Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 juni 2009
gepubliceerd op 26 juni 2009

Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2009000352
pub.
26/06/2009
prom.
07/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/07/2009000352/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 JUNI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, In het raam van de eerste globale evaluatie van het statuut van het politiepersoneel werden onder meer op het gebied van de aanwervings- en selectieprocedure een aantal statutaire wijzigingen onderhandeld.

Dit besluit bundelt in hoofdzaak die aanpassingen aan het statuut.

De belangrijkste van die aanpassingen kunnen als volgt worden samengevat : - een deliberatiecommissie beoordeelt voortaan de globale geschiktheid van de kandidaten in het raam van de externe werving voor het operationeel kader alsmede in het raam van de bevorderingsprocedure door overgang naar een hoger kader. De bestaande selectiecommissies kunnen daardoor worden aangewend voor een meer gerichte competentiemeting van de kandidaten; - naar analogie met de agenten van politie, worden ook de leden van het gespecialiseerde middenkader rechtstreeks voor de betrokken politiedienst aangeworven; - in het raam van de externe aanwerving voor het operationeel kader en voor het administratief en logistiek kader worden een aantal bijkomende vrijstellingen van selectieproeven ingeschreven; - er geldt een nieuwe aanwervingsprocedure voor de binnen de personeelsformatie opgenomen betrekkingen van het administratief en logistiek kader; - de organisatie van de stage van de personeelsleden van het administratief en logistiek kader wordt vereenvoudigd en verder gerationaliseerd. Indien de stage goed verloopt, moeten er immers geen evaluatieverslagen meer worden opgesteld en zal de stage van rechtswege worden beëindigd. Indien de stage daarentegen niet goed verloopt, kan de stagiair reeds gedurende de stage worden ontslagen of herplaatst wegens beroepsongeschiktheid.

In het licht van het advies van de Raad van State wordt de draagwijdte van bepaalde van die statutaire aanpassingen hierna nader toegelicht.

Die bespreking volgt hierbij de chronologische volgorde van het advies.

De Raad van State is vooreerst van oordeel dat een aantal artikelen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol) niet bij wijze van een koninklijk besluit kunnen worden gewijzigd. Het betreft de artikelen die door artikel 136 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten zijn bevestigd. Aan die opmerking van de Raad van State werd gevolg gegeven en de desbetreffende artikelen zijn dus niet meer opgenomen in het voorliggende ontwerpbesluit.

De Raad merkt tevens op dat de opheffing van het vergelijkend examen in het raam van de externe werving voor het gespecialiseerde middenkader in strijd is met artikel 12, 10°, van de wet van 26 april 2002. Het is evenwel de bedoeling om ook artikel 12, 10°, van de wet van 26 april 2002 via een navolgend wetgevend initiatief in die zin aan te passen.Om evenwel tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State, werd in dit besluit een bijkomende overgangsbepaling opgenomen. Aldus zal de externe werving voor het gespecialiseerde middenkader, in afwachting van de wijziging van artikel 12, 10°, van de wet van 26 april 2002, nog steeds onder de vorm van een vergelijkend examen plaatsvinden.

Tevens wordt ingevolge het advies reglementair bevestigd dat het selectiereglement, dat onder meer het programma van de selectieproeven bevat, op de website van de directie van de rekrutering en van de selectie kan worden geraadpleegd.

De Raad stelt daarenboven dat de bevoegdheid om de specifieke, door de selectiecommissies te beoordelen competenties vast te stellen een verorderingsbevoegdheid is die niet aan de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie kan worden toevertrouwd. In wezen betreft het echter de competenties die reeds reglementair zijn vastgesteld in de bijlage 4 bij het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (UBPol). Vermits de bevoegdheid van de directeur zich ertoe beperkt om onder die reglementair vastgestelde competenties diegene aan te wijzen die door de selectiecommissie moeten worden beoordeeld is er dus geenszins sprake van een verordeningsbevoegdheid.

De betrokken bepaling werd daarentegen wel duidelijker verwoord.

Tevens werd verduidelijkt dat de externe kandidaten voor het officierskader slechts voor de volgende selectieproeven worden opgeroepen, op basis van hun resultaten behaald voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden, als de deliberatiecommissie het vergelijkend examen nog niet heeft afgesloten. Het is immers mogelijk dat kandidaten die geslaagd zijn voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden toch niet worden opgeroepen voor de volgende selectieproeven omdat de deliberatiecommissie gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het vergelijkend examen af te sluiten als het aantal kandidaten dat « zeer geschikt » is bevonden en van onberispelijk gedrag is, gelijk is aan het aantal kandidaten dat kan worden toegelaten tot de na de selectie georganiseerde basisopleiding.

De afschaffing van de verplichting in hoofde van de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie om de kandidaat te horen alvorens een beperking van de territoriale inzetbaarheid op te leggen, is voor de Raad onaanvaardbaar indien de betrokken kandidaat geen mogelijkheid meer krijgt om zijn standpunt kenbaar te maken.

Dergelijke beperking vloeit evenwel voort uit het gevoerde moraliteitsonderzoek, gedurende hetwelke de kandidaat overeenkomstig artikel IV.20, 2°, UBPol in principe reeds wordt gehoord door de korpschef van zijn woonplaats. De reeds met de syndicale partners onderhandelde aanpassing van dat artikel IV.20 voorziet trouwens in dergelijke omstandigheden het systematisch horen van de kandidaat in het raam van het moraliteitsonderzoek. Bovendien kan de kandidaat, op grond van artikel IV.I.19, eerste lid, RPPol, steeds beroep aantekenen tegen de beperking van de territoriale inzetbaarheid. De kandidaat krijgt dus meermaals de mogelijkheid om zijn standpunt kenbaar te maken. Om die reden kan de ontwerpbepaling dan ook worden behouden.

Ingevolge het advies van de Raad van State werd de vrijstelling die een kandidaat voor het gespecialiseerde middenkader gedurende twee jaar geniet voor de persoonlijkheidsproef, de fysisch-medische proef en het selectiegesprek met de selectiecommissie waarvoor hij de minimumdrempel behaalde, daarentegen wel aangepast. In het raam van die vrijstelling heeft de deliberatiecommissie, naar analogie met de reeds bestaande vrijstelling in het raam van de externe aanwerving voor het kader van de agenten van politie en voor het basiskader, de mogelijkheid om, « zo daar aanwijzingen toe zijn », een bijkomend onderzoek te vragen. Aan de opmerking van de Raad van State dat dit criterium te vaag is, kan geen gevolg worden verleend. De beoordeling of er aanwijzingen zijn die een bijkomend onderzoek noodzakelijk maken, is immers een feitenkwestie. Dit maakt het onmogelijk om limitatief weer te geven in welke gevallen een bijkomend onderzoek kan worden gevraagd.

Om tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad ter zake, is de in het raam van de externe werving voor een betrekking van het kader van agenten van politie, van het gespecialiseerde middenkader of van het administratief en logistiek kader voorziene mogelijkheid voor de betrokken korpschef of directeur om een eerste selectie op dossier uit te voeren, opgeheven.

