Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 oktober 2006
gepubliceerd op 09 januari 2007

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer, betreffende de arbeidsduur in de subsector voor verhuisondernemingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203212
pub.
09/01/2007
prom.
05/10/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer, betreffende de arbeidsduur in de subsector voor verhuisondernemingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het vervoer;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer, betreffende de arbeidsduur in de subsector voor verhuisondernemingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 5 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het vervoer Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2005 Arbeidsduur in de subsector voor verhuisondernemingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten (Overeenkomst geregistreerd op 27 juli 2005 onder het nummer 75752/CO/140) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing : § 1. op de werkgevers die verhuizingen verrichten, op de uitbaters van de meubelbewaringen en hun aanverwante activiteiten, die onder het Paritair Comité voor het vervoer ressorteren; § 2. op de mobiele werklieden en werksters, die door de onder § 1 bedoelde werkgevers worden tewerkgesteld.

Onverminderd de internationale akkoorden mag van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet worden afgeweken door de werkgevers, de werklieden en de werksters van vreemde nationaliteit die zelfs tijdelijk hun activiteit in België uitoefenen. HOOFDSTUK II. - Bepalingen

Art. 2.Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt een onderscheid gemaakt tussen : 2.1. week 2.2. arbeidstijd 2.3. beschikbaarheidtijd 2.4. arbeidstijdonderbreking 2.5. dagelijkse diensttijd 2.6. wekelijkse diensttijd 2.7. rijtijd 2.8. rusttijd. 2.1. Week Het woord "week" beduidt de kalenderweek van maandag 00.00 uur tot zondag 24.00 uur. 2.2. Arbeidstijd 2.2.1. De arbeidstijd is, zoals bepaald in artikel 3, a) van de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002, de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de werknemer op het werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken of activiteiten uitoefent.

Dit wil zeggen : - de tijd die wordt besteed aan : - het rijden, laden en lossen; - het schoonmaken en het technisch onderhoud van het voertuig; - alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig of de lading te verzekeren en om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechterlijke verplichtingen die direct met het specifieke vervoer in kwestie verband houden met inbegrip van toezicht op het laden en lossen, afwikkeling van administratieve formaliteiten bij de politie, de douane, enz.; - de periodes waarin de werknemer niet vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan en daarbij belast is met bepaalde aan die dienst verbonden taken, met name de wachttijden bij laden of lossen wanneer de verwachte duur daarvan niet vooraf bekend is; - de wachttijden bij het laden en/of lossen waarvan de vermoede/verwachte duur overschreden wordt; - alle overige tijden van fysieke arbeid in het raam van de arbeidsopdracht van de werknemer worden ook als arbeidstijd beschouwd ingevolge de algemene arbeidswetgeving. 2.2.2. Om de gemiddelde arbeidsduur te berekenen, waarvan sprake in de Arbeidswet en de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002, wordt enkel de arbeidstijd zoals hierboven bepaald in aanmerking genomen. 2.3. Beschikbaarheidtijd 2.3.1. De beschikbaarheidtijd zoals bepaald in artikel 3, b) van de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002, namelijk : - de andere perioden dan pauzes of rusttijden, waarin de werknemer niet op de werkplek behoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten, of om andere werkzaamheden uit te voeren; - de perioden waarin de werknemer een per veerboot of trein vervoerd voertuig begeleidt; - de wachttijden aan de grenzen en/of bij laden en/of lossen waarvan de duur wordt vermoed vooraf gekend te zijn zoals hierna bepaald : - 4 uur per laad- en/of losoperatie; - 2 uur voor de wachttijden aan de grenzen; tenzij de werkgever vóór het vertrek of net vóór het daadwerkelijk begin van de beschikbaarheidtijd een andere verwachte duur heeft kenbaar gemaakt aan de werknemer; - de wachttijden ten gevolge van rijverboden; - de tijd doorgebracht gedurende de rit naast de bestuurder of in slaap (slaapcabine); - de meertijd die de werknemer nodig heeft om de afstand af te leggen van en naar de plaats waar het voertuig zich bevindt indien dit niet op de gebruikelijke plaats is gestald; - de wachttijden die verband houden met de tol-, douane-, quarantaine, medische of technische aangelegenheden; - de tijd gedurende welke de werknemer aan boord of in de nabijheid van de wagen verblijft, teneinde de veiligheid van de wagen en de goederen te verzekeren, maar geen arbeid presteert; - de tijd gedurende welke geen arbeid wordt verricht, maar tijdens welke aanwezigheid aan boord of in de nabijheid van de wagen vereist is teneinde de verkeersreglementen na te komen of de verkeersveiligheid te verzekeren.

