Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 februari 2001
gepubliceerd op 19 april 2001

Koninklijk besluit tot goedkeuring van de herziene tekst van het algemene hoofdstuk 5.2.8. « Vermindering van het risico tot overdracht van infectieuze stoffen verantwoordelijk voor spongiforme encefalopathieën bij dieren, door medische producten. » van de derde uitgave van de Europese Farmacopee

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001022145
pub.
19/04/2001
prom.
05/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/05/2001022145/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 FEBRUARI 2001. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van de herziene tekst van het algemene hoofdstuk 5.2.8. « Vermindering van het risico tot overdracht van infectieuze stoffen verantwoordelijk voor spongiforme encefalopathieën bij dieren, door medische producten. » van de derde uitgave van de Europese Farmacopee


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 juni 1969 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de samenstelling van een Europese Farmacopee, opgemaakt te Straatsburg op 22 juli 1964;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 mei 1997 tot goedkeuring van de Europese Farmacopee, 3de uitgave;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 1998 tot goedkeuring van het eerste addendum bij de 3de uitgave van de Europese Farmacopee, getiteld "ADDENDUM 1998";

Gelet op het koninklijk besluit van 25 januari 2000 tot goedkeuring van het tweede addendum bij de 3de uitgave van de Europese Farmacopee, getiteld "ADDENDUM 1999";

Gelet op het koninklijk besluit van 20 augustus 2000 tot goedkeuring van het derde addendum bij de 3de uitgave van de Europese Farmacopee, getiteld "ADDENDUM 2000";

Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 2001 tot goedkeuring van het vierde addendum bij de 3e uitgave van de Europese Farmacopee, getiteld "ADDENDUM 2001";

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 9 augustus 1980 en gewijzigd bij de wetten van 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat krachtens alinea (b) van artikel 1 van de Overeenkomst inzake de samenstelling van een Europese Farmacopee, onverwijld de nodige maatregelen dienen getroffen te worden om de beschikkingen die voortvloeien uit de Resolutie AP-CSP (00) 9 van het Volksgezondheidscomité van de Raad van Europa (Gedeeltelijk Akkoord) zo spoedig mogelijk toe te passen ten einde het vrije verkeer van geneesmiddelen niet te hinderen; dat deze beschikkingen van toepassing moeten gemaakt worden op 1 januari 2001;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De herziene tekst van het algemene hoofdstuk 5.2.8.

Vermindering van het risico tot overdracht van infectieuze stoffen verantwoordelijk voor spongiforme encefalopathieën bij dieren, door medische producten, van de derde uitgave van de Europese Farmacopee, vastgelegd door de Europese Farmacopeecommissie en vermeld in bijlage I van dit besluit, is goedgekeurd envervangt de overeenstemmende voordien gepubliceerde tekst.

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.

Art. 3.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 februari 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET

Bijlage 5.2.8. VERMINDERING VAN HET RISICO TOT OVERDRACHT VAN INFECTIEUZE STOFFEN VERANTWOORDELIJK VOOR SPONGIFORME ENCEFALOPATHIE|$$|ADEN BIJ DIEREN, DOOR MEDISCHE PRODUCTEN 1. ALGEMENE OPMERKINGEN 2.DRAAGWIJDTE VAN HET ALGEMENE HOOFDSTUK 3. PRODUCTIE EN VERZAMELEN VAN DE GRONDSTOFFEN 3.1. Dieren gebruikt als bron van grondstoffen 3.2. Delen van dieren, lichaamsvloeistoffen en secreties gebruikt als grondstof 3.3. Validatie van het procédé 3.4. Leeftijd van de dieren 3.5. Specifieke producten 4. BESLUIT 1.ALGEMENE OPMERKINGEN. Overdraagbare spongiforme encefalopathieën (OSE) omvatten scrapie bij schapen en geiten, spongiforme encefalopathie bij hertachtigen, spongiforme encefalopathieën bij runderen (BSE), evenals Kuru en de Ziekte van Creutzfeldt Jacob bij de mens (ZCJ). De overdraagbare agentia, verantwoordelijk voor deze ziekten, vermenigvuldigen zich bij de geïnfecteerde individuen in het algemeen zonder enig, met de huidige in vivo diagnostische methoden detecteerbaar, teken van infectie. Na een incubatieperiode die jaren kan beslaan, stellen de agentia de ziekte in werking die uiteindelijk leidt tot de dood van het individu. Geen enkele therapie is gekend.

