Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 maart 2006
gepubliceerd op 10 maart 2006

Koninklijk besluit betreffende marktmisbruik

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2006003179
pub.
10/03/2006
prom.
05/03/2006
ELI
eli/besluit/2006/03/05/2006003179/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 MAART 2006. - Koninklijk besluit betreffende marktmisbruik


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan de ondertekening van Uwe Majesteit voor te leggen heeft tot doel uitvoering te geven aan wetsbepalingen inzake marktmisbruik en aldus de Europese richtlijnen ter zake verder om te zetten. Het gaat meer bepaald om richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (hierna : « richtlijn 2003/124/EG ») en richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (hierna : « richtlijn 2004/72/EG »).

Dit besluit bevat om te beginnen preciseringen over diverse aspecten van marktmisbruik : signalen welke kunnen wijzen op marktmanipulatie, criteria en procedures in verband met gebruikelijke marktpraktijken, en bepalingen in het kader van de toepassing van verordening nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (hierna : « verordening nr. 2273/2003 »). Vervolgens wordt een nadere invulling gegeven van de preventieve maatregelen, waarvan de basisbeginselen vervat zijn in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (hierna : « wet »), zoals gewijzigd bij Koninklijk besluit van 24 augustus 2005 tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van voormelde wet van 2 augustus 2002. Ten slotte wordt het Koninklijk besluit van 31 maart 2003 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt (hierna : « Koninklijk besluit van 31 maart 2003 »), op bepaalde punten aangevuld met nieuwe bepalingen die richtlijn 2003/124/EG verder omzetten.

Toelichting bij de artikelen Artikel 1 De algemene bepaling van artikel 1 verwijst naar de richtlijnen waarvan met dit besluit bepalingen worden omgezet.

Artikel 2 Artikel 2 verwijst naar de wet, waarvan voorliggende tekst een uitvoeringsbesluit is, alsook naar een aantal andere relevante Europese rechtsbronnen.

Artikelen 3 en 4 Artikel 3 zet artikel 4 van richtlijn 2003/124/EG om. Het betreft een niet-exhaustieve reeks signalen die kunnen wijzen op marktmanipulatie, meer bepaald op transacties of orders die onjuiste of misleidende signalen geven of kunnen geven over het aanbod van, de vraag naar of de koers van financiële instrumenten, of op transacties of orders waarbij één of meer personen op basis van onderlinge afspraken de koers van één of meer financiële instrumenten op een abnormaal of kunstmatig peil houden.

Artikel 4 zet artikel 5 van richtlijn 2003/124/EG om. Ook hier is een niet-exhaustieve reeks signalen opgenomen die kunnen wijzen op marktmanipulatie, meer bepaald op transacties of orders waarbij gebruik wordt gemaakt van fictieve constructies of enigerlei andere vorm van bedrog of misleiding.

De in artikelen 3 en 4 opgesomde signalen kunnen als leidraad dienen voor de CBFA en voor de tussenpersonen die onderworpen zijn aan de meldingsplicht ten aanzien van verdachte transacties, zoals voorzien bij artikel 25bis, § 4, van de wet. Op zich vormen zij echter geen marktmanipulatie. Met betrekking tot marktmanipulatie is bovendien in artikel 25, § 1, 2°, van de wet uitdrukkelijk bepaald dat de aantijging van marktmanipulatie kan worden afgeweerd voorzover de betrokken transacties of orders voorspruiten uit legitieme beweegredenen én beantwoorden aan gebruikelijke marktpraktijken.

Artikel 5 Artikel 5, dat artikel 2 van richtlijn 2004/72/EG omzet, schrijft voor welke criteria de CBFA in acht moeten nemen wanneer zij onderzoekt of een marktpraktijk kan worden erkend als « gebruikelijke marktpraktijk ». Het gaat hierbij om praktijken die strikt genomen onder de brede en objectief geformuleerde definitie van marktmanipulatie vallen, en dus een manipulatief effect kunnen hebben, maar niettemin door de CBFA worden toegelaten op een welbepaalde markt, gelet op de afweging van de in artikel 5 opgesomde criteria of van andere relevante criteria.

Deze criteria omvatten onder andere de impact van de praktijk op de prijsvorming, de liquiditeit en de transparantie op de markt.

Wat de gereglementeerde buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten betreft, zal de CBFA bij het onderzoek van marktpraktijken nauw samenwerken met het Rentenfonds, gelet op de verdeling van de toezichtbevoegdheden voor deze markt.

Artikel 6 Artikel 6 zet artikel 3 van richtlijn 2004/72/EG om. Het beschrijft de procedure voor de erkenning van gebruikelijke marktpraktijken. Deze procedure geldt ook voor de aanpassing of de intrekking van de erkenning als gebruikelijke marktpraktijk.

