Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 maart 2017
gepubliceerd op 30 maart 2017

Koninklijk besluit met betrekking tot de openbare startersfondsen en de private startersprivaks

bron
federale overheidsdienst financien, federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en programmatorische federale overheidsdienst consumentenzaken
numac
2017011027
pub.
30/03/2017
prom.
05/03/2017
ELI
eli/besluit/2017/03/05/2017011027/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 MAART 2017. - Koninklijk besluit met betrekking tot de openbare startersfondsen en de private startersprivaks


Verslag aan de Koning Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb U ter ondertekening voor te leggen, heeft de invoering tot doel van (a) een nieuw statuut dat is voorbehouden aan openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging die in jonge ondernemingen beleggen, de zogenaamde "openbare startersfondsen", en (b) een specifieke categorie van private privaks, die ook specifiek in jonge ondernemingen beleggen, de zogenaamde "private startersprivaks".

I. Algemene overwegingen De invoering van die twee nieuwe statuten van alternatieve instelling voor collectieve belegging (verkort `AICB') kadert in de regeling die artikel 48 van de programmawet van 10 augustus 2015 heeft ingevoerd.

Dat artikel 48 heeft in het Wetboek van de inkomstenbelastingen een artikel 145/26 ingevoerd, op grond waarvan, mits naleving van de bij de wet vastgestelde voorwaarden, een belastingvermindering kan worden verleend aan de inschrijvers op rechten van deelneming in openbare startersfondsen of private startersprivaks. Doelstelling van die AICB's is te beleggen in de aandelen van jonge ondernemingen (start-ups).

Openbare startersfondsen zijn AICB's die openstaan voor retailbeleggers en waarvan de rechten van deelneming aan het publiek in België mogen worden aangeboden. Zij zijn onderworpen aan het toezicht van de FSMA volgens de bij de wet van 19 april 2014 en bij dit besluit vastgestelde modaliteiten. Gelet op de specifieke kenmerken van de markt waarop die AICB's actief zullen zijn, heeft de wetgever een uitzonderingsregeling uitgewerkt. Die regeling is van toepassing voor zover de door de betrokken beheerder beheerde activa niet uitkomen boven de drempel van 500.000.000 euro en die beheerder geen andere openbare AICB's dan openbare startersfondsen beheert. Ter zake wordt verwezen naar de wijzigingen die in de wet van 19 april 2014 zijn aangebracht door de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën.

Private startersprivaks zijn private AICB's, waarbij beleggers die op hun rechten van deelneming inschrijven, dat uitsluitend voor een bedrag van minstens 100.000 euro mogen doen. De private startersprivaks zullen niet aan het toezicht van de FSMA zijn onderworpen, maar zullen zich enkel bij de FOD Financiën moeten laten inschrijven. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van het wettelijke kader waaronder de regeling inzake de private startersprivaks valt, wordt verwezen naar de commentaar bij de artikelen 37 en 38 hieronder.

Er is rekening gehouden met de door de Raad van State geformuleerde opmerkingen. De commentaar bij de artikelen vermeldt expliciet wanneer én waarom het niet aangewezen werd geacht om het advies van de Raad van State te volgen.

II. Commentaar bij de artikelen TITEL I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Dit artikel beschrijft het toepassingsgebied van het ontwerp van koninklijk besluit.

Zoals al vermeld, is dit koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, van toepassing op de openbare startersfondsen en de private startersprivaks.

De openbare startersfondsen moeten zijn opgericht in de vorm van een beleggingsvennootschap met een vast aantal rechten van deelneming; zij mogen dus niet zijn opgericht in de vorm van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. De openbare startersfondsen worden geviseerd in artikel 145/26, § 1, eerste lid, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen; hun deelnemers kunnen voor een belastingvermindering in aanmerking komen als zij de door de belastingwet voorgeschreven voorwaarden naleven.

In tegenstelling tot openbare startersfondsen zijn private startersprivaks geen openbare AICB's. Zij mogen dus geen openbare aanbiedingen uitbrengen en zijn, net als de overige private privaks, niet onderworpen aan het toezicht van de FSMA. De inschrijving op hun rechten van deelneming is voorbehouden aan private beleggers die voor een bedrag van minstens 100.000 euro inschrijven. Het gaat hier om een specifieke categorie van private privaks als bedoeld in artikel 145/26, § 1, eerste lid, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Openbare startersfondsen en private startersprivaks zijn AICB's van het besloten type. Hun rechten van deelneming worden dus noch continu uitgegeven, noch op verzoek van de deelnemers ingekocht ten laste van hun activa op basis van de inventariswaarde. Die keuze kan met name worden verklaard door het feit dat de betrokken activa niet vlot realiseerbaar zijn bij gebrek aan een liquide markt. Het is vooral daarom dat wordt verduidelijkt dat de openbare startersfondsen en de private startersprivaks voor een duur van maximaal 12 jaar worden opgericht, waardoor de deelnemers - ondanks het illiquide karakter van hun belegging - toch het perspectief krijgen hun belegging te kunnen recupereren.

Art. 2 In dit artikel worden bepaalde begrippen uit het ontwerpbesluit gedefinieerd.

In verband met de opmerking van de Raad van State over artikel 2, 6°, van het ontwerp wordt verduidelijkt dat die bepaling het begrip "genoteerde vennootschap" anders definieert dan het geval is in de wet van 19 april 2014: doelstelling van het ingevoerde statuut is immers de belegging in vennootschappen waarvan de aandelen noch tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, noch op een MTF worden verhandeld. In dat verband wordt opgemerkt dat de definitie in artikel 3, 40°, van de wet van 19 april 2014, die uitsluitend naar de gereglementeerde markten verwijst, niet passend zou zijn in het licht van de nagestreefde doelstellingen. Om die reden worden de definities in artikel 2, 5° en 6°, van het ontwerp gehandhaafd.

TITEL II. - Bepalingen van toepassing op de openbare startersfondsen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Art. 3 Dit artikel verduidelijkt dat titel II van het ontwerpbesluit uitsluitend van toepassing is op de openbare startersfondsen. HOOFDSTUK II. - Inschrijvingsvoorwaarden Afdeling 1. - Inschrijvingsaanvraag

Art. 4 De openbare startersfondsen zijn onderworpen aan het toezicht van de FSMA en moeten vooraf bij haar ingeschreven worden.

De FSMA schrijft het openbaar startersfonds in op basis van een dossier, waarvan de elementen in dit artikel worden opgesomd.

Naast een aantal inlichtingen over de governance- en beheerstructuur van het openbaar startersfonds (kopie van statuten of beheerreglement, samenstelling van de vennootschapsorganen, identificatie van de commissaris, beheerorganisatie en -structuur, gemaakte keuzes omtrent de uitoefening van de beheertaken, ...) moet dit dossier een gedetailleerde beschrijving bevatten van het beleggingsbeleid dat het fonds voornemens is te voeren. Die beschrijving omvat met name een minimum beleggingsbudget dat het openbaar startersfonds in staat moet stellen zijn oorspronkelijke beleggingsobjectieven te verwezenlijken.

Het openbaar startersfonds moet ook verduidelijken welk bedrag het in het kader van zijn eerste openbaar bod wenst op te halen. Het is immers dat bedrag dat het fonds in staat moet stellen zijn minimum beleggingsbudget rond te krijgen, zodat het zijn oorspronkelijke beleggingsobjectieven kan verwezenlijken. Er wordt dus niet van het openbaar startersfonds geëist dat het, op het moment waarop het ingeschreven wordt, over de nodige middelen beschikt om zijn vooropgestelde portefeuille volledig te kunnen samenstellen.

In verband met de eventuele terugname van de aan de deelnemers toegestane belastingvermindering en de voorgestelde benadering van die problematiek wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 6 hieronder.

Als het openbaar startersfonds verschillende compartimenten telt, moet voor elk compartiment een inschrijving worden gevraagd. Bij de inschrijving van een compartiment moet het openbaar startersfonds verduidelijken of dat compartiment tot doel heeft te garanderen dat zijn deelnemers het belastingvoordeel als bedoeld in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen ontvangen, wat betekent dat het zich aan de artikelen 20, 21 en 27 van het ontwerpbesluit moet conformeren (zie hieronder). Zo'n compartiment is een `starterscompartiment'. De keuze die het openbaar startersfonds ter zake maakt, is onherroepelijk.

Voor detailinformatie over de voor de compartimenten geldende regeling wordt naar de commentaar bij artikel 8 hieronder verwezen.

In verband met de opmerking van de Raad van State over artikel 4 wordt verduidelijkt dat artikel 208 van de wet van 19 april 2014 buiten toepassing is verklaard voor kleinschalige beheerders (i.e. beheerders van wie de beheerde activa niet uitkomen boven de in artikel 106 van voornoemde wet vermelde drempels) van wie de activiteiten erin bestaan één of meer openbare startersfondsen te beheren en desgevallend één of meer niet-openbare AICB's te beheren (zie art. 110 van de wet van 19 april 2014, als gewijzigd bij de wet van 18 december 2016). Omwille van de markt waarop de openbare startersfondsen actief zullen zijn (zeer jonge ondernemingen) is het hoogst onwaarschijnlijk dat een beheerder van een openbaar startersfonds die grens ooit zal overschrijden. Als dat echter toch zou gebeuren, zou artikel 208 van de wet van 19 april 2014 natuurlijk van toepassing zijn, hoewel dit ontwerp niet naar dat artikel verwijst : het staat immers vast dat de Koning een wettelijke bepaling niet buiten toepassing kan verklaren zonder expliciete machtiging. Het is wenselijk gebleken om het door de Raad van State geviseerde onwaarschijnlijke geval niet in het koninklijk besluit te vermelden omwille van de leesbaarheid en de duidelijkheid van het wettelijke kader.

Art. 5 De normaliter voor de openbare AICB's geldende vereisten inzake minimumkapitaal gelden niet voor de openbare startersfondsen. Terwijl de openbare AICB's over een minimaal maatschappelijk kapitaal van 1.200.000 euro moeten beschikken, bepaalt artikel 196, § 3, van de wet van 19 april 2014 dat het minimumkapitaal van de openbare startersfondsen gelijk is aan het in artikel 439 van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde bedrag, nl. 61.500 euro.

Gelet op de specifieke context van de markt waarop de openbare startersfondsen actief zullen zijn, impliceert de door het ontwerpbesluit gehanteerde benadering dat elk openbaar startersfonds een minimum beleggingsbudget moet vaststellen aan de hand waarvan het zijn oorspronkelijke beleggingsobjectieven moet kunnen verwezenlijken.

Een dergelijk mechanisme biedt meer soepelheid dan de vaststelling van een hoog minimumkapitaal.

Het openbaar startersfonds zal dat minimum beleggingsbudget binnen het jaar na zijn inschrijving moeten bijeenbrengen; zo niet, zal de FSMA de inschrijving kunnen schrappen. De deelnemers zullen het bedrag van hun inschrijving echter pas moeten storten voor zover het bedrag van het eigen vermogen, verhoogd met het totaalbedrag van alle inschrijvingen samen, minstens evenveel bedraagt als het bedrag van het minimum beleggingsbudget dat het openbaar startersfonds in zijn inschrijvingsaanvraag heeft vermeld. Die regeling strekt er dus toe te garanderen dat het openbaar startersfonds over de nodige middelen beschikt om met de samenstelling van zijn portefeuille te kunnen starten.

Dit artikel is naar analogie van toepassing op elk compartiment: dit vereiste is logisch, in de mate elk compartiment een afzonderlijk vermogen vormt.

Art. 6 Zoals eerder onderstreept, is één van de kenmerken van de openbare startersfondsen dat de inschrijving op hun rechten van deelneming, mits naleving van bepaalde voorwaarden, recht geeft op een belastingvermindering. Worden die voorwaarden niet nageleefd, dan zal de toegestane belastingvermindering, in voorkomend geval, kunnen worden teruggenomen via een verhoging van de voor het betrokken belastbare tijdperk verschuldigde belasting.

Om die reden verduidelijkt dit artikel dat het openbaar startersfonds een verzekeringsovereenkomst moet sluiten ten behoeve van de deelnemers, die hen minstens dekt tegen het risico op terugname van de belastingvermindering. De deelnemers zullen dus een schadeloosstelling ontvangen als de hun toegestane belastingvermindering wordt teruggenomen ingevolge de niet-naleving van de voorwaarden van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Art. 7 Deze bepaling betreft de actualisering van het inschrijvingsdossier.

