Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 januari 2021
gepubliceerd op 21 januari 2021

Koninklijk besluit betreffende de rol van de preventieadviseur-arbeidsarts bij de bestrijding van het coronavirus COVID-19

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2021200058
pub.
21/01/2021
prom.
05/01/2021
ELI
eli/besluit/2021/01/05/2021200058/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit betreffende de rol van de preventieadviseur-arbeidsarts bij de bestrijding van het coronavirus COVID-19 (1)


VERSLAG AAN DE KONING Het is duidelijk dat de arbeidsartsen van de interne en de externe preventiediensten een belangrijke rol kunnen spelen om de verspreiding van het coronavirus in de onderneming te beperken. Ze kennen de onderneming, haar activiteiten en organisatie, en zijn vertrouwd met de risico's en de preventiemaatregelen. Ze hebben daarnaast een neutrale rol ten aanzien van zowel de werkgevers als de werknemers, en zijn gebonden door het medisch beroepsgeheim. Dit impliceert dat de persoonsgegevens die de gezondheid betreffen bedoeld in dit besluit, beschermd worden door het medisch beroepsgeheim, en dat er in principe geen overdracht van deze gegevens mag gebeuren buiten dit medisch beroepsgeheim.

Ook de sociale partners in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk hebben in hun standpunt van 7 oktober 2020 reeds gewezen op de sleutelrol voor de arbeidsarts in de contactopsporing op de werkvloer, evenals op de noodzaak tot het rechtstreeks kunnen doorverwijzen van werknemers naar testcentra, of het in welbepaalde gevallen zelf kunnen testen van werknemers, en het kunnen uitschrijven van quarantaineattesten voor werknemers als zij door de arbeidsarts als hoogrisicocontact worden beschouwd.

Een van de doelstellingen van de welzijnswetgeving is het beschermen van de gezondheid van de werknemers op het werk (art. 4, § 1, 2° Wet van 4 augustus 1996 betreffende het Welzijn van de Werknemers bij de uitvoering van hun werk).

Zo wordt in de Codex over het Welzijn op het Werk een specifiek boek VII gewijd aan biologische agentia. Hoewel COVID-19 een biologisch agens is, richt dit boek zich voornamelijk op de werkzaamheden waarbij werknemers ten gevolge van het werk worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia: dat is ook de filosofie van de codex die gericht is op risico's die verbonden zijn aan het werk. De codex voorziet op dit moment dus geen kader met algemene maatregelen die moeten worden genomen wanneer zich een pandemie voordoet die de volksgezondheid op alle domeinen van het maatschappelijk leven bedreigt.

Niettemin bevinden zich in de Codex over het Welzijn op het werk wel een aantal algemene bepalingen die de arbeidsarts een rol geven in het vermijden van besmettelijke ziekten op het werk. Zo wordt uitdrukkelijk als één van de doelstellingen van de arbeidsgeneeskunde vermeld dat het gezondheidstoezicht tot doel heeft "te vermijden dat personen tot het werk worden toegelaten die getroffen zijn door ernstige besmettelijke aandoeningen of die een gevaar betekenen voor de veiligheid van de andere werknemers" (artikel I.4-2, f) van de Codex over het Welzijn op het werk).

Verder wordt ook de rol van de arbeidsarts in het kader van het omgaan met besmettelijke ziekten op de werkvloer vermeld: "de werknemer met een ernstige besmettelijke ziekte, die verplicht is om ziekteverlof te nemen dat aanbevolen werd door de preventieadviseur-arbeidsarts op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, is ertoe gehouden om zonder verwijl zijn behandelende arts te raadplegen met wie de preventieadviseur-arbeidsarts contact zal hebben genomen" (artikel I.4-71 van de Codex over het Welzijn op het werk).

De regels inzake contactopsporing, quarantaine en testen maken geen deel uit van het kader inzake welzijn op het werk. Zij behoren immers tot de bevoegdheid van andere overheden en diensten, zoals de deelstaten, Sciensano, RIZIV, volksgezondheid enz. en hebben ook een bredere toepassing in de strijd tegen het coronavirus die overal in de maatschappij gevoerd wordt. Anderzijds dienen deze regels wel te worden nageleefd door werkgevers en werknemers, en krijgt de arbeidsarts de facto een rol toegewezen wanneer deze regels op de werkvloer worden toegepast.

Het is derhalve nodig dat voor de periode van de COVID-pandemie deze belangrijke, bijkomende taken voor de arbeidsarts op het vlak van preventie, die erin bestaat te vermijden dat personen met een COVID-19 besmetting tot het werk worden toegelaten, meer in detail worden uitgewerkt.

Daarom is het noodzakelijk om in een sui generis koninklijk besluit in uitvoering van de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en als aanvulling op de bepalingen inzake het gezondheidstoezicht in de Codex over het Welzijn op het werk (boek I, titel 4), tijdelijk een aantal bijkomende, specifieke taken toe te wijzen aan de arbeidsarts die noodzakelijk zijn om de coronapandemie zo efficiënt mogelijk te kunnen bestrijden op de werkvloer, in het bijzonder met betrekking tot de contactopsporing op het werk, het uitschrijven van quarantaineattesten voor werknemers en het testen van werknemers.

Als gevolg van deze bijkomende taken, die met het oog op het zo efficiënt mogelijk bestrijden van de coronapandemie op de werkvloer, tijdelijk voorrang dienen te krijgen op de gebruikelijke opdrachten en taken van de arbeidsarts in het kader van het gezondheidstoezicht, moeten de prioriteiten van de arbeidsarts duidelijk worden bepaald, en moeten bepaalde verplichtingen (tijdelijk) kunnen worden opgeschort als gevolg van deze aangepaste prioriteiten in het takenpakket van de arbeidsarts. Het gaat hier om een lex specialis, waardoor aldus van bepaalde verplichtingen in de codex wordt afgeweken om de pandemie zo efficiënt mogelijk te kunnen bestrijden.

