Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 juli 1999
gepubliceerd op 12 maart 2004

Koninklijk besluit betreffende de erkenning en subsidiëring van organismen die voorzien in een gespecialiseerde omkadering voor burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2004009109
pub.
12/03/2004
prom.
06/07/1999
ELI
eli/besluit/1999/07/06/2004009109/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JULI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de erkenning en subsidiëring van organismen die voorzien in een gespecialiseerde omkadering voor burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid de artikelen 12, 55, 56, 57 en 58;

Overwegende dat het gerecht met belangrijke ontwikkelingen geconfronteerd wordt, die een invloed uitoefenen op de klassieke gerechtelijke procedure, onder meer de dienstverlening en vorming in het kader van een gerechtelijke procedure, herstelbemiddeling, begeleiding van omgangsrecht en justitiële slachtofferzorg;

Overwegende dat steeds meer magistraten beroep wensen te doen op deze maatregelen;

Overwegende dat dit vereist dat er voldoende mogelijkheden zijn waarnaar burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure verwezen kunnen worden voor een andersgerechtelijke aanpak;

Overwegende dat dergelijke projecten georganiseerd worden door privaatrechtelijke organismen, die evenwel een taak van algemeen belang uitoefenen;

Overwegende dat deze projecten in dat opzicht gerechtigd zijn om binnen bepaalde voorwaarden subsidies te ontvangen van de Staat;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 mei 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 2 juli 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het voor de uitvoering van de gespecialiseerde omkadering noodzakelijk is dat de magistraten en de justitieassistenten in opdracht van de magistraten beroep kunnen doen op privaatrechtelijke organisaties;

Overwegende dat de magistraten onder meer via de justitiehuizen in toenemende mate beroep moeten kunnen doen op door de minister van Justitie erkende en gesubsidieerde organismen voor de gespecialiseerde omkadering van burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure;

Overwegende dat door het uitblijven van de nieuwe reglementering ter zake bij de magistraten, de personeelsleden van de justitiehuizen en de organismen en hun personeel onzekerheid heerst en de toepassing van dienstverlening en vorming in het kader van een gerechtelijke procedure, herstelbemiddeling, begeleiding van het omgangsrecht en justitiële slachtofferzorg nog te weinig gebeuren;

Overwegende dat bijgevolg de uitvoering van het meerjarenplan justitie en de gespecialiseerde noodzakelijke omkadering zo spoedig mogelijk moet verzekerd worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de Minister » : de Minister van Justitie;2° « de administratie » : het Ministerie van Justitie;3° « organismen » : verenigingen zonder winstoogmerk met een filantropisch, wetenschappelijk of pedagogisch doel.

Art. 2.Erkenning kan worden verleend of subsidies kunnen worden toegekend voor : 1° « vorming geven » : het uitvoeren van een vorming of een opleiding in het kader van een gerechtelijke procedure, dit wil zeggen een leermaatregel of leerstraf waarbij door een leerproces, met vooraf afgebakende onderwerpen en tijdsduur en volgens een gestructureerd plan, beoogd wordt veranderingen teweeg te brengen in de kennis, de houding en/of het gedrag van de delinquent;2° « herstelbemiddeling » : het door een neutrale derde op gang brengen en stimuleren van een vrijwillig en vertrouwelijk communicatieproces tussen dader en slachtoffer van een misdrijf en eventuele relevante derden, met het oog op een regeling van het onderlinge conflict en/of van de door het misdrijf veroorzaakte morele en materiële schade;3° « ontmoeting organiseren » : het door een neutrale derde op gang brengen en begeleiden van de uitoefening van het omgangsrecht of van de overdracht van kinderen tussen de partijen in een gerechtelijke procedure, wanneer dit omgangsrecht werd verbroken of het verloop ervan moeilijk of conflictueus verloopt, met het oog op een normale gezagsuitoefening en het creëren of het herstellen van de relatie tussen het kind en de beide ouders of grootouders;4° « justitiële slachtofferbejegening » : de dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven binnen de rechtbanken, hoven, parketten, commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de probatiecommissies en/of de commissies tot de bescherming van de maatschappij, de commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden waarbij de eerste opvang en het onthaal van het slachtoffer net als het verstrekken van een goede basisinformatie aan het slachtoffer centraal staan. HOOFDSTUK II. - Erkenning van organismen