De diagnose is gebaseerd op klinische tekens met post mortem bevestiging van typische cerebrale laesies, via histopathologie of detectie van, voor spongiforme encefalopathieën, specifieke fibrillaire eiwitten. Het aantonen van de besmettelijkheid via inoculatie van verdacht weefsel bij dieren van de doelgroep of in laboratoriumdieren kan ook worden gebruikt voor de bevestiging, maar de incubatieperiode bedraagt meerdere maanden of jaren. Iatrogene overdrachten van spongiforme encefalopathieën (te wijten aan een medische behandeling) werden gemeld. Bij het schaap werd scrapie per ongeluk overgedragen als gevolg van het gebruik van een vaccin tegen het Louping III-virus dat bereid werd uit een mengsel van hersenen en milten van schapen, behandeld met formol, waarin per vergissing weefsel werd geïncorporeerd afkomstig van een met scrapie besmet schaap. Bij de mens zijn er gevallen van overdracht van de ZCJ gemeld.

Deze laatste werden toegeschreven aan de herhaaldelijke parenterale toediening van groeihormoon en gonadotropine, afkomstig van de hypofyse van lijken. Er werden eveneens gevallen van ZCJ toegeschreven aan het gebruik van besmette instrumenten bij cerebrale chirurgie en de transplantatie van hersenvlies en van menselijk hoornvlies.

Er bestaat weinig informatie over de kenmerken van deze besmettelijke agentia. Ze zijn buitengewoon resistent tegen het merendeel van de chemische of fysische behandelingen, die in staat zijn de conventionele virussen te inactiveren. Zij brengen geen detecteerbare immuunrespons aan het licht. Er bestaan natuurlijke barrières die de proliferatie van de infectie tussen de soorten beperken, maar deze kunnen worden overschreden in aangepaste omstandigheden, die in het algemeen afhangen van de soort, van de ontvangen dosis, van de weg van blootstelling en van het belang van de barrière tussen de soorten.

Studies op laboratoriumdieren hebben aangetoond dat intracerebrale inoculatie de meest efficiënte weg is.

Mensen werden van nature blootgesteld aan de besmettelijke agentia van scrapie bij het schaap sedert minstens 200 jaar, maar niettegenstaande uitgebreide epidemiologische studies is er geen teken van overdracht van scrapie naar mensen vastgesteld. BSE was voor het eerst erkend in het Verenigd Koninkrijk in 1986. Een groot aantal runderen en individuele kudden zijn getroffen geworden. Het is duidelijk dat BSE een infectie is die wordt overgedragen via de voeding. In andere landen zijn BSE-gevallen aan het licht gekomen, zowel bij dieren geïmporteerd uit het Verenigd Koninkrijk als bij inheemse dieren.

Voorzover de biologische eigenschappen van het BSE-agens verschillen van deze van scrapie, is het denkbaar dat de barrières tussen de soorten eveneens verschillen. Er bestaan overtuigende aanwijzingen die aantonen dat de nieuwe variant van de ZCJ te wijten is aan het agens, verantwoordelijk voor BSE bij runderen.

Het verschijnen van een nieuwe variant van de ZCJ bij de mens heeft de ongerustheid versterkt dat het infecterend agens van BSE kan worden overgedragen op de mens. Daarom is voorzichtigheid altijd geboden wanneer biologisch materiaal, afkomstig van soorten die op andere wijze dan door experimenteel onderzoek, getroffen zijn door deze ziekten, meer bepaald de runderen, wordt gebruikt voor de bereiding van medische producten.

Om deze reden moeten onderstaande aanbevelingen worden gevolgd om het risico op tot een minimum contaminatie te beperken. In weerwil van dit algemeen hoofdstuk, moet er worden onderlijnd dat de potentiële risico's verbonden aan een bepaald geneesmiddel, afzonderlijk in acht moeten worden genomen in het licht van de specifieke omstandigheden en de kennis van het ogenblik. 2. DRAAGWIJDTE VAN HET ALGEMENE HOOFDSTUK. Dit algemene hoofdstuk beschouwt de gevolgen van de OSE ten opzichte van de geneesmiddelen, evenals de te nemen maatregelen om het risico tot overdracht verbonden aan hun gebruik, voor zover mogelijk, te minimaliseren. Dit hoofdstuk is dus van toepassing op producten van dierlijke oorsprong, meer bepaald producten afkomstig van herkauwers, gebruikt voor de bereiding van : - actieve bestanddelen, - hulpstoffen, - grondstoffen gebruikt bij de productie (vb. serumalbumine afkomstig van runderen, enzymen, voedingsbodems, met inbegrip van deze die dienen om de uiteindelijke cellenwerkbank of de nieuwe moedercellenbanken te bereiden).

