het geval bedoeld bij artikel 124, een beoordeling, door een onafhankelijk expert in de betrokken materies, of de selectie, bedoeld sub 2°, en de commentaar van de betrokken bepalingen juist, adequaat en volledig is en of de betrokken bepalingen ertoe strekken de vooropgestelde doelstellingen of gelijkwaardige doelstellingen te realiseren;4° een kopie van het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging en, als zij hierin niet is vervat, een opgave van de regels voor de waardering van de activa van de instelling voor collectieve belegging, de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming en de berekening van de prijs bij uitgifte en inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentwijziging;5° een beschrijving van de administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie van de instelling voor collectieve belegging;6° een beschrijving van het geheel van ondernemingen waartoe de instelling voor collectieve belegging behoort, samen met andere ondernemingen of instellingen waarmee zij is verbonden in het kader van een gezamenlijk beheer of een gezamenlijke controle of door een belangrijke rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming;7° de identiteit van de persoon (personen) die instaat (instaan) voor de beheertaken bedoeld in artikel 3, 9°, a) en b) van de wet alsook zijn (hun) statuten, de personen die zijn (hun) effectieve leiding voeren, een beschrijving van zijn (hun) administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie en de identiteit van zijn (hun) aandeelhouders;8° in voorkomend geval, de identiteit van de adviseur alsook zijn statuten, de personen die zijn effectieve leiding voeren, een beschrijving van zijn administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie en de identiteit van zijn aandeelhouders;9° de identiteit van de bewaarder en de gegevens waaruit blijkt dat hij beantwoordt aan de gegevens bedoeld in artikel 123, 5°;10° de identiteit en het statuut van de persoon als bedoeld in artikel 123, 6°, alsook een kopie van het laatste verslag dat hij over de instelling heeft opgesteld;11° de identificatie van de onderneming als bedoeld in artikel 123, 7°. § 3. De CBFA kan aanvullende gegevens opvragen die nodig zijn voor de beoordeling van de inschrijvingsaanvraag. § 4. De instelling voor collectieve belegging deelt de CBFA onverwijld alle nodige gegevens mee opdat het inschrijvingsdossier permanent bijgewerkt zou zijn. In voorkomend geval deelt de betrokken instelling voor collectieve belegging in dit kader onverwijld de wijzigingen mee van de lijst van de bestaande compartimenten en van de bestaande aandelenklassen.

Art. 128.Het beheerreglement of de statuten worden bij het in artikel 52 van de wet bedoelde prospectus gevoegd.

De instelling voor collectieve belegging ziet erop toe dat het beheerreglement of de statuten, die bij het in artikel 52 van de wet bedoelde prospectus zijn gevoegd, steeds bijgewerkt zijn en overeenstemmen met de tekst die is neergelegd bij de CBFA. In het prospectus en in de periodieke verslagen wordt vermeld dat het beheerreglement of de statuten zijn neergelegd bij de onderneming als bedoeld in artikel 123, 7°.

Elke belanghebbende kan bij deze onderneming een kopie van het beheerreglement of de statuten verkrijgen.

Onderafdeling II. - Bedrijfsuitoefening

Art. 129.De instelling voor collectieve belegging voert haar beleggingen uit in activa uit de categorieën van beleggingen die openstaan voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

De regels inzake het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging mogen niet afwijken van de geldende regels voor de overeenstemmende categorie van beleggingen die openstaat voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

Art. 130.De regels met betrekking tot de vaststelling en de inning van provisies en kosten ten laste van de instelling voor collectieve belegging of de deelnemers moeten duidelijk en nauwkeurig zijn.

Art. 131.§ 1. De artikelen 11 tot 26 inzake het prospectus over het openbaar aanbod van rechten van deelneming en stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van rechten van deelneming zijn van toepassing, tenzij de CBFA een afwijking van deze artikelen toestaat. § 2. De artikelen 102 tot 104 inzake de schorsing van de berekening van de netto-inventariswaarde zijn van toepassing, tenzij de CBFA een afwijking van deze artikelen toestaat. § 3. De artikelen 98 en 99 zijn toepasselijk met betrekking tot de verhandeling van de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging in België.

De instelling voor collectieve belegging maakt de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de CBFA aanvaarde wijze.

Indien verschillende categorieën van rechten van deelneming in België openbaar worden aangeboden, wordt de netto-inventariswaarde van deze rechten van deelneming, uitgedrukt in de betrokken munteenheid, per categorie gepubliceerd volgens de modaliteiten bepaald in het voorgaande lid. § 4. De artikelen 113 en 144 inzake de bekendmaking van gegevens zijn van toepassing, tenzij de CBFA een afwijking van deze artikelen toestaat; inzonderheid de vermeldingen in de in artikel 144 bedoelde bijlage kunnen worden aangepast op grond van de kenmerken van de instelling voor collectieve belegging, op voorwaarde dat de CBFA hiervoor toestemming verleent.

Art. 132.§ 1. De regels voor de waardering van de activa van de instelling voor collectieve belegging en de berekening van de netto-inventariswaarde en de prijs van uitgifte en inkoop van rechten van deelneming dienen een correcte informatieverstrekking aan het publiek te waarborgen en mogen de belangen van het publiek niet schaden. § 2. Elke dag waarop in België rechten van deelneming worden uitgegeven of ingekocht dan wel een compartimentwijziging plaats heeft en in elk geval met de overeenkomstige periodiciteit als bedoeld in artikel 96, stelt de instelling voor collectieve belegging de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming vast en maakt die bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de CBFA aanvaarde wijze.

De CBFA kan een afwijking van deze bepaling toestaan. Afdeling II. - Bepalingen die van toepassing zijn op instellingen voor

collectieve belegging naar buitenlands recht met vast aantal rechten van deelneming Onderafdeling I. - Inschrijvingsvoorwaarden

Art. 133.Een instelling voor collectieve belegging bedoeld in deze Afdeling en, in voorkomend geval haar compartimenten, worden slechts

ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 129 van de wet en de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging, en in voorkomend geval van haar compartimenten, mogen in België slechts openbaar worden aangeboden indien voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° de instelling voor collectieve belegging heeft als uitsluitend doel de collectieve belegging van financiële middelen en zij wordt beheerd of bestuurd volgens het beginsel van risicospreiding, in het uitsluitende belang van de deelnemers;2° de instelling voor collectieve belegging is in haar land van herkomst toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij wordt onderworpen aan een specifiek statuut om het openbaar spaarwezen te beschermen en de samenwerking tussen de betrokken autoriteiten is genoegzaam gewaarborgd;3° voor wat de uitoefening van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 9°, a) en b), van de wet, betreft : a) beantwoordt de beleggingsvennootschap, in het geval dat zij beschikt over een eigen en passende beheerstructuur voor haar werkzaamheden en over de in materieel, menselijk en technisch opzicht vereiste middelen voor een eigen en voor haar werkzaamheden passende administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie, in haar land van herkomst aan bepalingen die ertoe strekken om de doelstellingen beoogd in de artikelen 38, 40, 41 en 42 van de wet of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren;c) of, in de andere gevallen, beantwoorden de personen die instaan voor de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 9°, a) en b), van de wet en, in voorkomend geval, de adviseur in hun land van herkomst aan bepalingen die ertoe strekken de doelstellingen beoogd in de artikelen 149 tot 151, 153 tot 155, 158 en 168 van de wet of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren;4° het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging bevatten inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan de vermeldingen die moeten worden opgenomen in het beheerreglement of de statuten van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die beleggen in de overeenkomstige categorie van activa;zo niet, moet de instelling voor collectieve belegging de ontbrekende inlichtingen toevoegen, die integraal deel zullen uitmaken van het beheerreglement of van de statuten voor de toepassing van de bepalingen van de wet en van dit besluit; 5° de instelling voor collectieve belegging geeft haar activa in bewaring bij een bewaarder : a) die een kredietinstelling is met statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of, indien de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, is onderworpen aan bedrijfseconomische voorschriften die naar het oordeel van de CBFA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;en, b) die, rekening houdend met de categorie van toegelaten beleggingen van de instelling voor collectieve belegging, beschikt over de vereiste administratieve, financiële en technische organisatie om de werkzaamheden bedoeld in artikel 9, § 1, uit te oefenen;en, c) die voor de daadwerkelijke uitoefening van zijn activiteiten wordt vertegenwoordigd door personen die de vereiste professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring bezitten, rekening houdend met de categorie van toegelaten beleggingen van de instelling voor collectieve belegging;en, d) die, in zijn land van herkomst, onderworpen is aan bepalingen die ertoe strekken, naar gelang het geval, de doelstellingen te realiseren, beoogd in de artikelen 50, § 1, en 51 van de wet of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren;6° de instelling voor collectieve belegging heeft een persoon aangeduid die, overeenkomstig de Richtlijn 84/253/EEG van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden of een, naar het oordeel van de CBFA, gelijkwaardige regeling, krachtens de wet bevoegd is om jaarrekeningen te controleren en aan wie de boekhoudkundige gegevens in de periodieke verslagen van de instelling voor collectieve belegging ter controle worden voorgelegd;7° de instelling voor collectieve belegging heeft een onderneming, bedoeld in artikel 73, § 2, eerste lid, van de wet, aangeduid om : a) in België te zorgen voor de uitkeringen aan deelnemers, de verkoop of inkoop van de rechten van deelneming;b) in België te zorgen voor de verspreiding van de informatie die de instelling voor collectieve belegging moet verstrekken in het Nederlands, in het Frans of in het Duits, met dien verstande dat de CBFA, gelet op de omstandigheden van het aanbod van de rechten van deelneming, kan toestaan dat het prospectus evenals de jaarverslagen en de halfjaarverslagen worden verspreid in een andere taal, mits deze andere taal in België gangbaar is in financiële zaken;c) de CBFA alle nodige informatie te bezorgen met betrekking tot het openbaar aanbod van de rechten van deelneming in België.8° de rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging zijn, overeenkomstig artikel 75, eerste lid, van de wet, toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de Europese Unie.

Art. 134.In de gevallen bedoeld bij artikel 133, 3°, en 5°, d), kunnen de betrokkenen, bij gebreke aan bepalingen in het land van herkomst, aantonen dat zij daadwerkelijk beantwoorden aan de doelstellingen, beoogd in de vermelde bepalingen.

