Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 augustus 2006
gepubliceerd op 18 augustus 2006

Koninklijk besluit ter nadere bepaling van het percentage per jaar beoogd in artikel 19bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2006003392
pub.
18/08/2006
prom.
05/08/2006
ELI
eli/besluit/2006/08/05/2006003392/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 AUGUSTUS 2006. - Koninklijk besluit ter nadere bepaling van het percentage per jaar beoogd in artikel 19bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit waarvan wij de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe een percentage per jaar nader te bepalen met het oog op het berekenen van het belastbaar inkomen uit rechten van deelneming in collectieve beleggingsinstellingen in effecten (ICBE) als bedoeld in artikel 19bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).

Artikel 19bis, § 2, WIB 92, vervangen bij artikel 117 van de programmawet van 27 december 2005, bepaalt dat : « Wanneer de collectieve beleggingsinstelling in effecten of de door haar aangestelde niet in de mogelijkheid is om de rentecomponent te bepalen, is het belastbare bedrag van de inkomsten gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie gedurende de bezitsperiode van de verkrijger van de inkomsten, van de interest berekend tegen een door de Koning bepaald percentage per jaar op de inventariswaarde van de rechten van deelneming op de datum van aanschaffing.

Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf. » Deze bepaling kadert binnen de wil van de federale regering om de belastbare basis inzake roerende inkomsten (intresten) te verruimen door de rentecomponent van inkomsten uit bepaalde ICBE, met name de obligatiefondsen en de fondsen die voor meer dan 40 pct. in vastrentende effecten investeren, aan de belasting te onderwerpen.

Enkel de ICBE waarvan de statuten of het fondsreglement niet voorzien in de jaarlijkse uitkering van het geheel van de netto-inkomsten, worden beoogd.

Als de ICBE of degene die door haar is aangesteld niet in de mogelijkheid is om de rentecomponent vast te stellen, voorziet artikel 19bis, § 2, eerste lid, WIB 92 in een forfaitaire berekening van het bedrag van het belastbaar inkomen door beroep te doen op een percentage per jaar dat nader wordt bepaald door Uwe Majesteit.

Hieromtrent preciseren de parlementaire werkzaamheden : « Bedoeling is dat de Koning bij de vaststelling van het percentage rekening houdt met het rendement van vergelijkbare schuldvorderingen en voor vergelijkbare bezitsperiodes in de financiële markten, die representatief zijn voor de aangehouden beleggingen. » (Kamer van volksvertegenwoordigers, doc 51 2097/008, p. 12).

Om redenen van eenvoud en beschikbaarheid voor de belastingplichtigen, werd het percentage weerhouden gelijk aan het gemiddelde van de door het Rentenfonds maandelijks bekendgemaakte referte-indexen J (lineaire obligatie 10 jaren), als bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.

Aangezien het gaat om een percentage dat een forfaitaire berekening van het bedrag aan belastbare inkomsten mogelijk moet maken, lijkt het opportuun om te verwijzen naar een percentage dat voor de belastingplichtige spaarder zo representatief mogelijk is voor de rentevoet voor beleggingen op lange termijn in België. Dit is ook de redenering die de wetgever gevolgd heeft voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal bedoeld in artikel 205quater, §§ 2 en 3, WIB 92.

Natuurlijk bestaan er andere representatieve indexen waarvan de berekening gebaseerd is op een bredere waaier aan obligaties en andere vastrentende effecten.

Zonder het belang van deze (vooral internationale) verscheidenheid van de financiële instrumenten die als referentie hebben gediend bij de berekening van deze indexen te minimaliseren, moet er toch worden vastgesteld dat deze indexen niet even beschikbaar zijn voor de belastingplichtige spaarder als de referte-indexen voor OLO-leningen op 10 jaar.

De werkelijke draagwijdte op financieel vlak van deze samengestelde indexen is inderdaad dikwijls moeilijk te bevatten voor een belastingplichtige spaarder.

Men mag niet uit het oog verliezen dat als de financiële sector een bedrag aan belastbare inkomsten moet berekenen om de verschuldigde roerende voorheffing in te houden, deze voorheffing voor de belastingplichtige spaarder de eindbelasting is.

Voor de professionals van de financiële sector is de manier waarop het percentage per jaar nader wordt bepaald van weinig belang : de verschillende financiële indexen maken immers noodzakelijk deel uit van hun dagelijkse beroepswerkzaamheden. Dit is echter niet het geval voor de belastingplichtige spaarder die moet kunnen begrijpen op welke manier het bedrag aan belastbare inkomsten uit zijn belegging in rechten van deelneming in ICBE wordt berekend en die zo nodig de juistheid van het bedrag van de ingehouden roerende voorheffing moet kunnen nagaan.