Aangezien het gaat om een tijdelijke toekenning van deze bijkomende taken en een tijdelijke aanpassing van de prioriteiten van de arbeidsarts, met name in het kader van de bestrijding van de coronapandemie op het werk, wordt dit besluit niet ingevoegd in de Codex over het Welzijn op het Werk, maar wordt er veeleer gekozen voor een sui generis besluit. Dit besluit zal in elk geval uitwerking hebben zolang de dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen, van toepassing zijn en een impact hebben op de werkzaamheden van de arbeidsarts. Deze dringende maatregelen worden opgelegd door de minister van binnenlandse zaken in opeenvolgende ministeriële besluiten die uitvoering geven aan de beslissingen van het overlegcomité en de andere bevoegde overlegorganen. Het besluit zal worden opgeheven op het moment dat de pandemie afneemt en voldoende onder controle is. De leden van het uitvoerend bureau van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk zullen op geregelde tijdstippen, en in elk geval op het ogenblik dat de procedure inzake contactopsporing wordt stopgezet, onderzoeken of dit besluit moet worden opgeheven (cfr. advies HRPBW nr. 234).

Als op het ogenblik van de opheffing van het besluit blijkt dat er overgangsmaatregelen noodzakelijk zijn om de gevolgen van deze aanpassingen op afdoende wijze te regelen, kunnen deze worden opgenomen in het opheffingsbesluit.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1.

Dit artikel geeft de doelstelling aan van het besluit, nl. om een reglementair kader te bieden voor de bijkomende specifieke taken die worden toebedeeld aan de preventieadviseur-arbeidsarts in het kader van het bestrijden van de coronapandemie in de ondernemingen en instellingen. Het gaat hierbij vooral om taken inzake contactopsporing, het uitschrijven van quarantaineattesten en het (laten) testen van mogelijk COVID-19 positieve werknemers. Deze taken worden in artikel 3 van dit besluit vastgelegd.

Aangezien het uitvoeren van deze bijkomende taken gedurende bepaalde periodes - in functie van de stand van de pandemie in ons land - veel tijd in beslag kan nemen die de arbeidsarts derhalve niet kan besteden aan zijn gebruikelijke taken en opdrachten in het kader van het gezondheidstoezicht op de werknemers, moet dus ook de impact van deze bijkomende taken op deze gebruikelijke werkzaamheden van de arbeidsarts worden geregeld. Dit gebeurt in artikel 5 van dit besluit.

De impact op de werkzaamheden van de arbeidsarts kan sterk verschillen naargelang de stand van de pandemie in ons land en kan hierbij nog variëren per regio of zelfs per onderneming: als het virus in een bepaalde regio of onderneming al dan niet tijdelijk 'onder controle' is, is het uiteraard de bedoeling dat de arbeidsartsen daar opnieuw meer van hun gebruikelijke taken en opdrachten in het kader van het gezondheidstoezicht gaan uitoefenen.

Het KB beoogt aldus een tijdelijke regeling te voorzien, die in elk geval van toepassing blijft zolang de dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen van toepassing zijn en een impact hebben op de werkzaamheden van de arbeidsarts.

Het is de bedoeling om dit KB op te heffen zodra de circulatie van het coronavirus in onze samenleving op voldoende wijze onder controle is en de arbeidsarts niet langer de bijkomende specifieke taken met het oog op het bestrijden van dit virus dient uit te oefenen. Op dat moment dient ook te worden bekeken of het noodzakelijk is om tijdelijke maatregelen of overgangsbepalingen te voorzien om het volledig hernemen van het gebruikelijke gezondheidstoezicht vlot te laten verlopen.

Artikel 2 Dit artikel geeft voor een aantal veelvoorkomende begrippen een verkorte citeerwijze aan.

Artikel 3 Dit artikel geeft de arbeidsarts tijdelijk een aantal bijkomende specifieke taken om het verspreiden van COVID-19 op de werkvloer zoveel mogelijk te beperken en mogelijke uitbraken te vermijden. De arbeidsarts dient deze taken op consciëntieuze wijze te vervullen in alle ondernemingen, ongeacht hun grootte.

In de eerste plaats gaat het om het opsporen van hoogrisicocontacten op het werk (art. 3, eerste lid, 1° van het besluit). De arbeidsarts houdt hierbij rekening met de richtlijnen over wie als hoogrisicocontacten moet worden beschouwd die uitgewerkt zijn door de bevoegde overheid (Sciensano).

Als een werknemer positief getest heeft op COVID-19, en deze werknemer was in de onderneming aanwezig in de dagen voorafgaand aan de afname van de test of het optreden van de symptomen, is het de taak van de arbeidsarts om de hoogrisicocontacten van deze werknemer op het werk op te sporen: het gaat hierbij om collega's, leidinggevenden, de werkgever en anderen met wie de werknemer op het werk in contact is geweest en die mogelijk door hem besmet kunnen zijn. Het opsporen van de hoogrisicocontacten die zich buiten de werkcontext situeren (bv. in familie- of vriendenkring), behoort niet tot de opdrachten van de arbeidsarts, maar komt toe aan de (regionale of lokale) contactopsporingsdiensten.

Voor wat uitzendarbeid betreft, geldt het principe dat de gebruiker verantwoordelijk is voor het welzijn op de werkvloer (Wet 24 juli 1987). Aangezien de uitzendkracht bij deze gebruiker werkt en daar in contact kan komen met andere werknemers, is het de arbeidsarts van de gebruiker die de contactopsporing moet doen als de uitzendkracht positief test op COVID-19. De uitzendkrachten dienen ook te worden meegenomen in de contactopsporing e.d.m. als een werknemer van de gebruiker positief test op COVID-19. De uitzendkracht moet het quarantaineattest vervolgens bezorgen aan het uitzendkantoor.

De arbeidsarts kan op verschillende manieren kennis krijgen van het feit dat een werknemer COVID-19-positief is, bv. doordat hij gecontacteerd wordt door de contactopsporingsdiensten (en dit conform de procedures uitgewerkt door de bevoegde (regionale of lokale) overheden die vaak doorverwijzen naar de arbeidsarts als de positieve werknemer aangeeft dat hij op het werk is geweest en de besmetting mogelijk heeft doorgegeven. Het is ook mogelijk dat de arbeidsarts rechtstreeks op de hoogte wordt gebracht door de werknemer zelf, of door de werkgever (die vaak door de werknemer op de hoogte werd gebracht). Hoe de arbeidsarts ook kennis krijgt van de aanwezigheid van positief geteste werknemers, het belangrijkste is dat hij op basis van deze info kan handelen en de contactopsporing kan opstarten.

