Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 mei 2000
gepubliceerd op 24 juni 2000

Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 198, 199, 207, 210, 214, 239, 240, 242, 249 en 251 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties

bron
ministerie van economische zaken en ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000011235
pub.
24/06/2000
prom.
07/05/2000
ELI
eli/besluit/2000/05/07/2000011235/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MEI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 198, 199, 207, 210, 214, 239, 240, 242, 249 en 251 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening, inzonderheid op artikel 21, 1°;

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 4, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en op het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 mei 1985, 7 april 1986 en 30 maart 1993;

Gelet op het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981, inzonderheid de artikelen 198, 199, 207, 210, 214, 239, 240, 242, 249 en 251;

Gelet op het advies van het Vast Elektrotechnisch Comité, gegeven op 27 juni 1997;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 2 maart 1998;

Gelet op het feit dat voldaan is aan de formaliteiten voorgeschreven bij de Richtlijn 98-34-EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de in dit besluit opgenomen voorschriften verbeteringen uitmaken van de reglementering die, om voor de veiligheid te zorgen, zonder uitstel dienen verplichtend gemaakt te worden;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid en van Onze Staatssecretaris voor Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet onder "Reglement" worden verstaan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, dat het voorwerp is van het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en van het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 mei 1985, 7 april 1986 en 30 maart 1993.

Art. 2.In artikel 198 van het Reglement wordt in het 5de lid de tabel vervangen door de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 3.In artikel 199 van het Reglement worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door de volgende leden : « In de buizen en de elektrische leidingen moeten de met vaste isolatiematerialen geïsoleerde geleiders, gemerkt door een groen/gele kleurcombinatie gebruikt worden : - als beschermingsgeleider (PE al dan niet verbonden met een aardverbinding); - als nulgeleider, indien deze eveneens als beschermingsgeleider dient (PEN geleider).

De voormelde kleurcombinatie is aanwezig over de gehele lengte van de geïsoleerde geleiders.

Het gebruik van de groene en/of gele kleur, alsmede het gebruik van één van deze kleuren in een veelkleurige combinatie is verboden in de isolatiematerialen van actieve geleiders met uitzondering van de nulgeleider die de functie van beschermingsgeleider (PEN) vervult.

In afwijking van de voorschriften van het voorgaande lid, is het gebruik van de groene of gele kleur toegelaten in elektrische leidingen die deel uitmaken van bedienings-, controle-, signalisatie- of meetstroombanen voor zover hun geleiderdoorsnede kleiner is dan 1,5 mm2.

Met uitzondering van kabels waarvan het scherm dient als nulgeleider en van halfvlakke VTLBp-kabels moet de met vaste isolatiematerialen geïsoleerde geleider, gemerkt door de lichtblauwe kleur, voorbehouden worden aan de nul- of compensatorgeleider (N) in de stroombanen die zulk een geleider bezitten en die niet tegelijk als beschermingsgeleider dient. »

Art. 4.Artikel 207 van het Reglement wordt aangevuld met de volgende rubriek : « 10.- Vlamverspreidende buizen.

De thermoplastische vlamverspreidende buizen mogen slechts gebruikt worden in geprefabriceerde betonelementen. »

Art. 5.Artikel 210 van het Reglement wordt vervangen door de volgende bepaling : « Open en gesloten goten In open goten mogen enkel kabels worden geplaatst. Andere leidingtypes zijn hierin verboden.

De geleiders die in gesloten goten worden geplaatst zijn tenminste voorzien van een basisisolatie zoals bijvoorbeeld VOB. Indien geleiders, die enkel van een basisisolatie zijn voorzien, geplaatst zijn in gesloten goten, die zich buiten de lokalen van de elektrische dienst bevinden, zijn deze goten volwandig en voorzien van een deksel dat enkel met behulp van gereedschap kan worden geopend.

De verbindingen voor koppelingen, aansluitingen of aftakkingen worden volgens de regels van goed vakmanschap uitgevoerd in verbindings- of aftakdozen of aan de klemmen van schakelaars of stopcontacten.

Wanneer in een goot leidingen worden aangewend op verschillende spanningen, moeten de verbindingen voor koppelingen, aansluitingen en/of aftakkingen worden uitgevoerd in compartimenten die de verbindingen op verschillende spanningen van elkaar scheiden. »

Art. 6.In artikel 214 van het Reglement worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1. de rubriek 01 wordt vervangen door de volgende rubriek : « 01.- Leidingen verzonken in beton of cement De leidingen die tenminste gelijkwaardig zijn met het type geïsoleerd met polyvinylchloride met (zoals de VFVB) of zonder metalen bescherming (zoals de VVB), mogen verzonken worden in wanden, vloeren en plafonds, voor zover ze bedekt worden met een laag beton of cement van minimaal 3 cm. » 2. in de rubriek 02 wordt de titel en het eerste deel van het 1ste lid vervangen door de volgende bepalingen : « 02.- Leidingen verzonken in de muren van lokalen De leidingen die tenminste gelijkwaardig zijn met het type met thermoplastische mantel, zoals de VVB, mogen verzonken worden zonder buis voor zover dat : »

Art. 7.In artikel 239 van het Reglement wordt het 1ste lid vervangen door het volgende lid : « Stopcontacten waarvan de nominale stroomsterkte gelijk aan of groter is dan 16 A bij een nominale spanning groter dan 500 V wisselspanning en 50 V gelijkspanning of waarvan de nominale stroomsterkte gelijk aan of groter is dan 32 A moeten : - hetzij een onderbrekingsvermogen en een levensduur hebben beantwoordend aan de door de Koning gehomologeerde norm of aan bepalingen die ten minste een gelijkwaardig veiligheidsniveau bieden; - hetzij voorzien zijn van een mechanische of elektrische vergrendeling die het inbrengen of uittrekken van de stopcontact onder spanning onmogelijk maakt. »

Art. 8.In artikel 240 van het Reglement worden in de rubriek 01 de leden 3 en 4 vervangen door de volgende leden : « In de buizen en de elektrische leidingen moeten de met vaste isolatiematerialen geïsoleerde geleiders, gemerkt door een groen/gele kleurcombinatie gebruikt worden : - als beschermingsgeleider (PE al dan niet verbonden met een aardverbinding); - als nulgeleider, indien deze eveneens als beschermingsgeleider dient (PEN geleider).

