Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 december 2001
gepubliceerd op 20 december 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is

bron
federale overheidsdienst kanselarij en algemene diensten
numac
2001021610
pub.
20/12/2001
prom.
06/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/06/2001021610/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel de artikelen 2 en 4 te wijzigen van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is.

Artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 regelt de procedure betreffende het gebruik van nijverheidscompensaties in het kader van de overheidsopdrachten die tot het toepassingsgebied behoren van artikel 296, § 1, b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Volgens artikel 296, § 1, b, van het Verdrag, vormen de bepalingen van het Verdrag geen hinderpaal voor het nemen, door elke Lidstaat, van "de maatregelen die hij nodig acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de productie van en de handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel; deze maatregelen mogen de mededingingsvoorwaarden binnen de gemeenschappelijke markt niet aantasten, wat de producten betreft die niet voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn".

Bij de uitwerking van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 was het de bedoeling toe te staan dat nijverheidscompensaties in aanmerking worden genomen in het kader van de gunning van overheidsopdrachten die tot het toepassingsgebied behoren van de uitzondering gevormd door artikel 296, § 1, b, van het Verdrag.

Overeenkomstig de wens van de Parlementaire onderzoekscommissie betreffende de militaire bestellingen was het eveneens de bedoeling de doorzichtigheid te verbeteren bij het gebruik van dergelijke compensaties.

Parallel met deze wijzigingen en teneinde de informatieverstrekking aan de Commissie Legeraankopen van de Kamer van volksvertegenwoordigers te versterken, zal de Minister van Landsverdediging deze Commissie informeren betreffende de gegunde opdrachten die nijverheidscompensaties bevatten, en dit volgens modaliteiten bepaald in het administratief protocol overeengekomen met deze Commissie.

De belangrijkste wijzigingen die artikel 1 van dit ontwerp aanbrengt in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 zijn de volgende : - net zoals in de huidige reglementering, is de instemming van de Ministerraad niet alleen vereist voor de inlassing van een gunningscriterium en de gewogen waarde ervan in vergelijking met de andere gunningscriteria van de opdracht, maar verduidelijkt de nieuwe tekst bovendien ook dat deze gewogen waarde niet hoger mag zijn dan 15 procent van het geheel van de criteria van de opdracht.

Alhoewel deze bepaling toelaat dat, indien de Ministerraad hiermee instemt, nijverheidscompensaties in aanmerking worden genomen, beoogt zij de weerslag van een dergelijke clausule te beperken. De voornaamste doelstelling van de gunning van de opdracht moet immers de aankoop van uitrustingen en diensten zijn die het best tegemoetkomen aan de behoeften van de betrokken aanbestedende overheid.

De door de aanbestedende overheid in het bestek te bepalen contractuele strafmaatregelen bij niet-uitvoering door de aannemer van de nijverheidscompensaties moeten minstens 10 procent bedragen van het niet gerealiseerde bedrag van de nijverheidscompensaties. De Ministerraad moet ook instemmen met dit niveau. Overeenkomstig de toepasselijke regels inzake administratieve- en begrotingscontrole zal de Inspectie van Financiën eveneens het dossier betreffende de betrokken opdracht goedkeuren, en dus ook het voorgestelde niveau van de sanctie; - paragraaf 4 van artikel 2 dat moet worden gelezen in samenhang met § 6 van hetzelfde artikel, bevat een nieuwe bepaling die betrekking heeft op de volgende punten : - als de Ministerraad toestaat dat een offerte wordt ingediend voor de nijverheidscompensaties, hebben de inschrijvers de mogelijkheid een dergelijke offerte in te dienen; - de afwezigheid of de onregelmatigheid van een offerte voor de nijverheidscompensaties leidt niet tot de onregelmatigheid van de offerte van de inschrijver voor de leveringen en diensten die het voorwerp uitmaken van de opdracht; - de voorgestelde nijverheidscompensaties worden, wat de beoordeling betreft, slechts in overweging genomen ten belope van het totaalbedrag van de opdracht. In het kader van deze beoordeling wordt geen rekening gehouden met het eventuele gedeelte dat dit bedrag overschrijdt; - overeenkomstig § 6, wordt het criterium betreffende de nijverheidscompensaties enkel in aanmerking genomen voor de gunning van de opdracht op voorwaarde dat de offertes geselecteerd door de Minister bevoegd voor de gunning van de opdracht een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen. In de zin van het ontwerpbesluit wordt verstaan onder offertes die een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen de offertes die zich binnen een marge van 10 procent bevinden wat de gemotiveerde en gewogen rangschikking betreft die wordt opgemaakt door de Minister bevoegd voor de gunning van de opdracht.