Daarnaast spoort de arbeidsarts ook hoogrisicocontacten op in de onderneming van zodra hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat er een risico op een coronauitbraak bestaat in de onderneming, bv. als gevolg van contact met derden zoals patiënten, klanten, bezoekers, onderaannemers, enz. die besmet zijn. Hiervan kan hij door de werkgever op de hoogte worden gebracht.

Als de arbeidsarts vaststelt dat andere werknemers als hoogrisicocontacten moeten worden beschouwd en derhalve in quarantaine moeten worden geplaatst, dient hij hen een quarantaineattest te verstrekken (art. 3, eerste lid, 2° van het besluit).

Het quarantaineattest dat gebruikt moet worden, is het model gevoegd bij het bijzondere machtenbesluit nr. 37: het gaat om hetzelfde attest dat ook door de huisarts kan worden verstrekt. Dit attest is noodzakelijk om de werknemer duidelijk te maken dat hij de vereiste quarantaineregels moet naleven. De werknemer dient dit attest aan de werkgever te bezorgen. Als de werknemer geen telewerk kan doen, kan dit attest ook gebruikt worden voor het aanvragen van tijdelijke werkloosheidsuitkeringen omwille van overmacht corona.

De arbeidsarts dient ook de werkgever te verwittigen zodat deze laatste ervan op de hoogte is welke werknemers in quarantaine moeten gaan en hij erop kan toezien dat deze werknemers zich houden aan de regels inzake toegelaten werkzaamheden tijdens de quarantaine: meestal houdt dit in dat de werknemers voor de duur van de quarantaine niet op het werk mogen komen omdat zij andere werknemers zouden kunnen besmetten, behalve als dat bij hoge uitzondering toch toegelaten is (bv. voor personen die een essentieel beroep uitoefenen zoals zorgverleners, indien dit de enige mogelijkheid is om de continuïteit van de zorg/dienst te waarborgen). Deze regels worden bepaald door Sciensano en zijn te vinden op hun website via https://covid-19.sciensano.be/nl/covid-19-procedures (document "procedure met de maatregelen voor contacten" en daarin het onderdeeltje quarantaine - https://covid-19.sciensano.be/sites/default/files/ Covid19/COVID-19_procedure_contact_NL.pdf ).

In dit kader kan ook gewezen worden op het advies van de Orde der artsen, dat o.m. handelt over de weigering van patiënten om zich te laten testen of in quarantaine te gaan: https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/hoe-de-arts-dient-te-handelen-indien-een-patient-weigert-zich-te-laten-testen-op-covid-19-of-weigert-de-verplichte-maatregel-van-quarantaine-na-te-leven.

Het niet naleven van verplichte quarantainemaatregelen kan bovendien aanleiding geven tot het doorbreken van het beroepsgeheim indien dit een onmiddellijk en ernstig gevaar betekent voor de volksgezondheid: in dat geval kan de arts de regionale dienst infectiebestrijding op de hoogte brengen, in overeenstemming met wat wordt toegelaten door de Orde der artsen (volgens haar advies van 14 mei 2020: https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/beroepsgeheim-in-de-context-van-de-methode-van-de-contactopsporing-in-de-strijd-tegen-de-verdere-verspreiding-van-het-coronavirus-covid-19).

De arbeidsarts kan bepaalde door hem geïdentificeerde werknemers ook doorverwijzen voor het afnemen van een test op COVID-19 conform de teststrategie van de bevoegde overheid (Interministeriële Conferentie Volksgezondheid) (art. 3, eerste lid, 3° van het besluit), bv. als deze teststrategie voorziet dat hoogrisicocontacten getest dienen te worden of om een uitbraak te vermijden of onder controle te houden. De doorverwijzing kan bv. inhouden dat er een code wordt aangemaakt voor een test in een triagecentrum of testdorp, bij de behandelend arts of op de spoeddienst. Het kan hierbij zowel om PCR-testen als om sneltesten gaan, afhankelijk van wat voorzien is in de teststrategie van de bevoegde overheid. Uiteraard kunnen alleen werknemers die fysiek in de onderneming aanwezig (moeten) zijn, door de arbeidsarts worden doorverwezen voor een test. Werknemers die aan telewerk doen, worden niet beoogd in de punten °3 en °4.

De eerste categorie van werknemers die de arbeidsarts kan doorverwijzen voor een test zijn de werknemers die door hem als hoogrisicocontact werden geïdentificeerd conform 1°, als de teststrategie van de bevoegde overheid bepaalt dat hoogrisicocontacten getest worden (onder punt a).

Als de arbeidsarts oordeelt dat een test nodig is om in de onderneming een dreigende uitbraak onder controle te houden (in het kader van clusterbeheer), kan hij eveneens werknemers doorverwijzen voor een test (onder punt b). Hierbij kan bv. gedacht worden aan het testen van werknemers in een ziekenhuis of verzorgingstehuis waar een grote uitbraak personen met een bijzondere gevoeligheid aan COVID-19 in gevaar zou kunnen brengen (bv. ouderen, patiënten met chronische aandoeningen of een zwakke gezondheid). Een arbeidsarts kan bv. ook beslissen om alle werknemers van een bepaalde afdeling van de onderneming te testen omdat er op een bepaald ogenblik meerdere besmettingen binnen deze afdeling werden vastgesteld. Uiteraard kan het in elk geval alleen gaan om werknemers die ook daadwerkelijk fysiek aanwezig zijn in de onderneming. Het is derhalve in geen geval toegelaten dat er voortdurend zonder enige aanwijzing zou worden getest, of dat systematisch alle werknemers worden getest (ook niet als dat vrijwillig gebeurt).

De arbeidsarts kan ook door hem geïdentificeerde werknemers die gewoonlijk niet in België verblijven en hier slechts tijdelijk werkzaam zijn, doorverwijzen voor een test, op voorwaarde dat er minstens één van hen symptomen vertoont of positief heeft getest op COVID-19, en dit eveneens in het kader van clusterbeheer (onder punt c). Dit gebeurt in principe in overleg met de bevoegde (regionale of lokale) gezondheidsautoriteiten, bv. in de land- en tuinbouwsector, de bouwsector, de schoonmaaksector, en de vleesverwerkende sector. In deze sectoren is vaak sprake van buitenlandse werknemers die vaak ook samen verblijven in gemeenschappelijke verblijven, waardoor het belangrijk is mogelijke uitbraken snel te kunnen opsporen en aanpakken.