Dit algemene hoofdstuk is ook van toepassing op producten die in direct contact komen met de uitrusting die gebruikt wordt tijdens de productie (en dus potentieel contaminerend kunnen zijn), bijvoorbeeld de testmedia die worden gebruikt voor de validatie van de fabriek en de uitrusting.

Dit algemene hoofdstuk heeft betrekking op materialen afkomstig van alle herkauwers. De voorgestelde maatregelen zijn vooral van toepassing op materialen afkomstig van runderen en het kan nodig zijn deze aan te passen voor producten voortkomende van schapen, geiten en andere soorten, waarvoor de vatbaarheid voor OSE die op andere wijze dan door experimenteel onderzoek is.

In het licht van de huidige wetenschappelijke kennis en onafhankelijk van de geografische oorsprong is het onwaarschijnlijk dat melk enig risico vormt op BSE-besmetting. Om deze reden worden melk en uitsluitend van melk afgeleide producten niet beoogd door dit algemene hoofdstuk, op voorwaarde dat deze afkomstig is van gezonde dieren en voldoet aan dezelfde voorwaarden als melk voor menselijke consumptie.

Producten, afgeleid van de melk van herkauwers, die worden bereid met behulp van andere stoffen, afkomstig van herkauwers (bijvoorbeeld pancreatinehydrolysaten van caseïne) worden niet uitgesloten van het toepassingsgebied van het algemene hoofdstuk gezien het gebruik van bijkomende stoffen die afkomstig zijn van herkauwers.

De producten, afgeleid van wol en haar van herkauwers, zoals lanoline, wolvetalcoholen en aminozuren worden evenmin beoogd door dit algemene hoofdstuk, op voorwaarde dat de wol en de haren afkomstig zijn van levende dieren. De producten, afgeleid van wol en haren van herkauwers die worden bereid met behulp van andere stoffen, afkomstig van herkauwers (bijv. enzymen afkomstig van de pancreas) zijn niet uitgesloten van het toepassingsgebied van het algemene hoofdstuk gezien het gebruik van bijkomende stoffen, die afkomstig zijn van herkauwers.

Dit algemene hoofdstuk moet worden gelezen samen met de verschillende beslissingen van de Commissie van de Europese Gemeenschap, die progressief in voege getreden zijn sinds 1991. 3. PRODUCTIE EN VERZAMELEN VAN DE GRONDSTOFFEN. Waar de geneesmiddelenfabrikanten de keuze hebben tussen het gebruik van materiaal afkomstig van herkauwers of niet, zal het gebruik van materiaal afkomstig van niet-herkauwende dieren worden verkozen. Het vervangen van grondstoffen van herkauwers door producten, afkomstig van een andere soort waarvan is vastgesteld dat zij lijdt aan OSE, of experimenteel kan worden geïnfecteerd via orale weg, is normaal gezien niet aanvaardbaar.

Details moeten geleverd worden betreffende de oorsprong van de materialen (met inbegrip van de geografische afkomst van het dier) en de maatregelen die genomen zijn om het risico op overdracht van overdraagbare agentia van OSE zoveel mogelijk te beperken. De fabrikant van het geneesmiddel moet de leverancier van deze materialen controleren teneinde oorsprong en manipulatie van de grondstoffen te garanderen, in overeenstemming met het huidige algemene hoofdstuk en gepaste kwaliteitscontrolesystemen.

Het risico op overdracht van infecterende agentia kan significant worden verminderd door middel van een bepaald aantal enkele parameters, waaronder : - de oorsprong van de dieren, - de aard van het weefsel gebruikt bij de fabricatie, - de productieprocédés.

Aangezien geen enkele van deze benaderingswijzen op zich de veiligheid kan bewerkstelligen wat betreft het BSE-risico kan het nodig zijn, beroep te doen op elk van de drie hierboven vermelde complementaire benaderingswijzen om het risico op contaminatie zoveel mogelijk te verminderen. 3.1. Dieren gebruikt als bron van grondstoffen.