Bovendien werd de mogelijkheid van de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie om af te wijken van de statutair voorziene volgorde van de toelating tot de basisopleiding duidelijker afgebakend en meer bepaald geënt op de opleidingscapaciteit van de politiescholen.

In antwoord op de vragen van de Raad van State in verband met het in het voorliggende besluit voorziene systeem waarbij personeelsleden van het administratief en logistiek kader, die in het raam van een dringende werving contractueel worden aangeworven voor maximum twaalf maanden in een statutaire betrekking, vervolgens via de mobiliteit kunnen statutariseren, dient vooreerst te worden benadrukt dat de mobiliteit voor zowel statutaire als contractuele personeelsleden openstaat. Daarnaast valt aan te stippen dat de mogelijkheid om te statutariseren via de mobiliteit is voorbehouden aan de contractuele personeelsleden die in het raam van een dringende werving worden aangeworven voor een statutaire betrekking, omwille van het feit dat die contractuele personeelsleden dezelfde selectieproeven afleggen als de personeelsleden die statutair worden aangeworven. Die personeelsleden kunnen dan, vermits zij in het raam van de mobiliteit naar een betrekking binnen hun eigen zone of binnen de eigen directie of dienst geen aanwezigheidstermijn dienen te volbrengen, statutariseren in hun eigen betrekking die in de eerste mobiliteitscyclus volgend op de dringende werving moet worden vacant verklaard.

De Raad van State is van oordeel dat de mogelijkheid tot het voeren van een aanvullend moraliteitsonderzoek tussen de opname in de wervingsreserve en de aanvang van de opleiding bij wet moet worden voorzien. Tot op het ogenblik van de effectieve aanvang van de basisopleiding, blijft de hoedanigheid van kandidaat voor het operationeel kader evenwel behouden. Vermits artikel 12, tweede lid, van de wet van 26 april 2002 reeds de mogelijkheid voorziet tot het voeren van een moraliteitsonderzoek ten aanzien van een kandidaat voor het operationeel kader, volstaat dus de reeds voorziene wettelijke grondslag om vóór de effectieve aanvang van de basisopleiding een aanvullend moraliteitsonderzoek te voeren.

Ingevolge de opmerking van de Raad van State met betrekking tot het voeren van een moraliteitsonderzoek ten aanzien van de kandidaten voor het administratief en logistiek kader en de kandidaten voor heropneming is in dit besluit voorzien dat de bepalingen betreffende het moraliteitsonderzoek ten aanzien van die kandidaten pas in werking zullen treden op een latere datum, met name na het creëren van de vereiste expliciete wettelijke grondslag.

Ten slotte wijst de Raad van State op het feit dat afwijkingen van de algemeen geldende termijn van inwerkingtreding in de mate van het mogelijke moeten worden vermeden.

Door het toenemend aantal verzoeken van kandidaten om uitstel te bekomen van het aanvangen van de basisopleiding, was het, met het oog op een rationele aanwending van de beschikbare capaciteit van de directie van de rekrutering en van de selectie, evenwel zaak om zo snel mogelijk de in dit besluit limitatief vastgestelde uitstelmogelijkheden te kunnen toepassen.

Met het oog op een rationalisering van de selectieprocedure en derhalve een optimale aanwending van de capaciteit van de directie van de rekrutering en van de selectie geldt hetzelfde voor de in het voorliggende besluit opgenomen vrijstellingen van de selectieproeven.

Vandaar de voorgestelde beperkte terugwerkende kracht van die bepalingen.

De snellere inwerkingtreding van de nieuwe aanwervingsprocedure voor de binnen de personeelsformatie voorziene betrekkingen van het administratief en logistiek kader is ten slotte ingegeven vanuit de bekommernis om die bepalingen zo snel mogelijk en aansluitend op het laatste statutariseringsexamen, dat in de loop van de maand mei 2009 zal worden georganiseerd, te kunnen toepassen. Zodoende wordt vermeden dat na het laatste statutariseringsexamen nog personeelsleden contractueel worden aangeworven voor een binnen de personeelsformatie voorziene betrekking zonder navolgende statutariserings mogelijkheid.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 10 maart 2009 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 20 april 2009, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Het ontworpen besluit wijzigt talrijke bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol) en houdt op een bepaald aantal punten belangrijke wijzigingen in de rechtspositie van de betrokken personeelsleden in ten aanzien van de huidige situatie. Zoals het geval is geweest met de uitvaardiging van het besluit zelf, dient het voorliggende ontwerp te worden voorafgegaan door een verslag aan de Koning (1). 2. De artikelen IV.I.5, IV.I.6, IV.I.7, IV.I.8, IV.I.9, IV.I.10, IV.I.42, IV.I.43, IV.I.44, IV.I.45, IV.I.46, VII.II.4 en VII.IV.9 RPPol, gewijzigd bij de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 27, 28, 29, 30, 31, 63 en 69 van het ontwerp, zijn bekrachtigd bij artikel 136 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten. Deze artikelen kunnen bijgevolg alleen door middel van een wet worden gewijzigd.

De artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 27, 28, 29, 30, 31, 63 en 69 van het ontwerp moeten bijgevolg vervallen (2).

De overige bepalingen van het ontworpen besluit moeten dienovereenkomstig worden aangepast.

De steller van het ontwerp wordt er nu reeds op gewezen dat de voornoemde wet van 26 april 2002 bepalingen bevat met een soortgelijke inhoud als die van de voornoemde bepalingen van RPPol (3) en dat, in het geval de wetgever zou optreden, zal moeten worden toegezien op de samenhang tussen deze twee teksten (4). 3. Volgens artikel 12, 10°, van de voornoemde wet van 26 april 2002 moeten kandidaten, om te worden toegelaten tot het operationeel kader, onder meer voldoen aan de volgende voorwaarde : « 10° voor het hulp- en basiskader, slagen in of, voor het midden- en officierskader slagen in en batig gerangschikt zijn voor de selectieproeven die toegang verlenen tot de basisopleiding ». Deze bepaling eist dus dat, voor de ambten die behoren tot het middenkader (hoofdinspecteurs van politie) en van het officierskader (commissarissen van politie), de selectietest leidt tot een rangschikking van de gegadigden, met andere woorden dat deze test wordt georganiseerd in de vorm van een vergelijkend examen en niet van een examen (5).

Het ontworpen besluit is niet conform deze bepaling. Immers, uit de ontworpen artikelen IV.I.17 en IV.I.30 RPPol (artikelen 11 en 20 van het ontwerp) blijkt dat kandidaat-commissarissen van politie zullen worden geselecteerd op basis van een vergelijkend examen, maar dat kandidaat-hoofdinspecteurs van politie een selectietest zullen moeten afleggen na afloop waarvan ze zullen worden opgenomen in een wervingsreserve. Aangezien hoofdinspecteurs van politie deel uitmaken van het middenkader, kunnen kandidaten voor dit ambt alleen worden geselecteerd op basis van een vergelijkend examen.