Art. 135.Indien een beheervennootschap naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is aangesteld door een gemeenschappelijk beleggingsfonds of een beleggingsvennootschap en deze beheervennootschap op grond van haar vergunning, bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Richtlijn 85/611/EEG, in het land van herkomst van de instelling voor collectieve belegging diensten van collectief beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging aan de betrokken instelling voor collectieve belegging verleent, wordt verondersteld voldaan te zijn aan artikel 133, 3°, b).

Art. 136.Een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, wordt verondersteld te voldoen aan de bepalingen bedoeld bij artikel 133, 5°, a), b) en c).

In afwijking van artikel 133, 5°, kan een instelling voor collectieve belegging toch worden ingeschreven op de lijst wanneer zij geen bewaarder heeft aangeduid of wanneer de bewaarder niet voldoet aan alle bij dit besluit gestelde vereisten, voor zover de CBFA oordeelt dat de deelnemers in de instelling voor collectieve belegging ten opzichte van de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die wel een bewaarder hebben aangeduid, een gelijkwaardige bescherming krijgen of indien instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die beleggen in de overeenstemmende categorie van activa evenmin gehouden zijn tot aanduiding van een bewaarder.

Art. 137.§ 1. Het verzoek om inschrijving op de lijst wordt aan de CBFA gericht. § 2. Bij de inschrijvingsaanvraag wordt een dossier gevoegd dat de door de CBFA gevraagde gegevens bevat, dat beantwoordt aan de door de CBFA gestelde voorwaarden en waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden opgelegd door de krachtens artikel 134 van de wet uitgevaardigde regels en 135 van de wet.

Dit dossier omvat inzonderheid : 1° een verklaring uitgaande van de toezichthoudende autoriteit van het land van herkomst met betrekking tot de voorwaarden bedoeld bij artikel 133, 1° en 2°, of, indien een dergelijke verklaring niet kan worden verstrekt, een beschrijving van het statuut waaraan de instelling voor collectieve belegging is onderworpen in het land van herkomst;2° een becommentarieerde selectie van de bepalingen van het land van herkomst die ertoe strekken, naar gelang het geval, de doelstellingen te realiseren bedoeld in de artikelen 38, 40, 41 en 42 van de wet of de artikelen 149 tot 151, 153 tot 155, 158 en 168 van de wet, of door de CBFA gelijkwaardig geachte doelstellingen te realiseren of, in het geval bedoeld bij artikel 134, een beschrijving van de wijze waarop de betrokkenen daadwerkelijk beantwoorden aan de doelstellingen beoogd in de hoger vermelde bepalingen;3° tenzij in het geval bedoeld bij artikel 134, een beoordeling, door een onafhankelijk expert in de betrokken materies, of de selectie, bedoeld sub 2°, en de commentaar van de betrokken bepalingen juist, adequaat en volledig is en of de betrokken bepalingen ertoe strekken de vooropgestelde doelstellingen of gelijkwaardige doelstellingen te realiseren;4° een kopie van het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;5° een beschrijving van de administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie van de instelling voor collectieve belegging;6° een beschrijving van het geheel van ondernemingen waartoe de instelling voor collectieve belegging behoort, samen met andere ondernemingen of instellingen waarmee zij is verbonden in het kader van een gezamenlijk beheer of een gezamenlijke controle of door een belangrijke rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming;7° de identiteit van de persoon (personen) die instaat (instaan) voor de beheertaken bedoeld in artikel 3, 9°, a) en b) van de wet alsook zijn (hun) statuten, de personen die zijn (hun) effectieve leiding voeren, een beschrijving van zijn (hun) administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie en de identiteit van zijn (hun) aandeelhouders;8° in voorkomend geval, de identiteit van de adviseur alsook zijn statuten, de personen die zijn effectieve leiding voeren, een beschrijving van zijn administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie en de identiteit van zijn aandeelhouders;9° de identiteit van de bewaarder en de gegevens waaruit blijkt dat hij beantwoordt aan de gegevens bedoeld in artikel 133, 5°;10° de identiteit en het statuut van de persoon als bedoeld in artikel 133, 6°, alsook een kopie van het laatste verslag dat hij over de instelling heeft opgesteld;11° de identificatie van de onderneming als bedoeld in artikel 133, 7°. § 3. De CBFA kan aanvullende gegevens opvragen die nodig zijn voor de beoordeling van de inschrijvingsaanvraag. § 4. De instelling voor collectieve belegging deelt de CBFA onverwijld alle nodige gegevens mee opdat het inschrijvingsdossier permanent bijgewerkt zou zijn.

Art. 138.In het prospectus en in de periodieke verslagen wordt vermeld dat het beheerreglement of de statuten zijn neergelegd bij de onderneming bedoeld in artikel 133, 7°.

Elke belanghebbende kan bij deze onderneming een kopie van het beheerreglement of de statuten verkrijgen.

Onderafdeling II. - Bedrijfsuitoefening

Art. 139.De instelling voor collectieve belegging voert haar beleggingen uit in activa uit de categorieën van beleggingen die openstaan voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

De regels inzake het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging mogen niet afwijken van de geldende regels voor de overeenstemmende categorie van beleggingen die openstaat voor instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

Art. 140.De regels met betrekking tot de vaststelling en de inning van provisies en kosten ten laste van de instelling voor collectieve belegging of de deelnemers moeten duidelijk en nauwkeurig zijn.

Art. 141.Het koninklijk besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs en het koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de Europese Gemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating tot de notering aan een effectenbeurs zijn van toepassing.

TITEL IV. - Wijzigings-, opheffings- en diverse bepalingen Afdeling I. - Specifieke bepalingen voor pensioenspaarfondsen

Art. 142.De pensioenspaarfondsen, die erkend zijn overeenkomstig artikel 145/16 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming. Zij voegen de vermelding « pensioenspaarfonds » toe aan hun naam.

Onverminderd de toepassing van artikel 145/11 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn Titel I en II - met uitzondering van de bepalingen van Hoofdstuk II, Afdeling I, Onderafdeling II - en de artikelen 143 tot 146 van toepassing op de pensioenspaarfondsen, die erkend zijn overeenkomstig artikel 145/16 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Afdeling II. - Bepalingen inzake openbaarmaking

van gegevens en boekhoudkundige bepalingen

Art. 143.De regels voor de waardering van de activa van een beleggingsfonds worden vermeld in het beheerreglement en worden goedgekeurd door de CBFA. Art. 144.§ 1. Het jaarverslag bevat een balans, een uitgesplitste rekening met de inkomsten en uitgaven van het boekjaar, een verslag over de werkzaamheden tijdens het voorbije boekjaar en ten minste de andere inlichtingen die in de bij dit besluit gevoegde bijlage E zijn opgenomen evenals elke betekenisvolle informatie waardoor het publiek zich met kennis van zaken een oordeel kan vormen over de evolutie van de werkzaamheden en de resultaten van de instelling voor collectieve belegging. § 2. Het halfjaarlijkse verslag bevat ten minste de inlichtingen opgenomen in de hoofdstukken I.a., I.b. en II tot IV van bijlage E van dit besluit; wanneer een instelling voor collectieve belegging een interimdividend heeft uitgekeerd of dit voornemens is, moeten in de kwantitatieve gegevens het resultaat na belasting over het betrokken halfjaar en het uitgekeerde of voorgestelde interimdividend worden vermeld.

Art. 144.De boekhouding van een gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt zodanig gevoerd dat de vermogensstaat en de rekening met de opbrengsten en kosten van het beleggingsfonds evenals het aantal en de waarde van de rechten van deelneming kunnen worden bepaald. De boekhouding wordt in België gevoerd. Onverminderd de toepassing van artikel 143 moeten de beginselen en de methodes voor het opstellen van deze rekeningen alsmede alle wijzigingen hiervan, vooraf ter goedkeuring aan de CBFA worden voorgelegd.

Art. 145.De instelling voor collectieve belegging registreert op specifieke wijze de buiten-beursverrichtingen, met uitzondering van publieke inschrijvingen op en van transacties in euro-obligaties, alsook de inschrijvingen op rechten van deelneming die anders dan in contanten werden gestort. Zij vermeldt tevens de voornaamste modaliteiten van elk van deze verrichtingen, onder meer de prijs en de identiteit van de medecontractanten. Afdeling III. - Opheffingsbepalingen

Art. 146.Titel II van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging wordt opgeheven op datum van de inwerkingtreding van de wet.

Hoofdstuk II van Titel I evenals Titel III van hetzelfde besluit worden opgeheven met ingang van 14 februari 2007.

De overige bepalingen van hetzelfde besluit worden opgeheven op het ogenblik dat er geen instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 236, § 2, tweede lid, of 239, tweede lid, van de wet, meer zijn ingeschreven op de lijst bedoeld bij artikel 120, § 1, of artikel 137 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. Afdeling IV. - Wijzigingsbepalingen

Art. 147.In artikel 45 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven worden de woorden « in artikel 40, 41 en 43 » vervangen door de woorden « in artikel 40, 41, 43 en 50 ».

Art. 148.In artikel 46 van het hetzelfde besluit wordt het volgende lid ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « Voor het deel van het netto-actief dat overeenstemt met een kapitaalverhoging, ten gevolge van een volstorte inbreng in het volstort kapitaal van de instelling voor collectieve belegging, begint een nieuwe periode van 5 jaar, zoals bedoeld in het eerste lid, te lopen vanaf de datum van de notariële akte waarin bedoelde kapitaalverhoging wordt vastgesteld. »

Art. 149.In artikel 57, § 1, lid 2, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 46 » vervangen door de woorden « artikel 46, eerste lid, ». Afdeling V. - Overgangsbepalingen en diverse bepalingen

Art. 150.De instellingen voor collectieve belegging en, in voorkomend geval, hun compartimenten, bedoeld bij de artikelen 234, § 2, 235, § 2, en 236, § 2, van de wet, zijn onderworpen aan de bepalingen van dit besluit, voor zover deze bepalingen zijn genomen in uitvoering van de op hen toepasselijke wetsartikelen.

Art. 151.Dit besluit treedt in werking op de datum van de inwerkingtreding van de wet.

