Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 november 2008
gepubliceerd op 10 november 2008

Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage II van het koninklijk besluit van 16 december 2005 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van de Belgische luchthavens

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2008014324
pub.
10/11/2008
prom.
07/11/2008
ELI
eli/besluit/2008/11/07/2008014324/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 NOVEMBER 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van bijlage II van het koninklijk besluit van 16 december 2005 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van de Belgische luchthavens


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 december 2005 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van de Belgische luchthavens, inzonderheid bijlage II;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies nr 45.207/4 van de Raad van State, gegeven op 15 oktober 2008, in toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende het koninklijk besluit van 24 augustus 2004 tot regeling van de opleidings - en certificatievoorwaarden van de leden van de luchtvaartinspectie;

Overwegende de Richtlijn 2008/49/EG van de Commissie van 16 april 2008 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad metbetrekking tot de criteria voor het uitvoeren van platforminspecties van luchtvaartuigen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap;

Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 16 december 2005 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van de Belgische luchthavens wordt bijlage II vervangen als volgt : « Bijlage II HANDLEIDING VAN EG-PROCEDURES VOOR SAFA-PLATFORMINSPECTIES BELANGRIJKSTE ELEMENTEN 1. ALGEMENE INSTRUCTIES 1.1. SAFA-platforminspecties worden uitgevoerd door agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die beschikken over de nodige kennis met betrekking tot het inspectiegebied wanneer alle punten van de checklist worden geverifieerd, gaat het zowel om technische, luchtwaardigheids- als operationele kennis. Wanneer een platforminspectie wordt uitgevoerd door twee of meer agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven, mogen de belangrijkste elementen van de inspectie, met name de visuele inspectie van de buitenzijde van het luchtvaartuig, de inspectie van de cockpit en de inspectie van de passagiersruimte en/of goederenruimte onder de agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven worden verdeeld. 1.2. Alvorens te beginnen met het gedeelte van de platforminspectie dat zich aan boord van het luchtvaartuig afspeelt, moeten de agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven zich bekendmaken bij de gezagvoerder van het luchtvaartuig of, indien deze afwezig is, bij een lid van de bemanning of bij de hoogste vertegenwoordiger van de exploitant. Wanneer het niet mogelijk is een vertegenwoordiger van de exploitant in kennis te stellen of wanneer geen vertegenwoordiger aanwezig is in of in de omgeving van het luchtvaartuig, is het algemene beginsel geen SAFA-platforminspectie uit te voeren. In bijzondere omstandigheden kan worden beslist toch een SAFA-platforminspectie uit te voeren, maar deze inspectie blijft beperkt tot een visuele controle van de buitenzijde van het luchtvaartuig. 1.3. De inspectie moet, rekening houdende met de beschikbare tijd en middelen, zo volledig mogelijk zijn. Wanneer de tijd of de middelen beperkt zijn, hoeven dus niet alle inspectiepunten te worden geverifieerd maar slechts een beperkt aantal. Naar gelang van de tijd en middelen die beschikbaar zijn voor een SAFA-platforminspectie worden de te inspecteren punten geselecteerd overeenkomstig de doelstellingen van het SAFA-programma van de EG. 1.4. Een platforminspectie mag geen buitensporige vertraging van het geïnspecteerde luchtvaartuig veroorzaken. Mogelijke oorzaken van vertraging zijn onder meer twijfels over de correctheid van de vluchtvoorbereiding, de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig of andere punten die direct verband houden met de veiligheid van het luchtvaartuig en de inzittenden. 2. kwalificaties van agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven 2.1. Met ingang van 1 januari 2009 worden, alle SAFA-platforminspecties op het Belgische grondgebied uitgevoerd door gekwalificeerde agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven. 2.2. De agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven moeten aan de onderstaande kwalificatiecriteria voldoen. 2.3. Kwalificatiecriteria 2.3.1. Geschiktheidscriteria De kandidaten voor kwalificatie als agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven moeten de nodige luchtvaartopleiding hebben genoten en/of over de nodige praktische kennis beschikken op hun inspectiegebied(en), namelijk : a) exploitatie van luchtvaartuigen;b) personeelsvergunningen;c) luchtwaardigheid van luchtvaartuigen;d) gevaarlijke goederen. 2.3.2. Opleidingseisen Voorafgaand aan de kwalificatie moeten kandidaten met succes een opleiding hebben voltooid die bestaat uit : - een theoretische opleiding die gegeven wordt door een SAFA-opleidingsorganisatie, zoals gedefinieerd in punt 2.4; - een praktische opleiding die gegeven wordt door een SAFA-opleidingsorganisatie, zoals gedefinieerd in punt 2.4, of door een inspecteur van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die is aangeduid door de hoofdinspecteur of de adjunct-hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie, zoals bepaald in punt 2.5, en die onafhankelijk van een SAFA-opleidingsorganisatie optreedt; - een opleiding op de werkplek, die tijdens een reeks inspecties wordt gegeven door een inspecteur van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die is aangeduid door de hoofdinspecteur of de adjunct-hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie, zoals bepaald in punt 2.5. 2.3.3. Eisen voor het behoud van de geldigheid van de kwalificatie De geldigheid van de kwalificatie van agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven wordt behouden door : a) het volgen van periodieke opleidingen, bestaande uit een theoretische opleiding die wordt gegeven door een SAFA-opleidingsorganisatie, zoals gedefinieerd in punt 2.4; b) het uitvoeren van een minimumaantal platforminspecties tijdens elke periode van twaalf maanden na de laatste SAFA-opleiding, behalve voor de agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die ook gekwalificeerde vluchtexploitatie- of luchtwaardigheids-inspecteurs zijn en regelmatig worden betrokken bij de uitvoering van inspecties van luchtvaartuigen van binnenlandse exploitanten. 2.4. SAFA-opleidingsorganisaties 2.4.1. Een SAFA-opleidingsorganisatie kan deel uitmaken van het Directoraat-generaal Luchtvaart of kan een organisatie van een derde partij zijn.