De artikelen 11 en 20 van het ontwerp moeten bijgevolg grondig worden herzien.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. In het eerste lid dient eveneens te worden verwezen naar de artikelen 142bis en 142quinquies, die de rechtsgrond opleveren voor de bepalingen van hoofdstuk 2 van het ontworpen besluit.2. In het tweede lid dient te worden gepreciseerd dat artikel 22quinquies is ingevoegd bij de wet van 3 mei 2005. Dispositief Artikelen 8 en 9 Gelet op de opheffing, bij artikel 9 van het ontwerp, van artikel IV.I.14 RPPol, op basis waarvan de kandidaat die zich voor een selectie laat inschrijven op eigen verzoek het programma van de selectietests kan ontvangen, zou het laatstgenoemde gegeven moeten worden vermeld samen met die welke artikel IV.I.13 van hetzelfde artikel verplicht te vermelden in het bericht dat voortaan zal staan op de website van de directie van de rekrutering en van de selectie.

Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 33, gelet op de vervanging van artikel IV.I.55 RPPol bij artikel 38 van het ontwerp.

Artikel 10 Het ontworpen artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, RPPol bepaalt dat de procedure voor de selectie van het personeel van het operationeel kader een selectiegesprek omvat met de betrokken selectiecommissie tijdens hetwelk de commissie de specifieke competenties van de kandidaten evalueert. Deze specifieke competenties worden nader toegelicht in het selectiereglement « opgesteld door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie ».

Deze subdelegatie van een verordeningsbevoegdheid heeft geen betrekking op een detailkwestie of op een loutere uitvoeringsmaatregel. Ze kan bijgevolg niet worden aanvaard.

Artikel 11 In het ontworpen artikel IV.I.17, § 2, tweede lid, RPPol wordt gepreciseerd dat de cognitieve vaardigheidstest leidt tot een rangschikking van kandidaat-commissarissen van politie, op basis waarvan ze « in voorkomend geval » worden opgeroepen voor de volgende selectietesten.

De betekenis van de woorden « in voorkomend geval » is niet duidelijk.

De vraag rijst immers of zulks betekent dat de kandidaten slechts worden opgeroepen voor de selectietesten op voorwaarde dat ze ofwel geslaagd zijn voor de cognitieve test, dan wel een gunstige plaats innemen in de rangschikking.

Artikel 12 Artikel 12 strekt tot opheffing van de verplichting om de kandidaat te horen alvorens een beslissing te nemen waarbij hem « een beperking van de territoriale inzetbaarheid » wordt opgelegd. Aangezien deze beslissing de kandidaat kan benadelen, kan niet worden aanvaard dat ze wordt genomen zonder dat hij de mogelijkheid krijgt om zijn standpunt kenbaar te maken.

Artikel 19 Het ontworpen artikel IV.I.29, tweede lid, RPPol strekt ertoe de kandidaat-hoofdinspecteurs van politie en commissarissen van politie die niet geslaagd zijn voor de test en die binnen twee jaar na hun afwijzing opnieuw afleggen, vrij te stellen van het wederom afleggen van de selectietesten genoemd in artikel IV.I.15, eerste lid, 2° en 3°, als ze daarvoor waren geslaagd. De ontworpen bepaling schrijft evenwel voor dat de deliberatiecommissie bedoeld in artikel IV.I.17, § 1, « zo daar evenwel aanwijzingen toe zijn », kan verzoeken om een aanvullend onderzoek met betrekking tot de vereisten bepaald in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, 3° of 4°.

Ongerekend het feit dat men op grond van de ontworpen bepaling niet kan worden vrijgesteld van het examenonderdeel waarin artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, voorziet, en het bijgevolg niet duidelijk is hoe in dat verband om een aanvullend onderzoek kan worden verzocht, kan niet worden aanvaard dat de deliberatiecommissie gemachtigd wordt om een aanvullend examen te vorderen « zo daar aanwijzingen toe zijn ». Dit criterium is immers zo vaag dat het de aldus aan de commissie opgedragen bevoegdheid helemaal niet afbakent.

Het ontworpen artikel IV.I.29, tweede lid, moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 20 Volgens het ontworpen artikel IV.I.30, § 1, RPPol wordt de procedure voor toelating tot de basisopleiding van de geslaagden voor de selectietesten voor agent van de politie (6) hoofdzakelijk georganiseerd als volgt : a) de geslaagden worden opgenomen in een wervingsreserve (eerste lid);b) de lijst van de geslaagden die deel uitmaken van de reserve wordt toegezonden aan de korpschef wanneer het gaat om een betrekking bij de lokale politie, of aan de betrokken directeur wanneer het gaat om een betrekking bij de federale politie (derde lid);c) de korpschef of de betrokken directeur kan « op dossier » uit deze reserve een beperkt aantal (ten minste vijf) geslaagden kiezen die de selectietest zullen moeten afleggen georganiseerd door de overheid bevoegd tot benoeming in de toe te wijzen vacante betrekking (vierde en vijfde lid);d) de benoemende overheid kiest de geschiktste kandidaat voor de vacante betrekking na een vergelijking van de aanspraken en verdiensten van de gepreselecteerde kandidaten (zesde lid). Aangezien het niet gaat om een vergelijkend examen, worden de verschillende geslaagden zonder rangschikking opgenomen in de wervingsreserve. Het is de Raad van State bijgevolg niet duidelijk hoe de mogelijkheid om, wanneer een betrekking vacant is, slechts bepaalde geslaagden van de reserve in de preselectie op te nemen, uit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel kan worden gerechtvaardigd.

Bovendien zij opgemerkt dat de gepreselecteerde kandidaten zeer discretionair zouden kunnen worden uitgekozen, aangezien de ontworpen bepaling alleen voorziet in een selectie « op dossier », zonder dat de nadere regels voor een zodanige keuze anderszins worden gepreciseerd.

Om het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen dienen voor elke vacante betrekking alle geslaagden de mogelijkheid te krijgen om te solliciteren, waarbij daarna, wanneer er verscheidene gegadigden zijn voor eenzelfde betrekking, de benoemende overheid de aanspraken en verdiensten zou vergelijken om de geschiktste kandidaat te kiezen.

De ontworpen bepaling moet dienenovereenkomstig worden herzien.

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 49 van het ontwerp.

Artikel 23 Artikel 23, 2°, wijzigt artikel IV.I.33, tweede lid, RPPol opdat de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie kan afwijken van de volgorde van toelating tot de basisopleiding vastgesteld in het eerste lid van hetzelfde artikel, wegens rekruteringsbehoeften en voor de duur die hij bepaalt.

Een zodanige subdelegatie kan alleen worden aanvaard indien ze beter afgebakend wordt, wat het objectiveren impliceert van het begrip rekruteringsbehoefte.

Artikel 41 Het ontworpen artikel IV.I.57bis RPPol voorziet in een procedure van beroep bij de minister ten voordele van de kandidaat « van wie wordt geoordeeld dat zijn gedrag niet in overeenstemming is met de eisen van de (...) betrekking ».