Art. 152.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage A. - Inhoud van het prospectus I. Voorstelling van de instelling voor collectieve belegging 1. Gegevens met betrekking tot het beleggingsfonds 1.1. Naam. 1.2. Oprichtingsdatum van het beleggingsfonds. Duur, indien die beperkt is. 1.3. Naam van de commissaris, aangesteld overeenkomstig artikel 83, § 1, van de wet. Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, naam van deze revisorenvennootschap en de naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 2. Gegevens met betrekking tot de beheervennootschap 2.1. Naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. 2.2. Oprichtingsdatum van de vennootschap. Duur, indien die beperkt is. 2.3. Indien de beheervennootschap het beheer waarneemt van andere gemeenschappelijke beleggingsfondsen overeenkomstig artikel 11, § 1, van de wet of is aangesteld door andere beleggingsvennootschappen overeenkomstig artikel 43, van de wet de betrokken instellingen voor collectieve belegging vermelden. 2.4. Naam en functie van de bestuurders en van de natuurlijke personen aan wie de effectieve leiding is toevertrouwd. Vermelding van de voornaamste andere werkzaamheden uitgeoefend door de betrokken natuurlijke personen, indien deze van belang zijn voor de vennootschap. 2.5. Naam van de commissaris en, in voorkomend geval, van de plaatsvervangende commissarissen, aangesteld overeenkomstig artikel 190 van de wet. Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, naam van deze revisorenvennootschap en de naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 2.6. Bedrag van het kapitaal waarop werd ingeschreven en het gestorte gedeelte van het kapitaal. 2.7. Beheertaken die de beheervennootschap, overeenkomstig artikel 154, § 1, van de wet, aan een derde heeft toevertrouwd. Identiteit van de betrokken derde. 3. Gegevens met betrekking tot de beleggingsvennootschap 3.1. Naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor, indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. 3.2. Oprichtingsdatum van de vennootschap. Duur, indien die beperkt is. 3.3. Bij een beleggingsvennootschap met verschillende compartimenten, vermelding van de gecommercialiseerde compartimenten. 3.4. Eventuele categorieën van rechten van deelneming die worden gecreëerd overeenkomstig artikel 8, § 1, en § 2, 1° en/of 2°, van de wet.

In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, vaststelling van de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op een categorie van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan één of meerdere andere categorieën van rechten van deelneming, dan wel om dergelijke rechten van deelneming te verwerven.

Vermelding van de schikkingen worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of de personen die hebben ingeschreven op rechten van deelneming van een categorie die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke rechten van deelneming hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen. 3.5. Naam en functie van de bestuurders en van de natuurlijke personen aan wie de effectieve leiding is toevertrouwd. Vermelding van de voornaamste andere werkzaamheden uitgeoefend door de betrokken natuurlijke personen, indien deze van belang zijn voor de vennootschap. 3.6. Naam van de commissaris, aangesteld overeenkomstig artikel 83, § 1, van de wet, en, in voorkomend geval, van de plaatsvervangende commissarissen, aangesteld overeenkomstig artikel 83, § 2, van de wet.

Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, naam van deze revisorenvennootschap en de naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 3.7. Kapitaal 3.8. Indien de beleggingsvennootschap overeenkomstig artikel 43, § 1, van de wet een beheervennootschap heeft aangesteld, vermelding van deze omstandigheid en vermelding van de gegevens bedoeld sub 2. voor de betrokken beheervennootschap. 3.9. Beheertaken die de beleggingsvennootschap, overeenkomstig artikel 41, § 1, van de wet, aan een derde heeft toevertrouwd. Identiteit van de betrokken derde. 4. Gegevens met betrekking tot de bewaarder 4.1. Naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor, indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. 4.2. Voornaamste werkzaamheden. 4.3. In geval een onderbewaarnemer werd aangesteld : naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor, indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. Aard van de activa die in onderbewaarneming worden gegeven. 5.1. Financiële groep die de instelling voor collectieve belegging promoot. 5.2. Persoon of respectieve personen op wie de verbintenissen bedoeld bij de artikelen 58, § 3, derde lid, 77, 83, 84, § 1, derde lid, 88, 92, derde lid, rusten.

II. Beleggingsgegevens 1. Omschrijving van het doel van de instelling voor collectieve belegging en inzonderheid : a) een adequate beschrijving van de resultaten die met iedere belegging van de instelling voor collectieve belegging worden beoogd, met inbegrip van de financiële doelstellingen (bij voorbeeld kapitaalgroei of inkomsten);b) een duidelijke vermelding van het bestaan van een kapitaalwaarborg of kapitaalbescherming in de zin van artikel 68, of van enige andere garantie of bescherming die door derden wordt geboden.Vermelding van de identiteit van de persoon die de waarborg verstrekt of beschrijving van het financieel mechanisme dat erop gericht is de kapitaalbescherming te verlenen en de modaliteiten ervan, bedrag per recht van deelneming waarop de garantie of de bescherming slaat, modaliteiten en uitoefeningsvoorwaarden van de garantie, eventuele beperkingen op de garantie of bescherming alsmede, in geval van een kapitaalbescherming, een waarschuwing dat geen formele waarborg werd verleend aan de instelling voor collectieve belegging of haar deelnemers; c) in voorkomend geval, een verklaring dat de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om één of meer indices te volgen, vermelding van de betrokken indices en in hoever er tracking wordt toegepast.2. Beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging. 2.1. Categorieën activa waarin de instelling voor collectieve belegging mag beleggen. Omschrijving van de toegelaten derivatentransacties. 2.2. Aan het beleggingsbeleid gestelde grenzen en vermelding van technieken en instrumenten of van de bevoegdheid om ontleningen aan te gaan die bij het beheer van de instelling voor collectieve belegging kunnen worden gebruikt. 2.3. Voor zover van betekenis en relevant, nadere preciseringen van het beleggingsbeleid : a) of de instelling voor collectieve belegging een bepaalde strategie heeft ten aanzien van bepaalde industriële, geografische of andere marktsectoren of specifieke categorieën van activa, bijvoorbeeld beleggingen in de financiële instrumenten van opkomende landen;b) in voorkomend geval, een waarschuwing dat het feit dat de samenstelling van de portefeuille weliswaar voldoet aan algemene, wettelijke en statutaire voorschriften en beperkingen, niet verhindert dat een risicoconcentratie kan ontstaan in bepaalde kleinere categorieën van activa of economische en geografische sectoren;c) indien de instelling voor collectieve belegging in obligaties of schuldinstrumenten belegt, vermelding of de obligaties of schuldinstrumenten worden uitgegeven door bedrijven of door de overheid, looptijd en ratingvereisten van de obligaties en schuldinstrumenten;d) of de wijze van beheer van de instelling voor collectieve belegging eventueel op een benchmark zal worden afgestemd;in het bijzonder of de instelling voor collectieve belegging erop gericht is een index te volgen, met vermelding van de strategie die hiertoe zal worden gevolgd; e) of de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om een aanmerkelijk deel van de portefeuille te beleggen in financiële instrumenten waarvan de waarde en/of het rendement afhangt van de evolutie van één of meerdere andere activa, die zelf niet als toegelaten belegging kunnen worden gekwalificeerd, onverminderd de toepassing van de beleggingsregels vermeld in het besluit;vermelding van het mogelijke effect van dergelijke beleggingen op het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging; f) indien de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om contracten af te sluiten die financiële derivaten uitmaken en betrekking hebben op een kredietrisico, verduidelijking van de kenmerken van de (mogelijke) partijen op wie de instelling voor collectieve belegging een kredietrisico loopt;g) voor een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 53, vermelding van de strategieën van de hedge funds waarin rechtstreeks of onrechtstreeks wordt belegd en beschrijving van de voorwaarden opdat deze strategie succesvol zou zijn. 2.4. Opvallende vermeldingen : a) Inzake de toegelaten derivatentransacties wordt op opvallende wijze vermeld of het gebruik van derivaten dient voor risicodekking dan wel ter verwezenlijking van beleggingsdoelstellingen, alsmede het mogelijke effect van het gebruik van derivaten op het risicoprofiel.b) Vermelding, op opvallende wijze, dat de instelling voor collectieve belegging voornamelijk belegt in één van de categorieën activa, gedefinieerd in 32, § 1, of artikel 45, § 1, met uitzondering van effecten en geldmarktinstrumenten, of dat de instelling voor collectieve belegging een aandelen- of obligatie- index overeenkomstig artikel 37 of artikel 50 volgt.c) Vermelding, op opvallende wijze, van een vermoedelijk hoge volatiliteit van de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging, indien de netto-inventariswaarde, als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheertechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk dit kenmerk zal hebben.d) De instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 38 en 51, lassen op een opvallende plaats een zin in, waarin op de toelating bedoeld in de vermelde artikelen wordt gewezen.Indien zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen of hebben belegd in de effecten en geldmarktinstrumenten van bepaalde staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen, vermelden zij de betrokken staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen. 2.5.1. Beschrijving van de algemene strategie tot dekking van het wisselkoersrisico. Indien de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om te beleggen in activa die zijn uitgedrukt in een andere munteenheid dan de basismunteenheid, informatie of de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om de blootstelling aan het wisselrisico te dekken en, zo ja, in welke mate.Vermelding van de algemene kosten en het wisselkoersrisico inherent aan dit beleid. 2.5.2. Individuele kenmerken van de aandelenklassen met dekking van het wisselkoersrisico.

In geval van de creatie van een aandelenklasse waarbij het wisselkoersrisico niet wordt gedekt, verduidelijking dat de bedragen bij uitgifte, compartimentwijziging, inkoop en bij uitkering zullen worden berekend aan de op dat ogenblik geldende wisselkoersen.