Een organisatie van een derde partij is : - een onderdeel van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat; - een onafhankelijke entiteit. 2.4.2. De in de punten 2.3.2 en 2.3.3, onder a), vermelde opleidingen, die door het Directoraat-generaal Luchtvaart worden gegeven moeten, minstens in overeenstemming zijn met de relevante door het EASA opgestelde en gepubliceerde syllabi. 2.4.3. De hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie die een beroep doet op een organisatie van een derde partij om SAFA-opleidingen te geven, stelt een systeem voor de evaluatie van deze organisaties op. Dit systeem moet eenvoudig, transparant en proportioneel zijn en rekening houden met relevant begeleidend materiaal dat door het EASA is opgesteld en gepubliceerd. In een dergelijk systeem mag rekening worden gehouden met evaluaties die door andere lidstaten van de Europese Unie zijn uitgevoerd. 2.4.4. De hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie mag enkel een beroep doen op een opleidingsorganisatie van een derde partij als uit de evaluatie blijkt dat de opleiding zal worden verstrekt overeenkomstig de relevante door het EASA opgestelde en gepubliceerde syllabi. 2.4.5. De opleidingsprogramma's en/of hun systemen voor de evaluatie van opleidingsorganisaties van derde partijen moeten worden gewijzigd in het licht van de aanbevelingen die eventueel voortvloeien uit normaliseringsaudits die door het EASA worden uitgevoerd overeenkomstig de werkmethoden van Verordening (EG) nr. 736/2006 van de Commissie. 2.4.6. De hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie kan het EASA verzoeken om een opleidingsorganisatie te evalueren en advies uit te brengen waarop hij zijn eigen evaluatie kan baseren. 2.5. Inspecteurs van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven 2.5.1. De hoofdinspecteur en adjunct-hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie mogen inspecteurs van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven aanstellen mits deze voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria : - de functies van gekwalificeerd agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven uitgeoefend hebben tijdens de drie jaar voorafgaand aan zijn aanstelling als inspecteur van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven; - minstens 36 SAFA-inspecties hebben uitgevoerd tijdens de drie jaar voorafgaand aan zijn aanstelling als inspecteur van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven. 2.5.2. De door de inspecteurs van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven verstrekte praktische opleiding en/of opleiding op de werkplek moet gebaseerd zijn op de relevante door het EASA opgestelde en gepubliceerde syllabi. 2.5.3. De hoofdinspecteur en adjunct-hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie mogen de inspecteurs van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven ook belasten met het verstrekken van praktische opleiding en/of opleiding op de werkplek aan onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie. 2.6. Overgangsmaatregelen 2.6.1. De agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die op 20 oktober 2008 voldoen aan de geschiktheidscriteria van punt 2.3.1 en het in punt 2.3.3, onder b), vastgestelde criterium inzake recente ervaring, worden als gekwalificeerde agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven beschouwd. 2.6.2. Onverminderd de bepalingen van punt 2.3.3, onder a), moeten agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die overeenkomstig punt 2.6.1 als gekwalificeerd worden beschouwd, vóór 1 juli 2010 en daarna zoals bepaald in punt 2.3.3, onder a), periodieke opleiding volgen die progressief wordt verstrekt door een SAFA-opleidingsorganisatie. 3. NORMEN 3.1. De ICAO-normen en de ICAO European Regional Supplementary Procedures zijn de maatstaf waaraan de luchtvaartuigen en exploitanten worden getoetst in het kader van het SAFA-programma van de EG. Bovendien wordt tijdens de inspectie de technische staat van een luchtvaartuig ook getoetst aan de normen van de fabrikant van het luchtvaartuig. 4. INSPECTIEPROCES Punten van de checklist 4.1. De te inspecteren punten worden geselecteerd uit de punten vermeld op de checklist bij het verslag van een SAFA-platforminspectie, bedoeld in aanhangsel 1. 4.2. Na afloop van de inspectie worden de eventuele daaruit voortvloeiende bevindingen vermeld in het verslag van de SAFA-platforminspectie.