De arbeidsarts kan ook werknemers doorverwijzen voor een test als zij in het kader van hun werk buitenlandse verplaatsingen moeten maken waarbij een negatieve COVID-19 test noodzakelijk is, aangezien sommige landen of vliegtuigmaatschappijen dit vereisen (onder punt d).

Ten slotte kunnen werknemers ook door de arbeidsarts worden doorverwezen voor een test in bepaalde specifieke omstandigheden op voorwaarde dat hiertoe wordt beslist door de bevoegde (federale of regionale) overheden inzake volksgezondheid of de interministeriële conferentie volksgezondheid (onder punt e), als daartoe vooraf de instemming van de FOD Waso werd bekomen: het toekennen van taken en opdrachten aan de arbeidsartsen behoort immers tot de exclusieve bevoegdheid van de federale minister van Werk. Deze instemming zorgt er ook voor dat de sociale partners van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk zich kunnen uitspreken over deze uitbreiding van de testmogelijkheden t.o.v. werknemers: zij hebben immers uitdrukkelijk gevraagd om betrokken te worden bij beslissingen van deze orde die een rechtstreekse impact hebben op werkgevers en werknemers.

De arbeidsarts kan werknemers ook zelf aan een COVID-19 test onderwerpen (of de test kan gebeuren door een verpleegkundige onder de verantwoordelijkheid van de arbeidsarts) (art. 3, eerste lid, 4° van het besluit). Het is ook hier echter allerminst de bedoeling dat er systematisch zou worden getest, of dat alle werknemers worden getest: een test is in principe enkel mogelijk voor personen die symptomen hebben of voor hoogrisicocontacten van een indexpatiënt. Het moet bovendien gaan om specifieke situaties waarin de arbeidsarts het meer aangewezen acht om zelf de test af te nemen, bv. wanneer de testcapaciteit onder druk staat waardoor geen testen in testcentra of testdorpen mogelijk zijn of de werknemers te lang zouden moeten wachten, of wanneer het risico op het doorgeven van de besmetting vergroot doordat meerdere werknemers hun verplaatsingen met het openbaar vervoer moeten doen of samen in een gemeenschappelijk verblijf wonen. De arbeidsarts moet hierbij ook rekening houden met de teststrategie van de bevoegde overheid (als die bv. voorziet om hoogrisicocontacten niet langer te testen, mag dit niet door de arbeidsarts worden omzeild door zelf te testen). In elk geval is het testen van werknemers door de arbeidsarts ook alleen mogelijk als men gebruik maakt van passende PBM's (zoals FFP2 maskers, gelaatsbescherming, schorten en handschoenen) en het juiste testmateriaal.

Als de arbeidsarts zelf tests afneemt (ongeacht of het om PCR-testen of om sneltesten gaat), moet hij de resultaten van die tests ook melden aan de bevoegde overheden, bv. door deze correct in te geven in de daartoe voorziene databank. Dit is van groot belang om ook de contactopsporing buiten de werkcontext mogelijk te maken: het zijn immers de contactopsporingsdiensten die de hoogrisicocontacten in familie- en vriendenkring opsporen en verwittigen. Het is ook belangrijk vanuit epidemiologisch oogpunt. Het testresultaat wordt ook aan de behandelend arts van de werknemer gemeld (conform de algemeen geldende regels in de codex is dit wel alleen mogelijk met toestemming van de werknemer zelf).

Als de arbeidsarts naar aanleiding van het opsporen van de hoogrisicocontacten, de quarantaine en het (laten) testen van werknemers, vaststelt dat er bijkomende maatregelen nodig zijn om de verspreiding van het virus in de onderneming te beperken of uitbraken te voorkomen, moet hij dit zo snel mogelijk aan de werkgever melden, zodat deze daarmee rekening kan houden bij zijn risicoanalyse en het nemen van de nodige preventiemaatregelen (zie ook artikel 4 voor de rol van de werkgever).

Artikel 4 Werkgevers en werknemers moeten meewerken aan de opdrachten van de arbeidsarts in het kader van contactopsporing, quarantaine en testen (art. 4, § 1 van het besluit): dit houdt ondermeer in dat werkgever en werknemers de arbeidsarts zo snel mogelijk verwittigen als zij op de hoogte zijn van een besmetting, dat de werkgever de nodige contactgegevens verschaft aan de arbeidsarts zodat hij de werknemers kan contacteren, dat de werknemers waarheidsgetrouw aangegeven wie hun hoogrisicocontacten op het werk zijn, enz. Werkgevers en werknemers moeten derhalve elk op hun niveau gesensibiliseerd worden om ervoor te zorgen dat ze besmettingen die relevant zijn voor het voorkomen van de verspreiding van COVID-19 op de werkvloer zouden melden aan de arts: voor de werknemer kan dit betekenen dat hij een positief testresultaat zo snel mogelijk meedeelt of dat hij tijdig in quarantaine moet gaan indien één van zijn huisgenoten COVID-19 positief is. Voor de werkgever kan dit bv. ook inhouden dat hij de arbeidsarts op de hoogte brengt als hij kennis krijgt van een besmetting bij een klant, (onder)aannemer of patiënt die in contact is gekomen met een werknemer.

Als de arbeidsarts maatregelen voorstelt als gevolg van de contactopsporing of testing, zoals bv. een quarantaine voor hoogrisicocontacten, moet de werkgever hiervan op de hoogte worden gebracht en moet hij hieraan gevolg geven (art. 4, § 2 van het besluit), door bv. toe te zien op de naleving van de quarantaineregels op het werk (uiteraard rekening houdend met bepaalde uitzonderingen op deze regels, bv. voor de continuïteit van de zorg). Werknemers die in quarantaine moeten gaan, dienen zich hieraan te houden. Het is belangrijk dat de informatie en de richtlijnen van de bevoegde overheden inzake contactopsporing (maar ook inzake quarantaine en testing) eenduidig zijn opdat werkgever, werknemers en arbeidsartsen elk op hun niveau aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen: er zijn helaas nogal wat websites die hierover tegenstrijdige informatie verstrekken.