In geval van creatie van een aandelenklasse waarbij het wisselkoersrisico wel wordt gedekt, vermelding in welke mate dat het wisselkoersrisico wordt gedekt. Vermelding van het feit dat de kosten en de winst of het verlies inherent aan de indekkingsverrichtingen zullen worden toegewezen aan de betrokken aandelenklasse. 2.6. De informatie, bedoeld in de punten 1. en 2., kan worden samengevoegd in één enkele rubriek mits hierdoor geen verwarring kan ontstaan over de doelstellingen en het beleid van de instelling voor collectieve belegging. De wijze waarop de informatie wordt geordend, kan worden aangepast aan de specifieke beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging. 2.7. Verduidelijking in welke mate rekening wordt gehouden met sociale, ethische en milieuaspecten bij de uitvoering van het beleggingsbeleid. 3. Beoordeling van het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging; 3.1. Algemene structuur van de beoordeling van het risicoprofiel : a) de mededeling dat de waarde van de beleggingen zowel kan stijgen als kan dalen en dat de beleggers mogelijk minder terugkrijgen dan zij hebben ingelegd;b) een tekstuele beschrijving van elk risico dat beleggers kunnen lopen met hun belegging, maar alleen wanneer dit risico van betekenis en relevant is in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. 3.2. Nadere precisering inzake de tekstuele beschrijving van bepaalde risico's : 3.2.1. De in punt 3.1, onder b), bedoelde beschrijving verschaft een bevattelijke uitleg over ieder betekenisvol risico dat voortvloeit uit het beleggingsbeleid of de beleggingsstrategie van de instelling voor collectieve belegging in verband met bepaalde markten of activa, zoals : a) het risico dat de hele markt van of een categorie van activa daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa in portefeuille worden beïnvloed (marktrisico);b) het risico dat een uitgevende instelling of een tegenpartij in gebreke blijft (kredietrisico);c) enkel wanneer dit werkelijk relevant is, het risico dat een afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht, omdat de betaling of levering door een tegenpartij niet of niet in overeenstemming met de initiële voorwaarden plaatsvindt (afwikkelingsrisico);d) het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd (liquiditeitsrisico);e) het risico dat de waarde van een belegging beïnvloed wordt door wisselkoersschommelingen (wisselkoers- of valutarisico);f) enkel wanneer dit werkelijk relevant is, het risico van verlies van in bewaring gegeven activa als gevolg van insolvabiliteit, nalatigheid of frauduleuze handelingen van de bewaarnemer of van een onderbewaarnemer (bewaarnemingrisico);g) risico's die verband houden met een grote concentratie van de beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten. 3.2.2. De in punt 3.1, onder b), bedoelde beschrijving vermeldt ook, voorzover dit van betekenis en relevant is, de volgende horizontale risicofactoren die van invloed kunnen zijn : a) rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naargelang de keuzes van elke instelling voor collectieve belegging, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden;b) risico's voor het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van inkopen van rechten van deelneming en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement;c) aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van voortijdige afkoop) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders;d) inflatierisico;e) onzekerheid over de onveranderlijkheid van externe factoren zoals het belastingregime. 3.2.3. Om te voorkomen dat een misleidend beeld wordt gegeven van de gelopen risico's, moet de informatie worden geordend volgens het belang ervan. Het belang van de gelopen risico's wordt bepaald op basis van de omvang en relevantie van de risico's, zodat het risicoprofiel van de individuele instelling voor collectieve belegging beter tot uitdrukking komt. De CBFA kan een gelijkwaardige voorstelling van de risico's aanvaarden. 3.3. Vermelding van een synthetische risico-indicator, berekend zoals aangegeven in Afdeling II van Bijlage C. Deze synthetische risico-indicator bestaat uit slechts één cijfer en wordt gepubliceerd met de aanduiding van de schaal waarop het grootste en het kleinste risico wordt weergegeven.

De synthetische risico-indicator kan worden vermeld in de bijlage bij het prospectus waarin de informatie over het historisch rendement wordt opgenomen. 4. Indien van toepassing, rendement dat de instelling voor collectieve belegging in het verleden heeft behaald;waarschuwing dat dit geen indicator is voor het rendement in de toekomst.

Indien het vermogen van de beleggingsvennootschap wordt vertegenwoordigd door verschillende categorieën van rechten van deelneming, wordt het rendement van de verschillende categorieën van rechten van deelneming vermeld. 4.1. Vermelding van het in het verleden behaalde rendement : a) opname van een staafdiagram, die het jaarlijkse rendement over de laatste tien achtereenvolgende volledige jaren herneemt;b) indien een instelling voor collectieve belegging aan de hand van een benchmark wordt beheerd of indien de kostenstructuur ervan een van een benchmark afhankelijke prestatievergoeding omvat, dient de informatie over het in het verleden behaalde rendement van de instelling voor collectieve belegging een vergelijking te omvatten met het in het verleden behaalde rendement van de benchmark die gehanteerd wordt voor het beheer van de instelling voor collectieve belegging of voor de berekening van de prestatievergoeding.De vergelijking van het rendement dat in het verleden door de benchmark en door de instelling voor collectieve belegging werd behaald, wordt in hetzelfde staafdiagram weergegeven. 4.2. Vermelding van het gemiddelde cumulatieve rendement, uitgedrukt op jaarbasis, van de instelling voor collectieve belegging over een periode van 1, 3, 5 en 10 jaar en van het gemiddelde cumulatieve rendement van de instelling voor collectieve belegging sinds de afsluiting van de initiële inschrijvingsperiode, voor zover dit rendement betrekking heeft op een periode van minstens één jaar. In het geval bedoeld onder 4.1.b), vergelijking met het gemiddelde cumulatieve rendement, uitgedrukt op jaarbasis, van de benchmark. Voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij de artikelen 46, § 3, tweede lid, en 53, eventuele vermelding van het minimale en/of maximale gemiddelde cumulatieve rendement voorzien op vervaldag, rekening houdend met de structuur van de instelling voor collectieve belegging. 4.3. Opvallende vermelding of bij de berekening van het rendement provisies en kosten naar aanleiding van uitgifte en inkoop al dan niet worden verrekend. 4.4. Deze informatie mag als bijvoegsel bij het prospectus worden gevoegd. 5. Profiel van het type belegger tot wie de instelling voor collectieve belegging zich richt. 6.1. Voor een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij de artikelen 37 of 50, vermelding van de regelen die gelden indien de index niet langer beantwoordt aan de in het besluit gestelde voorwaarden. 6.2. Voor een instelling voor collectieve belegging, bedoeld bij de artikelen 46, § 3, tweede lid, of 53, vermelding van de samenstelling van de betrokken korf, onderliggend aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om op vervaldag een bepaald rendement te verkrijgen, en van de regelen die gelden in geval van vervanging van één van de samenstellende waarden van de korf, inzonderheid in het geval dat de marktwaarde van één van de samenstellende waarden niet langer beschikbaar is. 7. Voor de instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij de artikelen 46, § 3, tweede lid, en 53, een indicatie, op basis van drie passende veronderstellingen, van de impact van de evolutie van de onderliggende activa van het instrument waarmee de instelling voor collectieve belegging een bepaald rendement beoogt te verwezenlijken op de vervaldag.8. Eventuele mogelijkheid om financiële instrumenten uit te lenen. III. Bedrijfsinformatie 1. Regels voor de waardering van de activa.2. Balansdatum.3. Regels inzake vaststelling en uitkering of kapitalisatie van de netto-opbrengsten. 4.1. Teneinde de beleggers voorzover mogelijk een redelijke schatting te geven van de te verwachten provisies en kosten, een overzicht van de verwachte kostenstructuur en inzonderheid van de provisies en kosten bedoeld in de artikelen 58, § 1, 59, § 2, derde lid, en 60, opgesteld volgens een schema vastgesteld door de CBFA, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de provisies en kosten die ten laste komen van de deelnemers en de provisies en kosten die ten laste komen van de instelling voor collectieve belegging.

In dit overzicht wordt bovendien de wijze, het bedrag en de berekeningswijze van de vergoedingen, ten laste van de instelling voor collectieve belegging (waaronder de terugbetaalde onkosten) aan de beheervennootschap, de bestuurders en leidinggevende personen van de beleggingsvennootschap, de commissaris, de bewaarder en derden aangegeven.

Indien het vermogen van de beleggingsvennootschap wordt vertegenwoordigd door verschillende aandelenklassen, worden deze provisies en kosten en de hierna volgende preciseringen vermeld per aandelenklasse. 4.2.1. Indien de instelling voor collectieve belegging ten minste een jaar eerder is opgericht, vermelding van een totale-kostenpercentage (TKP), berekend zoals aangegeven in Afdeling III van bijlage C. 4.2.2. Opgave van alle kosten die niet in het TKP zijn verrekend waaronder, voor zover gekend, vermelding van de transactiekosten; 4.2.3. Tenzij het instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de artikelen 46, § 3, tweede lid, en 53 betreft, aanduiding van, de omloopsnelheid en de gecorrigeerde omloopsnelheid van de portefeuille, zoals aangegeven in bijlage C, Afdeling IV, als aanvullende indicator voor de omvang van de transactiekosten; 4.2.4. Het TKP en de omloopsnelheid van de portefeuille kunnen worden vermeld in de bijlage bij het prospectus waarin de informatie over het historisch rendement wordt opgenomen. 4.3. Vermelding van het bestaan van regelingen voor de toekenning van bepaalde voordelen (soft commissions), bedoeld bij artikel 61, begunstigde(n) van dergelijke regelingen en wijze waarop belangenconflicten naar aanleiding van de ontvangst van dergelijke voordelen worden vermeden of beheerst.

Vermelding van het bestaan van regelingen voor het delen van vergoedingen (fee-sharing agreements), bedoeld bij artikel 62 en wijze waarop belangenconflicten naar aanleiding van de ontvangst van dergelijke vergoedingen worden vermeden of beheerst. 5. Voor een instelling voor collectieve belegging die een aanmerkelijk deel van haar activa belegt in andere instellingen voor collectieve belegging, vermelding van het maximumniveau van de beheersprovisies die ten laste kunnen worden gelegd zowel aan de betrokken instelling voor collectieve belegging als aan de instellingen voor collectieve belegging waarin zij voornemens is te beleggen.6. Het belastingregime dat in de lidstaat van herkomst op de instelling voor collectieve belegging van toepassing is. Het belastingregime dat op de deelnemers toepasselijk is en inzonderheid de fiscale behandeling van inkomsten en meerwaarden die worden uitgekeerd door de instelling voor collectieve belegging aan de deelnemers (vermelding of bronbelasting wordt ingehouden op inkomsten of meerwaarden).