Art. 8 Dit artikel verduidelijkt dat het openbaar startersfonds, onder de bij de wet bepaalde voorwaarden, verschillende compartimenten kan creëren.

De term "compartiment" verwijst naar een afzonderlijk vermogen binnen de instelling voor collectieve belegging, waarvan de activa slechts tot waarborg strekken van de rechten van de deelnemers en de schuldeisers van dat compartiment. Bij elk compartiment hoort een specifieke categorie van rechten van deelneming.

De oprichting van verschillende compartimenten binnen openbare startersfondsen moet deze met name in staat stellen in een onderneming te beleggen in verschillende stadia van haar ontwikkeling.

Compartimenten die geen starterscompartimenten zijn, zijn immers niet verplicht om de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen vermelde voorwaarden na te leven, waaronder inzonderheid de verplichting om te beleggen in ondernemingen van minder dan vier jaar oud.

In het ontwerpbesluit zijn specifieke bepalingen opgenomen die het beheer mogelijk moeten maken van de eventuele belangenconflicten die voortvloeien uit de belegging - in eenzelfde onderneming - door verschillende compartimenten van eenzelfde instelling voor collectieve belegging, of uit verrichtingen tussen verschillende compartimenten van hetzelfde openbaar startersfonds.

Het openbaar startersfonds mag enkel om de inschrijving van een compartiment dat geen starterscompartiment is, vragen als het op dat moment minstens één starterscompartiment heeft. Het hier gedefinieerde statuut is inderdaad speciaal uitgewerkt voor de belegging in jonge ondernemingen, met de bedoeling ervoor te zorgen dat de deelnemers in aanmerking kunnen komen voor het belastingvoordeel als bedoeld in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Afdeling 2. - Aanvaarding van de statuten

Art. 9 Deze bepaling verduidelijkt de minimale inhoud van de statuten. Die inhoud komt gedetailleerd aan bod in Bijlage A bij het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd. De in Bijlage A bij dit besluit opgenomen lijst moet worden aangevuld met de door het Wetboek van Vennootschappen vereiste elementen.

Elk wijziging van de statuten zal vooraf ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de FSMA. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State verduidelijkt het ontwerp dat die bepaling van toepassing is conform artikel 213 van de wet van 19 april 2014.

Art. 10 en 12 Het eerste lid van artikel 10 verduidelijkt dat de openbare startersfondsen geen inbrengen in natura mogen ontvangen. Dat zou immers onverenigbaar zijn met de regeling van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Artikel 10, tweede lid, verduidelijkt dat niet mag worden afgeweken van het voorkeurrecht van de bestaande aandeelhouders.

Gelet op het illiquide karakter van de betrokken beleggingen, verbiedt artikel 12 de uitkering in natura van de activa van het openbaar startersfonds aan de deelnemers.

Art. 11 Dit artikel vertaalt het beginsel op grond waarvan de openbare startersfondsen of, in voorkomend geval, hun compartimenten, noodzakelijkerwijs voor een beperkte duur zijn opgericht.

Hieronder wordt de context beschreven waarin die bepaling kadert.

Artikel 250 van de wet van 19 april 2014 bepaalt dat de rechten van deelneming in de AICB's met een vast aantal rechten van deelneming tot de verhandeling op een gereglementeerde markt moeten worden toegelaten. Dat vereiste, dat niet geldt voor de AICB's met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, waarvan de rechten van deelneming kunnen worden ingekocht ten laste van hun activa, strekt ertoe het voor de beleggers mogelijk te maken hun rechten van deelneming tegen marktprijs te verkopen, en hun dus een mogelijkheid tot uittreding te bieden. Het is echter gebleken dat de notering op een gereglementeerde markt geen realistische oplossing is voor de openbare startersfondsen. Niet alleen zal de omvang van hun portefeuille naar alle waarschijnlijkheid te beperkt zijn om een notering aantrekkelijk en economisch verantwoord te maken, maar bovendien dreigt de krachtens artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen voor hen geldende regeling voor een ongunstige koersevolutie te zullen zorgen. Het tweede lid van artikel 250 van de wet van 19 april 2014 machtigt de Koning echter om van de noteringsverplichting af te wijken, op voorwaarde weliswaar dat daarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de belangen van de deelnemers. Om die reden verplicht het ontwerp de openbare startersfondsen - of, in voorkomend geval, hun compartimenten - een beperkte duur te hebben, omdat de deelnemers zo over een `exitmogelijkheid' beschikken. Het idee van een beperkte duur sluit overigens aan bij de kenmerken van de fiscale regeling van voornoemd artikel 145/26, op grond waarvan het belastingvoordeel na 4 jaar definitief is verworven.

Paragraaf 1 van artikel 11 bepaalt dat de duur van het openbaar startersfonds niet meer dan 12 jaar mag bedragen. Paragraaf 2 bepaalt de procedure op basis waarvan de duur waarvoor het openbaar startersfonds is opgericht kan worden verlengd.

Er wordt verduidelijkt dat, wanneer compartimenten worden opgericht, enkel die compartimenten een beperkte duur moeten hebben; in dat geval zal het openbaar startersfonds zelf dus een onbeperkte duur kunnen hebben; na de ontbinding van zijn laatste compartiment zal het openbaar startersfonds ophouden te bestaan. Buiten dat geval geeft de ontbinding van een bepaald compartiment geen aanleiding tot de ontbinding van het openbaar startersfonds. HOOFDSTUK III. - Werking Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 13 Dit artikel handelt over de gevallen waarin het openbaar startersfonds de vorm aanneemt van een commanditaire vennootschap op aandelen die wordt bestuurd door een zaakvoerder-rechtspersoon die het volledige bestuur van het openbaar startersfonds voor zijn rekening neemt. Het ontwerpbesluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, bepaalt dat de leiders van de zaakvoerder-rechtspersoon in dat geval moeten voldoen aan de artikelen 206 en 207 van de wet van 19 april 2014 over de professionele betrouwbaarheid en de passende deskundigheid van de leiders. Het spreekt voor zich dat in dat geval ook de artikelen 25 tot 32 en 209 van dezelfde wet over de beleidsstructuur van toepassing zullen zijn op het openbaar startersfonds zelf en/of op zijn zaakvoerder-rechtspersoon, afhankelijk van de locatie van de beleidsstructuur waarvoor het openbaar startersfonds heeft geopteerd (bij het openbaar startersfonds zelf of bij de zaakvoerder-rechtspersoon).

In verband met de opmerking van de Raad van State over dit artikel en over artikel 4 wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 4. Afdeling 2. - Vergoedingen, provisies en kosten

Art. 14 Dit artikel besteedt bijzondere aandacht aan de regeling inzake de vergoedingen, provisies en kosten.

De eerste paragraaf van artikel 14 regelt de wijze waarop de vergoeding van de beheervennootschap en van de leiders van het openbaar startersfonds wordt bepaald, volgens soortgelijke beginselen als die waarvan sprake in het koninklijk besluit met betrekking tot de openbare privaks. Deze regel strekt ertoe belangenconflicten te voorkomen en te verhinderen dat de beheerders voordeel zouden halen uit een niet-gerechtvaardigde rotatie van de portefeuille.

Er wordt verduidelijkt dat deze bepaling niet verhindert dat een bonus wordt toegekend aan de beheervennootschap of de leiders als een bepaalde beleggingsdoelstelling wordt verwezenlijkt (conformiteit van de portefeuille met artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bijvoorbeeld).

Paragrafen 2 en 3 strekken ertoe de informatieverstrekking aan de beleggers te verzekeren over de aan de beheervennootschap en de bestuurders van het openbaar startersfonds toegekende vergoedingen, alsook over de door het openbaar startersfonds gedragen vergoedingen, provisies en kosten bij bepaalde verrichtingen die een groter geacht risico op belangenconflicten inhouden. Afdeling 3. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 15 In de eerste plaats strekt deze bepaling ertoe de informatieverstrekking aan de beleggers te garanderen over de verrichtingen van het openbaar startersfonds die een hoog risico op belangenconflicten inhouden. Op die manier wil zij ervoor zorgen dat de verrichtingen waarbij bepaalde, in het besluit opgesomde personen die een nauwe band hebben met het openbaar startersfonds (beheervennootschap, leiders van het openbaar startersfonds of de beheervennootschap, verbonden personen of instellingen voor collectieve belegging die door dezelfde beheervennootschap worden beheerd), rechtstreeks of onrechtstreeks als tegenpartij optreden, of waaruit die personen enig vermogensrechtelijk voordeel halen, in alle transparantie worden uitgevoerd zodat zij tegen marktconforme voorwaarden gebeuren. Elke verrichting die onder de toepassing van deze bepaling valt, moet in het jaarverslag worden verantwoord en door de commissaris-revisor worden toegelicht.

Die regeling geldt ook voor de verrichtingen waarbij verschillende compartimenten van het openbaar startersfonds betrokken zijn.

Bovendien wordt verduidelijkt dat die verrichtingen enkel zijn toegestaan als de in de artikelen 49 en 50 van de wet van 19 april 2014 bedoelde waardering door een onafhankelijke externe waarderingsdeskundige wordt uitgevoerd.

De verplichtingen van artikel 15, § 1, gelden niet voor bepaalde courante verrichtingen die in het besluit worden opgesomd, voor zover de commissaris in het jaarverslag een algemene rechtvaardiging en toelichting verstrekt, het bedrag van de betrokken verrichting niet hoger ligt dan 2 % van het totaal actief van het openbaar startersfonds en de verrichting tegen marktconforme voorwaarden wordt uitgevoerd.

De verwerving van of de inschrijving op de rechten van deelneming in het openbaar startersfonds is volledig vrijgesteld, voor zover de betrokken rechten van deelneming ingevolge een beslissing van de algemene vergadering zijn uitgegeven. De hier beschreven regeling kan dus worden toegepast bij een kapitaalverhoging met gebruikmaking van het toegestane kapitaal. HOOFDSTUK IV. - Openbaarmaking van gegevens en boekhouding Art. 16 Voor de opstelling van zijn jaarrekening, moet het openbaar startersfonds voldoen aan artikel 92, § 1 van het Wetboek van Vennootschappen. Zijn jaarrekening moet bij de Nationale Bank van België neergelegd worden.

Dit artikel bepaalt dat het openbaar startersfonds een afzonderlijke boekhouding moet voeren voor elk compartiment: elk compartiment vormt immers een afzonderlijk vermogen.

Art. 17 De openbare startersfondsen moeten een jaarverslag opstellen. Zij zijn daarentegen niet verplicht een halfjaarlijks verslag op te stellen : de deelnemers in een AICB waarvan de rechten van deelneming niet op een gereglementeerde markt zijn genoteerd, en die in jonge, eveneens niet-genoteerde ondernemingen belegt, zouden immers niet gebaat zijn bij bij een dergelijke verplichting. Door die vrijstelling kunnen ook de werkingskosten van de openbare startersfondsen worden gedrukt.

Deze bepaling verduidelijkt verder dat het door het openbaar startersfonds gepubliceerd jaarverslag ten minste de in Bijlage B bij het besluit vermelde gegevens moet bevatten. Ook de vereisten van de artikelen 60, 61 en 252 van de wet van 19 april 2014 (behalve de verplichting om een halfjaarlijks verslag op te stellen) en van het Wetboek van vennootschappen zullen van toepassing zijn.