De procedure voorziet in de raadpleging, zowel van belanghebbende partijen (emittenten, financiële instellingen, marktondernemingen,...), als van andere bevoegde overheden van de Europese Unie. Dit laatste is met name aangewezen wanneer vergelijkbare markten in verschillende lidstaten bestaan.

Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/72/EG verwijst naar artikel 11, lid 2, van richtlijn 2003/6/EG, volgens hetwelk lidstaten moeten voorzien in doeltreffende overlegregelingen en -procedures betreffende eventuele wijzigingen van nationale wetgeving. In dat verband wordt gewezen op de wet, die reeds voorziet in mechanismen om de marktdeelnemers te betrekken in de totstandkoming van financiële regelgeving. Meer bepaald kan de Raad van Toezicht van de CBFA adviescomités instellen op grond van artikel 69 van de wet, en is voor diverse domeinen uitdrukkelijk bepaald dat regels moeten worden vastgesteld middels de procedure van open raadpleging (artikel 2, 18°, van de wet). Beide mechanismen verhogen de actieve inbreng van marktdeelnemers in het toezicht op en de regulering van de financiële sector.

Op grond van § 3 van artikel 6 kan de CBFA een beslissing nemen in een concreet onderzoek naar marktmisbruik waar de aanvaardbaarheid van een bepaalde marktpraktijk aan de orde is, zonder eerst de procedure van artikel 6 te moeten naleven.

Artikel 7 Artikel 7, § 1, preciseert eerst welke verrichtingen gevat worden door de uitzonderingsbepaling van artikel 25, § 2, vierde lid, van de wet.

Vervolgens wordt bepaald dat inkoopprogramma's slechts binnen de « safe harbor » vallen, wanneer de ingekochte aandelen van meet af aan bestemd waren voor een van de in artikel 3 van verordening nr. 2273/2003 bedoelde doeleinden. Indien de ingekochte aandelen naderhand worden aangewend voor een doelstelling die onverenigbaar is met de verordening, dan verliest het inkoopprogramma de bescherming van de « safe harbor ».

In artikel 7, § 2, wordt bepaald hoe voldaan kan worden aan de verplichting tot « passende » openbaarmaking uit artikelen 4 en 5 van verordening nr. 2273/2003.

Ten slotte wordt in artikel 7, § 3, bepaald welke gesloten periodes emittenten in acht moeten nemen in het kader van de door verordening nr. 2273/2003 ingestelde « safe harbor » voor bepaalde soorten inkoopprogramma's van eigen aandelen. Deze gesloten periodes gelden enkel voor emittenten en enkel in voormelde context. Artikel 7, § 3, heeft dus niet tot doel algemene gesloten periodes in te lassen voor alle categorieën van « vennootschapsinsiders ».

Artikel 8 In artikel 8 worden nadere preciseringen gegeven met het oog op de toepassing van artikel 9 van verordening nr. 2273/2003, dat de informatieverstrekking vóór, tijdens en na de stabilisatie regelt. Met name wordt aangegeven wat een « passende » openbaarmaking is, alsmede welke gegevens moeten worden gemeld aan de CBFA. De informatie die moet worden verstrekt vooraleer de stabilisatie wordt aangevat, wordt op passende wijze openbaar gemaakt door opneming in het prospectus dat wordt gepubliceerd bij de aanbieding van effecten aan het publiek of bij de toelating ervan tot de handel.

Indien de verrichting binnen de werkingssfeer van prospectusrichtlijn 2003/71/EG valt (waarvan de omzetting in Belgisch recht momenteel in voorbereiding is), moet de betrokken informatie overigens reeds krachtens prospectusverordening nr. 809/2004 in het prospectus worden opgenomen. Wanneer de verrichting echter niet aan de prospectusplicht is onderworpen, is aan de verplichting van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2273/2003 voldaan door de in deze bepaling bedoelde gegevens openbaar te maken door opneming in één of meer dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid.

Artikel 9 Artikel 9 zet artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/72/EG om. Het bevat alle gegevens die op de lijsten van insiders moeten worden vermeld.

Het staat de aan de verplichting van artikel 25bis, § 1, van de wet onderworpen emittenten en personen die namens hen of voor hun rekening optreden, vrij om een integrale lijst op te stellen, waarop zowel de personen die gewoonlijk toegang hebben tot voorkennis als zij die er slechts incidenteel toegang toe hebben, dan wel afzonderlijke lijsten op te stellen, bijvoorbeeld voor specifieke projecten.

Wat de vermelding betreft van de reden waarom iemand op een lijst staat, moet erop worden toegezien dat voldoende nauwkeurig wordt vermeld via welke kanalen de betrokken persoon toegang heeft tot voorkennis. Deze toegang kan bijvoorbeeld voortvloeien uit de functie van een persoon, of nog, voor een specifiek project, uit diens deelname aan de voorbereiding ervan.