Het is de Raad van State niet duidelijk naar welke beslissing deze uitdrukking verwijst. Er zijn immers beslissingen omtrent slagen of falen voor een test, of beslissingen waarbij de kandidaat geschikt of niet-geschikt wordt verklaard, maar geen beslissingen waarbij het gedrag van een kandidaat niet conform de vereisten van een betrekking wordt verklaard.

Artikel 43 Uit het ontworpen artikel IV.I.60, eerste lid, blijkt dat personeelsleden die in dienst zijn genomen bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twaalf maanden, via mobiliteit kunnen worden benoemd in een vaste betrekking.

De vraag rijst of deze bepaling wel afgestemd is op de artikelen VI.II.8 RPPol en volgende die veronderstellen dat personeelsleden die aanspraak kunnen maken op mobiliteit uitsluitend vastbenoemde personeelsleden zijn.

Fundamenteler is dat, indien de ontworpen tekst in die zin moet worden begrepen dat hij automatische benoeming in vast verband mogelijk maakt ten voordele van een personeelslid dat eerst bij arbeidsovereenkomst in dienst was genomen, de vraag rijst of een zodanig systeem aanvaardbaar is uit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel.

Artikel 45 Artikel 45 vult artikel IV.II.46 RPPol aan om een aanvullend onderzoek van de omgeving en de antecedenten mogelijk te maken wanneer de termijn tussen de opname in de wervingsreserve en de aanvang van de opleiding zulks noodzakelijk maakt.

Een zodanig onderzoek vormt een inmenging in het privéleven van de kandidaten, waarin overeenkomstig artikel 22 van de Grondwet bij wet moet worden voorzien (7).

Deze bepaling moet vervallen.

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 75 van het ontwerp.

Artikel 82 1. Volgens artikel 82, eerste lid, hebben de artikelen 2, c, 19, 2° en 3°, 24 en 36 uitwerking met ingang van 1 april 2009. Er zij weer op gewezen dat in de regel bestuurshandelingen krachtens een algemeen rechtsbeginsel geen terugwerkende kracht hebben.

Terugwerkende kracht kan echter gewettigd zijn indien ze door de wet wordt toegestaan. Wanneer dat niet het geval is, is terugwerkende kracht alleen aanvaardbaar bij wijze van uitzondering, inzonderheid wanneer dat nodig is voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisering van een rechtstoestand of feitelijke toestand en voor zover de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten geëerbiedigd worden.

Artikel 82, tweede lid, bepaalt dat de artikelen 25 en 26 in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Tenzij er een specifieke reden bestaat om af te wijken van de gangbare termijn van inwerkingtreding bepaald door artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, dient in beginsel te worden afgezien van de onmiddellijke inwerkingtreding teneinde eenieder een redelijke termijn te geven om kennis te nemen van de nieuwe regels.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter;

P. Vandernoot, J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mvr L. Vancrayebeck, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, De voorzitter,A.-C. Van Geersdaele. Ph. Hanse. _______ Nota's (1) Zie advies 32.667/2, op 16 januari 2002 verstrekt over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 18 april 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. (2) Zie advies 38.278/2, op 3 augustus 2005 verstrekt over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 20 december 2005 tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. (3) Zie inzonderheid de artikelen 12, 13, 20 en 21 van deze wet. (4) Over de nadelen van een systeem dat tegelijk twee soorten van bepalingen met verschillend rechtskarakter in stand laat, wordt verwezen naar de algemene opmerking die is gemaakt in advies 32.835/2, op 20 februari 2002 verstrekt over een voorontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan voornoemde wet van 26 april 2002 (Parl. St., Kamer 2001-2002, nr. 1683/1, bl 68-81). (5) Zie eveneens het huidige artikel IV.I.32 RPPol, waarvan in paragraaf 1 wordt gepreciseerd dat de selectie van de kandidaat-hoofdinspecteurs van politie en van kandidaat-commissarissen van politie « geschiedt onder de vorm van een vergelijkend examen derwijze dat er geen wervingsreserve wordt samengesteld ». (6) De procedure is dezelfde voor hoofdinspecteurs van politie, maar in dat verband wordt verwezen naar algemene opmerking nr.3. (7) Zie advies 30.951/2, op 16 maart 2001 verstrekt over een ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 2001.

7 JUNI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002, en de artikelen 142bis en 142quinquies, ingevoegd bij de wet van 31 mei 2001;

Gelet op de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, artikel 22quinquies, ingevoegd bij de wet van 3 mei 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol);

Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen;

Gelet op de protocollen van onderhandeling nr. 186/4 en nr. 226/8 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten, gesloten op respectievelijk 24 augustus 2006 en 11 juni 2008;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 mei 2008;

Gelet op het advies van de Adviesraad van burgemeesters, gegeven op 2 juli 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, d.d. 16 juli 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 18 november 2008;

Gelet op het advies 46.171/2 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (« RPPol »)

Artikel 1.In artikel II.I.2, § 2, derde lid, RPPol worden de woorden « V.III.19, eerste lid, 2° » vervangen door de woorden « V.III.19, eerste lid, 1° ».

Art. 2.In artikel IV.I.13 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « in het Belgisch Staatsblad » vervangen door de woorden « op de website van de directie van de rekrutering en van de selectie »;2° in het eerste lid worden de woorden « alsmede de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum » vervangen door de woorden « , de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum alsmede het selectiereglement, opgesteld door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie »;3° in het tweede lid worden de woorden « hulpen » opgeheven.

Art. 3.Artikel IV.I.14 RPPol wordt opgeheven.

Art. 4.In artikel IV.I.15, eerste lid, RPPol wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt : « 4° een selectiegesprek met de betrokken selectiecommissie.De selectiecommissie meet de competenties die door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie in het selectiereglement worden aangewezen uit een door de minister vastgestelde lijst. »

Art. 5.Artikel IV.I.17 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. IV.I.17. § 1. De deliberatiecommissie beslist of de kandidaat, met uitzondering van de kandidaat-commissaris van politie, al dan niet geschikt wordt bevonden op grond van artikel IV.I.15, eerste lid, 1° tot 4°. § 2. De selectie van de kandidaten-commissaris van politie geschiedt onder de vorm van een vergelijkend examen.

De proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, mondt uit in een rangschikking van de kandidaten op grond waarvan deze voor de volgende selectieproeven worden opgeroepen, en dit tot de deliberatiecommissie het vergelijkend examen afsluit overeenkomstig artikel IV.I.24, tweede lid.

Bij gelijke resultaten wordt voorrang verleend aan de oudste kandidaat.

De kandidaten, houders van een diploma of getuigschrift bedoeld in artikel IV.I.11, worden zowel ingeschreven op de rangschikking van de overeenstemmende voorbehouden vacatures als op die van de niet-voorbehouden vacatures.

De deliberatiecommissie verdeelt de kandidaten op grond van artikel IV.I.15, eerste lid, 1° tot 4° in drie groepen : « zeer geschikt », « geschikt » of « ongeschikt ».