De verwachte duur van de hierboven vermelde twee laatste tijden wordt vermoed maximaal 96 uren per maand te bedragen. 2.3.2. Om de gemiddelde arbeidsduur te berekenen, waarvan sprake in de arbeidswet en de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002, wordt geen rekening gehouden met de beschikbaarheidtijd en de hierna genoemde arbeidstijdonderbreking en rusttijden. 2.4. Arbeidstijdonderbreking Worden als arbeidstijdonderbreking en dus niet als beschikbaarheidtijd, noch als arbeidstijd beschouwd : - de tijd gewijd aan de eetmalen; - de tijd, die overeenstemt met de onderbreking van de rijtijd bedoeld in artikel 7 van de Verordening EEG nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het vervoer; - tijd waarover de werknemer vrij kan beschikken; - de tijd die de werknemer zichzelf toeeigent. 2.5. De dagelijkse diensttijd De dagelijkse diensttijd is de periode begrepen tussen twee dagelijkse rusttijden, hierin begrepen de tijden waarmede geen rekening wordt gehouden voor de berekening van de arbeidsduur, maar met uitzondering van de tijden besteed aan de rustperioden, aan de maaltijden en aan de voorziene onderbrekingen van de rijtijd, van maximum één uur per dag en van vijf uren per week.

Wanneer het werk niet aanvangt of eindigt op de exploitatiezetel van de onderneming, wordt als diensttijd beschouwd, het verschil tussen de totaal gemaakte verplaatsingstijd en de duurtijd van de weg naar en van het werk. 2.5.1. De duur van de dagelijkse diensttijd mag twaalf uren niet overschrijden op maandag en dinsdag, elf uren op woensdag, donderdag en vrijdag in het stelsel van de vijfdaagse werkweek en elf uren op maandag en dinsdag, tien uren op woensdag, donderdag en vrijdag en vijf uren op zaterdag in het stelsel van de zesdaagse werkweek. 2.6. De wekelijkse diensttijd De wekelijkse diensttijd is de som van de diensttijden, gespreid over één week. 2.6.1. De duur van de wekelijkse diensttijd mag zevenenvijftig uren niet overschrijden. Nochtans mag de dagelijkse diensttijd worden verlengd in geval van overmacht, onvoorziene onderweg opgelopen vertraging en toevallige gebeurtenissen, in de mate van het nodige om de veiligheid van het voertuig of de lading ervan te verzekeren, om de bestuurder in de mogelijkheid te stellen een geschikte stopplaats te bereiken of indien de omstandigheden het toelaten, de reis te beëindigen en om een werk volgens het opgemaakte plan of behoeften van de cliënteel te kunnen voltooien.

Deze overschrijding mag zich slechts éénmaal per week voordoen, zonder de ononderbroken rusttijd te verminderen van minimum negen uren tussen twee diensttijden en op voorwaarde dat de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 38 uren over een periode van maximum zes maanden, wordt gerespecteerd.

Deze overschrijding zal moeten worden gecompenseerd in de loop van dezelfde of daaropvolgende week. 2.7. De rijtijd De rijtijd is de periode gedurende dewelke de werklieden en werksters een voertuig besturen. 2.7.1. Voor de bestuurders volstaat het zich te houden aan de Verordening EEG nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard van het vervoer. 2.8. De rusttijd De dagelijkse rusttijd is de periode gelegen tussen twee dagelijkse diensttijden en waarover de werklieden en werksters mogen beschikken.

Zijn in de dagelijkse rusttijd inbegrepen : a) de tijd welke nodig voor het kleden en het wassen vóór en na de arbeid, voor de rusttijden en de maaltijden;b) de tijd nodig voor het afleggen van de afstand van de woonplaats van de werkman of werkster naar de exploitatiezetel van de onderneming waar zij zijn aangesteld en van deze zetel naar hun woonplaats (weg naar en van het werk). 2.8.1. De werklieden en werksters moeten hun rustperioden nemen : - de werknemers mogen in geen enkel geval langer werken dan zes uren achtereen zonder pauze; - indien het aantal arbeidsuren zes tot negen uren bedraagt, moet de arbeidstijd worden onderbroken door een pauze van tenminste dertig minuten; - indien het aantal arbeidsuren meer dan negen uren bedraagt, moet de arbeidstijd worden onderbroken door een pauze van tenminste vijf en veertig minuten.