Artikel 10 Artikel 10, dat de omzetting vormt van artikel 5, lid 3, van richtlijn 2004/72/EG, bepaalt wanneer lijsten van insiders moeten worden bijgewerkt. Hierbij is van belang dat de evolutie en historiek van het bezit van voorkennis kan worden achterhaald.

Artikel 11 Artikel 11, dat de omzetting van artikel 5, lid 4, van richtlijn 2004/72/EG vormt, bepaalt dat de lijsten ten minste 5 jaar moeten worden bewaard na de opstelling of laatste bijwerking ervan. Deze termijn heeft met name betrekking op lijsten die zouden zijn opgesteld voor een specifiek project dat op een bepaald moment is afgesloten of openbaar gemaakt, waarna de lijst niet langer diende te worden bijgewerkt.

Artikel 12 Artikel 12 vormt de omzetting van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2004/72/EG. De opstellers van lijsten van insiders moeten de personen die op dergelijke lijst staan, in kennis stellen van de juridische gevolgen die aan het bezit van voorkennis verbonden zijn.

Artikel 13 In artikel 13 wordt een van de opties voor de lidstaten gelicht waarin artikel 6, lid 2, van richtlijn 2004/72/EG voorziet. Leidinggevende personen en aan hen gelieerde personen moeten hun transacties in principe binnen vijf werkdagen na de uitvoering van de transactie melden aan de CBFA. In afwijking van deze termijn mag de melding worden uitgesteld tot uiterlijk 31 januari van het daaropvolgende jaar, zolang het totaalbedrag van de transacties - dit is de som van alle transacties van een leidinggevende persoon en de aan hem gelieerde personen samen - tijdens het lopende kalenderjaar niet meer bedraagt dan 5.000 euro. Wanneer echter tijdens het lopende kalenderjaar het totaalbedrag deze drempel overschrijdt, moeten alle tot dan verrichte transacties ineens worden gemeld binnen de vijf werkdagen na de uitvoering van de laatste transactie.

Artikel 14 Artikel 14 vormt de omzetting van artikel 6, lid 3, van richtlijn 2004/72/EG. Het bepaalt welke gegevens moeten worden gemeld aan de CBFA. Meer in het algemeen kan hierbij worden aangetekend dat transacties moeten worden gemeld, ongeacht of deze op of buiten de markt worden verricht.

Artikel 15 Overeenkomstig artikel 6, lid 4, van richtlijn 2003/6/EG dient het publiek zo spoedig mogelijk gemakkelijk, en op zijn minst in afzonderlijke vorm, toegang te krijgen tot informatie over de door leidinggevende personen gemelde transacties. Deze informatie zal worden openbaar gemaakt op de website van de CBFA. Artikel 16 Artikel 16 vervolledigt de omzetting van artikel 7 van richtlijn 2004/72/EG. Het preciseert dat de tussenpersonen die onderworpen zijn aan de meldingsplicht van artikel 25bis, § 4, geval per geval moeten uitmaken of er sprake is van een redelijk vermoeden van marktmisbruik.

Van hen wordt verwacht dat zij de nodige maatregelen treffen zodat hun medewerkers die direct of indirect betrokken zijn bij de ontvangst en de uitvoering van beursorders (kantoorbedienden, vermogensbeheerders, beleggingsadviseurs,...), en zij die betrokken zijn bij de mechanismen van interne controle van de instelling, in staat zijn verdachte transacties te detecteren, en weten hoe de meldingen intern worden gekanaliseerd. Bij de detectie moet met name rekening worden gehouden met de signalen van marktmisbruik die zijn opgesomd in artikelen 3 en 4 van voorliggend besluit. Het document van het Comité van Europese Effectenregelgevers « Market Abuse Directive - first set of CESR guidance and information on the common operation of the directive » bevat nuttige toelichting over de meldingsplicht, alsmede signalen die kunnen wijzen op verdachte transacties. Dit document (ref.

CESR/04-505b) kan worden geraadpleegd op website Erreur! Signet non défini..

Artikel 17 Artikel 17 vormt de omzetting van artikel 8 van richtlijn 2004/72/EG. De meldingsplicht ontstaat op het moment dat het redelijk vermoeden van marktmisbruik rijst. Dit kan enige tijd na de uitvoering van de transacties zijn, wanneer bijvoorbeeld pas bij de openbaarmaking van voorkennis een band duidelijk wordt tussen deze voorkennis en transacties die voordien zijn uitgevoerd.

Artikel 18 Artikel 18, dat artikelen 9 en 10 van richtlijn 2004/72/EG omzet, bepaalt de inhoud van de melding en de wijze waarop zij dient te gebeuren. Met « wijze van verhandeling » wordt de wijze bedoeld waarop de transactie tot stand is gekomen, bijvoorbeeld door invoering in het centraal orderboek of via cross- of bloktransacties.