IV. Informatie aangaande de rechten van deelneming en hun verhandeling 1. Vermelding van de aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming, met name : - kenmerken van de rechten van deelneming : op naam, aan toonder of gedematerialiseerd;vermelding van de eventuele coupures; - munteenheid waarin de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt berekend en uitgedrukt; - in voorkomend geval, wanneer en hoe dividenden van rechten van deelneming worden uitgekeerd; - aard van het recht (zakelijk recht, schuldvordering e.d.) dat het recht van deelneming in een beleggingsfonds vertegenwoordigt; - oorspronkelijke effecten of certificaten die deze effecten vertegenwoordigen, inschrijving in een register of boeking op een rekening; - in voorkomend geval, beschrijving van het stemrecht van de deelnemers; - voorwaarden waaronder tot vereffening van het beleggingsfonds of beleggingsvennootschap kan worden besloten en de vereffeningsregels, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers. 2. Initiële inschrijvingsperiode en inschrijvingsprijs gedurende deze periode.3. Bepaling van de verkoop- of uitgifteprijs alsmede van het bedrag bij terugbetaling of inkoop van de rechten van deelneming, met name : - berekeningswijze en -frequentie van deze prijzen; - hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden bekendgemaakt. 4. Regels en voorwaarden voor de uitgifte en/of verkoop van rechten van deelneming.5. Regels en voorwaarden voor de inkoop en/of terugbetaling van de rechten van deelneming en mogelijke gevallen van schorsing hiervan.6. Indien de beleggingsvennootschap compartimenten heeft, inlichtingen over de wijze waarop een deelnemer van een compartiment naar een ander compartiment overstapt en de provisies en kosten die hiervoor worden aangerekend.7. Onderneming aangeduid door de instelling voor collectieve belegging om te zorgen voor de uitkeringen aan de deelnemers en de uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming;andere bemiddelaars die door de instelling voor collectieve belegging gemachtigd zijn om de rechten van deelneming te verhandelen. 8. In voorkomend geval, vermelding van de markten waar de rechten van deelneming worden verhandeld. V. Aanvullende informatie 1. Plaats waar, op eenvoudig verzoek, het beheerreglement of de statuten, wanneer deze niet zijn bijgevoegd, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen en, desgevallend, de volledige informatie over andere compartimenten van de instelling voor collectieve belegging gratis verkrijgbaar zijn, voor of na de inschrijving op de rechten van deelneming.2. Plaats en tijdstip van de jaarlijkse algemene vergadering van deelnemers.3. Gegevens over de getroffen maatregelen voor het verrichten van de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop of de terugbetaling van de rechten van deelneming, alsmede de verspreiding van informatie over de instelling voor collectieve belegging.4. Bevoegde autoriteit. 5. Vermelding van een contactpunt (persoon/afdeling, wanneer bereikbaar etc.) waar, indien nodig, aanvullende inlichtingen kunnen worden ingewonnen. 6. Verwijzing naar een informatiebron (bijvoorbeeld de website van de instelling voor collectieve belegging) waar de belegger het TKP en de omloopsnelheden van de portefeuille voor de voorafgaande perioden kan verkrijgen.7. Vermelding dat de officiële tekst van het beheerreglement of de statuten is neergelegd bij de CBFA of ter griffie van de rechtbank van koophandel, naar gelang van het geval.8. Datum van publicatie van het prospectus.9. Vermelding dat het prospectus wordt gepubliceerd na goedkeuring door de CBFA, overeenkomstig artikel 53, § 1, van de wet van 20 juli 2004, en dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van het aanbod noch van de toestand van de persoon die ze verwezenlijkt.10. Identiteit van de personen die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het prospectus en het vereenvoudigd prospectus. Bijlage B. - Inhoud van het vereenvoudigd prospectus I. Korte voorstelling van de instelling voor collectieve belegging 1. Naam, oprichtingsdatum van de instelling voor collectieve belegging en vermelding van de lidstaat waar de beheervennootschap van een gemeenschappelijk beleggingsfonds of de beleggingsvennootschap haar statutaire zetel heeft.2. Bij een beleggingsvennootschap met verschillende compartimenten, vermelding van deze omstandigheid.3. Beheervennootschap (indien van toepassing).4. Beheertaken die de beheervennootschap of de beleggingsvennootschap, respectievelijk overeenkomstig artikel 154, § 1, of artikel 41, § 1, van de wet, aan een derde heeft toevertrouwd.Identiteit van de betrokken derde. 5. Verwachte bestaansduur van de instelling voor collectieve belegging.6. Bewaarder.7. Naam van de commissaris, aangesteld overeenkomstig artikel 83, § 1, van de wet.Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, aanduiding van deze revisorenvennootschap en naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 8. Financiële groep die de instelling voor collectieve belegging promoot. II. Beleggingsgegevens 1. Korte omschrijving van het doel van de instelling voor collectieve belegging en inzonderheid : a) een bondige en adequate beschrijving van de resultaten die met iedere belegging van de instelling voor collectieve belegging worden beoogd;b) een duidelijke vermelding van het bestaan van een kapitaalwaarborg of kapitaalbescherming in de zin van artikel 68, of van enige andere garantie of bescherming die door derden wordt geboden, identiteit van diegene die de waarborg verleent of vermelding van het financieel mechanisme dat erop gericht is de kapitaalbescherming te verlenen, bedrag per recht van deelneming waarop de garantie of de bescherming slaat, alsmede eventuele beperkingen op de garantie of bescherming; waarschuwing dat in geval van kapitaalbescherming geen formele waarborg is verleend aan de instelling voor collectieve belegging, noch aan de deelnemers; c) in voorkomend geval, een verklaring dat de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om één of meer indices te volgen, vermelding van de betrokken indices en in hoever er tracking wordt toegepast.2. Beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging. 2.1. Categorieën activa waarin de instelling voor collectieve belegging mag beleggen. Omschrijving van de toegelaten derivatentransacties. 2.2. Voor zover van betekenis en relevant, nadere preciseringen van het beleggingsbeleid : a) of de instelling voor collectieve belegging een bepaalde strategie heeft ten aanzien van bepaalde industriële, geografische of andere marktsectoren of specifieke categorieën van activa, bijvoorbeeld beleggingen in de financiële instrumenten van opkomende landen;b) in voorkomend geval, een waarschuwing dat het feit dat de samenstelling van de portefeuille weliswaar voldoet aan algemene, wettelijke en statutaire voorschriften en beperkingen, niet verhindert dat een risicoconcentratie kan ontstaan in bepaalde kleinere categorieën van activa of economische en geografische sectoren;c) indien de instelling voor collectieve belegging in obligaties of schuldinstrumenten belegt, vermelding of de obligaties of schuldinstrumenten worden uitgegeven door bedrijven of door de overheid, looptijd en ratingvereisten van de obligaties en schuldinstrumenten;d) of de wijze van beheer van de instelling voor collectieve belegging eventueel op een benchmark zal worden afgestemd;in het bijzonder of de instelling voor collectieve belegging erop gericht is een index te volgen, met vermelding van de strategie die hiertoe zal worden gevolgd; e) of de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om een aanmerkelijk deel van de portefeuille te beleggen in financiële instrumenten waarvan de waarde en/of het rendement afhangt van de evolutie van één of meerdere andere activa, die zelf niet als toegelaten belegging kunnen worden gekwalificeerd, onverminderd de toepassing van de beleggingsregels vermeld in het besluit;vermelding van het mogelijke effect van dergelijke beleggingen op het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging; f) indien de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om contracten af te sluiten die financiële derivaten uitmaken en betrekking hebben op een kredietrisico, verduidelijking van de kenmerken van de (mogelijke) partijen op wie de instelling voor collectieve belegging een kredietrisico loopt;g) voor een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 53, vermelding van de strategieën van de hedge funds waarin rechtstreeks of onrechtstreeks wordt belegd en beschrijving van de voorwaarden opdat deze strategie succesvol zou zijn. 2.3. Opvallende vermeldingen : a) Inzake de toegelaten derivatentransacties wordt op opvallende wijze vermeld of het gebruik van derivaten dient voor risicodekking dan wel ter verwezenlijking van beleggingsdoelstellingen, alsmede het mogelijke effect van het gebruik van derivaten op het risicoprofiel.b) Vermelding, op opvallende wijze, dat de instelling voor collectieve belegging voornamelijk belegt in één van de categorieën activa, gedefinieerd in artikel 32, § 1, of artikel 45, § 1, met uitzondering van effecten en geldmarktinstrumenten, of dat de instelling voor collectieve belegging een aandelen- of obligatie- index overeenkomstig artikel 37 of 50 volgt.c) Vermelding, op opvallende wijze, van een vermoedelijk hoge volatiliteit van de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging, indien de netto-inventariswaarde, als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheertechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk dit kenmerk zal hebben.d) De instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 38 en 51, lassen op een opvallende plaats een zin in, waarin op de toelating bedoeld in de vermelde artikelen wordt gewezen.Indien zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen of hebben belegd in de effecten en geldmarktinstrumenten van bepaalde staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen, vermelden zij de betrokken staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen. 2.4. De informatie, bedoeld in de punten 1 en 2., kan worden samengevoegd in één enkele rubriek mits hierdoor geen verwarring kan ontstaan over de doelstellingen en het beleid van de instelling voor collectieve belegging. De wijze waarop de informatie wordt geordend, kan worden aangepast aan de specifieke beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging. 3. Korte beoordeling van het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging. 3.1. Algemene structuur van de beoordeling van het risicoprofiel : a) de mededeling dat de waarde van de beleggingen zowel kan stijgen als kan dalen en dat de beleggers mogelijk minder terugkrijgen dan zij hebben ingelegd;b) de mededeling dat nadere bijzonderheden omtrent alle risico's die in het vereenvoudigd prospectus worden genoemd, te vinden zijn in het prospectus;c) een tekstuele beschrijving van elk risico dat beleggers kunnen lopen met hun belegging, maar alleen wanneer dit risico van betekenis en relevant is in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. 3.2. Nadere precisering inzake de tekstuele beschrijving van bepaalde risico's : 3.2.1. De in punt 3.1, onder c), bedoelde beschrijving verschaft een korte en bevattelijke uitleg over ieder betekenisvol risico dat voortvloeit uit het beleggingsbeleid of de beleggingsstrategie van de instelling voor collectieve belegging in verband met bepaalde markten of activa, zoals : a) het risico dat de hele markt van of een categorie van activa daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa in portefeuille worden beïnvloed (marktrisico);b) het risico dat een uitgevende instelling of een tegenpartij in gebreke blijft (kredietrisico);c) enkel wanneer dit werkelijk relevant is, het risico dat een afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht, omdat de betaling of levering door een tegenpartij niet of niet in overeenstemming met de initiële voorwaarden plaatsvindt (afwikkelingsrisico);d) het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd (liquiditeitsrisico);e) het risico dat de waarde van een belegging beïnvloed wordt door wisselkoersschommelingen (wisselkoers- of valutarisico);f) enkel wanneer dit werkelijk relevant is, het risico van verlies van in bewaring gegeven activa als gevolg van insolvabiliteit, nalatigheid of frauduleuze handelingen van de bewaarnemer of van een onderbewaarnemer (bewaarnemingrisico);g) risico's die verband houden met een grote concentratie van de beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten. 3.2.2. De in punt 3.1, onder c), bedoelde beschrijving vermeldt ook, voorzover dit van betekenis en relevant is, de volgende horizontale risicofactoren die van invloed kunnen zijn : a) rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naargelang de keuzes van elke instelling voor collectieve belegging, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden;b) risico's voor het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van inkopen van rechten van deelneming en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement;c) aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van voortijdige afkoop) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders;d) inflatierisico;e) onzekerheid over de onveranderlijkheid van externe factoren zoals het belastingregime. 3.2.3. Om te voorkomen dat een misleidend beeld wordt gegeven van de gelopen risico's, moet de informatie worden geordend volgens het belang ervan. Het belang van de gelopen risico's wordt bepaald op basis van de omvang en relevantie van de risico's, zodat het risicoprofiel van de individuele instelling voor collectieve belegging beter tot uitdrukking komt. De CBFA kan een gelijkwaardige voorstelling van de risico's aanvaarden. 3.3. Vermelding van een synthetische risico-indicator, berekend zoals aangegeven in Afdeling II van Bijlage C. Deze synthetische risico-indicator bestaat uit slechts één cijfer en wordt gepubliceerd met de aanduiding van de schaal waarop het grootste en het kleinste risico wordt weergegeven.