Een zorgvuldige selectie van de grondstoffen is het belangrijkste veiligheidscriterium voor de veiligheid ten opzichte van het BSE-risico dat de geneesmiddelen met zich meebrengen. 3.1.1. De meest geschikte grondstoffen zijn afkomstig uit landen waar geen enkel geval van BSE werd gerapporteerd en waarin : - de notificatie verplicht is, en - het klinische en biologische nazicht van verdachte gevallen verplicht is.

Een officiële certificatie van de oorsprong moet beschikbaar zijn.

Bovendien is het noodzakelijk zich ervan te vergewissen dat elk risico tot infectie van BSE te wijten aan de volgende factoren, afwezig is : - import van runderen afkomstig van landen die een verhoogde incidentie vertonen van BSE, - import van runderen geboren uit aangetaste wijfjes, - het gebruik van voedingsmiddelen op basis van vlees en beenderen voor het voederen van herkauwers die eiwitten bevatten van herkauwers, die afkomstig zijn uit een land dat een lage of hoge incidentie vertoont van BSE of waarvan het statuut onbekend is. 3.1.2. De producten mogen eveneens afkomstig zijn van landen waarin de incidentie van inheemse gevallen van BSE laag is en, wanneer bovenop rekening houdend met de factoren die beschreven zijn in paragraaf 3.1.1. : - de karkassen van alle geïnfecteerde dieren vernietigd worden, - de nakomelingen van getroffen wijfjes niet gebruikt worden, - de eiwitten afkomstig van zoogdieren worden geweerd uit de voeding van herkauwers.

De dieren moeten geboren zijn na het in voege treden van dit verbod.

Indien de geboortedatum van de dieren onbekend is moet de datum van het in voege treden van dit verbod en de incubatieperiode van de OSE in overweging worden genomen om de veiligheid van de bevoorradingsbron te evalueren.

De kudden waarin gevallen van BSE werden gerapporteerd worden niet gebruikt voor de bevoorrading. 3.1.3. Grondstoffen afkomstig van landen met een hoge incidentie van BSE mogen niet worden gebruikt.

Samen met deze maatregelen moeten de geneesmiddelenfabrikanten hun bevoorradingsstrategie rechtvaardigen ten opzichte van de categorie van materialen, de hoeveelheid uitgangsstoffen en het voorziene gebruik van het geneesmiddel. Men beschikt over een bijkomende veiligheidsmarge wanneer men zich bevoorraadt in landen, waar de grondstoffen afkomstig zijn van goed gecontroleerde kudden. 3.2. Delen van dieren, lichaamsvloeistoffen en secreties gebruikt als grondstof.

Bij een dier besmet met een OSE hebben de verschillende organen en secreties een verschillende graad van besmettelijkheid. Op basis van de gegevens over natuurlijke scrapie werden de organen, weefsels en secreties geklasseerd in vier hoofdgroepen die verschillende potentiële risiconiveaus tonen, zoals beschreven in tabel 5.2.8.-1.

Hoewel het nu bekend is dat de verbreiding van de besmettelijkheid voor met BSE besmet vee beperkter blijkt te zijn, moet steeds de classificatie van de weefsels en lichaamsvloeistoffen in de tabel worden gebruikt voor de selectie van de grondstoffen. De categorieën in de tabel zijn enkel indicatief en het is belangrijk de volgende punten op te merken : - De classificatie van de weefsels weergegeven in tabel 5.2.8.-1 is gesteund op de bepaling van de besmettelijkheid bij de muis via intracerebrale weg. In experimentele modellen die gebruik maken van stammen aangepast aan de laboratoriumdieren, kunnen hogere titers en een licht verschillende classificatie van de weefsels worden vastgesteld. - In bepaalde omstandigheden kan zich een kruisbesmetting voordoen tussen weefsels die behoren tot categorieën met een verschillende besmettelijkheidsgraad. Het potentiele risico zal afhangen van de omstandigheden waarin de weefsels werden weggenomen, meer bepaald van het contact van producten uit een groep met laag risico met deze uit een groep met hoog risico. Dus de kruisbesmetting tussen sommige weefsels loopt het risico te worden verhoogd wanneer de geïnfecteerde dieren worden geslacht door middel van penetratieve hersenverlamming of indien de hersenen en /of het ruggenmerg doorgezaagd worden. Het risico op kruisbesmetting zal worden verminderd als de organische vloeistoffen worden verzameld met minimale weefselschade, als de cellulaire elementen eruit worden verwijderd en als het foetaal bloed wordt verzameld zonder besmetting met weefsel afkomstig van de moeder of de foetus, zoals de placenta of amnion- of allantoïdaal vocht. - Het risico te wijten aan de kruisbesmetting zal afhangen van verschillende bijkomende factoren zoals : - de maatregelen genomen om elke besmetting te voorkomen bij het inzamelen van de weefsels (zie hierboven), - de besmettingsgraad (hoeveelheid contaminerend weefsel), - de hoeveelheid te gebruiken grondstof, - de behandeling waaraan de grondstof zal worden blootgesteld tijdens het productieprocédé.