Artikel 11, leden 1 en 3, van richtlijn 2004/72/EG is bij Koninklijk besluit van 24 augustus 2005 omgezet in de wet. Lid 2 van voormeld artikel bevat de verplichting voor bevoegde overheden om de identiteit niet te onthullen van de personen die verdachte transacties hebben gemeld, wanneer dit hen schaadt of kan schaden. Dergelijke informatie valt onder het beroepsgeheim van de CBFA (artikel 74 van de wet), zodat deze verplichting reeds in wet is vervat. Wanneer de CBFA gebruikmaakt van de uitzonderingen op het beroepsgeheim (artikel 75 van de wet), wordt de noodzaak hiervan geval per geval beoordeeld.

Artikel 19 Artikelen 19 tot 21 wijzigen het Koninklijk besluit van 31 maart 2003, hoofdzakelijk met het oog op de verdere omzetting van artikelen 2 en 3 van richtlijn 2003/124/EG. Artikel 19 brengt wijzigingen aan in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 31 maart 2003. De bepaling die de onmiddellijke openbaarmaking van informatie in de zin van artikel 10, § 1, 1°, b, van de wet oplegt, wordt aangevuld met de verplichting tot openbaarmaking van betekenisvolle wijzigingen in reeds openbaar gemaakte informatie. Dergelijke « wijzigingen van betekenis » zijn gelijk te stellen met informatie in de zin van artikel 10, § 1, 1°, b, van de wet en moeten openbaar worden gemaakt vlak nadat deze wijzigingen hebben plaatsgevonden. Volledigheidshalve wordt in dezelfde bepaling herinnerd aan de mogelijkheid voor emittenten om de openbaarmaking van de betrokken informatie uit te stellen (mits voldaan is aan de wettelijke voorwaarden).

In artikel 6 van het Koninklijk besluit van 31 maart 2003 wordt een nieuwe § 1bis ingevoegd dat bepaalt welke maatregelen emittenten moeten nemen ter waarborging van de vertrouwelijkheid van voorkennis, waarvan de bekendmaking is uitgesteld. Om te beginnen gaat het hierbij om de instelling van een strikt beleid inzake interne communicatie, waarbij informatiestromen goed worden gecontroleerd. Tevens moeten de personen met voorkennis ingelicht worden van de juridische gevolgen van het bezit van voorkennis. Deze maatregel komt overeen met artikel 12 van voorliggend besluit. Ten slotte moeten emittenten voorzien in noodcommunicatie voor het geval de voorkennis toch uitlekt.

Artikel 20 Artikel 20 breidt de bestaande uitzonderingsbepaling van artikel 7, lid 1, van het Koninklijk besluit van 31 maart 2003 uit, enerzijds door de nieuwe bepaling van artikel 6, § 1bis, toe te voegen aan haar werkingssfeer, en anderzijds door de lijst van instellingen die van de uitzondering genieten, in overeenstemming te brengen met de lijst van artikel 25, § 2, van de wet.

Artikel 21 In artikel 21 wordt artikel 14 van het Koninklijk besluit van 31 maart 2003 gewijzigd. Het betreft bepalingen inzake de wijze waarop voorkennis moet worden openbaar gemaakt.

Artikel 22 De bepalingen van dit besluit treden in werking twee maanden na de publicatie van het besluit in het Belgisch Staatsblad. Aldus wordt aan de personen op wie het besluit van toepassing is, de tijd gegund om zich eraan aan te passen. Op dezelfde dag treedt artikel 5 in werking van het Koninklijk besluit van 24 augustus 2005, dat de bepalingen met betrekking tot de preventieve maatregelen tegen marktmisbruik invoerde in de wet van 2 augustus 2002.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

5 MAART 2006 Koninklijk besluit betreffende marktmisbruik ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikelen 10, § 1, 1°, 10, § 1bis, eerste lid, 25, § 1, tweede lid, 25, § 2, vierde lid, 25bis, § 1, tweede lid, 25bis, § 2, tweede lid, 25bis, § 4, eerste lid, en 30, 3°, gewijzigd bij koninklijk besluit van 24 augustus 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 augustus 2005 tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 10;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 8 november 2005;

Gelet op het advies nr. 39.569/2 van de Raad van State, gegeven op 18 januari 2006, op grond van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit zet sommige bepalingen om van richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft, en richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en financiële diensten;2° richtlijn 2003/6/EG : richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik);3° verordening nr.2273/2003 : verordening nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft; 4° richtlijn 77/91/EEG : richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, lid 2, van het Verdrag;5° verordening nr.809/2004 : verordening nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft. HOOFDSTUK II. - Marktmisbruik Afdeling 1. - Marktmanipulatie