Daarnaast is het ook mogelijk dat de arbeidsarts na vaststelling van een aantal besmettingen in de werkcontext aan de werkgever signaleert dat er bijkomende preventiemaatregelen bv. inzake hygiëne, ventilatie, of organisatie van het werk nodig zijn om verspreiding van het virus te beperken of uitbraken te voorkomen (art. 4, § 3 van het besluit).

De werkgever herbekijkt desgevallend de risicoanalyse, vraagt advies van de bevoegde preventieadviseurs en overlegt zo snel mogelijk en voorafgaand aan het nemen van de maatregelen, over eventuele bijkomende preventiemaatregelen met het comité voor preventie en bescherming op het werk.

Artikel 5 Gelet op het belang van het bestrijden van de verspreiding van COVID-19 geldt dat de taken die daartoe in dit besluit aan de arbeidsarts worden opgelegd, met name op vlak van de contactopsporing, quarantaine en testen, voorrang krijgen op de andere opdrachten en taken van de arbeidsarts, zoals het periodiek gezondheidstoezicht, de spontane raadplegingen, de voorafgaande gezondheidsbeoordelingen, de re-integratiebeoordelingen, enz. Dit principe wordt vooropgesteld in paragraaf 1 van dit artikel.

Als gevolg hiervan zal de arbeidsarts gedurende bepaalde periodes, en dit in functie van de kracht van de pandemie in de regio's waar hij werkt, meer of minder tijd hebben om, aanvullend op de taken in het kader van het bestrijden van de verspreiding van COVID-19, zijn gebruikelijke taken en opdrachten in het kader van het gezondheidstoezicht uit te voeren. Zolang het virus niet onder controle is in onze samenleving, zal het immers wellicht niet steeds mogelijk zijn voor de arbeidsarts om ook zijn gebruikelijke taken en opdrachten ten volle uit te voeren. Daarom voorziet paragraaf 2 van dit artikel dat de arbeidsarts moet bepalen welke van zijn taken en opdrachten in het kader van het gezondheidstoezicht hij vervolgens bij voorrang zal verrichten: hij moet daarbij vertrekken van de naamlijst van werknemers die aan het verplicht gezondheidstoezicht zijn onderworpen en prioriteit geven aan de meest kwetsbare werknemers (zoals jongeren, uitzendkrachten, beginnende werknemers, werknemers met een gezondheidsproblematiek, enz.). De arbeidsarts overlegt met de werkgever over de aanpassingen die hij aan het gezondheidstoezicht gaat doorvoeren zodat dit ook praktisch georganiseerd kan worden. De werkgever kan in dit kader uiteraard ook meegeven welke specifieke werknemers een functie uitoefenen die essentieel is in de onderneming om de continuïteit en de veiligheid van de activiteiten in de onderneming te verzekeren, zodat de arbeidsarts desgevallend ook daarmee rekening kan houden.

In dit kader kunnen de richtlijnen van de inspectie Toezicht op het Welzijn op het werk (cfr. nota d.d. 20 mei 2020, www.werk.belgie.be) ook als nuttige leidraad gelden voor de arbeidsarts. Voorrang kan bv. gegeven worden aan "werknemers die eerder een afwijkende geschiktheid kregen op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, of waarbij 2/3 aanbevelingen staan vermeld, of waarvan de geldigheid een kortere periode betreft, of werknemers die klachten hadden of afwijkende resultaten bij de aanvullende medische handelingen. Ook de mate van blootstelling en de risico's verbonden aan de uitoefening van bepaalde functies kan een criterium zijn. De verlenging van de periodiciteit die vorig jaar van kracht werd, kan hierbij ook helpen indien werknemers vorig jaar nog een periodieke gezondheidsbeoordeling hebben ondergaan. De onderzoeken kunnen in dat geval beperkt worden tot de aanvullende medische handelingen." De richtlijnen van de inspectie vermelden verder dat de onderzoeken bij werkhervatting, de spontane raadplegingen, de onderzoeken in het kader van moederschapsbescherming en van rijgeschiktheid verder maximaal dienen te worden uitgevoerd. Risicovolle technische onderzoeken of niet-essentiële onderzoeken waarbij het risico op besmetting van de apparatuur of overdracht naar werknemers verhoogd is, worden best vermeden (bv. spirometrie).

Er geldt één uitzondering bij het bepalen van de prioriteiten: de voorafgaande gezondheidsbeoordelingen dienen in elk geval te worden uitgevoerd: deze gezondheidsbeoordelingen zijn immers essentieel om nieuwe werknemers te kunnen aanwerven, en er bestaat van hen ook nog geen gezondheidsdossier. De voorafgaande gezondheidsbeoordeling moet niet alleen prioritair worden uitgevoerd; deze vereist ook een fysiek onderzoek van de werknemer (en kan dus niet via teleconsultatie): het gaat in dit geval immers om een (kandidaat-)werknemer die de arbeidsarts (meestal) nog niet kent waardoor hij geen inschatting kan maken van de geschiktheid van deze (kandidaat-)werknemer om een welbepaalde functie uit te voeren of bepaalde activiteiten te verrichten, en het is ook niet mogelijk om deze geschiktheid te beoordelen zonder de werknemer fysiek te onderzoeken. Dit veronderstelt dus dat de werknemer niet kan worden tewerkgesteld in een nieuwe functie zonder geschiktverklaring hiervoor ingevolge een voorafgaande gezondheidsbeoordeling. Het gaat hier bovendien om kwetsbare werknemers zoals beginnende werknemers, jongeren, stagiairs, uitzendkrachten, enz.

In situaties waarin het niet strikt noodzakelijk is om een werknemer fysiek te zien of te onderzoeken, kan eventueel tijdelijk gebruik worden gemaakt van teleconsultaties (video of telefoon). Artikel 5, § 3 somt limitatief op voor welke onderzoeken of handelingen dit mogelijk is. Het is echter niet aangewezen om een beslissing tot ongeschiktheid te nemen louter op basis van een teleconsultatie. De arbeidsarts houdt hierbij ook rekening met de aanbevelingen van de Orde der artsen inzake teleconsultaties (bv. advies nr. 166, te raadplegen via https://www.ordomedic.be/nl/adviezen/advies/teleconsultatie-met-het-oog-op-het-stellen-van-een-diagnose-en-het-voorstellen-van-een-behandeling-2).