Het begrip offertes die een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen, werd verkozen boven het begrip gelijkwaardige offertes waarvan sprake is in andere bepalingen van de reglementering betreffende de overheidsopdrachten. De gelijkwaardigheid veronderstelt immers, naar gelang van het geval, dat dezelfde prijs werd ingediend door twee inschrijvers of, in het kader van een procedure die verschillende gunningscriteria bevat, dat de beslissing tot gelijkwaardigheid niet toelaat een keuze te maken uit de offertes.

Ingevolge de door de Raad van State geformuleerde opmerking werd in de tekst van het ontwerp de berekening van de marge gespecificeerd; - wanneer er geen offertes werden ingediend die een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen, blijven de eventueel samen met de beste offerte voorgestelde compensaties uitvoerbaar; - het bestek moet de toe te passen quoteringsmethode bepalen bij de beoordeling van de offertes door de Minister bevoegd voor de gunning van de opdracht en de Minister bevoegd voor Economie. Deze bepaling verbetert de doorzichtigheid van de procedure, meer bepaald wat de beslissing betreft waaruit blijkt dat twee of meerdere offertes een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen; - de goedkeuring van de Ministerraad voorafgaand aan de gunning van de opdracht bindt de Minister bevoegd voor de gunning van de opdracht die verplicht is deze beslissing te volgen.

Artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997, zoals gewijzigd bij artikel 2 van dit ontwerp van koninklijk besluit, bepaalt dat de niet-uitvoering van de door de aannemer aangegane verbintenissen aanleiding geeft tot de toepassing van de omschreven sancties ook al werd het criterium betreffende de nijverheidscompensaties niet in aanmerking genomen voor de gunning van de opdracht.

Artikel 3 van het ontwerp verduidelijkt dat het besluit in werking treedt op 1 januari 2002 voor de overheidsopdrachten die met ingang van deze datum worden gepubliceerd en voor deze waarbij, bij ontstentenis van verplichting om een aankondiging te publiceren, de inschrijvers met ingang van deze datum worden uitgenodigd tot het indienen van een offerte of kandidatuur.

In voorliggend ontwerp van koninklijk besluit werd met alle door de Raad van State geformuleerde opmerkingen rekening gehouden.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.

De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, Ch. PICQUE

Advies 31.925/1/V van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 2 juli 2001 door de Eerste Minister verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is", heeft op 13 september 2001 het volgende advies gegeven : Voorafgaande vormvereisten Uit het advies van de inspecteur van financiën blijkt dat de ontworpen regeling een negatieve budgettaire weerslag kan hebben.

Het ontworpen besluit dient derhalve krachtens artikel 5, 2°, van het koninklijk besluit van 16 november 1994 te worden voorgelegd aan de voorafgaande akkoordbevinding van de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort (1).

Uit geen enkel van de aan de Raad van State, afdeling wetgeving, bezorgde stukken blijkt dat de Minister van Begroting zijn instemming heeft verleend met het voorliggende ontwerp.

Te dien aanzien dient te worden opgemerkt dat aan het vereiste van het akkoord van de Minister van Begroting niet kan worden geacht te zijn voldaan door de principiële goedkeuring, op 28 juni 2001, van het ontwerp in de Ministerraad op grond van de overweging dat de Minister van Begroting deel uitmaakt van die raad. Die goedkeuring is immers gesteund op een meer algemene beleidsmatige beoordeling van het ontwerp. Die beoordeling kan niet worden geacht het begrotingsakkoord te impliceren of te vervangen aangezien dat akkoord wordt verleend vanuit budgettaire overwegingen. (1) Aan de belangrijkheid van dat vormvoorschrift is onlangs herinnerd door de Vice-Eerste Minister, Minister van Begroting, in zijn mededeling in de Ministerraad van 14 juni 2001. Evenmin kan de beraadslaging in de Ministerraad worden geacht een beraadslaging uit te maken als bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 16 november 1994. Zulk een beraadslaging veronderstelt immers, enerzijds, een voorafgaande niet-akkoordbevinding van de Minister van Begroting en, anderzijds, een expliciet voorleggen van het betrokken ontwerp aan de Ministerraad met het oog op het voorbijgaan aan die niet-akkoordbevinding.