Art. 3.Om uit te maken of er eventueel sprake is van handelingen in de zin van artikel 25, § 1, 2°, van de wet houden de CBFA en tussenpersonen die onderworpen zijn aan de verplichting van artikel 25bis, § 4, van de wet, rekening met volgende reeks signalen : 1° in hoeverre geplaatste handelsorders of verrichte transacties een aanzienlijk deel uitmaken van de dagelijkse omzet in het desbetreffend financieel instrument op de betrokken gereglementeerde markt, met name wanneer deze activiteiten leiden tot een wijziging van betekenis in de koers van het financieel instrument;2° in hoeverre door personen met een aanzienlijke koop- of verkooppositie in een financieel instrument geplaatste handelsorders of verrichte transacties leiden tot wijzigingen van betekenis in de koers van het financieel instrument, van het daarvan afgeleid financieel instrument of van het onderliggend instrument dat tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten;3° of verrichte transacties al dan niet leiden tot een wijziging van de identiteit van de begunstigde eigenaar van een financieel instrument dat tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten;4° in hoeverre geplaatste handelsorders of verrichte transacties leiden tot het draaien van posities binnen een korte tijdsspanne en een aanzienlijk deel uitmaken van de dagelijkse omzet in het desbetreffend financieel instrument op de betrokken gereglementeerde markt, en in verband zouden kunnen staan met wijzigingen van betekenis in de koers van een financieel instrument dat tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten;5° in hoeverre geplaatste handelsorders of verrichte transacties geconcentreerd zijn binnen een korte tijdsspanne van de handelssessie en leiden tot een koerswijziging die vervolgens omslaat;6° in hoeverre geplaatste handelsorders resulteren in een wijziging van de beste bied- en laatkoersen van een tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten financieel instrument, of meer in het algemeen van de koersen geboden in het kader van het voor de marktdeelnemers toegankelijke orderboek, en worden geannuleerd voordat zij worden uitgevoerd;7° in hoeverre handelsorders worden geplaatst of transacties worden verricht op of omstreeks een bepaald tijdstip wanneer referentiekoersen, afwikkelingskoersen en waarderingen worden berekend, en tot koerswijzigingen leiden die van invloed zijn op genoemde koersen en waarderingen. Deze reeks signalen is niet exhaustief. De signalen kunnen wijzen op een inbreuk op artikel 25, § 1, 2°, van de wet, maar mogen op zichzelf niet als een dergelijke inbreuk worden beschouwd.

Art. 4.Om uit te maken of er eventueel sprake is van handelingen in de zin van artikel 25, § 1, 3°, van de wet houden de CBFA en tussenpersonen die onderworpen zijn aan de verplichting van artikel 25bis, § 4, van de wet, rekening met volgende reeks signalen : 1° of door personen geplaatste handelsorders of verrichte transacties al dan niet worden voorafgegaan of gevolgd door de verspreiding van onjuiste of misleidende informatie door dezelfde of met hen gelieerde personen;2° of handelsorders al dan niet worden geplaatst, dan wel of transacties al dan niet worden verricht door personen vooraleer of nadat deze zelfde personen of aan hen gelieerde personen onderzoek verrichten, dan wel resultaten van onderzoek of beleggingsaanbevelingen verspreiden die ofwel onjuist of niet objectief zijn, ofwel duidelijk beïnvloed zijn door een materieel belang. Deze reeks signalen is niet exhaustief. De signalen kunnen wijzen op een inbreuk op artikel 25, § 1, 3°, van de wet, maar mogen op zichzelf niet als een dergelijke inbreuk worden beschouwd. Afdeling 2. - Gebruikelijke marktpraktijken

Art. 5.§ 1. Overeenkomstig artikel 30, 3°, van de wet onderzoekt de CBFA of bepaalde praktijken als gebruikelijke marktpraktijken kunnen worden aanvaard, en zij houdt hierbij rekening met volgende niet-exhaustieve lijst van criteria : 1° de mate van transparantie van de marktpraktijk in kwestie voor de hele markt;2° de noodzaak de werking van de marktkrachten en de goede wisselwerking tussen vraag en aanbod te waarborgen;3° het effect van de marktpraktijk in kwestie op de marktliquiditeit en -efficiëntie;4° de mate waarin de praktijk in kwestie aansluit bij het handelsmechanisme van de betrokken markt en marktdeelnemers in staat stelt passend en tijdig te reageren op de nieuwe marktsituatie die door deze praktijk is ontstaan;5° het risico dat de marktpraktijk in kwestie met zich brengt voor de integriteit van direct of indirect gelieerde markten voor het betrokken financiële instrument in de Gemeenschap als geheel, ongeacht of deze markten al dan niet gereglementeerd zijn;6° het resultaat van enigerlei onderzoek van de marktpraktijk in kwestie door een autoriteit die een andere lid-Staat heeft aangeduid overeenkomstig artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/6/EG of een andere in artikel 12, lid 1, van richtlijn 2003/6/EG bedoelde autoriteit, met name wanneer de marktpraktijk in kwestie inbreuk maakte op de regels en voorschriften ter voorkoming van inbreuken op artikel 25, § 1, van de wet of op gedragscodes, hetzij op de betrokken markt, hetzij op direct of indirect daarmee gelieerde markten in de Gemeenschap;7° de structurele kenmerken van de betrokken markt, zoals onder meer het feit of deze al dan niet gereglementeerd is, de categorieën financiële instrumenten die erop worden verhandeld en de soorten marktdeelnemers, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met de mate waarin niet-professionele beleggers op de betrokken markt actief zijn. Bij de beoordeling van de onder 2° bedoelde noodzaak analyseert de CBFA met name het effect van de betrokken marktpraktijk in het licht van de voornaamste marktparameters, zoals de specifieke marktvoorwaarden vóór de toepassing van de marktpraktijk in kwestie, de gewogen gemiddelde koers van één enkele handelssessie of de dagelijkse slotkoers. § 2. De CBFA mag bepaalde praktijken, zoals met name nieuwe of zich ontwikkelende marktpraktijken, niet onaanvaardbaar achten omdat zij deze praktijken nog niet aanvaard heeft.