De geneesmiddelenfabrikanten moeten een inschatting van het risico voorleggen.

Tabel 5.2.8.-1. - Relatieve besmettelijkheidstiters van scrapie in weefsels en organische vloeistoffen van natuurlijk geïnfecteerde schapen en geiten met klinische scrapie (1).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.3. Validatie van het procédé De controle van de bevoorrading is het belangrijkste criterium voor het verkrijgen van een aanvaardbare onschadelijkheid van het product gezien de bewezen resistentie van de OSE-agentia aan het merendeel van de inactiveringsprocedures.

Validatie-onderzoeken van verwijderings- of inactiveringsprocedures zijn moeilijk te interpreteren aangezien het noodzakelijk is de aard van het materiaal, dat opzettelijk gecontamineerd werd, in aanmerking te nemen en zijn relevantie ten opzichte van de reële situatie, het protocol van het onderzoek (met inbegrip van de downscaling van de procédés) en de detectiemethode van het agens (in vitro- of in vivo gehaltebepaling) na opzettelijke contaminatie en na behandeling.

Verder onderzoek is nodig om tot een akkoord te kunnen komen betreffende de meest geschikte methode voor de validatie-onderzoeken.

Om die reden zijn momenteel validatie-onderzoeken dus niet algemeen vereist. Iindien er echter wordt gesteld dat het procédé toelaat om OSE-agentia te verwijderen of te inactiveren, zal deze bewering moeten gestaafd worden met gepaste validatie-onderzoeken. De validatie-onderzoeken zijn specifiek voor een procédé.

Behalve de specifieke beperkingen die van toepassing zijn op de validatie-onderzoeken betreffende OSE en hun interpretatie, is de voornaamste hindernis de identificatie van de tussenstappen die de agentia van OSE doeltreffend zullen inactiveren of verwijderen tijdens de fabricatie van medische producten van biologishe oorsprong.

Geneesmiddelenfabrikanten worden aangezet om hun onderzoek naar de methodes voor verwijdering of inactivering verder te zetten, om de stappen/procédés te identificeren die inactivering of verwijdering van OSE-agentia zouden bevorderen.

In elk geval moet waar mogelijk een productieprocédé worden uitgewerkt, rekening houdend met de beschikbare informatie over de methodes die vermoedelijk efficiënt zijn voor de verwijdering of inactivering van de OSE-agentia.

Sommige productieprocédés kunnen aanzienlijk bijdragen tot het verlagen van het risico op OSE-besmetting, bijv. de procédés gebruikt bij de productie van talg en zijn derivaten (zie lager). 3.4. Leeftijd van de dieren.