Art. 3.Om te kunnen worden erkend moet een organisme aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° rechtspersoonlijkheid bezitten;2° het organiseren van één of meerdere van de activiteiten zoals bedoeld in artikel 2, 1° tot 4° behoort tot de statutaire doelstellingen van het organisme;3° effectief en regelmatig prestaties verrichten in verband met het doel;4° beschikken over een bureauruimte en telefonisch bereikbaar zijn, 5° beschikken over of het kunnen gebruiken van geschikte lokalen, die bereikbaar zijn via het openbaar vervoer, voor de uitoefening van de activiteit;6° beschikken over gespecialiseerde personeels- en bestuursleden die de aan het organisme toevertrouwde taken kunnen uitvoeren, respectievelijk kunnen beheren.

Art. 4.§ 1. Het verzoek om erkenning wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de minister. Het verzoek bevat als bijlage : 1° de actuele samenstelling van de raad van beheer;2° de statuten en de eventuele wijzigingen ervan;3° een toelichting over de doelstellingen van het project en de wijze waarop deze zullen worden verwezenlijkt;4° de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3, 3° tot 6°. § 2. De administratie kan bijkomende inlichtingen vragen, waarop de aanvrager schriftelijk dient te antwoorden. § 3. De administratie kan ter plaatse controleren of aan de erkenningsvoorwaarden is voldaan.

Art. 5.De beslissing van de minister waarbij de erkenning wordt verleend of geweigerd wordt genomen binnen de vier maanden na de ontvangst van de documenten vermeld in artikel 4, § 1. De beslissing wordt genomen op basis van de overlegde stukken en eventueel de bijkomende inlichtingen en het onderzoek ter plaatse en zij is gemotiveerd.

De erkenning begint op de dag waarop het ministerieel besluit houdende erkenning ter kennis wordt gebracht van het organisme.

Art. 6.Als de erkenning wordt geweigerd, kan het organisme geen nieuwe aanvraag indienen, tenzij wordt aangetoond dat de reden voor de weigering niet langer bestaat.

Art. 7.§ 1. Een eerste erkenning wordt verleend voor een proeftermijn van minimaal één jaar. De minister kan deze proeftermijn ten hoogste éénmaal voor een termijn van maximaal één jaar verlengen. Uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de termijnen van de erkenning kan het organisme bij aangetekend schrijven aan de Minister verzoeken om hernieuwing van de erkenning. § 2. Op zijn vroegst na één proeftermijn en in elk geval na twee proeftermijnen zoals bepaald in artikel 7, § 1, van dit besluit kan de minister een erkenning geven voor vijf jaar. Deze erkenning kan worden hernieuwd. De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de minister op zijn laatst zes maanden voor het verstrijken van de lopende erkenningstermijn van vijf jaar. § 3. Op elke aanvraag tot hernieuwing van de erkenning zijn de bepalingen van de artikelen 3 tot 6 van toepassing. § 4. Een organisme waaraan de Minister reeds subsidies toekende voor een termijn van minimaal één jaar op basis van artikelen 12 en 13 van het koninklijk besluit van 6 oktober 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake dienstverlening en opleiding, wordt beschouwd te hebben voldaan aan artikel 7, § 1, van dit besluit en kan, op het verzoek van het organisme bij aangetekend schrijven, door de Minister erkend worden met toepassing van artikel 7, § 2, van dit besluit.