De reeds als gebruikelijke marktpraktijk aanvaarde praktijken onderwerpt de CBFA regelmatig aan een nieuw onderzoek, waarbij met name rekening wordt gehouden met veranderingen van betekenis in de relevante marktomgeving, zoals wijzigingen in de handelsregels of de marktinfrastructuur.

Art. 6.§ 1. Wanneer de CBFA onderzoekt of een praktijk als gebruikelijke marktpraktijk kan worden aanvaard of bestendigd, gaat zij, alvorens een beslissing ter zake te nemen, over tot de raadpleging van belanghebbende partijen, zoals vertegenwoordigers van emittenten, aanbieders van financiële diensten, consumenten, andere instanties en marktondernemingen. Tevens worden autoriteiten geraadpleegd die andere lid-Staten hebben aangeduid overeenkomstig artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/6/EG, in het bijzonder wanneer er markten bestaan die vergelijkbaar zijn qua structuur, omvang of type transactie. § 2. De CBFA maakt de in § 1 bedoelde beslissing openbaar op haar website en brengt haar zo spoedig mogelijk ter kennis van het Comité van Europese Effectenregelgevers. Bij de openbaarmaking wordt ook een beschrijving gegeven van de criteria die in aanmerking zijn genomen bij het uitmaken of de praktijk in kwestie aanvaardbaar is, in het bijzonder wanneer op verschillende nationale markten voor dezelfde praktijk tot uiteenlopende conclusies is gekomen wat de aanvaardbaarheid ervan betreft. § 3. Wanneer de CBFA reeds een onderzoek naar marktmisbruik heeft geopend, waar een bepaalde marktpraktijk aan de orde is, mag zij de naleving van §§ 1 en 2 ten aanzien van deze marktpraktijk uitstellen tot na afloop van dit onderzoek en de eventueel naar aanleiding daarvan getroffen sancties. § 4. Een gebruikelijke marktpraktijk kan niet worden gewijzigd of aangepast zonder de in dit artikel beschreven procedure te volgen. Afdeling 3. - Uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's

en de stabilisatie van financiële instrumenten

Art. 7.§ 1. Onder handel in eigen aandelen in het kader van « terugkoop »-activiteiten wordt voor de toepassing van artikel 25, § 2, vierde lid, van de wet verstaan : 1° de handel in eigen aandelen met toepassing van artikel 620 van het Wetboek van Vennootschappen door een emittent waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische of een buitenlandse gereglementeerde markt of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om daartoe te worden toegelaten;2° de handel in eigen aandelen met toepassing van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van artikelen 19 tot en met 24 van richtlijn 77/91/EEG door een emittent van buitenlands recht waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische markt of het voorwerp uitmaken van een aanvraag om daartoe te worden toegelaten. De eigen aandelen die middels een terugkoopprogramma zijn verworven, moeten van meet af aan bestemd zijn voor een van de in artikel 3 van verordening nr. 2273/2003 bedoelde doelstellingen, en naderhand mogen zij niet herbestemd worden voor een andere dan de in voormeld artikel bedoelde doelstellingen. § 2. Voor de toepassing van artikelen 4, leden 2 en 4, en 5, lid 3, punt b, van verordening nr. 2273/2003 wordt de daarin bedoelde informatie op passende wijze openbaar gemaakt hetzij door ze op te nemen in één of meer dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid, hetzij door ze op te nemen op de website van de emittent. § 3. Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, punt b, van verordening nr. 2273/2003 onthouden emittenten zich van transacties in hun eigen aandelen : 1° tijdens een periode van 1 maand vóór de openbaarmaking van jaar-, semestriële of trimestriële resultaten;2° tussen het moment vanaf wanneer zij beschikken over voorkennis en het moment waarop deze informatie openbaar wordt gemaakt.