De geschiktheid van de in het vierde lid bedoelde kandidaten, wordt door de deliberatiecommissie, in volgorde, getoetst ten aanzien van de voorbehouden vacatures en van de niet-voorbehouden vacatures. »

Art. 6.In artikel IV.I.18, eerste lid, RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst wordt het woord « recrutering » vervangen door het woord « rekrutering »;2° de woorden « en na de betrokkene te hebben gehoord, » worden opgeheven.

Art. 7.Artikel IV.I.20 RPPol wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De paritaire commissie kan slechts rechtsgeldig zitting houden, beraadslagen en stemmen indien ten minste twee derden van haar leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

De voorzitter beschikt over één stem. Elke groep van bijzitters bedoeld in het eerste lid, 2° en 3° beschikt over een overeenkomstig 2° vastgesteld aantal stemmen, ongeacht het aantal aanwezige bijzitters in elke groep.Deze stemmen worden onder de leden van die groep gelijk verdeeld. ».

Art. 8.In artikel IV.I.23 RPPol worden de woorden « de kandidaat en de in artikel IV.I.18 bedoelde directeur » vervangen door de woorden « de kandidaat, de in artikel IV.I.18 bedoelde directeur en de in artikel IV.I.20 bedoelde paritaire commissie ».

Art. 9.In artikel IV.I.24 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het enig lid wordt het woord « selectiecommissie » vervangen door het woord « deliberatiecommissie »;2° in het enig lid worden de woorden « of, in voorkomend geval, zeer geschikt » ingevoegd tussen het woord « geschikt » en de woorden « wordt bevonden »; 3° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : « Indien het aantal kandidaten-commissaris van politie die op grond van artikel IV.I.17, § 2, vijfde lid, door de deliberatiecommissie « zeer geschikt » worden bevonden en beantwoorden aan de in artikel IV.I.4, 3°, bedoelde vereiste gelijk is aan het in artikel IV.I.3 bedoelde aantal, sluit de deliberatiecommissie het vergelijkend examen af. ».

Art. 10.In artikel IV.I.26 RPPol wordt de zin « Het slagen in de selectieproeven voor toelating tot een bepaald kader kan niet worden ingeroepen voor de toelating tot een ander kader. » opgeheven.

Art. 11.Artikel IV.I.27 RPPol wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende : « 6° de samenstelling en de werkwijze van de in artikel IV.I.17 bedoelde deliberatiecommissie. »

Art. 12.In deel IV, titel I, hoofdstuk I, afdeling 3, RPPol wordt een onderafdeling 2bis ingevoegd, luidende : « Onderafdeling 2bis. - De afwezigheden Art. IV.I.28bis. De kandidaat die zonder aanvaardbare reden afwezig is op het ogenblik dat een selectieproef of het geheel van de selectieproeven plaatsvindt, kan door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie worden uitgesloten van verdere deelname.

De in het eerste lid bedoelde aanvaardbare reden wordt nader toegelicht in het selectiereglement.

De uitsluiting van verdere deelname wordt gelijkgesteld met het niet slagen in de selectieprocedure. »

Art. 13.In artikel IV.I.29 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de in artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, bedoelde selectiecommissie » vervangen door de woorden « de in artikel IV.I.17 bedoelde deliberatiecommissie »; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De kandidaat-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politieassistent die niet de minimumdrempel heeft behaald voor een selectieproef en die opnieuw aflegt binnen de twee jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van zijn mislukking, is vrijgesteld van de selectieproeven bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, 3° en 4°, waarvoor hij de minimumdrempel heeft behaald. Zo daar evenwel aanwijzingen toe zijn, verzoekt de in artikel IV.I.17 bedoelde deliberatiecommissie, vooraleer zich uit te spreken over de geschiktheid van de kandidaat, om een bijkomend onderzoek met betrekking tot de in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, 3° of 4° bepaalde vereisten. »; 3° het artikel wordt aangevuld met vijf leden, luidende : « De kandidaat-agent van politie die houder is van een diploma dat ten minste evenwaardig is met die welke in aanmerking worden genomen voor de indienstneming in de betrekkingen van niveau C bij de federale Rijksbesturen, zoals opgenomen in de bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, is vrijgesteld van de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°.

De kandidaat-inspecteur van politie die houder is van een diploma dat ten minste evenwaardig is met die welke in aanmerking worden genomen voor de indienstneming in de betrekkingen van niveau B bij de federale Rijksbesturen, zoals opgenomen in de bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, is vrijgesteld van de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°.

De kandidaat-agent van politie en de kandidaat-inspecteur van politie zijn vrijgesteld van de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1° indien zij geslaagd zijn voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden van een hoger kader.

De agenten van politie die extern in een hoger kader worden aangeworven overeenkomstig artikel IV.I.1, zijn vrijgesteld van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten.

De personeelsleden van het basiskader en van het middenkader die extern in een hoger kader worden aangeworven overeenkomstig artikel IV.I.1, zijn vrijgesteld van de in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, bedoelde selectieproef en van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten. »

Art. 14.Artikel IV.I.30 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. IV.I.30. § 1. De laureaten van de selectieproeven voor agent van politie en hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politie-assistent worden opgenomen in een wervingsreserve.

De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie stelt de lijst van de kandidaten-agent van politie en de lijst van de kandidaten-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politie-assistent die opgenomen worden in de in het eerste lid bedoelde wervingsreserves vast.

De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie verzendt de desbetreffende lijst van geschikt bevonden kandidaten aan de korpschef, indien het een betrekking bij een korps van de lokale politie betreft, of aan de betrokken directeur, indien het een betrekking bij de federale politie betreft.

De kandidaten worden vervolgens aan de door de benoemende overheid georganiseerde selectieproeven onderworpen.

De benoemende overheid vergelijkt de respectieve aanspraken en verdiensten van de verschillende kandidaten, waarna zij de voor de vacante betrekking meest geschikte kandidaat selecteert die vervolgens tot de basisopleiding wordt toegelaten. § 2. De laureaten van de selectieproeven voor inspecteur van politie worden opgenomen in een wervingsreserve in volgorde van de datum van hun inschrijving voor de selectieproeven.

Bij gelijke datum wordt voorrang verleend aan de oudste kandidaat. »

Art. 15.In artikel IV.I.31 RPPol worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « twee jaar »

Art. 16.In artikel IV.I.32 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, worden de woorden « van de kandidaten-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialisatie politie-assistent, » opgeheven;b) paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Voor de toelating tot de basisopleiding worden de kandidaten-commissaris van politie als volgt gerangschikt : 1° de kandidaten in de groep « zeer geschikt » hebben, in voorkomend geval, voorrang op de kandidaten in de groep « geschikt »; 2° binnen iedere groep worden de kandidaten gerangschikt in volgorde van de resultaten van de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°; 3° bij gelijke resultaten wordt voorrang verleend aan de oudste kandidaat.»; c) in § 3, tweede lid, worden de woorden « de in § 2, derde lid, bedoelde kandidaten » vervangen door de woorden « de in artikel IV.I.17, § 2, vierde lid, bedoelde kandidaten ».