De onderbrekingen van de rijtijd bepaald bij de van kracht zijnde wetten en reglementen zijn in deze rustperiodes begrepen. Zij moeten ermede samenvallen indien mogelijk. 2.8.2. De duur van de dagelijkse rusttijden bedraagt ten minste twaalf uur, behoudens in het geval voorzien bij artikel 2.6.1., tweede lid. 2.8.3. Buiten de dagelijkse rusttijden hebben de werklieden en werksters recht op een minimum wekelijkse rust van twee dagen in het stelsel van de vijfdaagse werkweek (zaterdag en zondag) of van zaterdag 12.00 uur tot zondag 24.00 uur in het stelsel van de zesdaagse werkweek. Opdat er een rustdag weze, mag er geen enkel werk worden verricht tussen 00.00 en 24.00 uur, of desgevallend van 12.00 tot 24.00 uur op zaterdag. 2.8.4. Het is niet toegelaten op de zondagen te werken. Het Paritair Comité voor het vervoer kan nochtans de uitvoering van sommige werkzaamheden op zondag toestaan wanneer het nodig vindt dat deze absoluut noodzakelijk zijn. De aanvragen om toelating moeten vergezeld zijn van het eventueel advies van de belanghebbende representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties van de betrokken sector en van de naamlijst van de bij afwijking belanghebbende werklieden en werksters. De aanvragen, vergezeld van de vereiste adviezen, moeten worden gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het vervoer. HOOFDSTUK III. - Lonen

Art. 3.Het Paritair Comité voor het vervoer stelt de minimum uurlonen vast. Deze lonen moeten in aanmerking worden genomen voor de berekening van het eventueel vast te stellen weekloon. Dit weekloon mag niet worden berekend over een periode die 38 uren arbeidstijd overschrijdt.

Art. 4.Ongeacht de duur van de dagelijkse diensttijd, hebben de werklieden en werksters recht op een minimum dagelijkse bezoldiging gesteund op de minimumdiensttijd vastgesteld in de artikelen 6 en 7 van dit hoofdstuk. Overeenkomstig artikel 27 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978), is elke begonnen dag geheel verschuldigd. Evenwel, indien de arbeider of de arbeidster vrijwillig te laat komt en/of vertrekt vóór het einde van de dag of vóór het einde van het werk waarmede zij zijn gelast, zullen enkel de diensturen worden betaald.

Art. 5.In geval van vast verblijf of reis in het buitenland, worden de werklieden en werksters geacht forfaitair de minimum dagelijkse diensttijd vastgesteld in het arbeidsreglement te hebben gepresteerd, behoudens wanneer zij tot langer durende werkzaamheden worden verplicht.

Wat de zondagen en wettelijke feestdagen betreft : a) wanneer geen arbeid wordt uitgevoerd, worden zij betaald tegen acht maal het basisuurloon van de werkman of werkster; b) wanneer arbeid wordt verricht, worden enkel de gewerkte uren betaald tegen de in a) vermelde voorwaarden met een overloon van 100 pct., dit boven de reeds vergoede acht uur voorzien in sub a).

Art. 6.Vijfdaagse werkweek : de eerste acht uren van de dagelijkse arbeidstijd op maandag, dinsdag, woensdag en de eerste zeven uren op donderdag en vrijdag worden betaald tegen het basisloon. De bijkomende arbeids- en beschikbaarheidtijden worden betaald tegen de voorwaarden vastgesteld bij het artikel 8, a) en b).

Art. 7.Zesdaagse werkweek : de eerste zeven uren van de dagelijkse arbeidstijd op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag en de eerste drie uren op zaterdag worden betaald tegen het basisloon. De bijkomende arbeids- en beschikbaarheidtijden worden betaald tegen de voorwaarden vastgesteld bij artikel 8, a) en b).

Art. 8.De verhoging van het gewoon loon bedraagt bovendien, wanneer de diensttijd zich voordoet op een zondag of gedurende de rustdagen toegestaan volgens de wetgeving op de betaalde feestdagen : 100 pct.