Art. 8.§ 1. Onverminderd verordening nr. 809/2004, worden de in artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2273/2003 bedoelde gegevens op passende wijze openbaar gemaakt door ze op te nemen in het prospectus zoals voorgeschreven door de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbieding van effecten. Indien geen dergelijk prospectus vereist is, worden deze gegevens op passende wijze openbaar gemaakt door opneming in één of meer dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid. § 2. De in artikel 9, lid 2, van verordening nr. 2273/2003 bedoelde personen melden aan de CBFA de volgende gegevens binnen de in voornoemde bepaling voorgeschreven termijn : 1° de naam van de betrokken emittent en van de tussenpersoon die de stabilisatie heeft verricht;2° de datum, tijdstip, prijs, aard en aantal financiële instrumenten van elke transactie;3° de plaats van uitvoering van elke transactie;4° de dagvolumes van de verrichte stabilisatie. In voorkomend geval wordt aan de CBFA tevens de identiteit meegedeeld van het centraal informatiepunt in de zin van artikel 9, lid 5, van verordening nr. 2273/2003. § 3. Voor de toepassing van artikel 9, lid 3, van verordening nr. 2273/2003 worden de daarin bedoelde gegevens op passende wijze openbaar gemaakt hetzij door ze op te nemen in één of meer dagbladen die landelijk of in grote oplage in België worden verspreid, hetzij door ze op te nemen op de website van de emittent. HOOFDSTUK III. - Preventieve maatregelen Afdeling 1. - Lijsten van personen

die toegang hebben tot voorkennis

Art. 9.Lijsten van personen die toegang hebben tot voorkennis, zoals bedoeld in artikel 25bis, § 1, van de wet, bevatten de volgende gegevens : 1° de identiteit van alle personen die toegang hebben tot voorkennis;2° de reden waarom deze personen op de lijst staan en de datum waarop zij toegang kregen tot deze voorkennis;3° de data waarop de lijst is opgesteld en bijgewerkt.

Art. 10.De in artikel 9 bedoelde lijsten worden onmiddellijk bijgewerkt : 1° telkens als er zich een wijziging voordoet in de reden waarom een persoon op de lijst staat;2° telkens als een nieuwe persoon aan de lijst dient te worden toegevoegd;3° door te vermelden dat een reeds op de lijst staande persoon geen toegang meer heeft tot voorkennis, en sinds wanneer zulks het geval is.

Art. 11.De in artikel 9 bedoelde lijsten worden tot ten minste vijf jaar na de opstelling of bijwerking ervan bijgehouden.

Art. 12.Personen die de in artikel 9 bedoelde lijsten moeten opstellen, zien erop toe dat enig op een dergelijke lijst voorkomende persoon die toegang heeft tot voorkennis zich rekenschap geeft van de daarmee samenhangende wettelijke en bestuursrechtelijke plichten en op de hoogte is van de sancties die verbonden zijn aan het misbruik of de ongeoorloofde verspreiding van deze informatie. Afdeling 2. - Meldingsplicht voor personen

met leidinggevende verantwoordelijkheid

Art. 13.De in artikel 25bis, § 2, van de wet bedoelde meldingsplicht wordt vervuld uiterlijk binnen vijf werkdagen na de uitvoering van de transactie.

In afwijking van lid 1 mag de melding evenwel worden uitgesteld zolang het totaalbedrag van de transacties die tijdens het lopende kalenderjaar zijn uitgevoerd, onder de drempel van vijfduizend euro blijft. Bij overschrijding van deze drempel worden alle tot dan verrichte transacties gemeld binnen vijf werkdagen na de uitvoering van de laatste transactie.

Wanneer het totaalbedrag van de transacties gedurende een gans kalenderjaar onder de drempel van vijfduizend euro is gebleven, worden de betrokken transacties vóór 31 januari van het volgende jaar gemeld.

Het totaalbedrag van de transacties bestaat uit de optelsom van alle transacties voor eigen rekening van de betrokken persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij de emittent en alle transacties voor eigen rekening van nauw met hem gelieerde personen.

Art. 14.De melding bevat volgende gegevens : 1° naam van de persoon met leidinggevende verantwoordelijkheid bij de emittent of, in voorkomend geval, naam van de persoon die nauw met deze persoon gelieerd is;2° reden voor de meldingsplicht;3° naam van de betrokken emittent;4° omschrijving van het financieel instrument;5° aard van de transactie (bijvoorbeeld verwerving of vervreemding);6° datum en plaats van de transactie;7° prijs en omvang van de transactie.