De synthetische risico-indicator kan worden vermeld in de bijlage bij het vereenvoudigd prospectus waarin de informatie over het historisch rendement wordt opgenomen. 4. Indien van toepassing, rendement dat de instelling voor collectieve belegging in het verleden heeft behaald;waarschuwing dat dit geen indicator is voor het rendement in de toekomst.

Indien het vermogen van de beleggingsvennootschap wordt vertegenwoordigd door verschillende categorieën van rechten van deelneming, wordt het rendement van de verschillende categorieën van rechten van deelneming vermeld. 4.1. Vermelding van het in het verleden behaalde rendement : a) opname van een staafdiagram, die het jaarlijkse rendement over de laatste tien achtereenvolgende volledige jaren herneemt;b) indien een instelling voor collectieve belegging aan de hand van een benchmark wordt beheerd of indien de kostenstructuur ervan een van een benchmark afhankelijke prestatievergoeding omvat, dient de informatie over het in het verleden behaalde rendement van de instelling voor collectieve belegging een vergelijking te omvatten met het in het verleden behaalde rendement van de benchmark die gehanteerd wordt voor het beheer van de instelling voor collectieve belegging of voor de berekening van de prestatievergoeding.De vergelijking van het rendement dat in het verleden door de benchmark en door de instelling voor collectieve belegging werd behaald, wordt in hetzelfde staafdiagram weergegeven. 4.2. Vermelding van het gemiddelde cumulatieve rendement, uitgedrukt op jaarbasis, van de instelling voor collectieve belegging over een periode van 1, 3, 5 en 10 jaar en van het gemiddelde cumulatieve rendement van de instelling voor collectieve belegging sinds de afsluiting van de initiële inschrijvingsperiode, voor zover dit rendement betrekking heeft op een periode van minstens één jaar. In het geval bedoeld onder 4.1.b), vergelijking met het gemiddelde cumulatieve rendement, uitgedrukt op jaarbasis, van de benchmark. Voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij de artikelen 46, § 3, tweede lid, en 53, eventuele vermelding van het minimale en/of maximale gemiddelde cumulatieve rendement voorzien op vervaldag, rekening houdend met de structuur van de instelling voor collectieve belegging. 4.3. Opvallende vermelding of bij de berekening van het rendement provisies en kosten naar aanleiding van uitgifte en inkoop al dan niet worden verrekend. 4.4. Deze informatie mag als bijvoegsel bij het vereenvoudigd prospectus worden gevoegd. 5. Profiel van het type belegger tot wie de instelling voor collectieve belegging zich richt.6. Voor de instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij de artikelen 46, § 3, tweede lid, en 53,, een indicatie, op basis van drie passende veronderstellingen, van de impact van de evolutie van de onderliggende activa van het instrument waarmee de instelling voor collectieve belegging een bepaald rendement beoogt te verwezenlijken op de vervaldag. III. Bedrijfsinformatie 1. Belastingregime. 1.1. Het belastingregime dat in de lidstaat van herkomst op de instelling voor collectieve belegging van toepassing is. 1.2. Een verklaring dat het belastingregime voor door individuele beleggers ontvangen inkomsten of vermogenswinsten afhankelijk is van de belastingwetgeving die van toepassing is op de persoonlijke situatie van elke individuele belegger en/of op de plaats waar het kapitaal is belegd, en dat beleggers die duidelijkheid wensen over hun belastingsituatie, professioneel advies of, in voorkomend geval, inlichtingen bij plaatselijke instanties dienen in te winnen. 2.1. Teneinde de beleggers voorzover mogelijk een redelijke schatting te geven van de te verwachten provisies en kosten, een overzicht van de verwachte kostenstructuur en inzonderheid van de provisies en kosten bedoeld in de artikelen 58, § 1, 59, § 2, derde lid, en 60, opgesteld volgens een schema vastgesteld door de CBFA, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de provisies en kosten die ten laste komen van de deelnemers en de provisies en kosten die ten laste komen van de instelling voor collectieve belegging.

Indien het vermogen van de beleggingsvennootschap wordt vertegenwoordigd door verschillende aandelenklassen, worden deze provisies en kosten en de hierna volgende preciseringen vermeld per aandelenklasse. 2.2.1. Indien de instelling voor collectieve belegging ten minste een jaar eerder is opgericht, vermelding van een totale-kostenpercentage (TKP), berekend zoals aangegeven in Afdeling III van bijlage C. 2.2.2. Opgave van alle kosten die niet in het TKP zijn verrekend waaronder, voor zover gekend, vermelding van de transactiekosten; 2.2.3. Tenzij het instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de artikelen 46, § 3, tweede lid, en 53 betreft, aanduiding van, de omloopsnelheid en de gecorrigeerde omloopsnelheid van de portefeuille, zoals aangegeven in bijlage C, Afdeling IV, als aanvullende indicator voor de omvang van de transactiekosten; 2.2.4. Het TKP en de omloopsnelheid van de portefeuille kunnen worden vermeld in de bijlage bij het vereenvoudigd prospectus waarin de informatie over het historisch rendement wordt opgenomen. 2.3. Vermelding van het bestaan van regelingen voor de toekenning van bepaalde voordelen (soft commissions), bedoeld bij artikel 61, en van regelingen voor het delen van vergoedingen (fee-sharing agreements), bedoeld bij artikel 62, In het vereenvoudigd prospectus wordt verwezen naar het prospectus voor nadere informatie over dergelijke regelingen.

IV. Informatie aangaande de verhandeling van de rechten van deelneming 1. Type van aan het publiek aangeboden rechten van deelneming (rechten van deelneming op naam, aan toonder of gedematerialiseerde rechten van deelneming;kapitalisatie- of uitkeringsdeelbewijzen; aandelenklassen evenals de objectieve critria tot onderscheid); munteenheid voor de berekening en weergave van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming; in voorkomend geval, wanneer en hoe dividenden van rechten van deelneming worden uitgekeerd.. 2. Initiële inschrijvingsperiode en inschrijvingsprijs gedurende deze periode.3. Bepaling van de verkoop- of uitgifteprijs alsmede van het bedrag bij terugbetaling of inkoop van de rechten van deelneming, met name : - berekeningswijze en -frequentie van deze prijzen; - hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden bekendgemaakt. 4. Wijze waarop de rechten van deelneming worden verworven en overgedragen;voor beleggingsvennootschappen met compartimenten, regels voor compartimentswijziging. 5. Onderneming aangeduid door de instelling voor collectieve belegging om te zorgen voor de uitkeringen aan de deelnemers en de uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming;andere tussenpersonen die door de instelling voor collectieve belegging gemachtigd zijn om de rechten van deelneming te verhandelen. 6. In voorkomend geval, vermelding van de markten waar de rechten van deelneming verhandeld worden. V. Aanvullende informatie 1. Plaats waar, op eenvoudig verzoek, het beheerreglement of de statuten, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen en, desgevallend, de volledige informatie over andere compartimenten van de instelling voor collectieve belegging gratis verkrijgbaar zijn, voor of na de inschrijving op de rechten van deelneming. Verklaring dat het prospectus, het beheerreglement of de statuten, de jaar- en halfjaarlijkse verslagen, en, desgevallend, de volledige informatie over andere compartimenten van de instelling voor collectieve belegging, op verzoek, kosteloos verkrijgbaar zijn voor of na de inschrijving op de rechten van deelneming. 2. Bevoegde autoriteit. 3. Vermelding van een contactpunt (persoon/afdeling, wanneer bereikbaar enz.) waar, indien nodig, aanvullende inlichtingen kunnen worden ingewonnen. 4. Verwijzing naar een informatiebron (bijvoorbeeld de website van de instelling voor collectieve belegging) waar de belegger het TKP en de omloopsnelheden van de portefeuille voor de voorafgaande perioden kan verkrijgen.5. Datum van publicatie van het vereenvoudigd prospectus.6. Vermelding dat het vereenvoudigd prospectus wordt gepubliceerd na goedkeuring door de CBFA, overeenkomstig artikel 53, § 1, van de wet van 20 juli 2004, en dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van het aanbod noch van de toestand van de persoon die ze verwezenlijkt. Bijlage C. - Toelichting bij bepaalde informatie die moet worden opgenomen in het prospectus, het vereenvoudigd prospectus en andere stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Afdeling I. - Rendementsberekeningen

1. Algemeen 1.De rendementscijfers worden vastgesteld op het einde van het laatste volledig verstreken kwartaal of op het einde van het boekjaar indien deze datum niet overeenstemt met het einde van het laatste kwartaal. De rendementen mogen eveneens worden vastgesteld op het einde van de maand, voor zover deze rendementen worden opgenomen in een regelmatige publicatie, die minstens maandelijk verschijnt. 2. De rendementscijfers worden in de vorm van een staafdiagram en in de vorm van een gemiddeld cumulatief rendement weergegeven. De rendementscijfers weergegeven in de vorm van een staafdiagram geven het jaarlijkse rendement weer over de laatste tien boekjaren.

De cumulatieve rendementen hebben betrekking op een standaardperiode van 1, 3, 5 en 10 jaar en op de periode sinds de afsluiting van de initiële inschrijving, voor zover dit laatste rendement betrekking heeft op een periode van minstens één jaar; de rendementen worden voor alle periodes vermeld waarvoor ze beschikbaar zijn. 3. Het behaalde rendement wordt correct opgenomen en op jaarbasis uitgedrukt;het houdt rekening met alle provisies en kosten die aan de instelling voor collectieve belegging worden aangerekend.