Betaling van de diensttijd in overuren : a) indien het arbeidstijden zijn : - na het achtste werkuur van de dag op maandag, dinsdag, woensdag en na het zevende werkuur de donderdag en vrijdag (in de vijfdaagse werkweek); - na het zevende werkuur van de maandag tot de vrijdag en na het derde werkuur van zaterdag (in de zesdaagse werkweek); - of voor de twee stelsels : na het 38ste uur van de week, zal de bezoldiging gelijk zijn aan het basisuurloon verhoogd met 50 pct. (dus aan 150 pct.); b) indien het beschikbaarheidtijden zijn : - na het achtste uur van de dag de maandag, dinsdag, woensdag en na het zevende uur van de donderdag en vrijdag (in de vijfdaagse werkweek); - na het zevende uur van de maandag tot vrijdag en na het derde uur van zaterdag (in de zesdaagse werkweek); - of, voor de twee stelsels na het 38ste uur van de week, zal de vergoeding gelijk zijn aan het werkelijk uitbetaald basisloon voor zover dit ten minste gelijk is aan deze vastgesteld door het Paritair Comité voor het vervoer voor de categorie waarvan de werkman of werkster deel uitmaakt - plus een verwijderingsvergoeding, voor elk uur van beschikbaarheid. c) worden als overuren beschouwd die aanleiding geven tot betaling van het overloon bepaald bij artikel 29, § 1 van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971) : - de dagelijkse diensttijd die de vastgestelde dagelijkse diensttijd overschrijdt (zie artikel 2.5.1. van deze collectieve arbeidsovereenkomst); - de diensttijd die de vastgestelde wekelijkse diensttijd overschrijdt (zie artikel 2.6.1. van deze collectieve arbeidsovereenkomst). HOOFDSTUK IV. - Compensatierust

Art. 9.Enkel de gewerkte overuren geven recht op compensatierust, volgens de noden en mogelijkheden van elke onderneming, dit in een maximum termijn van zes maanden. HOOFDSTUK V. - Dagelijks prestatieblad

Art. 10.Het prestatieblad bevat tenminste volgende rubrieken : - identificatie van de werkgever - de periode met betrekking tot de prestatie - het arbeidsregime - naam en voornaam van de werknemer - functie en het uurloon van de werknemer - de dag en datum - de effectief gepresteerde arbeidstijd - de effectief aanwezige beschikbaarheidtijd - de diensttijd - opmerkingen - handtekening van de werknemer en van de werkgever - voor de houders van een verhuizerskaart P draagt het prestatieblad dezelfde nummer als de kaart P - voor de supplementaire arbeiders, drager van een verhuizerskaart S, wordt het nummer van de kaart op elk prestatieblad vermeld.

Voor de berekening van de bezoldiging zijn de contracterende partijen van de arbeidsovereenkomst ertoe gehouden het dagelijks prestatieblad te gebruiken.

Ze bestaan uit twee exemplaren waarvan één exemplaar aan de werknemer gegeven wordt op het einde van de loonperiode.

Dit document wordt door de partijen erkend als het enige instrument naar hetwelk mag teruggegrepen worden ingeval van betwisting van de bezoldiging.

Indien het exemplaar getekend is door beide contracterende partijen van de overeenkomst, is iedere betwisting ervan onontvankelijk.

Betwistingen zijn slechts toegelaten ingeval één van de parijen weigert het prestatieblad te ondertekenen.

De werkgevers en werknemers mogen zonder wettige en nauwkeurige reden niet weigeren het voorgelegde prestatieblad te ondertekenen.

De bewijslast valt ten laste van de niet ondertekende partij, en in ingeval van betwisting bij de werkgever.

De dagelijkse prestatiebladen dienen bewaard te worden gedurende de periode voorzien in het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten (momenteel vijf jaar).

Met de bedoeling deze collectieve arbeidsovereenkomst te doen toepassen komen de partijen overeen een dagelijkse prestatieblad op te stellen enkel en alleen rechtsgeldig voor de berekening van het loon.

Art. 11.Bij elke loonsuitbetaling geeft de werkgever een loonfiche aan de werknemer of door een erkend sociaal secretariaat opgesteld document. Ze bestaat uit twee exemplaren waarvan één exemplaar aan de werknemer gegeven wordt. Ze komt overeen met het prestatieblad. De bewijslast rust bij de werkgever. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepaling

Art. 12.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 december 1988, gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer betreffende de arbeidsduur in de sector "verhuisondernemingen, meubelbewaring en aanverwante activiteiten ervan" algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 14 augustus 1989, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 september 1989; gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juli 1991 - algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 oktober 1991 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 1992; gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juli 1991 - algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1992 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 februari 1992; gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 21 december 1998 - algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 januari 2000 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 april 2000. HOOFDSTUK VII. - Geldigheidsduur

Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 13 juni 2005. Zij is gesloten voor onbepaalde duur.

Zij kan door elk van de contracterende partijen worden opgezegd. Deze opzegging moet minstens drie maanden op voorhand geschieden bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het vervoer, die zonder verwijl de betrokken partijen in kennis zal stellen.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de Koning het koninklijk besluit van 12 april 1988 betreffende de arbeidsduur van het personeel tewerkgesteld in de ondernemingen van verhuizingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten wijzigt conform het advies van de ondertekende partijen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^