Art. 15.De in artikelen 13 en 14 bedoelde meldingen worden door de CBFA zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt op haar website. Afdeling 3. - Meldingsplicht voor tussenpersonen

ten aanzien van verdachte transacties

Art. 16.§ 1. De tussenpersonen die ingevolge artikel 25bis, § 4, van de wet aan de meldingsplicht ten aanzien van verdachte transacties onderworpen zijn, beslissen geval per geval of er een redelijk vermoeden bestaat dat een transactie een inbreuk vormt op artikel 25, § 1, van de wet. Wat inbreuken op artikel 25, § 1, 2° en 3° betreft, dient onder andere rekening te worden gehouden met artikelen 3 en 4 van dit besluit. § 2. De CBFA geeft meldingen van verdachte transacties op buitenlandse gereglementeerde markten onmiddellijk door aan de betrokken bevoegde autoriteiten.

Art. 17.Van zodra meldingsplichtige tussenpersonen kennis krijgen van enigerlei feit dat of inlichting die een redelijk vermoeden doet rijzen dat een bepaalde transactie verdacht is, melden zij dit aan de CBFA.

Art. 18.§ 1. De melding bevat volgende gegevens : 1° een beschrijving van de transacties, met vermelding van het type order en de wijze van verhandeling;2° redenen voor het vermoeden dat de transacties marktmisbruik kunnen inhouden;3° middelen voor de identificatie van de personen namens wie de transacties zijn uitgevoerd, alsmede van de andere personen die bij deze transacties betrokken waren;4° hoedanigheid waarin de meldingsplichtige optreedt;5° enigerlei informatie die van betekenis kan zijn bij het onderzoek van de verdachte transacties. De melding kan geschieden per post, e-mail, fax of telefoon, met dien verstande dat in dat laatste geval schriftelijke bevestiging moet volgen wanneer de CBFA daarom verzoekt. § 2. Wanneer niet alle in § 1 vermelde informatie beschikbaar is ten tijde van de melding, wordt ten minste opgave gedaan van de redenen voor het vermoeden dat de transacties handel met voorkennis of marktmanipulatie kunnen inhouden. Alle overige informatie wordt aan de CBFA verstrekt zodra zij beschikbaar is. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen

Art. 19.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 31 maart 2003 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « , met inbegrip van de wijzigingen van betekenis in reeds openbaar gemaakte informatie, onverminderd artikel 10, § 1bis, van deze wet » toegevoegd;2° een § 1bis wordt ingevoegd, luidende : « § 1bis.Emittenten die op grond van artikel 10, § 1bis, van de wet van 2 augustus 2002 de openbaarmaking van informatie in de zin van artikel 10, § 1, 1°, b, van deze wet hebben uitgesteld, nemen ter waarborging van de vertrouwelijkheid van deze informatie maatregelen : 1° om de toegang tot deze informatie te ontzeggen aan andere personen dan diegenen die uit hoofde van de uitoefening van hun functie deze informatie nodig hebben;2° opdat enigerlei persoon die tot deze informatie toegang heeft, zich rekenschap geeft van de met deze toegang samenhangende wettelijke en bestuursrechtelijke plichten en op de hoogte is van de sancties die verbonden zijn aan het misbruik of de ongeoorloofde verspreiding van deze informatie;3° waardoor onmiddellijke openbaarmaking mogelijk is ingeval zij er niet in geslaagd zijn de desbetreffende informatie geheim te houden, onverminderd het bepaalde in artikel 10, § 1bis, derde lid, van de wet van 2 augustus 2002.».

Art. 20.Artikel 7, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Artikel 6, § 1, 1°, en § 1bis, is niet van toepassing op verrichtingen die worden uitgevoerd om redenen die verband houden met het monetaire beleid, het wisselkoersbeleid of het beleid betreffende het beheer van de overheidsschuld door het Europees Stelsel van Centrale Banken, door een nationale centrale bank, door het Rentenfonds, door de Amortisatiekas voor de Staatsschuld, door de gemeenschappen, gewesten, Franse Gemeenschapscommissie, provincies, gemeenten en agglomeraties en federaties van gemeenten of door ieder persoon die handelt voor hun rekening. ».

Art. 21.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De emittenten treffen redelijke maatregelen om te waarborgen dat de openbaarmaking van informatie in de zin van artikel 10, § 1, 1°, b, van de wet van 2 augustus 2002 zo gelijktijdig mogelijk plaatsvindt voor alle categorieën beleggers in alle lidstaten waar zij verzocht hebben om of ingestemd hebben met de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt.»; 2° § 3, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « Deze bekendmaking mag niet op misleidende wijze worden gecombineerd met reclame voor de activiteiten van de emittent.». HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 22.Dit besluit treedt in werking twee maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Op dezelfde dag treedt artikel 5 van het Koninklijk besluit van 24 augustus 2005 tot wijziging, wat de bepalingen inzake marktmisbruik betreft, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten in werking.

Art. 23.Onze Minister van Financiën wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 maart 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^