Indien het technisch onmogelijk blijkt om de provisies en kosten ten laste van de deelnemer mee te rekenen, moeten die gedetailleerd worden opgegeven. In dat geval moet worden verduidelijkt dat het om rendementen zonder aftrek van aan de belegger aangerekende provisies en kosten gaat. 4. De berekeningswijze moet worden aangepast aan de kenmerken van de betrokken rechten van deelneming van de instellingen voor collectieve belegging en moet worden gespecificeerd.Indien er aandelenklassen bestaan, wordt het rendement voor alle aandelenklassen opgegeven. 5. Er wordt expliciet en duidelijk vermeld dat het om rendementscijfers gaat die gebaseerd zijn op historische gegevens die geen enkele waarborg kunnen geven met betrekking tot het toekomstige rendement en die geen rekening houden met mogelijke fusies van instellingen voor collectieve belegging of compartimenten van beleggingsvennootschappen. In geval van herstructurering van instellingen voor collectieve belegging of van compartimenten van beleggingsvennootschappen, mag enkel het rendement van de verkrijgende instelling of het verkrijgende compartiment opgenomen worden. 6. Het rendement wordt berekend in de munteenheid waarin de netto-inventariswaarde wordt berekend.Het wordt gepubliceerd in de de munteenheid waarin de netto-inventariswaarde wordt berekend en, in voorkomend geval, in de andere munteenheden waarin de netto-inventariswaarde wordt uitgedrukt.

Niettemin, wordt het rendement ook gepubliceerd in euro voor de instellingen voor collectieve belegging waarvan de netto-inventariswaarde noch wordt berekend, noch wordt uitgedrukt in euro doch waarvan de rechten van deelneming in de Europese Economische Ruimte worden verhandeld. 2. Vergelijkingen 1.Elke vergelijking is gebaseerd op externe marktgegevens, toegankelijk voor het publiek. 2. De vergelijking heeft betrekking op eenzelfde referentieperiode en betreft een algemeen aanvaarde benchmark of intrestvoet die zo nauw mogelijk aansluiten bij de samenstelling van het vermogen van de instelling voor collectieve belegging en haar beleggingsbeleid.3. Indien een instelling voor collectieve belegging aan de hand van een benchmark wordt beheerd of indien de kostenstructuur ervan een van een benchmark afhankelijke prestatievergoeding omvat, wordt een vergelijking gemaakt aan de hand van deze benchmark.Indien in andere gevallen een vergelijking wordt gemaakt met een benchmark, moet worden verduidelijkt dat de ICB niet de samenstelling van deze benchmark dient te volgen. 3. Rendementsvooruitzichten Rendementsvooruitzichten mogen enkel worden vermeld indien ze betrekking hebben op een in artikel 46, § 3, tweede lid, of 53 bedoelde instelling voor collectieve belegging, die, rekening houdend met hun structuur, een minimale en/of maximale meerwaarde biedt bij eindvervaldag.Deze rendementsvooruitzichten worden in de vorm van gemiddelde cumulatieve rendementen weergegeven. Ze houden rekening met het totaal van de kosten en provisies tenzij het technisch onmogelijk blijkt om de provisies en kosten ten laste van de deelnemer mee te rekenen. 4. Grafieken 1.Een grafiek die de evolutie van de netto-inventariswaarde opneemt, mag worden opgenomen vanaf de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van de beleggingsvennootschap ofwel in absolute waarde ofwel op basis van de veronderstelling dat de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming gelijk is aan 100 op de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van de beleggingsvennootschap.

Een grafiek die de evolutie van de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van de beleggingsvennootschap opneemt, alsook de evolutie van de benchmark, mag worden opgemaakt vanaf de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van de beleggingsvennootschap op voorwaarde dat deze grafiek wordt opgemaakt op basis van de veronderstelling dat de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming alsook de waarde van de benchmark gelijk zijn aan 100 op de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode. 2. Voor een instelling voor collectieve belegging die langer dan 10 jaar bestaat, mogen de grafieken zich beperken tot een periode van 10 jaar.In dat geval worden de grafieken opgemaakt op basis van de veronderstelling dat de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming alsook de waarde van de benchmark gelijk zijn aan 100 aan het begin van deze periode van 10 jaar. Afdeling II. - De synthetische risico-indicator

1. Principe De synthetische risico-indicator geeft een aanduiding van het risico dat is verbonden aan de belegging in een instelling voor collectieve belegging.Die aanduiding geeft een risico aan op een schaal tussen 0 (kleinste risico) en 6 (grootste risico) of een andere schaal voor de uitdrukking van het risico verbonden aan de belegging in een instelling voor collectieve belegging, die wordt vastgelegd en bekendgemaakt door de CBFA in functie van de volatiliteit van de financiële markten.

De risico's worden in klassen ingedeeld op basis van de berekening van de standaardafwijking op jaarbasis van de rendementen tijdens de voorbije 5 jaar - of voor een minder lange periode indien de instelling voor collectieve belegging nog geen 5 jaar bestaat - van de instelling voor collectieve belegging. De betrokken rendementen worden berekend op basis van de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging, vastgesteld op maandelijkse basis en worden uitgedrukt in euro. 2. Instellingen voor collectieve belegging die nog geen jaar bestaan De risicoklasse van een instelling voor collectieve belegging die minder dan één jaar bestaat, wordt vastgesteld op basis van de berekening van de standaardafwijking op jaarbasis van de rendementen tijdens de voorbije 5 jaar van een benchmark, die aansluit bij de beleggingen zoals aangekondigd in het prospectus en het vereenvoudigd prospectus.De betrokken rendementen worden berekend op basis van de waarde van de benchmark, vastgesteld op maandelijkse basis en worden uitgedrukt in euro. 3. Instellingen voor collectieve belegging met gewaarborgd kapitaal of met kapitaalbescherming In afwijking van punt 1.lid 2 en punt 2. wordt de risicoklasse van instellingen voor collectieve belegging die kunnen bogen op een mechanisme van kapitaalbescherming op vervaldag dat minstens betrekking heeft op 90 % van de initiële inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming, als volgt vastgesteld : a) voor instellingen voor collectieve belegging die 5 jaar of meer bestaan : de risicoklasse wordt bepaald op basis van de berekening van de standaardafwijking op jaarbasis van de maandelijkse rendementen, voor de voorbije 5 jaar en uitgedrukt in euro;b) voor instellingen voor collectieve belegging die meer dan 2,5 jaar en minder dan 5 jaar bestaan : de risicoklasse wordt bepaald op basis van de berekening van de standaardafwijking op jaarbasis van de maandelijkse rendementen, voor de betrokken periode en uitgedrukt in euro;c) voor instellingen voor collectieve belegging die meer dan 1 jaar en minder dan 2,5 jaar bestaan : de risicoklasse wordt bepaald op basis van de berekening van de standaardafwijking op jaarbasis van de veertiendaagse rendementen, voor de betrokken periode en uitgedrukt in euro;d) voor instellingen voor collectieve belegging die minder dan 1 jaar bestaan : de risicoklasse wordt bepaald op basis van de gemiddelde standaardafwijking van gelijkaardige instellingen voor collectieve belegging, zoals nader vastgesteld door de CBFA. Afdeling III. - Totale-kostenpercentage

1. Definitie van het TKP Het totale-kostenpercentage (TKP) van een instelling voor collectieve belegging is gelijk aan de totale exploitatiekosten van de instelling voor collectieve belegging als percentage van haar conform punt 3. berekende gemiddelde netto-vermogen. 2. Opgenomen/niet-opgenomen exploitatiekosten 2.1. De totale exploitatiekosten zijn alle kosten die in mindering komen van het vermogen van een instelling voor collectieve belegging.

Deze kosten worden gewoonlijk vermeld in de exploitatierekening van de instelling voor collectieve belegging voor de desbetreffende boekingsperiode. Zij worden opgenomen "inclusief belastingen", hetgeen betekent dat van de brutowaarde van de uitgaven gebruik dient te worden gemaakt. 2.2. De totale exploitatiekosten omvatten alle kosten van de instelling voor collectieve belegging, ongeacht de berekeningsgrondslag ervan (bijvoorbeeld forfaitair, op basis van de activa, per transactie), zoals : a) beheerkosten met inbegrip van prestatievergoedingen;b) administratieve kosten;c) kosten die verband houden met de taken van de bewaarder;d) kosten voor controle door de commissaris;e) kosten voor aandeelhoudersdiensten;f) juridische kosten;g) distributiekosten of kosten voor de inkoop van rechten van deelneming die ten laste komen van de instelling voor collectieve belegging;h) inschrijvingskosten, toezichtkosten en soortgelijke kosten;i) enigerlei aanvullende vergoeding van de beheervennootschap (of enigerlei andere partij) conform bepaalde regelingen voor het delen van vergoedingen (fee sharing) zoals bedoeld in punt 4. 2.3. De totale exploitatiekosten omvatten niet : a) de transactiekosten die een instelling voor collectieve belegging dient te betalen in verband met haar portefeuilletransacties.Deze kosten omvatten het makelaarsloon, belastingen en daarmee verband houdende kosten en het effect van de transactie op de markt, rekening houdend met de vergoeding van de financiële tussenpersoon en de liquiditeit van de desbetreffende activa; b) rentebetalingen op aangegane leningen;c) betalingen uit hoofde van financiële derivaten;d) provisies en kosten die rechtstreeks door de belegger worden betaald;e) bepaalde voordelen, zoals bedoeld artikel 61 (soft commissions). 3. Berekeningsmethode 3.1. Het TKP wordt ten minste eenmaal per jaar ex post berekend, met betrekking tot het boekjaar van de instelling voor collectieve belegging. Voor specifieke doeleinden kan het TKP ook voor andere perioden worden bepaald. 3.2. Het gemiddelde netto-vermogen wordt berekend aan de hand van gegevens die gebaseerd zijn op de netto-activa van de instelling voor collectieve belegging, vastgesteld met de frequentie waarmee de netto-inventariswaarde wordt berekend. 3.3. Er dient rekening te worden gehouden met bijzondere omstandigheden of gebeurtenissen die tot misleidende cijfers aanleiding kunnen geven. In voorkomend geval dient een waarschuwing in dit verband te worden opgenomen. 3.4. De methode voor de berekening van het TKP moet door de commissaris van de instelling voor collectieve belegging worden gevalideerd. 4. Regelingen voor het delen van vergoedingen (fee sharing) en voor de toekenning van bepaalde voordelen (soft commissions) Voor zover regelingen voor het delen van vergoedingen (fee sharing) betrekking hebben op kosten die niet in het TKP zijn opgenomen, vermeerdert men, voor de berekening van het TKP, de totale exploitatiekosten met elke vergoeding die de beheervennootschap (of een andere partij) uit hoofde van dergelijke regelingen ontvangt. Voor de berekening van het TKP houdt men geen rekening met regelingen voor het delen van vergoedingen (fee sharing) voor kosten die reeds in het TKP zijn opgenomen en met de voordelen, bedoeld in artikel 61 (soft commissions). 5. Prestatievergoedingen Prestatievergoedingen dienen in het TKP te worden opgenomen en dienen tevens afzonderlijk te worden vermeld als percentage van de gemiddelde netto-inventariswaarde.6. Instellingen voor collectieve belegging die verschillende categorieën rechten van deelneming uitgeven Indien het vermogen van een instelling voor collectieve belegging wordt vertegenwoordigd door verschillende categorieën van rechten van deelneming en het TKP verschilt al naargelang de betrokken categorie, dient voor elke categorie rechten van deelneming een afzonderlijke TKP te worden berekend en bekendgemaakt. Afdeling IV. - Omloopsnelheid van de portefeuille