Uit wat voorafgaat volgt dat niet werd voldaan aan het vereiste van de voorafgaande akkoordbevinding van de Minister van Begroting. De hierna volgende opmerkingen worden dan ook slechts gemaakt onder het voorbehoud dat alsnog aan dat vereiste wordt voldaan. Mochten de aan de Raad van State, afdeling wetgeving, voorgelegde teksten ten gevolge daarvan nog wijzigingen ondergaan, zullen de gewijzigde teksten voor een nieuw onderzoek aan de Raad van State moeten worden voorgelegd.

Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Men schrijve in het eerste lid van de aanhef "artikel 296, lid 1, b)" in plaats van "artikel 296, § 1, b".2. Aan de aanhef dient een lid te worden toegevoegd waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is, inzonderheid naar de artikelen 2 en 4 van dat besluit, die door het ontworpen besluit worden gewijzigd.3. Na de vermelding van het advies van de inspecteur van financiën dient een nieuw lid aan de aanhef te worden toegevoegd waarin wordt gerefereerd aan de (nog te verlenen) akkoordbevinding van de Minister van Begroting. Algemene opmerking Artikel 1 van het ontwerp is overbodig en kan worden weggelaten indien in het daarop volgende artikel (dat dan artikel 1 wordt) het volledige opschrift van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 wordt vermeld. Artikel 3 van het ontwerp, dat dan artikel 2 van het ontwerp wordt, kan in dat geval aanvangen met de woorden "Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :".

Artikel 2 1. Men schrijve in het laatste lid van het ontworpen artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 "als bedoeld in artikel 17, § 2, van de wet" in plaats van "in de zin van artikel 17, § 2, van de wet". Een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van het ontworpen artikel 2, §§ 6, eerste, tweede en derde lid, 7, eerste lid, en 8. 2. In de wetgevingstechniek worden geen woorden als "dienen te" of "moeten" gebruikt, aangezien de verplichting al in de regelgeving als zodanig is vervat.De redactie van het ontworpen artikel 2, § 3, dient gelet op deze regel te worden aangepast. 3. De tweede volzin van het ontworpen artikel 2, § 4, eerste lid, wordt beter in twee afzonderlijke volzinnen opgesplitst, luidende : « In dat geval dient hij de offertes met betrekking tot de leveringen en de diensten en met betrekking tot de nijverheidscompensaties elk in onder een afzonderlijke en definitief gesloten omslag.Die omslagen worden gelijktijdig aan de aanbestedende overheid verzonden of overhandigd". 4. Aangezien de beoordeling van de nijverheidscompensaties pas wordt geregeld in het ontworpen artikel 2, § 6, wordt het tweede lid van het ontworpen artikel 2, § 4, beter in die bepaling opgenomen, meer bepaald in het tweede lid ervan.5. Men schrijve in artikel 2, § 6, vierde lid, "Voor de toepassing van dit artikel" in plaats van "In de zin van dit artikel". 6. Het is onduidelijk op welke wijze de "marge van tien procent (...) wat de gemotiveerde en gewogen rangschikking betreft die voortvloeit uit de beoordeling overeenkomstig het eerste lid van deze paragraaf" (ontworpen artikel 2, § 6, vierde lid) wordt berekend.

Volgens de door gemachtigde ambtenaar verstrekte inlichtingen is het de bedoeling om de bedoelde marge te berekenen in functie van het resultaat van de inschrijver die bij de vergelijking van de offertes als eerste wordt geklasseerd. Zulks zou in de tekst van het ontworpen artikel 2, § 6, vierde lid, moeten worden gespecificeerd. 7. Men schrijve in het ontworpen artikel 2, § 7, tweede lid, "... maakt de minister bevoegd voor economie de offertes voor de in aanmerking genomen nijverheidscompensaties over aan de bevoegde minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, samen met hun volgens de in het bestek bepaalde quoteringsmethode gewogen en gemotiveerde rangschikking".