Het is ook om de belastingplichtige spaarder in staat te stellen een volledig overzicht te hebben van het netto-rendement van zijn belegging nog vóór hij de rechten van deelneming verwerft, dat het percentage per jaar wordt bepaald door te verwijzen naar het gemiddelde van de referte-indexen J (lineaire obligatie 10 jaren) voor het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de rechten van deelneming in de ICBE verworven werden.

Om dezelfde reden past het ook om zich voor de rechten van deelneming die werden verworven vóór 1 juli 2006 te beperken tot het gemiddelde van de referte-indexen J voor het jaar 2005 en niet verder terug te gaan. Deze keuze werd gemaakt om tot een eenvoudig systeem te komen dat bovendien billijk is tegenover belastingplichtige spaarders die belegd hebben in rechten van deelneming in ICBE vóór de bepalingen in kwestie van kracht werden.

Als de rechten van deelneming worden verworven vanaf 1 juli 2006, dan is de algemene regel van toepassing en moet men het gemiddelde van de referte-indexen J van het jaar voorafgaand aan de verwerving nemen : -als de rechten van deelneming bij voorbeeld worden verworven in september 2006, dan moet men het gemiddelde van de referte-indexen J van 2005 nemen; - als ze worden verworven in 2007, dan moet men het gemiddelde van de referte-indexen J van 2006 nemen.

Als de rechten van deelneming werden verworven vóór 1 juli 2006, dan is de uitzonderingsregel van toepassing en moet men het gemiddelde van de referte-indexen J van het jaar 2005 nemen : - als de rechten van deelneming bij voorbeeld werden verworven in maart 2006 of april 2004, dan moet men het gemiddelde van de referte-indexen J van 2005 nemen.

Als men de datum van verwerving echter niet kan aantonen, wordt het toe te passen percentage bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de referte-indexen J vermeld in het eerste lid voor het jaar dat de verkoop van de rechten van deelneming in een collectieve beleggingsinstelling in effecten beoogd in artikel 19bis van dat Wetboek voorafgaat.

Artikel 2 van dit besluit stelt de datum van inwerkingtreding ervan vast op 1 juli 2006 in navolging van wat bepaald is in artikel 117 van de programmawet van 27 december 2005 voor de inwerkingtreding van de vervanging van artikel 19bis, § 2, WIB 92.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

5 AUGUSTUS 2006. - Koninklijk besluit ter nadere bepaling van het percentage per jaar beoogd in artikel 19bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op artikel 19bis, § 2, eerste lid, ingevoegd bij artikel 111 van de programmawet van 27 december 2005 en vervangen bij artikel 117 van dezelfde programmawet;

Gelet op het KB/WIB 92;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 juni 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 20 juli 2006;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat : - voormeld artikel 19bis, § 2, eerste lid, vervangen bij artikel 117 van de programmawet van 27 december 2005, van toepassing is vanaf 1 juli 2006; - het percentage per jaar dat van toepassing is om het belastbaar inkomen te berekenen als de rentecomponent niet kan worden bepaald door de collectieve beleggingsinstelling in effecten of de door haar aangestelde, zonder verder uitstel moet worden bepaald en ter kennis moet worden gebracht van de financiële sector zodat deze in staat is om vanaf 1 juli 2006 het bedrag van het belastbaar inkomen te bepalen en op basis daarvan de verschuldigde roerende voorheffing; - elke vertraging in de inwerkingtreding van dit besluit een vermindering van de fiscale ontvangsten met zich zou meebrengen en bijgevolg nadeel zou berokkenen aan de begroting van de Staat;

Gelet op het advies nr 40.763/2 van de Raad van State, gegeven op 26 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In hoofdstuk I van het KB/WIB'92 wordt een afdeling Ibis ingevoegd die luidt als volgt : « Afdeling Ibis - Bepaling van het percentage per jaar met het oog op het berekenen van het belastbaar inkomen uit rechten van deelneming in bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen als de rentecomponent niet vastgesteld is. (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 19bis, § 2, eerste lid) « Art. 1bis Het percentage beoogd in artikel 19bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is gelijk aan het gemiddelde van de door het Rentenfonds maandelijks bekendgemaakte referte-indexen J (linaire obligatie 10 jaren), als bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecaire krediet, voor het jaar dat de verwerving van de rechten van deelneming in een collectieve beleggingsinstelling in effecten beoogd in artikel 19bis van dat Wetboek voorafgaat.

Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2006, wordt het toe te passen percentage bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de referte-indexen J vermeld in het eerste lid voor het jaar 2005.

Wanneer de verkrijger de datum van verwerving niet aantoont, wordt het toe te passen percentage bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de referte-indexen J vermeld in het eerste lid voor het jaar dat de verkoop van de rechten van deelneming in een collectieve beleggingsinstelling in effecten beoogd in artikel 19bis van dat Wetboek voorafgaat. ».

Art. 2.Dit besluit is van toepassing vanaf 1 juli 2006.

Art. 3.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 augustus 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^