Art. 17.In artikel IV.I.33 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « overeenkomstig de artikelen IV.I.30 en IV.I.32 » vervangen door de woorden « overeenkomstig de artikelen IV.I.30, § 2 en IV.I.32 »; 2° in het tweede lid worden de woorden « of de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie, voor de duur die hij of zij bepaalt en bij bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, omwille van de opleidingscapaciteit van de politiescholen » ingevoegd tussen de woorden « operationele dienstnoodwendigheden » en de woorden « afwijken van de in het eerste lid bepaalde regel ».

Art. 18.In het RPPol wordt een artikel IV.I.33bis ingevoegd, luidende : « Art. IV.I.33bis. De kandidaat die wordt toegelaten tot de basisopleiding en die om gezondheidsredenen, wegens zwangerschap of omwille van een lopende arbeidsovereenkomst verhinderd is om daaraan deel te nemen, kan de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie verzoeken om deel te nemen aan de basisopleiding die na het einde van de verhindering wordt georganiseerd.

Het verzoek tot uitstel om gezondheidsredenen of zwangerschap moet met een medisch getuigschrift worden gestaafd. »

Art. 19.In artikel IV.I.37 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het enig lid worden de woorden « achtereenvolgens het beroep op een reserve van statutaire aanwervingen en, in voorkomend geval, op de contractuele aanwerving » vervangen door de woorden « het beroep op de statutaire aanwerving »;2° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Onverminderd de aanwervingen bedoeld in artikel 26 van de wet van 26 april 2002, kan een betrekking, voorafgaand aan de regeling inzake mobiliteit bedoeld in deel VI, titel II, hoofdstuk II, om dringende redenen worden ingevuld door een personeelslid in dienst genomen bij een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van maximum twaalf maanden. Een betrekking die bij wijze van de in het tweede lid bedoelde contractuele aanwerving wordt ingevuld, wordt in een onmiddellijk navolgende mobiliteitscyclus vacant verklaard overeenkomstig artikel VI.II.15, § 1. »

Art. 20.In artikel IV.I.39 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « aan de burgemeester of het politiecollege, indien het een vacante betrekking bij een lokale politie betreft, of aan de commissaris-generaal, indien het een vacante betrekking bij de federale politie betreft » worden telkens vervangen door de woorden « aan de korpschef, indien het een vacante betrekking bij een korps van de lokale politie betreft, of aan de betrokken directeur, indien het een vacante betrekking bij de federale politie betreft »; 2° in het tweede lid worden de woorden « of indien een beroep wordt gedaan op de contractuele aanwerving zoals bedoeld in artikel IV.I.37, tweede lid, met uitzondering van de aanwervingen bedoeld in artikel 26 van de wet van 26 april 2002 » ingevoegd tussen de woorden « een vacante betrekking, bestaat » en de woorden « , wordt een selectie georganiseerd ».

Art. 21.Artikel IV.I.48 RPPol wordt opgeheven.

Art. 22.In artikel IV.I.50 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het enig lid worden de woorden « in het Belgisch Staatsblad » vervangen door de woorden « op de website van de directie van de rekrutering en van de selectie »;2° in het enig lid worden de woorden « alsmede de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum » vervangen door de woorden « , de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum alsmede het selectiereglement, opgesteld door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie ».

Art. 23.In artikel IV.I.52, tweede lid, RPPol wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt : « 4° een selectiegesprek met de betrokken selectiecommissie, die de specifieke competenties van de kandidaten evalueert, waarna een eindevaluatie wordt uitgebracht.De specifieke competenties worden nader toegelicht in het functieprofiel. »

Art. 24.In deel IV, titel I, hoofdstuk II, afdeling 3, RPPol wordt tussen artikel IV.I.53 en artikel IV.I.54 een opschrift ingevoegd, luidende : « Onderafdeling 2bis - De vrijstellingen ».

Art. 25.Artikel IV.I.54 RPPol wordt aangevuld met drie leden, luidende : « De kandidaat voor een betrekking van het niveau D die houder is van een diploma dat ten minste evenwaardig is met die welke in aanmerking worden genomen voor de indienstneming in de betrekkingen van niveau C bij de federale Rijksbesturen, zoals opgenomen in de bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, wordt vrijgesteld van de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.52, tweede lid, 1°.

De kandidaat voor een betrekking van het niveau C die houder is van een diploma dat ten minste evenwaardig is met die welke in aanmerking worden genomen voor de indienstneming in de betrekkingen van niveau B bij de federale Rijksbesturen, zoals opgenomen in de bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, wordt vrijgesteld van de proef inzake de cognitieve vaardigheden bedoeld in artikel IV.I.52, tweede lid, 1°.

De kandidaat die slaagt voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden van een welbepaald niveau wordt vrijgesteld voor de proef inzake de cognitieve vaardigheden van een lager niveau. »

Art. 26.In deel IV, titel I, hoofdstuk II, afdeling 3, RPPol wordt tussen artikel IV.I.54 en artikel IV.I.55 een opschrift ingevoegd, luidende : « Onderafdeling 2ter. - De afwezigheden ».

Art. 27.Artikel IV.I.55 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. IV.I.55. De kandidaat die zonder aanvaardbare reden afwezig is op het ogenblik dat een selectieproef of het geheel van de selectieproeven plaatsvindt, kan door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie worden uitgesloten van verdere deelname.

De in het eerste lid bedoelde aanvaardbare reden wordt nader toegelicht in het selectiereglement. »

Art. 28.In artikel IV.I.56 RPPol wordt het enig lid aangevuld met de woorden « op grond van artikel IV.I.52, tweede lid, 1° tot 4° ».

Art. 29.In artikel IV.I.57 RPPol worden de woorden « op grond van artikel IV.I.52, tweede lid, 1° tot 4° » ingevoegd tussen de woorden « is bevonden » en de woorden « en stelt de lijst ».

Art. 30.In het RPPol wordt een artikel IV.I.57bis ingevoegd, luidende : « Art. IV.I.57bis. De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie of, indien het een betrekking van het administratief en logistiek kader van een korps van de lokale politie waarvoor geen bijzondere eisen inzake integriteit worden opgelegd op grond van artikel 25, 2° van de wet van 26 april 2002 betreft, de korpschef van het korps voor hetwelk de kandidaat wordt aangeworven, beslist, overeenkomstig de richtlijnen van de minister, of de kandidaat al dan niet beantwoordt aan de vereiste bepaald bij artikel IV.I.41, 3°.

De directeur of de betrokken korpschef licht de kandidaat schriftelijk in van zijn gemotiveerde beslissing. Deze kennisgeving omvat eveneens, in voorkomend geval, de bewoordingen van artikel IV.I.19.

De kandidaat van wie wordt geoordeeld dat hij niet beantwoordt aan de vereiste bepaald bij artikel IV.I.41, 3°, kan daartegen een beroep aantekenen bij de minister, overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in de artikelen IV.I.19 tot IV.I.23. »

Art. 31.In artikel IV.I.58, tweede lid, RPPol worden de woorden « in het algemeen programma van de selectieproeven » vervangen door de woorden « in het selectiereglement ».