De kamer was samengesteld uit : De heren : A. Beirlaen, kamervoorzitter, voorzitter;

M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Smets, staatsraad;

H. Cousy en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

G. De Munter, toegevoegd griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer E. Vanherck, referendaris.

De griffier, G. De Munter.

De voorzitter, A. Beirlaen.

6 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 296, § 1, b);

Gelet op de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, inzonderheid op artikel 3, § 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is, inzonderheid op artikelen 2 en 4;

Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 25 juni 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 juni 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 23 november 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 31.925/1/V van de Raad van State, gegeven op 13 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Minister van Landsverdediging en van Onze Minister van Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 februari 1997 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en diensten waarop artikel 3, § 3, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten van toepassing is, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.§ 1. Wanneer een federaal Minister aan de Ministerraad een in artikel 1 van dit besluit beoogde opdracht voor aanneming van leveringen of diensten ter goedkeuring voorlegt die te gunnen is via offerteaanvraag of via onderhandelingsprocedure, beslist de Ministerraad, indien nodig, toe te staan dat, overeenkomstig de voorwaarden van § 6 van dit artikel, rekening wordt gehouden met overwegingen die verbonden zijn aan de versterking van het economisch of technologisch potentieel van het land en die verenigbaar zijn met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, geconcretiseerd in de vorm van nijverheidscompensaties. Deze nijverheidscompensaties hebben ofwel betrekking op de studie, de inrichting, de ontwikkeling, de gemeenschappelijke productie of de productie van leveringen of diensten die bij voorkeur van hoogtechnologische aard moeten zijn.

De opdrachten waarvoor voorgesteld kan worden om een clausule van nijverheidscompensaties in te voegen, moeten, volgens de weerhouden gunningswijze, één van de bedragen, zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 oktober 1996 betreffende het voorafgaand toezicht en de overdracht van bevoegdheid inzake de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en inzake de toekenning van concessies voor openbare werken op federaal niveau, bereiken of overschrijden.

Ongeacht de gekozen gunningswijze, maakt elke opdracht waarvoor een clausule van nijverheidscompensaties wordt toegestaan door de Ministerraad, het voorwerp uit van een aankondiging van opdracht gepubliceerd in het Bulletin der Aanbestedingen. De aankondiging vermeldt deze clausule. Voor de opdrachten te gunnen bij wijze van onderhandelingsprocedure als bedoeld in artikel 17, § 2, van de wet zijn de bekendmakingsregels bepaald in de artikelen 40, §§ 1 en 3, en 66, §§ 1 en 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 van toepassing. § 2. Het bedrag van de opdracht dient te worden geraamd volgens de regels vastgesteld door de artikelen 28 of 54 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996. § 3. Wanneer nijverheidscompensaties worden toegestaan, geeft het bestek het gunningscriterium betreffende de aan de opdracht verbonden compensaties aan. De instemming van de Ministerraad bepaald in § 1 van dit artikel slaat eveneens op dit criterium en op de gewogen waarde hiervan in vergelijking met de andere gunningscriteria voor de opdracht. Deze gewogen waarde mag niet hoger zijn dan 15 procent van alle criteria van de opdracht.

De Ministerraad stemt bovendien in met het niveau van de contractuele sancties die het bestek moet bepalen bij niet-uitvoering van de door de aannemer aangegane verbintenissen inzake nijverheidscompensaties.