Op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling wordt in vak F vermeld dat het onderzoek via teleconsultatie verlopen is. De werknemer heeft uiteraard steeds de mogelijkheid om de arbeidsarts te zien indien hij dit wenst.

Artikel 6 Dit artikel regelt de gevolgen van de aanpassingen aan het gezondheidstoezicht voor de arbeidsarts en de werkgever. De codex legt namelijk voor een aantal verplichtingen inhoud en frequenties op die als gevolg van de gezondheidscrisis niet gehaald kunnen worden (bv. wat het periodiek gezondheidstoezicht betreft, dienen gezondheidsbeoordelingen en aanvullende medische handelingen de inhoud en frequentie te volgen die opgelegd worden in bijlage I.4-5). Artikel 6 laat daarom uitzonderlijk toe om dit gezondheidstoezicht op een later tijdstip te verrichten dan de codex voorschrijft (bv. als gevolg van een voortdurende druk op de arbeidsartsen als gevolg van de contactopsporing). Dit betekent wel dat de verplichtingen op een later tijdstip zullen moeten worden ingehaald, tenzij dat zonder voorwerp is.

Gaat het bv. om een gezondheidsbeoordeling in het kader van het periodiek gezondheidstoezicht die niet mogelijk is op het geplande tijdstip, kan deze eventueel uitgesteld worden met bv. 1 maand: dan kan deze gezondheidsbeoordeling later worden ingehaald. Als dat ook niet mogelijk is, kan de arbeidsarts beslissen om de gezondheidsbeoordeling eventueel te vervangen worden door een bijkomende aanvullende handeling (die al dan niet via teleconsultatie wordt gedaan). Als de werknemer inmiddels niet langer in dienst is, of het tijdstip van de volgende gezondheidsbeoordeling wordt bereikt voor de vorige is ingehaald, is het zonder voorwerp om deze alsnog in te halen (bv. als de vorige gezondheidsbeoordeling in de maand maart wegens lockdown is weggevallen, en deze niet binnen het jaar kan worden ingehaald, of als de werknemer in kwestie gedurende een lange periode tijdelijk werkloos is).

Gaat het om een onderzoek bij werkhervatting dat niet kan worden gedaan, dan heeft het weinig zin dit in te halen als de werknemer intussen terug aan het werk is en is ook dit zonder voorwerp.

Uiteraard blijven spontane raadplegingen steeds mogelijk als de werknemer de nood voelt om contact op te nemen met de arbeidsarts ondanks de tijdelijke verschuiving of het niet doorgaan van de normale onderzoeken in het kader van het gezondheidstoezicht.

Het gevolg van deze aanpassingen aan het gezondheidstoezicht is uiteraard dat, in de mate waarin het gezondheidstoezicht niet tijdig door de arbeidsarts kan worden uitgevoerd, dit voor de werkgever een situatie van overmacht uitmaakt, als deze situatie van overmacht tenminste niet aan de werkgever zelf te wijten is.

Deze bepaling belet niet dat de arbeidsarts steeds de betrachting moet blijven hebben om zoveel als mogelijk de gebruikelijke taken en opdrachten in het kader van het gezondheidstoezicht uit te voeren.

Deze bepaling houdt dus allerminst een vrijgeleide in voor de arbeidsarts om het gezondheidstoezicht zoals voorzien in de codex zonder meer aan de kant te schuiven omwille van de coronapandemie.

Indien de arbeidsarts op een bepaald ogenblik de ruimte krijgt om (opnieuw) dit gezondheidstoezicht uit te oefenen, zal dat ook moeten gebeuren, en dit zoveel mogelijk conform de bepalingen van de codex (dus bv. ook fysieke onderzoeken wanneer deze (opnieuw) mogelijk zijn en volgens een frequentie die zo goed mogelijk aansluit bij deze die wettelijk is voorzien).

Artikel 7 Aangezien de bepalingen in dit KB een belangrijke impact hebben op het gezondheidstoezicht op de werknemers, moet de werkgever de betrokken werknemers en het comité onmiddellijk informeren over de maatregelen die het gevolg zijn van dit besluit, bv. dat bepaalde gezondheidsbeoordelingen worden uitgesteld of (gedeeltelijk) worden vervangen door aanvullende medische handelingen, over het belang van het meewerken met de arbeidsarts in het kader van de contactopsporing, de afspraken i.v.m. de quarantaine, enz. Daarbij moet hij de aanpassingen ook kaderen in hun context, nl. dat het aanpassen van het gezondheidstoezicht ingegeven is door de bijkomende verplichtingen die op de arbeidsarts rusten als gevolg van de coronapandemie.

Artikel 8 Aangezien de opdrachten en taken in het kader van het gezondheidstoezicht mogelijk niet of in mindere mate kunnen worden uitgevoerd doordat de bijkomende taken om de verspreiding van COVID-19 op het werk te bestrijden, ervoor in de plaats worden gesteld, geldt ditzelfde ook voor de tarifering. De codex bepaalt in boek II, titel 3 dat de werkgever jaarlijks aan de externe preventiedienst een forfaitaire minimumbijdrage verschuldigd is waarvoor hij in ruil recht heeft op een aantal prestaties vanwege deze externe preventiedienst.

Voor werkgevers van groepen C- en D (die niet beschikken over een interne preventieadviseur niveau I of II) geldt dat bepaalde taken van de arbeidsarts worden beschouwd als algemene prestaties in de zin van artikel II.3-16, § 1 van de codex: dit is het geval voor taken in het kader van de contactopsporing, voor het verstrekken van quarantaineattesten aan werknemers en voor het doorverwijzen voor testen. Dit geldt uitdrukkelijk niet voor het zelf afnemen van testen (cfr. art. 3, eerste lid, 4° van dit besluit): deze zijn niet opgenomen in het zgn. 'basispakket' zodat er bijkomend kan worden gefactureerd voor het zelf afnemen van een test door de arbeidsarts.