De voormelde kleurcombinatie is aanwezig over de gehele lengte van de geïsoleerde geleiders.

Het gebruik van de groene en/of gele kleur, alsmede het gebruik van één van deze kleuren in een veelkleurige combinatie is verboden in de isolatiematerialen van actieve geleiders met uitzondering van de nulgeleider die de functie van beschermingsgeleider (PEN) vervult.

In afwijking van de voorschriften van het voorgaande lid, is het gebruik van de groene of gele kleur toegelaten in elektrische leidingen die deel uitmaken van bedienings- controle-, signalisatie- of meetstroombanen voor zover hun geleiderdoorsnede kleiner is dan 1,5 mm2. »

Art. 9.In artikel 240 van het Reglement wordt in de rubriek 03 het 6de lid vervangen door het volgende lid : « De afneembare aftakelementen van geprefabriceerde leidingen waarvan de nominale stroomsterkte gelijk aan of groter is dan 16 A bij een nominale spanning groter dan 500 V wisselspanning en 50 V gelijkspanning of waarvan de nominale stroomsterkte gelijk aan of groter is dan 32 A : - moeten een beschermingsgraad hebben die ten minste gelijk is aan IPXX-B; - zijn voorzien van een lastscheidingsschakelaar van de gebruikscategorie AC22A of DC22A beantwoordend aan de door de Koning gehomologeerde norm of aan bepalingen die ten minste een gelijkwaardig veiligheidsniveau bieden; - laten de toegang tot de inwendige uitrusting alsmede het aanbrengen op of wegnemen van de geprefabriceerde leidingen slechts toe wanneer de lastscheidingsschakelaar is geopend. »

Art. 10.In artikel 242 van het Reglement worden de rubrieken 09 en 10 respectievelijk vervangen door de volgende rubrieken : « 09. - Buiten geplaatste verlichtingstoestellen De buitenverlichtingstoestellen, geplaatst in de invloedsvoorwaarden AD2 tot en met AD4, mogen niet van de klasse 0 of van de klasse 01 zijn. 10. Tijdelijke verlichtingstoestellen Bij afwijking van de bepalingen van het eerste lid van artikel 19, is het toegestaan om voor tijdelijke verlichtingsinstallaties verlichtingstoestellen te gebruiken bestaande uit lampen met lamphouder waarvan de beschermingsgraad tegen het binnendringen van water IPX0 bedraagt. Wanneer ze binnen handbereik zijn aangebracht, dienen deze verlichtingstoestellen : - te zijn gevoed op zeer lage veiligheidsspanning of - te zijn beschermd door een automatische differentieelstroominrichting met een aanspreekstroom van maximum 30 mA. Bij afwijking van de bepalingen van het eerste lid van de artikelen 206 en 218 is het toegestaan prikkabels op laagspanning met versterkte isolatie, zoals de mantelleiding van het type A05VVH2-F, aan te wenden op voorwaarde dat alle prikgaten afgedicht zijn volgens de regels van goed vakmanschap. »

Art. 11.In artikel 251 van het Reglement wordt in de rubriek 05 het 2de lid vervangen door het volgende lid : « In huishoudelijke lokalen of plaatsen mag de te verwachten eenfasige kortsluitstroom aan de uitgangsklemmen van de eerste reeks beschermingsinrichtingen tegen overstroom, geplaatst na de algemene differentieelstroominrichting, niet groter zijn dan 3000 A. Stroomopwaarts van voormelde uitgangsklemmen : - hebben de aansluitvermogenschakelaars een minimum schakelvermogen van 6000 A; - hebben de beschermingsinrichtingen tegen overstroom een minimum schakelvermogen van 3000 A; - hebben de smeltveiligheden een minimum onderbrekingsvermogen van 3000 A; - weerstaan de differentieelstroominrichtingen en schakelinrichtingen aan een I2t-waarde van minimum 22,5 kA2s bij een stroom van 3000 A; een specifieke markering van de genoemde inrichtingen verzekert de identificatie van de naleving van deze karakteristieken, namelijk minimum de volgende aanduiding : « 3000 A, 22,5 kA2s », deze karakteristieken zijnde samen aangebracht op eenzelfde vlak, zichtbaar na installatie, zo nodig, na verwijdering van de beschermingsplaten geplaatst in het kader van de bescherming tegen directe aanraking; deze informatie mag behoren tot andere markeringen en aanduidingen voorzien door de erop betrekking hebbende door de Koning gehomologeerde norm of aan bepalingen die ten minste een gelijkwaardig veiligheidsniveau bieden. »

Art. 12.Worden afgeschaft in het Reglement : 1° in artikel 207, in de rubrieken 08 en 09, de subrubrieken c);2° in artikel 214, in de rubriek 02, het opschrift boven de figuur die de trajecten van de verzonken elektrische leidingen in de muren weergeeft;3° in artikel 249, in de rubriek 01, het 1e lid.

Art. 13.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 7 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

^