Gedetailleerde SAFA-richtsnoeren 4.3. De agenten van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven volgen de gedetailleerde SAFA richtsnoeren van het EASA op voor elk inspectiepunt op de checklist van het verslag van een SAFA-platforminspectie.

Het opslaan van de verslagen in de centrale SAFA-gegevensbank. 4.4. Een verslag van een inspectie wordt zo snel mogelijk in de centrale SAFA-gegevensbank opgeslagen, en in geen geval later dan vijftien werkdagen na de datum van de inspectie, zelfs wanneer geen bevindingen zijn vastgesteld. 5. CATEGORISERING VAN BEVINDINGEN 5.1. Voor elk inspectiepunt worden drie categorieën mogelijke afwijkingen van de in punt 3.1 vastgestelde relevante normen als bevindingen gedefinieerd. Dergelijke bevindingen worden als volgt gecategoriseerd : - bevinding van categorie 1 : bevinding die een geringe invloed heeft op de veiligheid; - bevinding van categorie 2 : bevinding die een aanzienlijke invloed heeft op de veiligheid; - bevinding van categorie 3 : bevinding die een grote invloed heeft op de veiligheid. 6. TE NEMEN FOLLOW-UPMAATREGELEN 6.1. Onverminderd punt 1.2 moet een bewijs van inspectie met minstens de in aanhangsel 2 vermelde punten worden ingevuld; een kopie daarvan moet na voltooiing van de SAFA-inspectie worden overhandigd aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig of, als deze niet aanwezig is, aan een lid van de bemanning of aan de hoogste aanwezige vertegenwoordiger van de exploitant die in of in de omgeving van het luchtvaartuig aanwezig is. Van de ontvanger wordt een ondertekende bevestiging van ontvangst van het bewijs van inspectie gevraagd; deze ontvangstbevestiging wordt bijgehouden door de inspecteur. Als de ontvanger weigert de ontvangstbevestiging te tekenen, wordt hier melding van gemaakt in het document. 6.2. Op basis van de wijze waarop de bevindingen zijn gecategoriseerd, zijn bepaalde follow-upmaatregelen gedefinieerd. 6.3. Maatregel van klasse 1 : Deze maatregel bestaat uit het verstrekken van informatie over de resultaten van de SAFA-platforminspectie aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig of, als deze niet aanwezig is, aan een ander bemanningslid of aan de hoogste aanwezige vertegenwoordiger van de exploitant. Deze maatregel bestaat uit een verbale kennisgeving en uit de afgifte van het bewijs van inspectie. Na iedere inspectie wordt een maatregel van klasse 1 ondernomen, ongeacht het feit of bevindingen zijn vastgesteld of niet. 6.4. Maatregel van klasse 2 : deze maatregel bestaat uit : 1) een schriftelijke mededeling aan de betrokken exploitant en een verzoek om aan te tonen dat corrigerende maatregelen zijn genomen;2) een schriftelijke mededeling aan het verantwoordelijke land (het land van de exploitant en/of het land van registratie) met de resultaten van de inspecties van luchtvaartuigen waarvan de exploitatie onder het veiligheidstoezicht van het betrokken land valt. De mededeling bevat, indien nodig, een verzoek om te bevestigen dat zij tevreden zijn met de onder 1) vermelde corrigerende maatregelen.

De hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie dient maandelijks bij het EASA een verslag in over de status van de follow-upmaatregelen die naar aanleiding van de platforminspecties werden ondernomen.

Een maatregel van klasse 2 wordt ondernomen na inspecties waarbij bevindingen van categorie 2 of 3 zijn vastgesteld. 6.5. Maatregelen van klasse 3 : Een maatregel van klasse 3 wordt ondernomen na een inspectie waarbij een bevinding van categorie 3 is vastgesteld. Gezien het belang van bevindingen van klasse 3 (hun mogelijke invloed op de veiligheid van het luchtvaartuig en de inzittenden) wordt deze klasse ingedeeld in de volgende subklassen : 1) Klasse 3a - Beperking van de exploitatie van het luchtvaartuig : de agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die de platforminspectie uitvoert, concludeert dat het luchtvaartuig, ingevolge tekortkomingen die tijdens de inspectie zijn vastgesteld, alleen mag vertrekken onder bepaalde beperkende voorwaarden;2) Klasse 3b - Corrigerende maatregelen vóór de vlucht : tijdens de platforminspectie zijn tekortkomingen vastgesteld;vóór de geplande vlucht mag plaatsvinden, moeten één of meerdere corrigerende maatregelen worden genomen; 3) Klasse 3c - Het luchtvaartuig wordt aan de grond gehouden door de agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die de inspectie uitvoert : wanneer tekortkomingen van categorie 3 (belangrijk) zijn vastgesteld, kan de agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die de platforminspectie heeft uitgevoerd, het luchtvaartuig aan de grond houden wanneer zij er niet van overtuigd is dat de exploitant van het luchtvaartuig corrigerende maatregelen zal nemen om de tekortkomingen te verhelpen vóór het vertrek van de vlucht, waardoor een acuut veiligheidsgevaar ontstaat voor het luchtvaartuig en de inzittenden.In dergelijke gevallen houdt de agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die de platforminspectie uitvoert het luchtvaartuig aan de grond tot de tekortkomingen zijn verholpen. De agent van luchtvaartinspectie met bevoegdverklaring specifieke luchtvaartmisdrijven die de platforminspectie uitvoert stelt de bevoegde autoriteiten van de betrokken exploitant en van het land van registratie van het luchtvaartuig onmiddellijk in kennis.

Maatregelen die worden ondernomen in het kader van punten 2) en 3) kunnen onder meer betrekking hebben op een niet-commerciële terugvlucht naar de luchthaven van onderhoud; 4) Klasse 3d - Onmiddellijk exploitatieverbod : naar aanleiding van een duidelijk gevaar voor de veiligheid kan de hoofdinspecteur van luchtvaartinspectie een exploitatieverbod opleggen, zoals bepaald in de toepasselijke nationale en communautaire wetgeving. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 3.De Minister bevoegd voor de Luchtvaart is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Mumbai, 7 november 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^