Art. 18 Dit artikel bevat detailinformatie over de verplichting voor het openbaar startersfonds om een inventaris op te stellen. HOOFDSTUK V. - Beleggingsbeleid De bepalingen van dit hoofdstuk geven detailinformatie over de regels van het beleggingsbeleid die de openbare startersfondsen moeten naleven. Als zij compartimenten oprichten, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de starterscompartimenten en de overige compartimenten. Afdeling 1. - Toegelaten activa

A. Bepalingen van toepassing op de openbare startersfondsen zonder compartimenten en op de starterscompartimenten Art. 19 tot 21 Deze artikelen definiëren de activa waarin de openbare startersfondsen zonder compartimenten en de starterscompartimenten mogen beleggen. Het besluit beperkt zich ter zake tot een verwijzing naar de in artikel 145/26, § 2, derde lid, van het Wetboek op de inkomstenbelastingen bedoelde activa, namelijk: - de aandelen of rechten van deelneming in vennootschappen als bedoeld in artikel 145/26, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, die worden uitgegeven naar aanleiding van de oprichting van een dergelijke vennootschap of een kapitaalverhoging binnen vier jaar na de oprichting ervan, en die volledig worden volstort; en - de liquide middelen op een rekening in euro of in een munt van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bij een kredietinstelling die is vergund en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Artikel 21 verduidelijkt dat het openbaar startersfonds zich, in verband met de samenstelling en het beheer van zijn portefeuille, moet conformeren aan de bepalingen van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

B. Bepalingen van toepassing op de compartimenten die geen starterscompartimenten zijn Art. 22 tot 24 Deze bepalingen zijn uitsluitend van toepassing op de compartimenten die geen starterscompartimenten zijn. Die compartimenten strekken er niet toe hun deelnemers de mogelijkheid te bieden om in aanmerking te komen voor de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde belastingvermindering: zij zijn dus niet aan dezelfde regels van het beleggingsbeleid onderworpen als de starterscompartimenten.

Ook de categorieën van activa waarin die compartimenten mogen beleggen, beperken zich niet tot aandelen, maar omvatten ook de effecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 31°, a) en b), van de wet van 2 augustus 2002 (aandelen en obligaties), de opties en alle andere waardepapieren die het recht verlenen om effecten te verwerven of te vervreemden, alsook alle kredietvormen. Er wordt echter verduidelijkt dat de compartimenten die geen starterscompartimenten zijn, enkel in niet-genoteerde vennootschappen mogen beleggen; er wordt voorzien in een overgangsperidoe van twaalf maanden bij toelating van een vennootschap tot de notering na de belegging.

Bovendien mag maximaal 30 % van de activa van het betrokken compartiment worden belegd in categorieën van activa die openstaan voor instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG, met uitzondering van derivaten.

Die regels sluiten nauw aan bij de regels die gelden voor openbare privaks. Afdeling 2. - Risicospreiding

Art. 25 Dit artikel strekt ertoe de spreiding van de door de openbare startersfondsen uitgevoerde beleggingen te garanderen.

Artikel 25 bevat een algemene definitie van de spreidingsverplichting.

Bovendien wordt verduidelijkt dat de openbare startersfondsen de spreidingscriteria die zij hanteren, in hun statuten moeten omschrijven. De statuten moeten in het bijzonder het maximumpercentage verduidelijken van het statutair actief dat de risicopositie van het openbaar startersfonds of van een van zijn compartimenten op eenzelfde tegenpartij mag vertegenwoordigen.

Het openbaar startersfonds bepaalt zelf de regels die het ter zake wenst na te leven, onder voorbehoud van de naleving van de algemene spreidingsverplichting.

De gehanteerde criteria zullen in de statuten en in het prospectus moeten worden opgenomen. Elk jaar zal het jaarverslag van het openbaar startersfonds moeten vermelden hoe de spreidingscriteria tijdens het betrokken boekjaar zijn toegepast. Dit betekent dat de aandeelhouders zullen moeten worden geïnformeerd over de eventuele niet-naleving van de spreidingscriteria alsook over de maatregelen die de raad van bestuur of de beheerder voornemens is te nemen om daaraan te verhelpen. HOOFDSTUK VII. - Andere verplichtingen en verbodsbepalingen Art. 26 Artikel 110, § 2, van de wet van 19 april 2014 stelt de kleinschalige beheerders van openbare startersfondsen vrij van de verplichting om een bewaarder aan te stellen. Dit artikel voert alternatieve maatregelen voor de aanstelling van een bewaarder in : zo wordt bepaald dat het openbaar startersfonds de deelnemingen die het houdt, in een centraal register moet vermelden, en dat het geen aandelen aan toonder of enige andere soortgelijke effecten mag houden.

Art. 27 Paragraaf 1 van dit artikel voert voor de openbare startersfondsen en, in voorkomend geval, voor hun beheervennootschap de verplichting in om alle nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen verleende belastingvermindering wordt verleend en behouden blijft. Het gaat om een middelenverbintenis. Deze bepaling moet worden gezien in samenhang met de verplichting van artikel 6 om een verzekeringsovereenkomst te sluiten.

Paragraaf 2 voert een zogenaamde "alarmbelprocedure" in, die van toepassing is als het openbaar startersfonds er niet in slaagt om zijn beleggingsportefeuille in overeenstemming te brengen met artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Deze procedure strekt ertoe de algemene vergadering van het openbaar startersfonds in staat te stellen zich uit te spreken over de door de raad van bestuur of de beheerder voorgestelde maatregelen om de portefeuille in overeenkomstelling te brengen met artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, of desgevallend om het openbaar startersfonds in vereffening te stellen.

Er moet worden genoteerd dat dit artikel uitsluitend van toepassing is op de openbare startersfondsen die geen compartimenten hebben, en op de starterscompartimenten.

Art. 28 tot 32 Deze bepalingen geven invulling aan het beginsel op grond waarvan de openbare startersfondsen geen gebruik mogen maken van hefboomfinanciering, ongeacht de gebruikte juridische procedure : uitgifte van andere effecten dan rechten van deelneming op naam, lening, stellen van zekerheden of geven van persoonlijke garanties, in welke vorm ook. Er wordt verduidelijkt dat deze bepaling er niet toe strekt te verhinderen dat de openbare startersfondsen in de door hen gesloten overeenkomsten verbintenissen inzake verklaringen en waarborgen (representations and warranties) aangaan.

In dezelfde geest is het ook verboden vanuit een ongedekte positie te verkopen en deel te nemen aan een vereniging voor vaste opneming (tenzij de betrokken verbintenissen enkel slaan op de financiële instrumenten die het openbaar startersfonds ingevolge de verrichting wenst te verwerven). Het openbaar startersfonds mag evenmin effectenleningen verstrekken of opnemen, of cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten.

Artikel 32 verduidelijkt dat de openbare startersfondsen geen aandeelhoudersrechten mogen bezitten in vennootschappen waar de aansprakelijkheid van de vennoten niet beperkt is tot hun inbreng.

Die verbodsbepalingen zijn gerechtvaardigd door het risiconiveau en het gebrek aan liquiditeit die kenmerkend zijn voor de specifieke categorie van activa waarin de openbare startersfondsen beleggen.

Art. 33 Krachtens artikel 244, §§ 1 en 2, van de wet van 19 april 2014 is het de openbare AICB's verboden om een deelneming te verwerven in een vennootschap op grond waarvan zij een invloed zouden kunnen uitoefenen op het beheer van die vennootschap ( § 1), en worden hun mogelijkheden om een aandeelhouderspact te sluiten, sterk beperkt ( § 2).

De Koning wordt gemachtigd om uitzonderingen op die regel in te voeren, om rekening te kunnen houden met de kenmerken van de activa waaruit de toegestane beleggingscategorieën zijn samengesteld.

Aangezien die regel weinig geschikt lijkt voor het marktsegment waarin de openbare startersfondsen actief zijn (jonge, niet-genoteerde ondernemingen), voorziet het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, op een aantal punten in een uitzondering daarop. Er wordt echter onderstreept dat het de openbare startersfondsen in elk geval verboden blijft om stemafspraken te maken (zich ertoe verbinden op een bepaalde manier te stemmen of om te stemmen conform de instructies van andere personen dan de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging). Het gaat daarbij om de toepassing van het beginsel op grond waarvan een instelling voor collectieve belegging in het belang van de deelnemers wordt beheerd of bestuurd.

Wat de in artikel 23, § 1, 2°, van het ontwerp bedoelde beleggingen betreft, is de regeling van artikel 244, §§ 1 en 2, van de wet van 19 april 2014 onverkort van toepassing.

Voor de private privaks is in een soortgelijke bepaling voorzien.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State over dit artikel wordt het volgende verduidelijkt. Indien de in artikel 244, §§ 1 en 2, van de wet van 19 april 2014 bedoelde concentratieregels en het aldaar bedoelde verbod om aandeelhoudersovereenkomsten te sluiten volledig op de openbare startersfondsen zouden worden toegepast, zouden deze hun activiteiten niet in goede omstandigheden kunnen verrichten: in tegenstelling tot wat het geval kan zijn voor een AICB die in genoteerde effecten belegt, is het immers in het belang van de deelnemers dat het openbaar startersfonds aanzienlijke posities kan nemen in de vennootschappen waarin zij belegt, en dat zij aandeelhoudersovereenkomsten kan sluiten. Dat is immers de gebruikelijke praktijk op de betrokken markt (jonge, niet-genoteerde ondernemingen), die wordt o.a. gekenmerkt door een lage liquiditeit.

Er is dus voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de machtiging aan de Koning als bedoeld in artikel 244, § 3, van de wet van 19 april 2014. In zoverre niet aan die voorwaarden is voldaan voor de beleggingen door de openbare startersfondsen in de categorieën van activa die toegankelijk zijn voor de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (zie artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het ontwerp), zal artikel 244, §§ 1 en 2, van de wet van 19 april 2014 volledig op hen van toepassing zijn. De door het ontwerp ingevoerde verschillende behandeling tussen de verschillende beleggingscategorieën is dus volledig verantwoord in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Art. 34 Dit artikel verduidelijkt dat de verplichte toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 250, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 niet geldt voor de openbare startersfondsen. Zoals onderstreept in de commentaar bij artikel 11 hierboven zou een dergelijke regel niet opportuun zijn. Om die reden verplicht het ontwerpbesluit de openbare startersfondsen - of, in voorkomend geval, hun compartimenten - om een beperkte duur te hebben.

Dit artikel bepaalt ter zake dat het openbaar startersfonds een gedetailleerd programma voor de ordelijke overdracht van zijn activa moet opstellen in het vooruitzicht van zijn vereffening. Als de duur van het openbaar startersfonds wordt verlengd met toepassing van artikel 11, moet een geactualiseerde versie van dat programma worden opgesteld en aan het einde van elk boekjaar aan de FSMA worden overgelegd.

Art. 35 Gelet op het specifieke fiscale stelsel voor de openbare startersfondsen legt dit artikel hun specifieke informatieverplichtingen op.

Het prospectus of het informatiedocument als bedoeld in artikel 18, § 1, k), van de wet van 16 juni 2006 moet een beschrijving bevatten van de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde regeling.

Daarnaast moeten die documenten op een prominente plaats een vermelding bevatten die duidelijk aangeeft wat de gevolgen voor de beleggers zijn van de niet-naleving van de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde beleggingsverplichtingen.

Het is inderdaad belangrijk dat de deelnemers van het openbaar startersfonds zich bewust zijn van het feit dat de verlening en het behoud van het belastingvoordeel met name afhangt van het beheer binnen het openbaar startersfonds.

Bij de oprichting, binnen een openbaar startersfonds, van compartimenten die geen starterscompartimenten zijn, bevat voornoemd prospectus of informatiedocument op een prominente plaats de vermelding dat de betrokken rechten van deelneming geen recht gegeven op de belastingvermindering als bedoeld in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Diezelfde informatie moet ook worden opgenomen in alle berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een aanbod dan wel zo'n aanbod aankondigen.

Art. 36 Dit artikel verduidelijkt de voor de openbare startersfondsen geldende verplichtingen inzake resultaatuitkering.

TITEL III. - Bepalingen van toepassing op de private startersprivaks Art. 37 en 38 Deze titel bevat bepalingen die specifiek van toepassing zijn op de private startersprivaks. Zoals eerder onderstreept zijn de private startersprivaks een specifieke categorie van de private privaks. Net als bij de openbare startersfondsen kunnen de inschrijvers op de rechten van deelneming in de private startersprivaks, voor zover de toepasselijke fiscale bepalingen worden nageleefd, in aanmerking komen voor de belastingvermindering als bedoeld in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Op de effecten van private startersprivaks mag enkel worden ingeschreven door private beleggers en de effecten mogen niet aan het publiek worden aangeboden. De volgende beleggers worden als private beleggers beschouwd in de zin van het besluit : de beleggers die voor eigen rekening ingaan of zijn ingegaan op (a) een aanbieding van effecten die een totale tegenwaarde van ten minste 100.000 euro per belegger en per categorie van effecten vereist, of (b) een aanbieding van effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100.000 euro. De definitie sluit dus nauw aan bij de definitie uit het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak.