Art. 8.Voor elke afzonderlijke activiteit vermeld in artikel 2, 1° tot 4°, kan de Minister ten hoogste één organisme erkennen in elk gerechtelijk arrondissement. In het gerechtelijk arrondissement Brussel kunnen ten hoogste twee organismen erkend worden, één Franstalig en één Nederlandstalig.

Art. 9.§ 1. Het organisme dat een erkenning heeft verkregen, heeft volgende rechten en plichten : 1° binnen de gerechtelijke arrondissementen waar het organisme zijn activiteit organiseert, werkt het organisme samen met de gerechtelijke instanties en met andere verenigingen die activiteiten uitoefenen in de zin van artikel 2, 1° tot 4°;2° het organisme werkt samen met de administratie en werkt mee aan de initiatieven die door de administratie worden ondernomen of ondersteund in het kader van de activiteiten vermeld in artikel 2, 1° tot 4°;3° jaarlijks en uiterlijk op 1 april wordt een activiteitenverslag over het vorige werkingsjaar en een beleidsplan over het lopende werkingsjaar overgemaakt aan de Minister.De Minister bepaalt de criteria waaraan beide documenten moeten voldoen; 4° onverminderd de rapportage aan de gerechtelijke instanties, wordt gewaakt over de strikte geheimhouding van alle persoonlijke en vertrouwelijke gegevens ten aanzien van derden, 5° het organisme heeft het recht om de geschiktheid van de doorverwezen persoon voor de betrokken activiteit te onderzoeken en de doorverwijzing te weigeren indien de persoon ongeschikt wordt bevonden.De weigering moet gemotiveerd zijn en mag niet gebeuren op basis van ras, religie, geslacht of huidskleur; 6° in geval van wijziging van de statuten of stopzetting van de activiteit is het organisme verplicht dit binnen de dertig dagen schriftelijk mee te delen aan de Minister;7° het organisme zorgt voor een aangepaste vorming en voor een gespecialiseerde ondersteuning van het personeel. § 2. De administratie oefent toezicht uit op de naleving van de bepalingen van § 1. Daartoe kan zij alle nuttige stukken opvragen en een onderzoek ter plaatse voeren.

Art. 10.§ 1. De erkenning wordt ingetrokken wanneer één van de voorwaarden van artikel 3 niet meer wordt nageleefd of wanneer één van de bepalingen van artikel 9, § 1, niet wordt nageleefd.

De erkenning wordt ingetrokken wanneer het organisme geen medewerking verleent aan toezicht bedoeld in artikel 9, § 2.

De erkenning kan worden ingetrokken op basis van een schriftelijke klacht van een persoon die naar het organisme werd doorverwezen en die beweert door het organisme te worden geschaad. § 2. Wanneer een intrekking van de erkenning overwogen wordt, wordt het organisme hiervan op de hoogte gebracht bij gemotiveerd aangetekend schrijven.

Wordt de intrekking van de erkenning overwogen op basis van § 1, eerste lid, dan beschikt het organisme over een termijn van vier maanden na ontvangst van het aangetekend schrijven om zich in overeenstemming te brengen met de bepalingen van artikel 3 of artikel 9, § 1, en de bewijzen hiervan aan de Minister te bezorgen.

Wordt de intrekking overwogen op basis van § 1, tweede lid, dan beschikt het organisme over een termijn van dertig dagen na ontvangst van het aangetekend schrijven om alsnog zijn medewerking te verlenen aan het toezicht bedoeld in artikel 9, § 2. Wordt de intrekking overwogen op basis van § 1, derde lid van artikel 10, dan beschikt het organisme over een termijn van zestig dagen om hierop schriftelijk te antwoorden. § 3. Na het verstrijken van de termijnen voorzien in § 2, tweede, derde of vierde lid wordt de beslissing tot al dan niet intrekking van de erkenning binnen de zestig dagen aan het organisme ter kennis gebracht. De beslissing is gemotiveerd. Na het verstrijken van deze termijn van zestig dagen wordt het stilzwijgen geacht een beslissing van niet-intrekking van de erkenning te zijn.