Bovendien is er voor het afnemen van tests door de arbeidsarts in bepaalde omstandigheden in een aantal gevallen externe financiering voorhanden (bv. wanneer de tests bij de werknemers worden afgenomen door de arbeidsarts in overleg met de regionale gezondheidsinspecteur om een uitbraak in te dijken in woonzorgcentra).

Voor grotere werkgevers van groepen A, B en C+ (die beschikken over minstens één interne preventieadviseur niveau I of II), geldt dat zij preventie-eenheden kunnen gebruiken voor de taken die de arbeidsarts uitvoert in het kader van contactopsporing, het verstrekken van quarantaineattesten en het doorverwijzen voor testen, conform artikel II.3-16, § 2, eerste lid van de codex (of, na uitputting van de preventie-eenheden, door ze aan te rekenen conform artikel II.3-19, § 2, 2° van de codex). Ook hier geldt dat er geen regels worden bepaald voor het facturen van tests die door de arbeidsarts zelf worden afgenomen bij werknemers (cfr. art. 3, eerste lid, 4° van dit besluit), zodat hiervoor mag worden gefactureerd of resterende preventie-eenheden mogen worden gebruikt.

Artikel 9 Vermits het een uitvoeringsbesluit van de Welzijnswet betreft, hebben de inspecteurs van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk een algemene toezichtsbevoegdheid op de bepalingen van dit besluit. De naleving van algemene verplichtingen, zoals de informatieverplichting van de werkgever in artikel 5, § 4 van het besluit, maken deel uit van deze algemene toezichtsbevoegdheid.

Enkel als er individuele betwistingen zijn van medische aard die voortvloeien uit de bepalingen van dit besluit (bv. inzake het al dan niet in quarantaine plaatsen of het bepalen van wie al dan niet hoogrisicocontact is), dienen deze te worden behandeld door de artsen-sociaal inspecteurs van de AD TWW. Voor wat de bestraffing betreft, geldt dat de inbreuken op deze bepalingen derhalve kunnen worden bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek: artikel 127 SSW bepaalt hiervoor sanctieniveau 3, wat verzwaard kan worden tot sanctieniveau 4, wanneer gezondheidsschade werd toegebracht aan de werknemer.

De bevoegdheid van de AD TWW geldt onverminderd de bevoegdheden van andere inspectiediensten, zoals o.a. de regionale gezondheidsinspecteurs, die bevoegd zijn voor de controle op de contactopsporing en de quarantaine.

Artikelen 10 en 11 Artikel 10 bepaalt de datum van inwerkingtreding van het besluit, nl. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad, en artikel 11 bepaalt de bevoegde minister voor de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 januari 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE

5 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit betreffende de rol van de preventieadviseur-arbeidsarts bij de bestrijding van het coronavirus COVID-19 FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014, en artikel 40, § 3, gewijzigd bij de wet van 27 november 2015;

Gelet op het Sociaal Strafwetboek, artikel 17, § 1, gewijzigd bij het Bijzondere-machtenbesluit nr. 37 van 24 juni 2020;

Gelet op de codex over het welzijn op het werk, boek I, titel 4, gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019 en het koninklijk besluit van 14 mei 2019, en boek II, titel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 mei 2019;

Gelet op de besluiten houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken;

Gelet op het advies nr. 234 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 20 november 2020;

Gelet op het advies nr. 68.500 van de Raad van State, gegeven op 21 december 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit besluit beoogt de bijkomende specifieke taken van de preventieadviseur-arbeidsarts in het kader van het bestrijden van de coronapandemie in de ondernemingen en instellingen te regelen, evenals de impact hiervan op zijn werkzaamheden in het kader van de uitvoering van het gezondheidstoezicht op de werknemers, en dit zolang de dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen, van toepassing zijn en een impact hebben op de werkzaamheden van de preventieadviseur-arbeidsarts.

Art. 2.Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit worden de volgende begrippen verkort geciteerd: 1° Arbeidsarts: de preventieadviseur-arbeidsarts van de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk;2° Onderneming: de ondernemingen, verenigingen en diensten, in de private en de publieke sector;3° Codex: Codex over het Welzijn op het werk;4° Comité: het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging, en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;5° Arts-sociaal inspecteur: de arts-sociaal inspecteur van de Algemene Directie Toezicht Welzijn op het werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en sociaal Overleg. HOOFDSTUK 1. - Bijkomende specifieke taken voor de arbeidsarts in het kader van het bestrijden van de coronapandemie in de ondernemingen

Art. 3.Met het oog op het efficiënt bestrijden van de coronapandemie in de ondernemingen en in toepassing van artikel I.4-2, f) van de Codex, wordt de arbeidsarts belast met de volgende bijkomende specifieke taken: 1° het opsporen van de hoogrisicocontacten in de onderneming, rekening houdend met de richtlijnen van de bevoegde overheid, in de volgende situaties: - van zodra hij kennis heeft van een werknemer die COVID-19 positief is en deze werknemer in de onderneming aanwezig was in de dagen voorafgaand aan de afname van de test of het optreden van de symptomen; - van zodra hij over aanwijzingen beschikt dat er een risico op een uitbraak bestaat in de onderneming; 2° het verstrekken van een quarantaineattest zoals bedoeld in het bijzondere-machtenbesluit nr.37 van 24 juni 2020 tot uitvoering van artikelen 2 en 5 van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot ondersteuning van de werknemers, aan de werknemers van de onderneming die door de arbeidsarts als hoogrisicocontacten worden beschouwd; de arbeidsarts brengt de werkgever hiervan op de hoogte zodat hij erop kan toezien dat de werknemer zich tijdens de quarantaine houdt aan de regels inzake toegelaten werkzaamheden; 3° het doorverwijzen voor de afname van een test op COVID-19 van de volgende werknemers die fysiek aanwezig zijn op het werk, en dit conform de teststrategie die door de bevoegde overheid wordt bepaald: a) Werknemers die door de arbeidsarts als hoogrisicocontact werden geïdentificeerd zoals bepaald in het eerste lid, 1°;b) Werknemers voor wie de arbeidsarts oordeelt dat een test noodzakelijk is om in de onderneming een (dreigende) uitbraak onder controle te houden, in het kader van clusterbeheer;c) Werknemers die gewoonlijk niet in België verblijven en hier slechts tijdelijk werkzaam zijn, en waarvan er minstens één symptomen vertoont of positief heeft getest op COVID-19, in het kader van clusterbeheer;d) Werknemers die in het kader van hun werk buitenlandse verplaatsingen moeten maken en waarbij een negatieve COVID-19 test noodzakelijk is om hun werk te kunnen uitvoeren;e) Werknemers in bepaalde specifieke omstandigheden wanneer hiertoe wordt beslist door de bevoegde overheid met instemming van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en sociaal Overleg.4° De arbeidsarts, of het verpleegkundig personeel onder zijn verantwoordelijkheid, kan van de werknemers bedoeld in 3° een test op COVID-19 afnemen wanneer de arbeidsarts dit meer aangewezen acht, en op voorwaarde dat de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen en het juiste testmateriaal worden gebruikt.De arbeidsarts houdt hierbij ook rekening met de teststrategie van de bevoegde overheid.