De private startersprivaks zijn cumulatief onderworpen aan de bepalingen van de wet van 19 april 2014, van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 en van deze titel. Wat de wet van 19 april 2014 betreft, dienen de volgende twee belangrijke verduidelijkingen te worden geformuleerd : 1° de beheerders van de private startersprivaks kunnen, voor zover de waarde van de door hen beheerde portefeuille minder bedraagt dan het plafond van 100.000.000 euro (als wel hefboomfinanciering wordt gebruikt) of 500.000.000 euro (als geen hefboomfinancering wordt gebruikt) als bedoeld in artikel 106 van de wet van 19 april 2014, in aanmerking komen voor de geldende regeling voor de beheerders van kleinschalige AICB's. Er wordt aan herinnerd dat die beheerders niet zijn onderworpen aan de regeling die voortvloeit uit de AIMF-richtlijn, maar enkel aan de verplichting tot kennisgeving aan de FSMA; 2° indien de private startersprivak onder de toepassing valt van artikel 281 van de wet van 19 april 2014, zal zij aan geen enkele bepaling van het statuut dat uit de AIFM-richtlijn voortvloeit (inclusief, in voorkomend geval, de geldende regeling voor kleinschalige beheerders), zijn onderworpen. Net als de overige private privaks zijn de private startersbevaks niet aan het toezicht van de FSMA onderworpen. Toch geldt voor hen de verplichting om zich bij de FOD Financiën te laten inschrijven.

Art. 39 Net als de openbare startersfondsen is het de private startersprivaks toegestaan compartimenten op te richten. Een private startersprivak mag de inschrijving van een compartiment dat geen starterscompartiment is, echter enkel vragen als zij op dat moment minstens één starterscompartiment heeft.

Elk compartiment moet individueel bij de FOD Financiën worden ingeschreven. Het ontwerpbesluit verduidelijkt dat de artikelen 3 en 10, § 2, van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 over respectievelijk de inschrijving en de schrapping van overeenkomstige toepassing zijn op elk compartiment.

Er wordt verduidelijkt dat, wanneer verschillende compartimenten worden opgericht, de boekhouding van elk compartiment afzonderlijk moet worden gevoerd.

Art. 40 Artikel 15 van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 verduidelijkt dat de private privaks met betrekking tot hun activa geen overeenkomsten houdende eigendomsoverdracht mogen sluiten met andere instellingen voor collectieve belegging waarvan het beheer door dezelfde persoon wordt waargenomen.

Artikel 40 van het ontwerpbesluit bepaalt dat die bepaling niet van toepassing is op de private startersprivaks.

Ter zake wordt onderstreept dat het ontwerp een regeling invoert om het risico te dekken dat er zich belangenconflicten voordoen wanneer verrichtingen worden uitgevoerd tussen de privak en een andere instelling voor collectieve belegging waarvan de portefeuille door dezelfde persoon wordt beheerd, of tussen twee compartimenten van de private startersprivak. Bij de uitwerking van die regeling is een soortgelijke benadering gehanteerd als voor de openbare startersfondsen.

Art. 41 Dit artikel verklaart vier bepalingen die eigen zijn aan het statuut van de openbare startersfondsen van toepassing op de private startersprivaks of, wanneer compartimenten worden opgericht, op de starterscompartimenten. Het gaat daarbij om de artikelen 20, 21, 27 en 36. De artikelen 20 en 21 verwijzen naar de regeling van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.Artikel 27 legt de private startersprivak of, in voorkomend geval, de beheervennootschap de verplichting op om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de verlening en het behoud van de belastingvermindering te garanderen.

Artikel 36 legt een uitkeringsverplichting op.

TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen Art. 42 Deze bepaling brengt artikel 12, § 1, eerste lid, b) en c), van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 in overeenstemming met de definitie van "private belegger" en trekt de daar vermelde drempel van 50.000 euro op tot 100.000 euro. Die wijziging was immers niet doorgevoerd bij de goedkeuring van het koninklijk besluit van 26 september 2013 tot wijziging, met het oog op de omzetting van de Richtlijnen 2010/73/EU en 2010/78/EU, van het koninklijk besluit van 26 september 2006 tot uitbreiding van het begrip gekwalificeerde belegger en het begrip institutionele of professionele belegger, van het koninklijk besluit van 27 april 2007 op de openbare overnamebiedingen, van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten en van het koninklijk besluit van 14 november 2007 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt.

Artikel 44 bepaalt dat de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaande private privaks hun inschrijving behouden ondanks de door dit artikel aangebrachte wijzigingen.

TITEL V. - Uitvoering Art. 43 Dit artikel verduidelijkt welke ministers belast zijn met de uitvoering van dit besluit.

Wir haben die Ehre, Sire, die ehrerbietigen und getreuen Diener Eurer Majestät zu sein.

De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Middenstand en KMO's, W. BORSUS

Advies 60.829/2 van 8 februari 2017 over een ontwerp van koninklijk besluit "met betrekking tot de openbare startersfondsen en de private startersprivaks" Op 11 januari 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit "met betrekking tot de openbare startersfondsen en de private startersprivaks" .

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 8 februari 2017. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Wanda Vogel, staatsraden, Marianne Dony, assessor, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pauline Lagasse, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 8 februari 2017.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. Artikel 34 van het ontwerp wordt uitgevaardigd op grond van artikel 250, tweede lid, van de wet van 19 april 2014 "betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders" (hierna : "de wet van 19 april 2014").Bijgevolg behoort dat artikel eveneens vermeld te worden in het tweede lid van de aanhef.

Zoals de gemachtigde van de minister heeft bevestigd, ontleent artikel 42 van het ontwerp zijn rechtsgrond overigens aan artikel 5, § 3, van de wet van 19 april 2014. Bijgevolg dient ook deze laatste bepaling vermeld te worden in het tweede lid van de aanhef. 2. Aangezien artikel 42 van het ontwerp wijzigingen aanbrengt in het koninklijk besluit van 23 mei 2007 "met betrekking tot de private privak", behoort dat besluit vermeld te worden in een nieuw derde lid van de aanhef (1). Dispositief Artikel 2 De definities in artikel 2, 6° ("niet-genoteerde vennootschap") en 8° ("de FSMA"), worden reeds gegeven in artikel 3, 40° (2) en 69°, van de wet van 19 april 2014.

Die definities zijn dus dubbelop en moeten worden weggelaten.

Artikelen 4 en 13 De auditeur-rapporteur heeft aan de gemachtigde van de minister de volgende vraag gesteld : "Alors que les articles 4 et 13 du projet s'inspirent manifestement des articles 3 et 9 de l'AR du 10 juillet 2016, pourquoi l'article 208 de la loi du 19 avril 2014 n'est-il pas visé aux articles 4, § 1er, alinéa 2, 6°, et 13 du projet ?". Het antwoord luidt : "L'article 208 de la loi du 19 avril 2014 est rendu inapplicable aux gestionnaires de petite taille (i.e. dont les actifs gérés sont inférieurs à 500 000 000 EUR) dont les activités consistent à gérer un ou plusieurs fonds starters publics (voir l'article 180 de la loi du 19 avril 2014, tel que modifié par la loi du 18 décembre 2016).

Considérant le marché sur lequel les fonds starter publics seront actifs (très jeunes entreprises et start-up), il est particulièrement improbable que cette limite soit un jour dépassée par un gestionnaire de fonds starter public. Si tel devait toutefois être le cas, l'article 208 de la loi du 19 avril 2014 serait toutefois applicable en vertu de la loi, nonobstant le fait que l'arrêté n'y fait pas référence. Il est apparu préférable de ne pas mentionner ce cas improbable dans l'arrêté, pour des raisons de lisibilité et de clarté du cadre légal".

Het verdient aanbeveling om deze toelichting over te nemen in de commentaar bij die bepalingen.

Artikel 4 1. Bij artikel 4 wordt de procedure voor de vergunningsaanvraag door openbare startersfondsen ingevoerd. Het begrip "openbaar startersfonds" wordt gedfinieerd in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, waarvan paragraaf 2 luidt als volgt : "Het in § 1, eerste lid, c, bedoelde openbaar startersfonds en de in § 1, eerste lid, c, bedoelde private startersprivak zijn beleggings-vennootschappen met een vast aantal rechten van deelneming, respectievelijk opgenomen op de lijst van openbare startersfondsen opgesteld door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, en de lijst van private startersprivaks opgesteld door de Federale Overheidsdienst Financiën (...)." Zoals vermeld wordt in artikel 1, tweede lid, van het ontwerp, zijn op het openbaar startersfonds dus de artikelen 195 tot 215 van de wet van 19 april 2014 van toepassing.

Overeenkomstig artikel 201 van die wet geldt voor beleggingsvennootschappen met vast kapitaal een inschrijvingsplicht, hetgeen inzonderheid impliceert dat ze over een vergunning als beleggingsvennootschap moeten beschikken waarvan de voorwaarden bepaald worden in de artikelen 205 tot 211 van de wet van 19 april 2014.

Het koninklijk besluit van 10 juli 2016 "met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven' voorziet, ter uitvoering van die bepalingen, in een "inschrijvingsprocedure", en niet in een "vergunningsprocedure", voor de beleggingsvennootschappen met vast kapitaal waarop het betrekking heeft.

Deze kwestie moet worden verduidelijkt teneinde ervoor te zorgen dat de bij de wet bepaalde procedures in acht genomen worden.

Hoe dan ook behoort in het gehele ontwerp een uniforme terminologie gebezigd te worden. 2. In artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, van het ontwerp wordt voorgeschreven dat het dossier van de vergunningsaanvraag "een gedetailleerde beschrijving van het vooropgestelde beleggingsbeleid van het openbaar startersfonds" dient te bevatten, en worden verschillende elementen van die beschrijving opgesomd. In artikel 4, § 1, tweede lid, 1°, van het ontwerp wordt echter reeds bepaald dat het dossier van de vergunningsaanvraag een kopie van de statuten van het openbaar startersfonds moet bevatten. Overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van het ontwerp moeten die statuten op zijn minst de in bijlage A bij het ontwerp vermelde gegevens bevatten. Die bijlage schrijft evenwel onder meer een "gedetailleerde beschrijving van het beleggingsbeleid" voor.

Het zou bijgevolg beter zijn : - ofwel artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, van het ontwerp weg te laten en in bijlage A te preciseren welke gegevens minstens moeten worden vermeld met betrekking tot het beleggingsbeleid van het openbaar startersfonds; - ofwel, indien het niet de bedoeling is van de steller van het ontwerp dat alle gegevens vermeld in artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, in de statuten opgenomen worden, in bijlage A een andere formulering te gebruiken dan "gedetailleerde beschrijving van het beleggingsbeleid".

Artikel 5 Artikel 5, § 1, 1°, van het ontwerp bepaalt dat, indien het minimumbedrag aan zijn eigen vermogen niet gehaald zou worden binnen twaalf maanden na het verkrijgen van de vergunning artikel 359, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 19 april 2014 van toepassing is. Die bepaling luidt als volgt : "De FSMA trekt de aan een beheerder verleende vergunning als bedoeld in artikel 11 in indien deze : 1° binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik maakt van de vergunning, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik te zullen maken van de vergunning, of zijn werkzaamheden gedurende meer dan zes maanden heeft gestaakt". Het geval bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, van het ontwerp stemt niet overeen met het geval bedoeld in artikel 359, § 1, eerste lid, 1°, van de wet, welke bepaling dus niet van toepassing kan zijn.

De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat het ontwerp behoort te worden herzien teneinde niet te voorzien in de regeling bedoeld in artikel 359, § 1, eerste lid, 1°, maar in een regeling tot intrekking van de "vergunning" van het openbaar startersfonds.

Artikel 7 De woorden "artikel 359 en volgende van de wet", in het derde lid, geven niet nauwkeurig aan naar welke artikelen aldus wordt verwezen.

De woorden "en volgende" moeten dus worden vervangen door de nummers van de betreffende artikelen.

Artikel 9 Het tweede lid is een loutere herhaling van de regels die reeds vervat zijn in artikel 213 van de wet van 19 april 2014.

Bepalingen die enkel een hogere rechtsnorm in herinnering brengen door die over te nemen of te parafraseren, horen in beginsel niet thuis in een uitvoeringsregeling, onder meer omdat daardoor onduidelijkheid dreigt te ontstaan omtrent de juridische aard van de overgenomen bepalingen en aldus verkeerdelijk de indruk wordt gewekt dat de overgenomen regels kunnen worden gewijzigd door de overheid die de regels overneemt (3).