Art. 11.In de gevallen bedoeld in artikel 10, § 2, tweede en derde lid wordt de erkenning geschorst vanaf de kennisgeving voorzien in artikel 10, § 2, eerste lid.

In het geval bedoeld in artikel 10, § 2, vierde lid kan de erkenning worden geschorst bij gemotiveerde beslissing vanaf de kennisgeving voorzien in artikel 10, § 2, eerste lid.

De schorsing neemt een einde op de dag van de beslissing tot intrekking of niet-intrekking van de erkenning. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring van organismen Afdeling 1. - Voorwaarden

Art. 12.Onder de bij dit besluit vastgestelde voorwaarden en binnen de perken van de begrotingskredieten, kan de Minister subsidies verlenen aan de erkende organismen voor de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 2, 1° tot 4°.

Art. 13.§ 1. Om van subsidies te kunnen genieten moet het organisme : 1° erkend zijn volgens de bepalingen van de artikelen 3 tot 9, 2° minstens twee voltijds-equivalente personeelsleden in dienst hebben;3° een boekhouding voeren zoals door de Minister bepaald wordt. § 2. Om subsidies te blijven genieten moet het organisme : 1° voldoen aan de minimale prestatienormen die door de Minister worden bepaald per activiteit zoals bedoeld in artikel 2 van dit besluit en per voltijds equivalent gesubsidieerd uitvoerend personeelslid;2° gemiddeld op jaarbasis tenminste 90 % van het aantal personeelsleden tewerkstellen dat, overeenkomstig artikel 14, § 2, door de minister aan een organisme wordt toegewezen voor de uitvoering van één of meerdere van de in artikel 2 van dit besluit bedoelde activiteiten;3° de subsidies voor respectievelijk personeels- en werkingskosten daadwerkelijk besteden overeenkomstig de door de minister verleende erkenning.

Art. 14.§ 1. De aanvraag tot subsidiëring gebeurt per afzonderlijk aangetekend schrijven en kan gelijktijdig met de aanvraag tot erkenning ingediend worden. Het toekennen van subsidies kan slechts gebeuren nadat de Minister een beslissing over de erkenning heeft genomen overeenkomstig artikel 5.

De aanvraag bevat als bijlage : 1° een afschrift van het personeelsregister of enig ander document waaruit het personeelsbestand van het organisme blijkt.Organismen die een eerste aanvraag doen zoals bedoeld in artikel 7, § 1, bezorgen deze bijlage ten laatste vier maanden na de datum van erkenning; 2° een begroting zoals bepaald door de Minister. § 2. De beslissing van de Minister om al dan niet over te gaan tot subsidiëring van het organisme wordt per aangetekend schrijven aan het organisme ter kennis gebracht. Bij een beslissing tot subsidiëring worden het aantal personeelsleden en de minimale kwalificaties van deze personeelsleden voor één of meerdere van de activiteiten zoals opgesomd in artikel 2 van dit besluit, vermeld in dit aangetekend schrijven. Afdeling 2. - Subsidieerbare uitgaven

Art. 15.§ 1. De subsidies, vermeld in artikel 12, § 1, van dit besluit bestaan uit : een gedeelte voor de dekking van de personeelskosten en een gedeelte voor de dekking van de werkingskosten en uitrustingskosten verbonden aan de uitvoering van één of meerdere activiteiten zoals bedoeld in artikel 2 van dit besluit. § 2. Maximaal 10 % van de enveloppe bestemd voor werkingskosten en uitrustingskosten mag besteed worden aan personeelsuitgaven. § 3. Maximaal 10 % van de enveloppe bestemd voor personeelskosten mag gebruikt worden voor de kosten verbonden aan uitbesteed werk aan derden.