Dit niveau bedraagt minstens 10 procent van het niet gerealiseerde bedrag van de nijverheidscompensaties. § 4. Wanneer nijverheidscompensaties worden toegestaan, kan de inschrijver, naast de offerte voor de leveringen en diensten die het voorwerp uitmaakt van de opdracht, eveneens een offerte indienen voor de nijverheidscompensaties. In dat geval moet hij de offerte met betrekking enerzijds tot de leveringen of de diensten en anderzijds tot de nijverheidscompensaties elk indienen onder een afzonderlijke en definitief gesloten omslag. Die omslagen worden aan de bevoegde Minister, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet verzonden of overhandigd. De afwezigheid van een offerte voor de nijverheidscompensaties of de onregelmatigheid ervan leidt niet tot de onregelmatigheid van de offerte van de inschrijver voor de leveringen en diensten die het voorwerp uitmaken van de opdracht. § 5. Na de opening van de offertes met betrekking tot de leveringen en de diensten bij offerteaanvraag of na hun ontvangst bij onderhandelingsprocedure worden de omslagen die de offertes voor de nijverheidscompensaties bevatten zonder verwijl en zonder te zijn geopend, overgemaakt aan de Minister bevoegd voor Economie. § 6. De bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet gaat over tot de beoordeling van de offertes wat hun regelmatigheid betreft, alsook van de criteria en de eisen van het bestek, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het criterium betreffende de nijverheidscompensaties.

Hij informeert zonder verwijl de Minister bevoegd voor Economie over de niet geselecteerde kandidaten of inschrijvers en over de inschrijvers wiens offerte als onregelmatig wordt beoordeeld. Deze laatste onderzoekt gelijktijdig de offertes voor de nijverheidscompensaties van de op deze wijze gekozen inschrijvers en gaat over tot de beoordeling ervan op kwalitatief en kwantitatief vlak. De voorgestelde nijverheidscompensaties worden wat de beoordeling betreft slechts in overweging genomen ten belope van het totaalbedrag van de opdracht. Daartoe kan hij, volgens de gunningsprocedure van de opdracht, de inschrijvers uitnodigen hun offertes te verduidelijken of erover te onderhandelen. De bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet bepaalt in overleg met de Minister bevoegd voor Economie de datum tot wanneer eventueel verduidelijkingen bij offerteaanvraag en wijzigingen bij onderhandelingsprocedure kunnen aangebracht worden in de offertes.

Als de bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet uit de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde beoordeling afleidt dat offertes een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen, wordt het criterium betreffende de nijverheidscompensaties in aanmerking genomen voor de gunning van de opdracht. In het tegengestelde geval, wordt enkel de beoordeling overeenkomstig het eerste lid van deze paragraaf in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van dit artikel, wordt onder offertes die een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen, verstaan dat zij zich binnen een marge van 10 procent bevinden wat de gemotiveerde en gewogen rangschikking betreft die voortvloeit uit de beoordeling overeenkomstig het eerste lid van deze paragraaf. De marge wordt berekend in functie van het resultaat van de inschrijver die bij de vergelijking van de offertes als eerste wordt geklasseerd.

De bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet en de Minister bevoegd voor Economie, bepalen ieder wat hem betreft, de toe te passen quoteringsmethode in het bestek. § 7. De bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet informeert de Minister bevoegd voor Economie over de offertes die een vergelijkbaar belang vertegenwoordigen.

Binnen een termijn overeengekomen door beide Ministers die maximaal 30 dagen bedraagt vanaf deze informatieverstrekking, maakt de Minister bevoegd voor Economie de offertes voor de in aanmerking genomen nijverheidscompensaties over aan de bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, samen met hun volgens de in het bestek bepaalde quoteringsmethode gewogen en gemotiveerde rangschikking. § 8. Na instemming van de Ministerraad wordt de opdracht gegund door de bevoegde Minister als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet. »

Art. 2.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.De aannemer is gebonden door zijn offerte voor de nijverheidscompensaties, ook al werd het criterium betreffende de nijverheidscompensaties niet in aanmerking genomen voor de gunning van de opdracht. De niet-uitvoering van de door de aannemer aangegane verbintenissen inzake nijverheidscompensaties geeft aanleiding tot de toepassing van de daartoe bepaalde sancties. »

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002 voor de overheidsopdrachten die met ingang van deze datum worden gepubliceerd en voor deze waarbij, bij ontstentenis van verplichting om een aankondiging te publiceren, de inschrijvers met ingang van deze datum worden uitgenodigd tot het indienen van een offerte of kandidatuur.

Art. 4.Onze Eerste Minister, Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^