Het tweede lid moet bijgevolg vervallen.

Artikel 15 1. Paragraaf 1 bevat twee bepalingen onder "5° ".Het ontwerp behoort te worden herzien teneinde te zorgen voor een ononderbroken oplopende nummering. 2. Met de vermelding, in artikel 15, § 2, tweede lid, 2° en 3°, van de woorden "de in het vorige lid bedoelde verrichtingen" wordt voorbijgegaan aan het feit dat artikel 15, § 2, slechts twee leden omvat en dat de "verrichtingen" in kwestie gedefinieerd worden in het tweede lid. Het zou duidelijker zijn om van artikel 15, § 2, tweede lid, een paragraaf 3 te maken, de nummering 1°, 2°, 3° (na de woorden "voor zover") te vervangen door een onderverdeling in a), b), c), en om in 2°, dat b) wordt, en in 3°, dat c) wordt, telkens de woorden "de in het vorige lid bedoelde verrichtingen" te vervangen door de woorden "de verrichtingen bedoeld in de bepalingen onder 1° en 2° " (indien zulks wel degelijk de bedoeling is).

Artikel 17 Krachtens artikel 251, tweede lid, van de wet van 19 april 2014 kan de Koning inzonderheid artikel 252 niet-toepasselijk verklaren op de openbare startersfondsen, maar daarbij wordt gepreciseerd dat "bij het vaststellen van die uitzonderingen (...) terdege rekening (wordt) gehouden met de belangen van de deelnemers".

Het verdient derhalve aanbeveling om in het verslag aan de Koning te preciseren in welk opzicht bij artikel 17 van het ontwerp terdege rekening gehouden wordt met de belangen van de deelnemers.

Titel II, hoofdstuk VII - Verplichtingen en verbodsbepalingen Artikel 237 van de wet van 19 april 2014 luidt als volgt : "Onverminderd artikel 183, tweede lid, bepaalt de Koning, bij besluit genomen op advies van de FSMA, welke verplichtingen en verbodsbepalingen gelden voor de AICB's, gelet op de categorie van toegelaten beleggingen waarvoor zij hebben geopteerd (...)" (eigen cursivering).

Deze bepaling vormt de rechtsgrond van verscheidene bepalingen van het ontwerp (zoals artikel 25 bijvoorbeeld). Hoofdstuk VII (artikelen 26 tot 35) omvat slechts een aantal van die bepalingen.

Het opschrift "Verplichtingen en verbodsbepalingen" is dus misleidend in zoverre het betrekking lijkt te hebben op alle bepalingen die ter uitvoering van artikel 237 van de wet van 19 april 2014 worden vastgesteld, terwijl dat niet het geval is.

Het opschrift van dit hoofdstuk dient derhalve te worden herzien.

Artikel 33 1. Deze bepaling wordt uitgevaardigd ter uitvoering van artikel 244, § 3, van de wet van 19 april 2014, welke bepaling als volgt luidt : "De Koning kan, bij besluit genomen op advies van de FSMA, voorzien in uitzonderingen op de eerste en tweede paragraaf voor de AICB's die hebben geopteerd voor de in artikel 183, eerste lid, 3°, 4°, 5° en 6°, bedoelde categorieën van toegelaten beleggingen, om rekening te houden met de kenmerken van de activa waaruit de voornoemde categorieën van toegelaten beleggingen zijn samengesteld" De uitzonderingen waarin de Koning voorziet, moeten dus worden gerechtvaardigd op basis van de kenmerken van de activa waaruit de toegelaten beleggingen zijn samengesteld. In casu staat in het verslag aan de Koning dat de uitzondering bepaald bij artikel 33 van het ontwerp haar rechtvaardiging vindt in het feit dat de regel waarin artikel 244, §§ 1 en 2, voorziet en waarvan wordt afgeweken, "weinig geschikt lijkt voor het marktsegment".

Dat is een erg beknopte toelichting.

De steller van het ontwerp wordt dan ook verzocht te preciseren in welk opzicht die bepaling weinig geschikt is voor het marktsegment, om aan te tonen dat artikel 244, § 3, wordt nageleefd. 2. De steller van het ontwerp moet in het verslag aan de Koning ook de verschillende behandeling die geldt voor de beleggingen vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, van het ontwerp, kunnen rechtvaardigen in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Artikel 36 De woorden "artikel 617 en volgende van het Wetboek van Vennootschappen", in paragraaf 3, geven niet nauwkeurig aan naar welke artikelen aldus wordt verwezen.

De woorden "en volgende" moeten dus worden vervangen door de nummers van de betreffende artikelen.

Artikel 43 1. De ministers die belast worden met de uitvoering van het besluit moeten dezelfde zijn als de ministers die het besluit voordragen (4). Het verdient derhalve aanbeveling om de uitvoeringsbepaling aan te vullen door daarin eveneens melding te maken van de minister bevoegd voor Economie en Consumenten, alsook van de minister bevoegd voor Middenstand en KMO's. 2. Aangezien dit artikel de uitvoeringsbepaling vormt, dient het aan het einde van het ontwerp te komen, na het huidige artikel 44 (5). Artikel 44 Deze bepaling hoort niet thuis in titel V ("Uitvoering").

Aangezien dat artikel een overgangsmaatregel bevat, behoort het opgenomen te worden in titel IV, die derhalve het opschrift "Wijzigings- en overgangsbepalingen" dient te krijgen.

Bijlage A 1. Zoals in de commentaar bij artikel 9 van het ontwerp wordt opgemerkt, komt de lijst in bijlage A bij het besluit, waarin wordt vastgesteld welke gegevens in de statuten van de privak moeten worden opgenomen, bovenop de inlichtingen waarin artikel 69 van het Wetboek van vennootschappen reeds voorziet. In die bepaling wordt echter inzonderheid het volgende voorgeschreven: "Het uittreksel uit de oprichtingsakte van vennootschappen, met uitzondering van de economische samenwerkingsverbanden, bevat : 1° de rechtsvorm van de vennootschap en haar naam;in het geval van een coöperatieve vennootschap, of zij met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid is; in het geval omschreven in boek X moeten deze vermeldingen worden gevolgd door de woorden "met een sociaal oogmerk"; 2° de nauwkeurige aanduiding van de zetel van de vennootschap; (...) 12° de plaats, de dag en het uur van de jaarvergadering van de vennoten, alsook de voorwaarden voor de toelating tot de vergadering en voor de uitoefening van het stemrecht. (...)".

Het eerste en het tweede streepje van bijlage A, waarin wordt voorgeschreven dat de statuten de naam, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel van het openbaar startersfonds vermelden, nemen bijgevolg louter een hogere norm over, wat rechtsonzekerheid doet ontstaan. Zo ook wordt in het zestiende streepje van bijlage A nodeloos vermeld dat de plaats, de dag en het uur van de algemene vergadering alsook de wijze waarop het stemrecht wordt uitgeoefend in de statuten moeten worden opgenomen.

Het dispositief moet dienovereenkomstig worden herzien. 2. Artikel 453 van het Wetboek van vennootschappen, dat betrekking heeft op de naamloze vennootschappen, alsook op de commanditaire vennootschappen op aandelen krachtens artikel 657 van het Wetboek van vennootschappen, luidt als volgt : "Naast de gegevens opgenomen in het uittreksel bestemd voor bekendmaking overeenkomstig artikel 69, worden in de vennootschapsakte de volgende gegevens vermeld : (...) 2° de regeling, voor zover deze niet uit de wet voortvloeit, van het aantal en de wijze van benoeming van de leden van de organen die belast zijn met het bestuur en, in voorkomend geval, het dagelijks bestuur, de vertegenwoordiging tegenover derden en de controle op de vennootschap, alsmede de verdeling van de bevoegdheden tussen die organen; (...)".

Bijgevolg is ook het dertiende streepje van bijlage A overbodig in zoverre het voorschrijft dat de samenstelling van de raad van bestuur in de statuten van het openbaar startersfonds wordt opgenomen.

De tekst van bijlage A moet op basis daarvan worden herzien. 3. Gelet op de bedoeling om in bijlage A alle informatie te vermelden die minstens in de statuten opgenomen moet worden, lijkt het ter wille van de duidelijkheid nuttig dat er in die bijlage eveneens aan herinnerd zou worden dat de relevante bepalingen van het Wetboek van vennootschappen, alsook de artikelen 10, 11, 12 en 23, § 1, tweede lid, van het ontwerp, in acht genomen dienen te worden. De griffier, A.-C. Van Geersdaele De voorzitter, P. Vandernoot _______ Nota's (1) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbevelingen 29 tot 30. (2) Overigens moet worden opgemerkt dat de definitie van "niet-genoteerde vennootschap", in artikel 2, 6°, van het ontwerp, verschilt van de definitie die gegeven wordt in artikel 3, 40°, van de wet van 19 april 2014, en bijgevolg die laatstgenoemde bepaling schendt.Artikel 2, 6°, van het ontwerp luidt namelijk als volgt : "niet-genoteerde vennootschap : een vennootschap waarvan de aandelen noch zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, noch worden verhandeld op een MTF", terwijl in artikel 3, 40°, van de wet van 19 april 2014, onder de verwijzing naar de niet-verhandeling op een MTF, het volgende wordt bepaald: "niet-genoteerde vennootschap : een vennootschap die haar statutaire zetel in de Europese economische ruimte heeft en waarvan de aandelen niet tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zijn toegelaten". (3) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 80. (4) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 166. (5) Ibid., aanbeveling 168.

5 MAART 2017. - Koninklijk besluit met betrekking tot de openbare startersfondsen en de private startersprivaks FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, de artikelen 5, § 3, 183, tweede lid, 196/1, § 1, 212, 236, tweede lid, 237, 244, § 3, 250, tweede lid, 252, § 3, derde lid, 253, 299, derde lid, 301, 303 en 304, § 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 maart 2016;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 17 maart 2016;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 4 mei 2016;

Gelet op advies 60.829/2 van de Raad van State, gegeven op 8 februari 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, de Minister van Economie en Consumenten en de Minister van Middenstand en KMO's, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de openbare startersfondsen en op de private startersprivaks.

Het openbaar startersfonds is een openbare beleggingsvennootschap met een vast aantal rechten van deelneming, als bedoeld in artikel 195 van de wet van 19 april 2014, die belegt in de beleggingscategorieën als bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 19 april 2014, en die wordt geviseerd in artikel 145/26, § 1, eerste lid, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

De private startersprivak is een private privak als bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 die als private startersprivak is ingeschreven bij de FOD Financiën, en die wordt geviseerd in artikel 145/26, § 1, eerste lid, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet van 16 juni 2006: de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt;2° de wet van 19 april 2014: de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;3° het koninklijk besluit van 23 mei 2007 : het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak;4° starterscompartiment: een compartiment in verband waarmee, bij de inschrijving ervan, het openbaar startersfonds of de private startersprivak heeft aangegeven voornemens te zijn zich aan de artikelen 20 en 21 te conformeren;5° genoteerde vennootschap : een vennootschap waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, of worden verhandeld op een MTF;6° niet-genoteerde vennootschap: een vennootschap waarvan de aandelen noch zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, noch worden verhandeld op een MTF; 7° private beleggers: beleggers die de volgende aanbiedingen van door een privaat startersfonds uitgegeven effecten, voor eigen rekening, aanvaarden of hebben aanvaard : a) de aanbiedingen die een tegenwaarde vereisen van ten minste 100.000 euro per belegger en per categorie van effecten; b) de aanbiedingen van effecten met een nominale waarde per eenheid van ten minste 100.000 euro.