Art. 16.Bij de bepaling van het bedrag van de subsidies voor personeelskosten wordt rekening gehouden met : 1° het aantal en de kwalificaties van de personeelsleden die door de minister aan een organisme worden toegewezen voor de uitvoering van één of meerdere activiteiten zoals bedoeld in artikel 2 van dit besluit;waarbij het aantal subsidieerbare personeelsleden van niveau 1 het aantal personeelsleden van niveau 2+ niet overschrijden; voor de berekening van deze verdeling wordt geen rekening gehouden met de in artikel 17 bedoelde omkaderende personeelsleden of directeur; 2° de hierna vermelde tooncomponenten : - de jaarlijkse brutobezoldigingen op dewelke een ambtenaar, geëngageerd door de federale staat zou recht hebben, rekening houdend met het diploma en met de geldelijke anciënniteit, die gevormd wordt door alle arbeidsprestaties in het verleden waarvan de overeenkomstig in dit besluit gestelde kwalificatievereisten van toepassing waren, begrepen in deze brutobezoldigingen zijn de haard- of standplaatsvergoeding overeenkomstig de berekeningswijze van toepassing voor het Openbaar Ambt; - de patronale R.S.Z.-bijdragen, net als alle andere wettelijke of conventionele verplichtingen inzake de verloning van de personeelsleden; - de eindejaarspremie, overeenkomstig de berekeningswijze van toepassing voor het Openbaar Ambt; - het vakantiegeld overeenkomstig het statuut van de werkgever; - het vakantiegeld bij uitdiensttreding; - 2 % van de jaarlijkse brutoloonkost voor de dekking van de kosten verbonden aan diverse werkgeverslasten;

Art. 17.Per subsidiëring van drie voltijds equivalente uitvoerende personeelsleden van niveau 1 of niveau 2+, wordt een halftijds personeelslid van niveau 2 gesubsidieerd voor administratieve ondersteuning. Er worden maximaal drie voltijds-equivalente personeelsleden van niveau 2 gesubsidieerd.

Bij een personeelsbezetting van 7 voltijds equivalente gesubsidieerde personeelsleden van niveau 1, niveau 2+ of niveau 2 wordt een voltijds personeelslid gesubsidieerd voor omkadering, waarvan het barema overeenkomt met die welke aan rijksambtenaren van niveau 1, rang 10B, wordt toegekend op voorwaarde dat minimum 4 jaar voor de functie relevante ervaring wordt bewezen door het betrokken personeelslid.

Bij een personeelsbezetting van 10,5 voltijds equivalente gesubsidieerde personeelsleden van niveau 1, niveau 2+ of niveau 2 wordt een halftijds personeelslid gesubsidieerd voor omkadering, waarvan het barema overeenkomt met dat welke aan rijksambtenaren van niveau 1, rang 10B, wordt toegekend op voorwaarde dat minimum 4 jaar voor de functie relevante ervaring wordt bewezen door het betrokken personeelslid.

Bij een personeelsbezetting van 15 voltijds equivalente gesubsidieerde personeelsleden van niveau 1, niveau 2+ of niveau 2 wordt één voltijds personeelslid gesubsidieerd voor de functie van directeur, waarvan het barema overeenkomt met dat welke aan rijksambtenaren van niveau 1, rang 10C, wordt toegekend op voorwaarde dat minimum 9 jaar voor de functie relevante ervaring wordt bewezen door het betrokken personeelslid.

Er kan maximaal één personeelslid van rang 10C per organisme toegekend worden.

Art. 18.Het subsidiegedeelte voor werkingskosten is een forfaitair bedrag dat wordt verkregen door het aantal voltijds equivalente personeelsleden die op basis van dit besluit gesubsidieerd worden, te vermenigvuldigen met 217.108 BEF. (index : 01/02/1999). Afdeling 3. - Vaststelling, vereffening en financiële controle

op het aanwenden van de subsidies

Art. 19.Voor het vereffenen van de subsidies dienen de organismen een aangifte in, overeenkomstig het model vastgesteld door de Minister.