De arbeidsarts meldt de resultaten van de tests die hij afneemt aan de bevoegde overheden, volgens de door deze overheden opgelegde modaliteiten.

De arbeidsarts die naar aanleiding van de uitvoering van de taken bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4°, vaststelt dat bijkomende maatregelen nodig zijn om verdere verspreiding van het coronavirus in de onderneming te beperken of uitbraken te voorkomen, meldt dit aan de werkgever.

Art. 4.§ 1. De werkgever en de werknemers verlenen hun volle medewerking aan de arbeidsarts en verschaffen de arbeidsarts alle nodige informatie om zijn taken bedoeld in dit besluit te kunnen uitoefenen, inzonderheid door elke besmetting te melden die relevant kan zijn voor het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus op de werkvloer. § 2. Als de arbeidsarts als gevolg van zijn taken bedoeld in artikel 3, maatregelen voorstelt om verdere verspreiding van het coronavirus in de onderneming te beperken of uitbraken te voorkomen, geeft de werkgever hieraan gevolg.

De werkgever gaat na of de eerder genomen preventiemaatregelen moeten worden aangepast om verdere verspreiding van het coronavirus in de onderneming te beperken of uitbraken te voorkomen, en overlegt hierover dringend en voorafgaand met het comité. § 3. De werkgever en de werknemers leven de procedures voorgeschreven door de bevoegde overheden inzake contactopsporing, quarantaine en testen na. HOOFDSTUK 2. - Uitvoering van het gezondheidstoezicht op de werknemers gedurende de periode dat de dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken van toepassing zijn

Art. 5.§ 1. Voor de duur van de gezondheidscrisis geeft de arbeidsarts voorrang aan de taken bedoeld in artikel 3 boven zijn andere opdrachten en taken in het kader van het gezondheidstoezicht bedoeld in de Codex. § 2. In aanvulling op de taken vermeld in artikel 3 en na overleg met de werkgever, beslist de arbeidsarts welke opdrachten en taken inzake gezondheidstoezicht bij voorrang moeten worden verricht, in welke volgorde en voor welke werknemers, en dit in functie van de prioritaire noden inzake de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van die werknemers.

De voorafgaande gezondheidsbeoordelingen worden in elk geval uitgevoerd. § 3. Tijdens de duur van de gezondheidscrisis kan de arbeidsarts beslissen om de volgende consultaties via videoconsultatie of telefonisch te doen om het risico op besmetting te beperken, tenzij het noodzakelijk is om de werknemer fysiek te zien of te onderzoeken: - Onderzoek bij werkhervatting; - Onderzoek in het kader van moederschapsbescherming; - Spontane raadpleging; - Bezoek voorafgaand aan de werkhervatting; - Medische vragenlijsten als aanvullende medische handeling, uitgevoerd door of onder de verantwoordelijkheid van de arbeidsarts.

De arbeidsarts vermeldt dit in het gezondheidsdossier van de werknemer.

Hij houdt eveneens rekening met de aanbevelingen van de Orde der Artsen, waaronder het advies met betrekking tot teleconsultaties.

Art. 6.In de mate waarin de toepassing van dit besluit de tijdige naleving van bepaalde verplichtingen inzake het gezondheidstoezicht onmogelijk maakt, worden deze op een later tijdstip verricht overeenkomstig de principes bepaald in artikel 5 van dit besluit tenzij dat zonder voorwerp is.

Art. 7.De werkgever informeert het comité en de betrokken werknemers onmiddellijk over de genomen maatregelen in het kader van dit besluit, en in het bijzonder over aanpassingen aan het gezondheidstoezicht zoals dat wordt bepaald door de Codex, evenals de redenen voor deze aanpassingen. HOOFDSTUK 3. - Tarifering

Art. 8.§ 1. Voor de werkgever van groep C of D, die in zijn interne dienst niet beschikt over een preventieadviseur die met vrucht een aanvullende vorming niveau I of II heeft beëindigd, worden de taken zoals bedoeld in artikel 3, 1°, 2° en 3° beschouwd als algemene prestaties in ruil voor de forfaitaire minimumbijdrage zoals bedoeld in artikel II.3-16, § 1 van de Codex. § 2. Voor de werkgever van groep A, B of C, die in zijn interne dienst beschikt over een preventieadviseur die met vrucht een aanvullende vorming niveau I of II heeft beëindigd, worden de taken zoals bedoeld in artikel 3, 1°, 2° en 3° aangerekend op de preventie-eenheden zoals bedoeld in artikel II.3-16, § 2, eerste lid van de Codex, of na uitputting van de preventie-eenheden overeenkomstig artikel II.3-19, § 2, 2° van de Codex. HOOFDSTUK 4. - Toezicht

Art. 9.Onverminderd de bevoegdheden van andere inspectiediensten inzake contactopsporing, quarantaine en testen, zijn de inspecteurs van de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het werk belast met het toezicht op de bepalingen van dit besluit. Betwistingen van medische aard worden behandeld door de bevoegde arts-sociaal inspecteur. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 10.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 11.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 januari 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996. Sociaal strafwetboek van 6 juni 2010, Belgisch Staatsblad van 1 juli 2010.

Codex over het welzijn op het werk, Belgisch Staatsblad van 2 juni 2017.

^