TITEL II. - Bepalingen van toepassing op de openbare startersfondsen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Art. 3.Deze titel bevat de regeling die van toepassing is op de openbare startersfondsen. HOOFDSTUK II. - Inschrijvingsvoorwaarden Afdeling 1. - Inschrijvingsaanvraag

Art. 4.§ 1. Het openbaar startersfonds moet een inschrijvingsaanvraag indienen bij de FSMA. Onverminderd de bepalingen van de wet van 19 april 2014, wordt bij de inschrijvingsaanvraag een dossier gevoegd met de volgende informatie: 1° een kopie van de statuten van het openbaar startersfonds (in voorkomend geval, in ontwerpvorm) alsook, in voorkomend geval, van de statuten van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;2° de lijst van de personen met wie het openbaar startersfonds is verbonden of met wie een deelnemingsverhouding bestaat, en de aandeelhoudersovereenkomsten die de deelnemers van het openbaar startersfonds, in voorkomend geval, hebben gesloten;3° de samenstelling van de vennootschapsorganen van het openbaar startersfonds en van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar starterfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;4° de opgave van de identiteit van de commissaris(sen) van het openbaar startersfonds;5° de opgave van de identiteit van de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité, personen belast met het dagelijks bestuur en effectieve leiders van het openbaar startersfonds, en de elementen waaruit blijkt dat aan de artikelen 206 en 207 van de wet van 19 april 2014 is voldaan, waarbij met name een curriculum vitae en een recent uittreksel uit het strafregister worden overgelegd;6° de identificatie van de beheervennootschap of de elementen waaruit blijkt dat het openbaar startersfonds en de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, voldoen aan de artikelen 25 tot 32 en 209 van de wet van 19 april 2014;7° een beschrijving van de administratieve, boekhoudkundige, financiële en technische organisatie van het openbaar startersfonds en, in voorkomend geval, van de beheervennootschap, in het licht van de werkzaamheden die het openbaar startersfonds voornemens is te verrichten;8° de door het openbaar startersfonds of de beheervennootschap gemaakte keuze in verband met de wijze waarop de beheertaken zullen worden uitgeoefend;9° een gedetailleerde beschrijving van het vooropgestelde beleggingsbeleid van het openbaar startersfonds, met daarin minimaal : a) de beschrijving van de doelstellingen van het openbaar startersfonds op het vlak van zijn beleggingsbeleid;b) de beschrijving van de sectoren en de kenmerken van de vennootschappen waarin het openbaar startersfonds voornemens is te beleggen, die de beleggingscriteria vormen die door het openbaar startersfonds in het kader van zijn beleggingsbeleid worden gehanteerd;c) het beleid van het openbaar startersfonds inzake het houden van liquide middelen ;d) de geplande samenstelling van de portefeuille en een programma dat ertoe strekt om de beleggingen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.In dat kader verduidelijkt het openbaar startersfonds zijn minimum beleggingsbudget; dat budget moet het openbaar startersfonds minstens in staat stellen om zijn oorspronkelijke beleggingsobjectieven te verwezenlijken; e) het bedrag dat het openbaar startersfonds voornemens is op te halen in het kader van zijn eerste openbare bod.Dat bedrag moet het fonds in staat stellen voornoemd minimum beleggingsbudget rond te krijgen; f) een inventaris van de activa die de vennootschap desgevallend al in bezit heeft, en van alle andere relevante activa;g) een plan met detailinformatie over de vooropgestelde looptijd van de geplande beleggingen en een beschrijving van de eventuele contractuele bepalingen en overeenkomsten met het oog op de vereffening van de door het openbaar startersfonds gehouden posities;h) de criteria voor de spreiding van de beleggingsrisico's die het openbaar startersfonds voornemens is te hanteren;10° een kopie van de in artikel 6 bedoelde verzekeringsovereenkomst;11° elk ander element dat nodig is voor de beoordeling van de inschrijvingsaanvraag. § 2. Indien het openbaar startersfonds compartimenten heeft, moet het de FSMA om hun inschrijving vragen, vooraleer zij hun werkzaamheden aanvatten.

Het openbaar startersfonds verduidelijkt of het betrokken compartiment een starterscompartiment is; de ter zake gemaakte keuze is onherroepelijk.

De inschrijvingsaanvraag van elk compartiment bevat de in paragraaf 1, tweede lid, 9°, bedoelde informatie.

Art. 5.§ 1. Indien het eigen vermogen van het openbaar startersfonds, op het moment van de inschrijving, minder bedraagt dan het in artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, d) en e), bedoelde minimum beleggingsbudget, zijn de volgende specifieke bepalingen van toepassing: 1° uiterlijk 12 maanden na de verlening van de inschrijving moet het bedrag van het eigen vermogen van het openbaar startersfonds minstens overeenstemmen met het bedrag van het in artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, d) en e), bedoelde minimum beleggingsbudget.Indien niet aan die voorwaarde is voldaan, is artikel 359, § 2, eerste lid van de wet van 19 april 2014 van toepassing; 2° zolang het eigen vermogen minder bedraagt dan voornoemd bedrag, verduidelijken de uitgiftevoorwaarden van elke kapitaalverhoging dat de beleggers het bedrag van hun inschrijvingen, tegen aflevering van de rechten van deelneming in het fonds, pas dienen te storten op het moment waarop het bedrag van het eigen vermogen, verhoogd met het totaalbedrag van alle inschrijvingen samen, minstens evenveel bedraagt als het in artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, d) en e), bedoelde minimum beleggingsbudget;3° het openbaar startersfonds verwittigt de FSMA indien 12 maanden na de inschrijving het bedrag van het in artikel 4, § 1, tweede lid, 9°, d) en e), bedoelde minimum beleggingsbudget niet is bereikt. § 2. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de compartimenten.

Art. 6.Het openbaar startersfonds moet een verzekeringsovereenkomst sluiten ten behoeve van de deelnemers, die hen tenminste volledig dekt tegen het risico op terugname van de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde belastingvermindering.

Art. 7.Na het verkrijgen van zijn inschrijving deelt het openbaar startersfonds de FSMA onmiddellijk elke wijziging in de elementen van zijn inschrijvingsdossier mee.

Op basis van deze nieuwe elementen en van elke andere informatie waarvan zij kennis heeft, onderzoekt de FSMA of nog steeds aan de inschrijvingsvoorwaarden van het openbaar startersfonds is voldaan.

Indien de FSMA oordeelt dat, rekening houdend met deze nieuwe elementen, niet langer aan deze inschrijvingsvoorwaarden is voldaan, zijn de artikelen 359 tot 365 van de wet van 19 april 2014 van toepassing.

Art. 8.Het openbaar startersfonds kan, onder de bij de wet bepaalde voorwaarden, verschillende categorieën van rechten van deelneming creëren, waarbij elke categorie overeenstemt met een afzonderlijk deel, of compartiment, van zijn vermogen.

Het openbaar startersfonds mag de inschrijving van een compartiment dat geen starterscompartiment is, enkel vragen als het op dat moment minstens één starterscompartiment heeft. Afdeling 2. - Aanvaarding van de statuten

Art. 9.Onverminderd de pertinente bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en van dit besluit, bevatten de statuten ten minste de in Bijlage A vermelde gegevens.

Conform artikel 213 van de wet van 19 april 2014 moet elk ontwerp tot wijziging van de statuten van het openbaar startersfonds vooraf ter goedkeuring aan de FSMA worden voorgelegd. De FSMA geeft aan het openbaar startersfonds kennis van haar goedkeuring of weigering tot goedkeuring van de voorgestelde wijziging.

Art. 10.De statuten van het openbaar startersfonds verduidelijken dat het fonds geen inbrengen in natura mag ontvangen.

Zij verduidelijken ook dat niet mag worden afgeweken van het voorkeurrecht van de aandeelhouders.

Art. 11.§ 1. De statuten van het openbaar startersfonds verduidelijken dat het fonds voor een beperkte duur is opgericht, die niet meer dan 12 jaar mag bedragen. § 2. De statuten van het openbaar startersfonds kunnen ook bepalen dat de duur waarvoor het fonds is opgericht, voor een bepaalde duur kan worden verlengd bij beslissing van de algemene vergadering, die zich uitspreekt met inachtneming van de voor de wijziging van het maatschappelijk doel geldende voorwaarden inzake quorum en meerderheid, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de raad van bestuur moet vooraf in een bijzonder verslag verantwoorden waarom hij de verlenging van de duur van het openbaar startersfonds vraagt, waarbij hij verduidelijkt om welke redenen die verlenging in het belang van de deelnemers is;2° het in de bepaling onder 1° bedoelde bijzonder verslag moet worden onderzocht door de commissaris van het openbaar startersfonds, die zich uitspreekt over het realistische karakter van de hypotheses waarop het bijzonder verslag berust;3° aan het einde van elk boekjaar dat volgt op de oorspronkelijke vereffeningsdatum, verantwoordt de raad van bestuur het gevolgde beleid in het jaarverslag. § 3. De statuten verduidelijken dat een kapitaalverhoging enkel mag worden doorgevoerd tijdens de vier jaar voorafgaand aan de in paragraaf 1 of, in voorkomend geval, in paragraaf 2 bedoelde vervaldatum, voor zover de inschrijvers op de kapitaalverhoging er vóór hun inschrijving schriftelijk van op de hoogte zijn gebracht dat zij niet in aanmerking komen voor de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde belastingvermindering. § 4. Indien het openbaar startersfonds verschillende compartimenten heeft, is dit artikel uitsluitend van toepassing op die compartimenten en niet op het openbaar startersfonds zelf.

Art. 12.De statuten verduidelijken dat de uitkering in natura van de activa van het openbaar startersfonds aan de deelnemers onder geen enkel beding is toegestaan. HOOFDSTUK III. - Werking Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 13.Bij de openbare startersfondsen die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen hebben aangenomen en die geen beheervennootschap hebben aangesteld, voldoet, in functie van de gekozen beleidsstructuur, de zaakvoerder-rechtspersoon of het openbaar startersfonds zelf aan de artikelen 25 tot 32 en 209 van de wet van 19 april 2014.

De leden van het wettelijk bestuursorgaan van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, de personen belast met de effectieve leiding, en de verantwoordelijken voor de onafhankelijke controlefuncties, voldoen aan de artikelen 206 en 207 van de wet van 19 april 2014. Afdeling 2. - Vergoedingen, provisies en kosten

Art. 14.§ 1. De vaste vergoeding van (a) de beheervennootschap, (b) de bestuurders, de zaakvoerders, de leden van het directiecomité, de personen belast met het dagelijks bestuur of de effectieve leiders van de beheervennootschap of van het openbaar startersfonds en (c) de bestuurders van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, mag niet worden vastgesteld in functie van de door het openbaar startersfonds uitgevoerde verrichtingen en transacties.