Art. 32.In deel IV, titel I, hoofdstuk 2, RPPol wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende : « Afdeling 4. - De benoeming van contractuele personeelsleden van het administratief en logistiek kader Art. IV.I.60. Met uitzondering van de aanwervingen bedoeld in artikel 26 van de wet van 26 april 2002, wordt een personeelslid van het administratief en logistiek kader dat bij een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van maximum twaalf maanden in dienst wordt genomen om dringende redenen zoals bedoeld in artikel IV.I.37, tweede lid, benoemd wanneer het overeenkomstig artikel VI.II.8 wordt aangewezen voor een statutaire betrekking.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden worden geselecteerd overeenkomstig één van de selectiemodaliteiten zoals bedoeld in de artikelen VI.II.21 en volgende. ».

Art. 33.In artikel IV.II.19 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « hulpagenten van politie » worden vervangen door de woorden « agenten van politie »;2° in de Franse tekst worden de woorden « la Région de Bruxelles Capitale » vervangen door de woorden « la Région de Bruxelles-Capitale ».

Art. 34.In artikel IV.II.46 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « nakende toelating tot » vervangen door de woorden « aanvang van »;2° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden : « alsmede om een bijkomend onderzoek van de omgeving en de antecedenten ». 3° in het tweede lid worden de woorden « tot en met IV.I.17 » vervangen door de woorden « tot en met IV.I.23 ».

Art. 35.In artikel IV.II.47 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid worden twee leden ingevoegd, luidende : « De aspirant-inspecteur van politie aangeworven bij toepassing van artikel VI.II.15, § 3, maakt tijdens zijn basisopleiding deel uit van de politiedienst voor dewelke hij werd aangeworven.

De aspirant-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politie-assistent maakt tijdens zijn basisopleiding deel uit van de politiedienst voor dewelke hij werd aangeworven. »; 2° het vroegere derde lid dat het vijfde lid wordt, wordt vervangen als volgt : « De aspiranten die een basisopleiding volgen in het raam van de bevorderingsprocedure door overgang naar een hoger kader blijven tijdens die basisopleiding deel uitmaken van het operationeel kader van de politiedienst waartoe zij voor hun toelating tot de basisopleiding behoorden.»; 3° in het vroegere vierde lid dat het zesde lid wordt, worden de woorden « De aspiranten-inspecteur van politie alsmede de andere dan in het derde lid bedoelde aspiranten-hoofdinspecteurs van politie en aspiranten-commissaris van politie, » vervangen door de woorden « De andere aspiranten ».

Art. 36.In artikel V.II.3 RPPol worden de woorden « , indien het personeelslid bij toepassing van artikel VI.II.15, § 3, werd aangeworven of indien het personeelslid een agent van politie of een hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politie-assistent betreft die voor een korps van de lokale politie werd aangeworven » ingevoegd tussen de woorden « de lokale politie » en de woorden « . In het andere geval ».

Art. 37.Artikel V.III.4 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. V.III.4. De benoeming gebeurt door de benoemende overheid in een gemeente of meergemeentenzone of door de benoemende overheid voor de personeelsleden van de federale politie indien het personeelslid overeenkomstig de regels inzake de inplaatsstelling bij mobiliteit bedoeld in deel VI, titel II, of overeenkomstig de regels inzake de externe aanwerving bedoeld in artikel IV.I.34 een betrekking heeft verkregen in respectievelijk een korps van de lokale politie of de federale politie. ».

Art. 38.Artikel V.III.5 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. V.III.5. De kandidaten worden aan de door de benoemende overheid georganiseerde selectieproeven onderworpen met inachtneming van de door de directie van de rekrutering en van de selectie uitgebrachte rangorde. »

Art. 39.In artikel V.III.6 RPPol worden de woorden « de respectieve adviezen ingevolge het in artikel V.III.5 bedoelde interview » vervangen door de woorden « de resultaten van de in artikel V.III.5 bedoelde selectieproeven ».

Art. 40.In artikel V.III.8, derde lid, RPPol wordt in de Franse tekst het woord « barré » vervangen door het woord « rayé ».

Art. 41.In artikel V.III.13 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Art.V.III.13. De duur van de stage bedraagt : 1° zes maanden voor de stagiairs van de niveaus D en C;2° twaalf maanden voor de stagiairs van de niveaus B en A.»; 2° in het tweede lid worden de woorden « artikel V.III.19, eerste lid, 2° » vervangen door de woorden « artikel V.III.19, eerste lid, 1° ».

Art. 42.De artikelen V.III.16 tot V.III.18 RPPol worden opgeheven.

Art. 43.In artikel V.III.19 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Art.V.III.19. In de loop van de stage kan de stageleider, op basis van een gemotiveerd, door de mentor opgesteld evaluatieverslag en na de stagiair daaromtrent te hebben gehoord, naar gelang van het geval, beslissen : 1° dat de stage, binnen de perken van artikel V.III.13, tweede lid, wordt verlengd; 2° om, aan de burgemeester of het politiecollege voor de stagiairs van de lokale politie of aan de benoemende overheid voor de stagiairs van de federale politie een gemotiveerd voorstel voor te leggen dat er toe strekt, naar gelang van het geval, de stagiair te ontslaan wegens beroepsongeschiktheid of, indien het een personeelslid betreft dat bevorderd werd door verhoging van niveau, te herplaatsen in zijn oorspronkelijk niveau wegens beroepsongeschiktheid.» b) het tweede lid wordt opgeheven;c) het vroegere derde lid dat het tweede lid wordt, wordt vervangen als volgt : « De stagiair die wordt gehoord, kan zich naar eigen keuze laten bijstaan door een advocaat, een lid van een erkende vakorganisatie of een personeelslid.»

Art. 44.Artikel V.III.20 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. V.III.20. Na ontvangst van het in artikel V.III.19, eerste lid, 2°, bedoelde voorstel, beslist de burgemeester of het politiecollege voor de stagiairs van de lokale politie of de benoemende overheid voor de stagiairs van de federale politie over het voorstel tot ontslag of tot herplaatsing wegens beroepsongeschiktheid. »

Art. 45.Artikel V.III.23 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. V.III.23. De stage neemt van rechtswege een einde, hetzij door het verstrijken van de in artikel V.III.13 bedoelde termijn, eventueel verlengd overeenkomstig artikel V.III.19, eerste lid, 1°, hetzij op de dag waarop beslist wordt de stagiair wegens beroepsongeschiktheid te ontslaan of te herplaatsen wegens beroepsongeschiktheid. »

Art. 46.In artikel V.III.24 RPPol wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Art. V.III.24. Het stagedossier bevat ten minste : 1° een inventaris van de stukken; 2° in voorkomend geval, het evaluatieverslag bedoeld in artikel V.III.19, eerste lid; 3° in voorkomend geval, de opmerkingen van de stagiair bij het in 2° bedoelde verslag; 4° in voorkomend geval, de beslissing van de stageleider bedoeld in artikel V.III.19 en, in voorkomend geval, de beslissing bedoeld in artikel V.III.20 alsmede alle stavingsstukken. ».