Deze aangifte wordt ingediend binnen de maand na ontvangst van de beslissing bedoeld in artikel 14, § 2.

Art. 20.Op grond van de geraamde subsidieerbare jaarlijkse kosten worden er voorschotten berekend en uitgekeerd op volgende tijdstippen : a) een eerste voorschot ten belope van 4/12e van de bovenvermelde jaarlijkse kosten uiterlijk op het einde van de derde maand, volgend op de maand waarin de beslissing tot subsidiëring werd ter kennis gebracht van het organisme;b) vervolgens tweemaandelijkse voorschotten, berekend op 2/12de van de geraamde subsidieerbare jaarlijkse kosten. De definitieve vaststelling van de subsidies gebeurt door het vaststellen van een regularisatiebedrag in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar tijdens hetwelk de in het eerste lid bedoelde voorlopige twaalfden aan de organismen werden uitgekeerd.

Deze regularisatie kan slechts plaatsvinden nadat het organisme een financieel verslag aan de Minister heeft overgemaakt. Dit verslag moet worden ingediend voor 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de voorlopige twaalfden werden uitgekeerd. De Minister bepaalt de inhoud en de modaliteiten van dit verslag. Het verslag betreft alle maanden van het voorafgaand kalenderjaar waarvoor subsidies werden ontvangen.

Bij batige vereffening in hoofde van de Staat, kan de Minister aan het organisme de toestemming verlenen om het verschuldigde bedrag in maandelijkse schijven terug te betalen over een periode van maximaal één jaar en dit uitsluitend in het geval het organisme geen subsidies meer ontvangt in het daaropvolgende jaar.

Art. 21.Het jaarlijkse financiële verslag van het organisme moet geviseerd zijn door een bedrijfsrevisor.

Art. 22.§ 1. De personeelskosten worden bewezen door stortingen bij een organisatie van sociale zekerheid of bij een pensioenkas, aangevuld met werkgeversattesten. § 2. De administratie houdt toezicht op de boekhouding van de organismen en op de aanwending van de subsidies. Zij kan op stukken of ter plaatse kennis nemen van alle toestandsopgaven, comptabiliteitsbescheiden en andere verantwoordingsstukken.

Art. 23.§ 1. De Minister kan de subsidiëring stopzetten en/of reeds ten onrechte uitbetaalde subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien : 1° het organisme niet meer voldoet aan één van de voorwaarden van artikel 13;2° de administratie onnauwkeurigheden ontdekt in de boekhouding of in het aanwenden van de subsidies. De beslissing tot stopzetting en eventuele terugvordering van de subsidies wordt aan het organisme ter kennis gebracht per aangetekend schrijven. § 2. Indien de erkenning wordt geschorst zoals bepaald in artikel 11 van dit besluit worden de subsidies verder uitgekeerd voor de periode van de schorsing tot op de dag van de beslissing van de intrekking van de erkenning zonder evenwel afbreuk te doen aan het in § 1 van dit artikel werd bepaald. HOOFDSTUK IV. - Andere bepalingen

Art. 24.Binnen de perken van de begrotingskredieten worden alle in dit besluit bedoelde subsidiebedragen geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen wordt gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.

Art. 25.Organismen die voldoen aan de bepalingen van artikel 7, § 4, en niet voldoen aan de bepalingen van artikel 16, 1°, kunnen de personeelsleden die in dienst waren op basis van artikel 12 en artikel 13 van het koninklijk besluit van 6 oktober 1994 houdende uitvoeringsmodaliteiten inzake dienstverlening en opleiding in dienst houden. Bij een vervanging van een personeelslid of een uitbreiding van het via dit besluit gesubsidieerd personeel moet het organisme evenwel de bepalingen van artikel 16, 1° nastreven.

Art. 26.Artikel 12 en artikel 13 van het koninklijk besluit van 6 oktober 1994 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake dienstverlening en opleiding worden opgeheven.

Art. 27.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 juli 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS

^