Aan de in het eerste lid bedoelde personen kan een variabele vergoeding worden toegekend, voor zover (a) de criteria voor de toekenning van de variabele vergoeding of van het deel van de variabele vergoeding dat afhankelijk is van de resultaten, uitsluitend betrekking hebben op het nettoresultaat van het openbaar startersfonds, met uitsluiting van de niet-gerealiseerde meerwaarden, en (b) geen enkele vergoeding wordt toegekend in functie van een specifieke verrichting of transactie van het openbaar startersfonds of zijn dochtervennootschappen. § 2. In het jaarverslag wordt afzonderlijk melding gemaakt van de vergoedingen, ongeacht hun vorm, die werden toegekend aan de beheervennootschap, aan de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité en personen belast met het dagelijks bestuur van (a) de beheervennootschap en (b) het openbaar startersfonds, alsook aan de bestuurders van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen. § 3. In het jaarverslag worden tevens alle provisies, rechten en kosten verantwoord die het openbaar startersfonds draagt bij verrichtingen die betrekking hebben op 1° financiële instrumenten uitgegeven door (a) de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, of (b) een vennootschap waarmee het openbaar startersfonds, de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, of de bestuurders, zaakvoerders, effectieve leiders of personen belast met het dagelijks bestuur van het openbaar startersfonds, de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen of de beheervennootschap, zijn verbonden;2° rechten van deelneming in enige andere instelling voor collectieve belegging, die rechtstreeks of onrechtstreeks door de beheervennootschap of andere in de bepaling onder 1° vermelde personen wordt beheerd. Afdeling 3. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 15.§ 1. Verrichtingen voor rekening van het openbaar startersfonds of van een van zijn dochtervennootschappen, dienen in het jaarverslag te worden verantwoord, inzonderheid met betrekking tot hun belang voor het openbaar startersfonds en hun verenigbaarheid met zijn beleggingsbeleid, en dienen door de commissaris van het openbaar startersfonds in zijn verslag te worden toegelicht, inzonderheid met betrekking tot het marktconforme karakter van hun voorwaarden, indien één of meer van de volgende personen rechtstreeks of onrechtstreeks als tegenpartij optreden of enig vermogensrechtelijk voordeel uit de verrichting halen : 1° de beheervennootschap;2° de personen die het openbaar startersfonds controleren of er een deelneming in bezitten;3° de personen met wie (a) de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, of (b) de beheervennootschap is verbonden of een deelnemingsverhouding heeft;4° de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds of een van zijn dochtervennootschappen die de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen hebben aangenomen;5° de bestuurders, de zaakvoerders, de leden van het directiecomité, de personen belast met het dagelijks bestuur, de effectieve leiders of de lasthebbers : a) van het openbaar startersfonds;b) van de beheervennootschap;c) van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen;en d) van één van de in de bepaling onder 2° van deze paragraaf bedoelde personen;6° een andere instelling voor collectieve belegging die door dezelfde beheervennootschap of een met die beheervennootschap verbonden persoon wordt beheerd. De verrichtingen waarbij verschillende compartimenten van hetzelfde openbaar startersfonds betrokken zijn, zijn enkel toegestaan als : 1° de in de artikelen 49 en 50 van de wet van 19 april 2014 bedoelde waarderingsfunctie wordt uitgeoefend door een externe waarderingsdeskundige die onafhankelijk is van het openbaar startersfonds, de beheervennootschap en iedere andere persoon die nauw met hen verbonden is;2° de bepalingen van het vorige lid worden toegepast, met dien verstande dat de verrichting dan verantwoord moet zijn gelet op het belang ervan voor de deelnemers van de betrokken compartimenten alsook op het beleggingsbeleid van die compartimenten. § 2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op de verwerving van of de inschrijving op de ingevolge een beslissing van de algemene vergadering uitgegeven rechten van deelneming in het openbaar startersfonds door de in die paragraaf bedoelde personen. § 3. De bepalingen van paragraaf 1 gelden niet voor : 1° de contant- en termijnwisselverrichtingen met kredietinstellingen of beleggingsondernemingen;en 2° de financiële bemiddeling inzake nationale of internationale betalingen; voor zover a) het om gebruikelijke beslissingen en verrichtingen gaat die respectievelijk worden genomen en uitgevoerd onder de voorwaarden en tegen de zekerheden die normaal voor soortgelijke verrichtingen op de markt gelden; b)het bedrag van een bepaalde transactie of van een geheel van verbonden transacties niet hoger ligt dan een bedrag dat overeenstemt met 2 % van het totaal actief van het openbaar startersfonds; en c) de beslissingen en verrichtingen het voorwerp uitmaken van een algemene rechtvaardiging in het jaarverslag, alsook van een algemene toelichting door de commissaris in het jaarverslag. HOOFDSTUK IV. - Openbaarmaking van gegevens en boekhouding

Art. 16.In afwijking van artikel 93 en 93/1 van het Wetboek van vennootschappen moet het openbaar startersfonds in alle gevallen een jaarrekening opstellen volgens de regels die de Koning heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 92, § 1 van dat Wetboek.

Wanneer het openbaar startersfonds verschillende compartimenten heeft, moet de boekhouding van elk compartiment afzonderlijk worden gevoerd.

In afwijking van artikel 97 van het Wetboek van Vennootschappen moet het openbaar startersfonds zijn jaarrekening neerleggen bij de Nationale Bank van België volgens de nadere regels die volgen uit de artikelen 98 en volgende van dat Wetboek.

Art. 17.De openbare startersfondsen stellen een jaarverslag op.

Het jaarverslag wordt opgesteld conform de artikelen 95 en 96, § 1, en, in voorkomend geval, 119 van het Wetboek van Vennootschappen, en de artikelen 60, 61 en 252 van de wet van 19 april 2014, en bevat ten minste de in Bijlage B vermelde gegevens.

De verplichting om een halfjaarlijks verslag op te stellen over de eerste zes maanden van het boekjaar, die wordt verduidelijkt in artikel 252, § 1, tweede lid, van de wet van 19 april 2014, is niet van toepassing.

Art. 18.Onverminderd de verplichting waarvan sprake in artikel III. 89, § 1, van het Wetboek van economisch recht om ten minste een keer per jaar een inventaris op te maken, maakt het openbaar startersfonds een volledige inventaris op, waarin de waarde van het vermogen en van de rechten van deelneming duidelijk wordt bepaald : 1° telkens wanneer een verrichting in verband met het kapitaal van het openbaar startersfonds wordt aangekondigd, die al dan niet gepaard gaat met de uitgifte van nieuwe rechten van deelneming;2° wanneer verrichtingen in verband met het vermogen van het openbaar startersfonds worden uitgevoerd of andere daden van beschikking worden gesteld die een substantiële wijziging in het vermogen van het openbaar startersfonds met zich brengen. Telkens wanneer een inventaris wordt opgesteld, wordt de waarde van de rechten van deelneming onmiddellijk meegedeeld aan de deelnemers of gepubliceerd op een voor het publiek toegankelijke website. HOOFDSTUK V. - Beleggingsbeleid Afdeling I. - Toegelaten activa

A. Bepalingen van toepassing op de openbare startersfondsen zonder compartimenten en op de starterscompartimenten

Art. 19.De bepalingen van punt A zijn uitsluitend van toepassing : 1° op de openbare startersfondsen die geen compartimenten hebben opgericht;2° op de starterscompartimenten.

Art. 20.Het openbaar startersfonds belegt uitsluitend in de hieronder vermelde categorieën van activa, overeenkomstig het beginsel van de risicospreiding en conform de bepalingen van dit besluit : 1° aandelen of rechten van deelneming in vennootschappen als bedoeld in artikel 145/26, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, die worden uitgegeven naar aanleiding van de oprichting van een dergelijke vennootschap of een kapitaalverhoging binnen vier jaar na de oprichting ervan en die volledig worden volstort;2° liquide middelen op een rekening in euro of in een munt van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bij een kredietinstelling die is vergund en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende autoriteit van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Art. 21.Het openbaar startersfonds conformeert zich aan de vereisten van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen voor zover dat nodig is voor de verlening aan en het behoud door de deelnemers van de in deze bepaling bedoelde belastingvermindering.

Artikel 236, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 is niet van toepassing in dat verband.

B. Bepalingen van toepassing op de compartimenten die geen starterscompartimenten zijn

Art. 22.De bepalingen van punt B zijn uitsluitend van toepassing op de compartimenten die geen starterscompartimenten zijn.

Art. 23.§ 1. De in artikel 22 bedoelde compartimenten beleggen uitsluitend in de onderstaande categorieën van activa, volgens het beginsel van de risicospreiding en conform de bepalingen van dit besluit : 1° ten belope van minimaal 70 % van haar activa in de in artikel 24, § 1, bedoelde categorieën van activa;2° ten belope van maximaal 30% van haar activa in de categorieën van activa die openstaan voor de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/EG. De in huidige paragraaf bedoelde beleggingsbegrenzingen zijn van toepassing vanaf de in de statuten vermelde datum en uiterlijk binnen twee jaar na de inschrijving op de in artikel 200 van de wet van 19 april 2014 bedoelde lijst. § 2. Met uitzondering van de in artikel 24, § 1, 2°, bedoelde financiële instrumenten mag het compartiment niet inschrijven op financiële derivaten.

Art. 24.§ 1. Het compartiment belegt uitsluitend in een in artikel 23, § 1, 1°, bedoeld actief als dat tot één van de volgende categorieën behoort: 1° effecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 31°, a) en b), van de wet van 2 augustus 2002, uitsluitend in zoverre zij zijn uitgegeven door een niet-genoteerde vennootschap die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd en die geen instelling voor collectieve belegging is;2° opties en alle andere waardepapieren die het recht verlenen om de in de bepaling onder 1° bedoelde effecten te verwerven of te vervreemden;3° kredieten verleend aan een in de bepaling onder 1° bedoelde vennootschap.De duur van de kredieten mag niet meer bedragen dan die van het compartiment. § 2. Indien een vennootschap waarin het compartiment heeft belegd, een genoteerde vennootschap wordt, kan zij, voor de toepassing van dit artikel, voor een periode van twaalf maanden worden toegelaten. Afdeling II. - Risicospreiding

Art. 25.Het openbaar startersfonds diversifieert zijn beleggingen zodanig dat de beleggingsrisico's op passende wijze zijn gespreid.

De statuten van het openbaar startersfonds vermelden de door dat fonds gehanteerde criteria voor de spreiding van de activa. Zij verduidelijken in het bijzonder het maximumpercentage van het statutair actief dat de risicopositie van het openbaar startersfonds of van een van zijn compartimenten op eenzelfde tegenpartij mag vertegenwoordigen.

Deze informatie wordt ook opgenomen in het prospectus of het informatiedocument als bedoeld in artikel 18, § 1, k), van de wet van 16 juni 2006.

Het jaarverslag van het openbaar startersfonds bevat gedetailleerde informatie over de toepassing door het fonds van de aldus verduidelijkte criteria. HOOFDSTUK VII. - Andere verplichtingen en verbodsbepalingen

Art. 26.§ 1. De door het openbaar startersfonds gehouden deelnemingen worden vermeld in een centraal register, dat permanent wordt geactualiseerd.

Voor elke deelneming vermeldt het register het aantal aandelen of rechten van deelneming dat wordt gehouden, de aanschaffingsprijs van die aandelen of rechten van deelneming, het door het openbaar startersfonds gehouden percentage in het kapitaal van de betrokken vennootschap en in het verleden uitgevoerde verrichtingen met betrekking tot de deelneming. § 2. Het is het openbaar startersfonds niet toegestaan aandelen aan toonder aan te houden, of enige andere soortgelijke effecten.

Art. 27.§ 1. In het kader van het portefeuillebeheer moeten het openbaar startersfonds en de beheervennootschap alle nodige maatregelen nemen om te garanderen dat de belastingvermindering als bedoeld in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen wordt verleend aan en behouden blijft in hoofde van de deelnemers. § 2. Indien het openbaar startersfonds niet aan de voorwaarden van artikel 145/26, § 2, derde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen voldoet na afloop van een periode van twee jaar na storting van de inbreng, moet de algemene vergadering worden bijeengeroepen uiterlijk twee maanden na het einde van de periode van twee jaaar om, in voorkomend geval, op de voor de wijziging van de statuten voorgeschreven wijze te beraadslagen over de eventuele ontbinding van het startersfonds en over eventuele andere maatregelen die in de agenda van de algemene vergadering worden aangekondigd.

Het bestuursorgaan verantwoordt zijn voorstellen in een bijzonder verslag dat als bijlage bij de bijeenroeping wordt gevoegd. § 3. Bij de oprichting van compartimenten is dit artikel uitsluitend van toepassing op de starterscompartimenten.

Art. 28.Het is het openbaar startersfonds niet toegestaan: 1° andere effecten dan rechten van deelneming op naam uit te geven;2° een lening aan te gaan, in welke vorm ook;3° zekerheden te stellen of persoonlijke garanties te geven, in welke vorm ook.

Art. 29.Het openbaar startersfonds mag niet verkopen vanuit een ongedekte positie en dient op ieder ogenblik over voldoende dekking te beschikken om zijn verrichtingen te vereffenen.

Art. 30.Het is het openbaar startersfonds verboden deel te nemen aan een vereniging voor vaste opneming, tenzij de desbetreffende verbintenissen enkel slaan op de financiële instrumenten die het openbaar startersfonds naar aanleiding van de verrichting zelf wenst te verwerven.

Art. 31.Het openbaar startersfonds mag geen effectenleningen verstrekken of opnemen, en evenmin cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten, of enige verrichting uitvoeren die een soortgelijke economische impact heeft.

Art. 32.Het openbaar startersfonds mag geen aandeelhoudersrechten bezitten in vennootschappen waar de aansprakelijkheid van de vennoten niet beperkt is tot hun inbreng.

Art. 33.De bepalingen van artikel 244, §§ 1 en 2, eerste lid, tweede zin, van de wet van 19 april 2014 zijn niet van toepassing op de openbare startersfondsen, behalve met betrekking tot de in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde activa.

Art. 34.Artikel 250, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 is niet van toepassing op de openbare startersfondsen.