Art. 47.In artikel VI.II.10, eerste lid, 1°, RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 maart 2007, worden de woorden « artikel VI.II.26 » vervangen door de woorden « artikel VI.II.26, eerste lid ».

Art. 48.Artikel VI.II.21, eerste lid, RPPol, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 maart 2007, wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende : « 7° het uitvoeren van een veiligheidsverificatie bedoeld in artikel 22quinquies van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, indien het een in de directie van de speciale eenheden te begeven betrekking betreft. ».

Art. 49.In artikel VI.II.25, tweede lid, RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2005, worden de woorden « artikel VI.II.26 » vervangen door de woorden « artikel VI.II.26, eerste lid ».

Art. 50.Artikel VI.II.26 RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2005, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Het overeenkomstig deze bepaling gedane uitstel, heeft evenwel geen invloed op de eventuele bevordering die verbonden is met de betrekking waarvoor men is aangewezen. ».

Art. 51.In artikel VII.I.9, eerste lid, RPPol, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de woorden « twee jaar na de datum van de in artikel V.III.19, eerste lid, 1°, bepaalde beslissing » vervangen door de woorden « twee jaar na het verstrijken van de in artikel V.III.13 bedoelde termijn, eventueel verlengd overeenkomstig artikel V.III.19, eerste lid, 1° ».

Art. 52.In artikel VII.II.11, eerste lid, RPPol, worden de woorden « niveau 2 » vervangen door de woorden « niveau C ».

Art. 53.In artikel VII.II.12, eerste lid, RPPol, worden de woorden « niveau 1 » vervangen door de woorden « niveau A ».

Art. 54.In artikel VII.II.14, tweede lid, RPPol worden de woorden « alsmede de wijze van inschrijving en de uiterste inschrijvingsdatum » vervangen door de woorden « , de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum alsmede het selectiereglement, opgesteld door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie ».

Art. 55.Artikel VII.II.15 RPPol wordt opgeheven

Art. 56.In de artikelen VII.II.17, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 april 2004, VII.II.18 en VII.II.19 RPPol worden telkens de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het enig lid worden de woorden « IV.I.17, » opgeheven; 2° in het enig lid worden de woorden « IV.I.27, 1° en 3° tot en met 5° » telkens vervangen door de woorden « IV.I.27, 1° en 3° tot 6° »; 3° de artikelen worden telkens aangevuld met een lid, luidende : « Voor wat betreft de in artikel IV.I.15, eerste lid, 2° bedoelde persoonlijkheidsproef, wordt respectievelijk het advies van de korpschef, voor wat betreft de leden van de lokale politie of het advies van de betrokken directeur, voor wat betreft de leden van de federale politie, in aanmerking genomen. De kandidaten die een negatief advies verkregen en die een negatief resultaat behaalden op die proef, worden niet toegelaten tot de volgende proef. ».

Art. 57.Artikel VII.II.20 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VII.II.20. De in artikel IV.I.17 bedoelde deliberatiecommissie verdeelt de kandidaten op basis van het vergelijkend examen in drie groepen : « zeer geschikt », « geschikt » en « ongeschikt ».

Indien het in artikel VII.II.7 bedoelde aantal kandidaten in de groep « zeer geschikt » bereikt is, sluit de deliberatiecommissie het vergelijkend examen af.

De deliberatiecommissie stelt de lijst van de personeelsleden die geslaagd en batig gerangschikt zijn in alfabetische volgorde vast. De deliberatiecommissie zendt deze lijst vervolgens aan de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie, die de betrokken kandidaten hiervan inlicht. »

Art. 58.In artikel VII.IV.13, eerste lid, RPPol, worden de woorden « niveau 2 » vervangen door de woorden « niveau C ».

Art. 59.In artikel VII.IV.14, eerste lid, RPPol, worden de woorden « niveau 2+ » vervangen door de woorden « niveau B ».

Art. 60.In artikel VII.IV.15, eerste lid, RPPol, worden de woorden « niveau 1 » vervangen door de woorden « niveau A ».

Art. 61.In artikel VII.IV.19 RPPol worden de woorden « alsmede de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum » vervangen door de woorden « , de wijze van inschrijven en de uiterste inschrijvingsdatum alsmede het selectiereglement, opgesteld door de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie ».

Art. 62.Artikel VII.IV.20 RPPol wordt opgeheven.

Art. 63.Artikel IX.III.4 RPPol, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende : « 7° op het ogenblik van de heropneming van onberispelijk gedrag zijn. »

Art. 64.In deel IX, titel III, hoofdstuk II, RPPol wordt een afdeling 2bis ingevoegd, luidende : « Afdeling 2bis. - Een onderzoek van de omgeving en de antecedenten Art. IX.III.9bis. De kandidaat voor heropneming maakt het voorwerp uit van een onderzoek met het oog op het nagaan of de vereiste bepaald bij artikel IX.III.4, 7°, vervuld is.

De kandidaat voor heropneming van wie wordt geoordeeld dat hij niet van onberispelijk gedrag is, kan daartegen een beroep aantekenen bij de minister, overeenkomstig de procedure bedoeld in de artikelen IV.I.19 tot IV.I.23. ». HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen

Art. 65.In artikel 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de woorden « schriftelijke maturiteitsproef » vervangen door de woorden « schriftelijke of geïnformatiseerde maturiteitsproef ».

Art. 66.In artikel 7 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de woorden « de algemene directie » telkens vervangen door de woorden « de directie van de rekrutering en van de selectie ».

Art. 67.Artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie beslist over het al dan niet slagen. »

Art. 68.In artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de algemene directie » vervangen door de woorden « de directie van de rekrutering en van de selectie.»; 2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 69.In artikel 47 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° de beoordeling van het professioneel functioneren, de opleidingsmodules en de opleidingsstages. De directeur van de directie van de opleiding bepaalt, bij de aanvang van elk jaar, het aantal lesuren per opleidingsmodule; ». HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 70.Voor de toepassing van de vrijstellingen, bedoeld in de artikelen IV.I.29, tweede en zesde lid, en IV.I.54, vierde lid, RPPol, wordt geen rekening gehouden met de selectieproeven afgelegd vóór 1 april 2009.

Tot de door Ons bepaalde datum zijn de artikelen 14 en 16 niet van toepassing op de aanwerving van de hoofdinspecteurs van politie met bijzondere specialisatie of met specialiteit politie-assistent en blijven die aanwervingen onderworpen aan de artikelen IV.I.30 en IV.I.32 RPPol, zoals zij van kracht waren voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel IV.I.60 RPPol is niet van toepassing op de contractuele personeelsleden van het administratief en logistiek kader die zijn aangeworven in het raam van een externe aanwervingsprocedure geïnitieerd vóór de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 71.De artikelen 13, 2° en 3°, 18 en 25 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2009.

De artikelen 19 en 20 treden in werking de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

De artikelen 28, 29, 30, 63 en 64 treden in werking op de door Ons bepaalde datum.

Art. 72.De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 juni 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT

^