Gezien de besmettelijkheid van de OSE zich opstapelt gedurende een incubatieperiode van verschillende jaren, kan het voorzichtiger zijn zich te bevoorraden met jonge dieren. 3.5. Specifieke producten. - Talg dat gebruikt wordt als grondstof voor de fabricatie van talgderivaten moet worden geproduceerd volgens een methode die minstens even robuust en streng is als deze die worden vermeld in de internationale reglementen. Talgderivaten zoals glycerol en vetzuren die worden bereid uit talg aan de hand van strenge procédés, werden onderworpen aan specifieke beschouwingen en het is weinig waarschijnlijk dat zij besmettelijk zijn. Voorbeelden van strenge procédés zijn : - de transesterificatie of hydrolyse onder druk bij een temperatuur van tenminste 200 °C en gedurende minimum 20 min (voor de productie van glycerol, vetzuren en vetzuuresters), - verzeping met 12 M NaOH ( voor de fabricatie van glycerol of zeep) : . productie per partij : bij een temperatuur van tenminste 95 °C en gedurende minimum 3 uur, . continue productie : bij een druk van 2 bar (2000 hPa) en een temperatuur van tenminste 140 °C gedurende minimum 8 min. of equivalent. - Gelatine : - Voor gelatine die wordt geproduceerd uit beenderen (4) van runderen zal het geheel van de volgende parameters bijdragen tot de onschadelijkheid van het product : . de geografische oorsprong van de dieren, . de schedels en het ruggenmerg aanwezig in de grondstof (5) moeten worden moeten verwijderd, . het is eveneens aanbevolen om de wervels uit te sluiten in functie van de geografische oorsprong van de dieren, . momenteel wordt de voorkeur gegeven aan de fabricatie via alkalische hydrolyse, . systemen zoals ISO-9000-certificatie en HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Point) moeten in praktijk worden gebracht voor het toezicht op het productieprocédé en de partijafbakening (definitie van partij, scheiding van de partijen, reiniging tussen de partijen, enz.), . procedures moeten worden opgesteld om de traceerbaarheid te garanderen en om de leveranciers van de grondstoffen te controleren. - Voor gelatine geproduceerd uit runderhuid : - elke kruisbesmetting met mogelijk besmettelijk materiaal moet worden vermeden.

De geneesmiddelenfabrikanten moeten een inschatting van het risico voorleggen. 4. BESLUIT Het inschatten van het risico, verbonden aan de OSE vereist dat alle aangehaalde parameters zorgvuldig in acht worden genomen.Voor producten geproduceerd door de farmaceutische industrie moet de prioritaire optie erin bestaan, het gebruik te vermijden van grondstoffen die afkomstig zijn van dieren waarvan bewezen is dat zij vatbaar zijn voor OSE (anders dan bij experimenteel onderzoek). De aanvaardbaarheid van een geneesmiddel dat dergelijke grondstoffen bevat of kan bevatten, te wijten aan de fabricatie, zal afhangen van een aantal factoren, waaronder : - gedocumenteerde en vastgestelde oorsprong van de dieren, - de aard van het dierlijk weefsel gebruikt bij de fabricatie, - de productieprocédés, - de toedieningsweg, - de hoeveelheid weefsel gebruikt in de medische producten, - de maximale therapeutische dosis (dagelijkse dosis en duur van de behandeling), - het voorziene gebruik van het product.

De fabrikanten van geneesmiddelen van dierlijke oorsprong zijn verantwoordelijk voor de selectie en de rechtvaardiging van gepaste maatregelen. De stand van de wetenschap en technologie moet in aanmerking genomen worden.

Niettegenstaande dit algemene hoofdstuk valt het te onderlijnen dat de potentiële risico's verbonden aan een gegeven medisch product individueel in aanmerking moeten worden genomen in het licht van specifieke omstandigheden en de huidige kennis.

Deze richtlijnen moeten ook worden gebruikt bij de evaluatie van de risico/voordeel verhouding van elk product. _______ Nota's (1) De weefsels tussen haakjes werden niet gedoseerd in de referentiestudies, maar hun relatieve besmettelijkheid is aangegeven door andere gegevens over spongiforme encefalopathieën.De niet vermelde grondstoffen kunnen worden geclassificeerd naar analogie met deze die vermeld zijn op basis van hun samenstelling. (2) Geen enkele besmettelijkheid werd overgedragen bij knaagdieren na intracerebrale inoculatie van het materiaal (tot 5 mg). (3) Voor schedel en wervels zie ook punt 3.2, betreffende kruisbesmetting. (4) Als grondstof worden hier de beenderen voor het ontvetten beschouwd.(5) De toekomstige geografische verspreiding van BSE/OSE kan niet worden voorspeld.Elke wijziging in geografische verdeling van BSE/OSE kan in het slechtste geval leiden tot het terugroepen van de farmaceutische producten die gelatine bevatten. Gezien het grote aantal medische producten dat gelatine als vulmiddel bevat en de aanzienlijke tijd tussen de productie en het einde van de houdbaarheidstermijn van de farmaceutische producten, zou elke terugroeping dramatische gevolgen hebben voor de bevoorrading van essentiële medische producten. Daarom moeten de schedel en het ruggenmerg worden verwijderd uit de grondstoffen voor de bereiding van gelatine uit runderbeenderen, welke ook de geografische oorsprong van de gebruikte dieren moge zijn.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 februari 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET

^