De omloopsnelheid van de portefeuille van een instelling voor collectieve belegging wordt als volgt berekend : Aankopen van effecten =X Verkopen van effecten =Y Totaal 1 = Totaal van de transacties m.b.t. effecten = X + Y Uitgiften van rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging = S Inkopen van rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging = T Totaal 2 = Totaal van de transacties m.b.t. rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging = S +T Referentiegemiddelde van het totale netto-vermogen = M Omloopsnelheid = [(Totaal 1 - Totaal 2)/M]*100 Aankopen van activa met uitzondering van deposito's en liquide middelen = X' Verkopen van activa met uitzondering van deposito's en liquide middelen = Y' Totaal 1' = Totaal van de transacties m.b.t. activa, met uitzondering van deposito's en liquide middelen Verhouding van de activa met uitzondering van deposito's en liquide middelen ten aanzien van het totale netto-vermogen = P Gecorrigeerde omloopsnelheid = [(Totaal 1' - P*Totaal 2)/M*P]*100 Het referentiegemiddelde van het totale netto-vermogen is gelijk aan het gemiddelde van de inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging, vastgesteld met dezelfde frequentie als waarmee de netto-inventariswaarde wordt berekend.

De periode(n) waarvoor de omloopsnelheid van de portefeuille wordt bekendgemaakt, stemmen overeen met de periode(n) waarvoor het TKP wordt bekendgemaakt.

Bijlage D. - Inhoud van het beheerreglement of statuten 1. Naam van het gemeenschappelijk beleggingsfonds of van de beleggingsvennootschap;vermelding van de hoedanigheid als openbare instelling voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming; in geval van een beleggingsvennootschap, vermelding van de hoedanigheid als vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan, bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van vennootschappen; categorie van toegelaten beleggingen waarvoor de instelling voor collectieve belegging heeft geopteerd; 2. Naam van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging van een gemeenschappelijk beleggingsfonds of van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aangesteld door een beleggingsvennootschap overeenkomstig artikel 43, § 1, van de wet;3. Wijze waarop de bewaarder wordt benoemd en, in voorkomend geval, wordt ontslagen, alsmede de regels voor de bekendmaking van deze handelingen;4. Wijze waarop de ondernemingen worden aangeduid die instaan voor de uitkeringen aan de deelnemers in de instelling voor collectieve belegging en voor de uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming;5. Eventuele categorieën van rechten van deelneming die worden gecreëerd overeenkomstig artikel 8, § 2, 1° en/of 2°, van de wet. In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, vaststelling van de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op een categorie van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan één of meerdere andere categorieën van rechten van deelneming, dan wel om dergelijke rechten van deelneming te verwerven.

Vermelding van de schikkingen worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of de personen die hebben ingeschreven op rechten van deelneming van een categorie die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke rechten van deelneming hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen.

In voorkomend geval, vermelding van de gegevens bedoeld bij artikel 6, § 2. 6. Eventuele compartimenten in een beleggingsvennootschap;voor de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, de bijzondere beheer- en bestuursregels die erop van toepassing zijn en de respectieve rechten en plichten van de beheervennootschap, de bewaarder en de deelnemers; de wijze waarop de kosten worden toegerekend aan de gehele vennootschap en per compartiment, de wijze waarop de algemene vergadering het stemrecht uitoefent, de jaarrekening goedkeurt en kwijting verleent aan de bestuurders en commissarissen; 7. Doel van de instelling voor collectieve belegging;categorieën activa waarin de instelling voor collectieve belegging mag beleggen; in voorkomend geval, vermelding van het beleggingsbeleid bedoeld bij de artikelen 37 of 50; 8. Eventuele vermelding van de andere secundaire markten bedoeld bij de artikelen 32, § 1, 2°, 3° en 4°, en 45, § 1, 2°, 3° en 4°.9. Voor pensioenspaarfondsen, de beschrijving, de berekeningswijze en het tarief van de provisies en kosten bedoeld in artikel 58, § 1 en § 4, 59, § 2, derde lid, en 60, alsook de identiteit van de begunstigde(n) van elk van de provisies en kosten;eventuele toelating bedoeld in artikel 60, § 3, 3°;

Voor andere instellingen voor collectieve belegging, de beschrijving, de berekeningswijze en het maximale tarief van de provisies en kosten bedoeld in artikel 58, § 1 en § 4, 59, § 2, derde lid, en 60, alsook de identiteit van de begunstigde(n) van elk van de provisies en kosten; eventuele toelating bedoeld in artikel 60, § 3, 3°; 10. Gevallen waarin het vrije toetredings- en uittredingsrecht overeenkomstig de artikelen 102 en 103 kan worden geschorst en volgens welke regels deze mogelijkheid kan worden benut;11. De dagen waarop de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging worden ontvangen; preciseringen over de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming op basis waarvan deze aanvragen worden uitgevoerd; waarderingsregels; regels en munteenheid voor de berekening van de netto-inventariswaarde; 12. Tenzij in het geval bedoeld bij artikel 76, § 2, vermelding dat de beslissingen tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment van een beleggingsvennootschap worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers. In geval de beslissing tot ontbinding een compartiment van een beleggingsvennootschap betreft, bepaling dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot ontbinding van het compartiment te beslissen. Eventuele vermelding van de modaliteiten van vereffening evenals aanduiding van één of meerdere vereffenaars, desgevallend per compartiment van een beleggingsvennootschap, In het geval bedoeld bij artikel 76, § 2, vermelding van de vervaldag evenals de vereffeningswijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en de wijze van afsluiting van de vereffening van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment van de beleggingsvennootschap. Indien de vereffening en de afsluiting van de vereffening betrekking hebben op een compartiment, vermelding op welke wijze de hieruit voortvloeiende statutenwijziging zal worden doorgevoerd.

In voorkomend geval, vermelding van de procedure bedoeld bij artikel 83, tweede lid, 1°. 13. Vermelding dat de beslissingen tot herstructurering van een instelling voor collectieve belegging of van één of meerdere van compartimenten van een beleggingsvennootschap worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers. In geval de beslissing tot herstructurering een compartiment van een beleggingsvennootschap betreft, bepalen de statuten van de beleggingsvennootschap dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot herstructurering van het compartiment te beslissen. 14. De wijze van bijeenroeping, beraadslaging en besluitvorming van de algemene vergadering van deelnemers in een gemeenschappelijk beleggingsfonds, alsook de wijze van terbeschikkingstelling van het beheerverslag, van het verslag van de commissarissen en van het jaarverslag aan de deelnemers van het gemeenschappelijk beleggingsfonds;voor de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, plaats, dag en uur van de algemene vergadering van deelnemers; 15. In voorkomend geval, in welke gevallen en onder welke voorwaarden de beheer-vennootschap voor instellingen voor collectieve belegging bevoegd is om de stemrechten uit te oefenen die verbonden zijn aan de financiële instrumenten in het gemeenschappelijk beleggingsfonds.16. Voor de instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 38 en 51, vermelding van de staten, plaatselijke besturen of internationale publiekrechtelijke instellingen die de effecten en/of geldmarktinstrumenten waarin zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen, uitgeven dan wel waarborgen.17. Eventuele mogelijkheid om financiële instrumenten uit te lenen Bijlage E.- Gegevens die in de periodieke verslagen moeten worden opgenomen I. Jaarrekening/halfjaarrekening a. de balans;b. de resultatenrekening;c. de toelichting, samenstelling van de activa en kerncijfers. II. Aantal rechten van deelneming in omloop III. Netto-inventariswaarde per recht van deelneming IV. Samenstelling van de activa, met een onderscheid tussen : a) effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt of een hiermee gelijk te stellen markt van een staat die niet behoort tot de Europese Economische Ruimte;b) effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld op een andere secundaire markt, die gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is;c) de in artikel 32, § 1, 4°, of artikel 45, § 1, 4°, bedoelde nieuw uitgegeven effecten;d) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn 85/611/EEG;e) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn 85/611/EEG;f) deposito's en liquide middelen;g) financiële derivaten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar gelang de derivaten al dan niet buiten de beurs (over-the-counter) worden verhandeld;h) geldmarktinstrumenten bedoeld bij de artikelen 32, § 1, 9°, of artikel 45, § 1, 9°;i) effecten en geldmarktinstrumenten bedoeld bij de artikelen 32, § 2, eerste lid, of artikel 45, § 2, eerste lid. De portefeuille van de activa wordt uitgesplitst volgens maatstaven die het best passen bij het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging (bij voorbeeld volgens economische of geografische criteria, naar valuta, enz.) en volgens procentueel aandeel in de netto-activa; vermelding, per voornoemd type van activa, van het aandeel daarvan in het totaal van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Wijzigingen in de samenstelling van de portefeuille van de activa tijdens de verslagperiode.

V. Vergelijkende tabel over de laatste drie boekjaren met voor elk boekjaar : - de totale netto-inventariswaarde aan het einde van het boekjaar; - de netto-inventariswaarde per recht van deelneming aan het einde van het boekjaar.

VI. Vermelding, per categorie van de in de artikelen 33 en 46 bedoelde verrichtingen, van het bedrag van de verplichtingen die hieruit voortvloeien; aanduiding wanneer deze verrichtingen werden verwezenlijkt;

VII. Voor een instelling voor collectieve belegging die een aanmerkelijk deel van haar activa belegt in andere instellingen voor collectieve belegging, vermelding van het maximumpercentage van de beheerkosten voor zowel de instelling voor collectieve belegging zelf als de instellingen voor collectieve belegging waarin ze belegt.

VIII. Informatie, bedoeld bij de artikelen 61, § 4, 62, § 3, 65 en 67 van het besluit evenals de artikelen 47, derde lid, 67, § 5, en 76, § 1, eerste lid, van de wet.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 4 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^