Het openbaar startersfonds keurt een gedetailleerd programma goed voor de ordelijke overdracht van zijn activa in het vooruitzicht van zijn vereffening en de terugbetaling van zijn deelnemers. Dat programma wordt uiterlijk één jaar voor de vervaldag van het openbaar startersfonds ter kennis gebracht van de FSMA. Als de duur van het openbaar startersfonds wordt verlengd, wordt aan het einde van elk boekjaar een geactualiseerde versie van het in het vorige lid bedoelde programma aan de FSMA overgelegd.

Bij de oprichting van compartimenten zijn het tweede en het derde lid uitsluitend van toepassing op de compartimenten.

Art. 35.§ 1. Het prospectus of het informatiedocument als bedoeld in artikel 18, § 1, k), van de wet van 16 juni 2006 bevat een beschrijving van de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde regeling.

Daarnaast bevat het ook de volgende vermelding op een prominente plaats : "Indien het openbaar startersfonds de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen vermelde beleggingsverplichtingen niet naleeft, zullen de beleggers ofwel niet in aanmerking komen voor de belastingvermindering, ofwel verplicht zijn om de belastingvermindering die zij ingevolge hun belegging hebben verkregen, volledig of gedeeltelijk terug te betalen.". § 2. Bij de oprichting van compartimenten die geen starterscompartimenten zijn, bevat het prospectus of het informatiedocument als bedoeld in artikel 18, § 1, k), van de wet van 16 juni 2006 op een prominente plaats de vermelding dat de betrokken rechten van deelneming geen recht geven op de in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde belastingvermindering. § 3. Alle berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een aanbod betreffende een openbaar startersfonds of een van zijn compartimenten, dan wel het aanbod aankondigen of aanbevelen, bevatten, naar gelang het geval, de in paragraaf 1 of paragraaf 2 bedoelde informatie. HOOFDSTUK VIII. - Resultaatverwerking

Art. 36.§ 1. Het openbaar startersfonds dient na aanzuivering van de overgedragen verliezen tenminste 80 % van de netto-opbrengst zoals bedoeld in § 2, uit te keren als vergoeding van het door de deelnemers ingebrachte kapitaal. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt de netto-opbrengst, zoals bedoeld in artikel 184, § 1 van de wet van 19 april 2014, omschreven als de winst van het boekjaar, met uitsluiting van de in de resultatenrekening opgenomen waardeverminderingen, de terugnemingen van waardeverminderingen en de niet-gerealiseerde meerwaarden. § 3. De in paragraaf 1 vermelde verplichting doet geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van de artikelen 617 tot 619 van het Wetboek van Vennootschappen.

TITEL III. - Beplaingen van toepassing op de private startersprivaks

Art. 37.Deze titel bevat de bepalingen die specifiek van toepassing zijn op de private startersprivaks als bedoeld in artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Art. 38.Een private privak kan opteren voor het statuut van private startersprivak. Zij wordt dan in die hoedanigheid ingeschreven bij de FOD Financiën.

De private startersprivak conformeert zich tegelijkertijd aan de bepalingen van de wet van 19 april 2014, de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 en de bepalingen van deze titel.

Art. 39.De private startersprivak kan, onder de bij de wet bepaalde voorwaarden, verschillende categorieën van rechten van deelneming creëren, waarbij elke categorie overeenstemt met een afzonderlijk deel, of compartiment, van haar vermogen.

Indien de private startersprivak compartimenten heeft, moet zij de FOD Financiën om hun inschrijving vragen, vooraleer zij hun werkzaamheden aanvatten. De artikelen 3 en 10, § 2, van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 zijn van overeenkomstige toepassing op elk compartiment.

De private startersprivak mag de inschrijving van een compartiment dat geen starterscompartiment is, enkel vragen als het op dat moment minstens één starterscompartiment heeft.

Bij de inschrijving verduidelijkt het openbaar startersfonds of het betrokken compartiment een starterscompartiment is; de ter zake gemaakte keuze is onherroepelijk.

De duur van de compartimenten mag niet meer bedragen dan die van de private startersprivak.

Wanneer de private startersprivak verschillende compartimenten heeft, moet de boekhouding van elk compartiment afzonderlijk worden gevoerd.

Art. 40.Artikel 15 van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 is niet van toepassing op de private startersprivaks.

Verrichtingen voor rekening van de private startersprivak of van een van haar dochtervennootschappen, dienen in het jaarverslag te worden verantwoord, inzonderheid met betrekking tot hun belang voor de private startersprivak en hun verenigbaarheid met haar beleggingsbeleid, en dienen door de commissaris van de private startersprivak in zijn verslag te worden toegelicht, inzonderheid met betrekking tot het marktconforme karakter van hun voorwaarden, indien een andere instelling voor collectieve belegging waarvan het beheer in de zin van artikel 3, 41°, a) en b), van de wet van 19 april 2014 door dezelfde persoon wordt uitgevoerd of een met die beheervennootschap verbonden persoon, rechtstreeks of onrechtstreeks als tegenpartij optreedt of enig vermogensrechtelijk voordeel uit de verrichting haalt.

Het vorige lid is ook van toepassing in het geval van een verrichting waarbij verschillende compartimenten van de private startersprivak betrokken zijn, met dien verstande dat de verrichting dan verantwoord moet zijn gelet op het belang ervan voor de deelnemers van de betrokken compartimenten alsook op het beleggingsbeleid van die compartimenten.

Art. 41.De artikelen 20, 21, 27 en 36 zijn van toepassing: 1° op private startersprivaks die intern geen compartimenten hebben opgericht;en 2° op de starterscompartimenten van de private startersprivaks. TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen

Art. 42.In artikel 12, § 1, eerste lid, b) en c), van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 wordt het woord "50.000" telkens vervangen door het woord "100.000".

Art. 43.De op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bestaande private privaks behouden hun inschrijving ondanks de door artikel 42 aangebrachte wijzingen.

TITEL V. - Uitvoering

Art. 44.De minister bevoegd voor Financiën, de minister bevoegd voor Economie en Consumenten en de minister bevoegd voor Middenstand en KMO's zijn, ieder van hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 maart 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Middenstand en K.M.O.'s, W. BORSUS

Bijlage van het koninklijk besluit van 5 maart 2017 Bijlage A - Statuten van het openbaar startersfonds Naast de door het Wetboek van Vennootschappen vereiste informatie bevatten de statuten minstens de volgende elementen : - Naam van de beheervennootschap; - Wijze waarop de beheervennootschap wordt aangesteld en ontslagen, alsook de regels voor de bekendmaking van deze handelingen; - In voorkomend geval, mogelijkheid om, conform artikel 196/1 van de wet van 19 april 2014, verschillende categorieën van rechten van deelneming te creëren, waarbij elke categorie overeenstemt met een afzonderlijk deel, of compartiment, van zijn vermogen; - Ingeval van oprichting van compartimenten, de wijze waarop de kosten worden toegerekend aan het geheel starterfonds en per compartiment, alsook de wijze waarop de algemene vergadering het stemrecht uitoefent, de jaarrekening goedkeurt en kwijting verleent aan de bestuurders en de commissarissen; - Eventuele bestaan van categorieën van rechten van deelneming die zijn gecreëerd overeenkomstig artikel 184, § 2, 1°, 5° en/of 6°, van de wet van 19 april 2014; - Verbod om inbrengen in natura te ontvangen en om af te wijken van het voorkeurrecht van de aandeelhouders; - Regels betreffende het voorkeursrecht van de bestaande deelnemers, conform de bepalingen van artikel 10, tweede lid; - Geldende voorwaarden bij een kapitaalverhoging tijdens de in artikel 11, § 3 bedoelde periode; - Verbod om de activa van het openbaar startersfonds in natura uit te keren; - Beschrijving van het beleggingsbeleid, in voorkomend geval, per compartiment; - Criteria voor de spreiding van de beleggingsrisico's, in voorkomend geval, per compartiment; - In voorkomend geval, de datum vanaf wanneer de in artikel 23, § 1, tweede lid, verduidelijkte beleggingsbegrenzingen van toepassing zijn; - Regels voor de wijziging van de statuten; - Wijze van terbeschikkingstelling van het beheerverslag, van het verslag van de commissarissen en van de jaarrekening aan de deelnemers; - Vermelding van de vervaldag alsook van de vereffeningswijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en de wijze van afsluiting van de vereffening van het startersfonds of het compartiment; voorwaarden die gelden voor de verlenging van de duur van het openbaar startersfonds of het compartiment conform artikel 11, § 2; - Opsomming en berekeningswijze van de kosten, lasten en provisies ten laste van de deelnemers.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 5 maart 2017 met betrekking tot de openbare startersfondsen en de private startersprivaks.

Bijlage van het koninklijk besluit van 5 maart 2017.

Bijlage B - Jaarverslag van het openbaar startersfonds Afdeling I

- de inventariswaarde van de rechten van deelneming, verkregen door het actief van het openbaar startersfonds te delen door het aantal uitgegeven rechten van deelneming. Bij de oprichting van compartimenten wordt de inventariswaarde berekend voor elk compartiment; - informatie over de situatie van de sectoren waarin het openbaar startersfonds heeft belegd; Afdeling II

- de samenstelling van de portefeuille; -.gedetailleerde informatie, in voorkomend geval per compartiment, over de naleving van de voorwaarden van artikel 145/26 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, en beschrijving van de maatregelen die in dat verband werden genomen.; - nadere informatie over de transacties die tijdens het voorbije boekjaar zijn uitgevoerd door het openbaar startersfonds en door de personen die het consolideert, met inbegrip onder meer van een lijst van de beleggingsverrichtingen die tijdens het desbetreffende boekjaar werden uitgevoerd, met vermelding, voor elke belegging, van de aanschaffings- of verkoopprijs, de waarderingswaarde en de categorie van beleggingen waarin zij werd ondergebracht; - een inventaris van de wijzigingen in de samenstelling van de portefeuille; - informatie over de beleggingsstrategie die het openbaar startersfonds tijdens het boekjaar heeft gevolgd en voornemens is aan te houden tijdens de volgende boekjaren; - voor elke nieuwe belegging die het openbaar startersfonds tijdens het betrokken boekjaar heeft verricht, en die meer dan 5 % van zijn activa vertegenwoordigt, een financieel plan; - specifieke informatie en een gedetailleerde toelichting bij de bestaande beleggingen die meer dan 5 % van de activa van het openbaar startersfonds vertegenwoordigen; - als de duur van het openbaar startersfonds wordt verlengd, verantwoording van het door de raad van bestuur gevolgde beleid in het vooruitzicht van de vereffening van zijn deelnemingen; - gedetailleerde informatie over de toepassing, tijdens het boekjaar, van de in de statuten verduidelijkte criteria voor de spreiding van de risico's; Afdeling III

- verantwoording van de verrichtingen die zijn uitgevoerd met de in artikel 15, § 1, bedoelde personen en entiteiten, conform artikel 15, §§ 1 en 2; - afzonderlijke vermelding van de vergoedingen die werden toegekend aan de beheervennootschap en de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité, effectieve leiders en personen belast met het dagelijks bestuur van (i) de beheervennootschap, (ii) het openbaar startersfonds en (iii) de bestuurders van de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen; - verantwoording voor alle provisies, rechten en kosten die het openbaar startersfonds draagt bij verrichtingen die betrekking hebben op financiële instrumenten uitgegeven door : 1° (a) de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, of (b) door een vennootschap waarmee het openbaar startersfonds, de beheervennootschap, de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen, de bestuurders, zaakvoerders, effectieve leiders of personen belast met het dagelijks bestuur van het openbaar startersfonds, de zaakvoerder-rechtspersoon van het openbaar startersfonds dat de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen heeft aangenomen of de beheervennootschap, zijn verbonden;2° rechten van deelneming in enige andere instelling voor collectieve belegging, die rechtstreeks of onrechtstreeks door de beheervennootschap of andere in de bepaling onder 1° vermelde personen wordt beheerd; - toelichting bij de krachtlijnen van het beheerbeleid in ondernemingen waar het openbaar startersfonds of zijn vertegenwoordigers in de bestuursorganen zijn vertegenwoordigd. Deze toelichting geeft uitdrukkelijk aan in welke gevallen het openbaar startersfonds of zijn vertegenwoordigers de artikelen 523 en 524 van het Wetboek van Vennootschappen hebben toegepast; - beleid met betrekking tot de uitoefening van de stemrechten, conform artikel 244, § 5, van de wet van 19 april 2014.

Gezien om te worden evoegd bij Ons besluit van 5 maart 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

^