Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 september 2003
gepubliceerd op 08 oktober 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende de werkzekerheid

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012763
pub.
08/10/2003
prom.
07/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/07/2003012763/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende de werkzekerheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de non-ferro metalen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende de werkzekerheid.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 september 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de non-ferro metalen Collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2003 Werkzekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 28 juli 2003 onder het nummer 67019/CO/105)

Artikel 1.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de non-ferro metalen en op de werklieden die zij tewerkstellen. § 2. Onder « werklieden » wordt verstaan : de werklieden en de werksters.

Art. 2.De werkgevers verbinden zich ertoe om tijdens de duur van deze overeenkomst niet over te gaan tot ontslag om economische redenen vooraleer maximaal gebruik te maken van tewerkstellingsbehoudende maatregelen, waaronder tijdelijke werkloosheid, deeltijdse arbeid, oplossingen in het licht van een verruimde mobiliteit binnen de onderneming of tussen uitbatingszetels ervan en herklasseringsbegeleiding, gekoppeld aan inspanningen op het vlak van beroepsopleiding. Voor de werklieden ouder dan 45 jaar wordt prioritair naar tewerkstellingsbehoudende maatregelen gezocht.

Art. 3.Opdat de tewerkstellingsbehoudende maatregelen vernoemd in voorgaand artikel in de praktijk kunnen worden toegepast verbinden de werknemers zich ertoe bereid te zijn de noodzakelijke aanpassingen te bespreken of respectievelijk te aanvaarden.

Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor het realiseren van de doelstelling, zijnde de tewerkstelling zo maximaal mogelijk te behouden.

Art. 4.§ 1. Wanneer ondanks het bepaalde in de artikelen 2 en 3 deze maatregelen onvoldoende zijn om aan het tewerkstellingsprobleem het hoofd te bieden, of wanneer zich onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor de tewerkstellingsbehoudende maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden en de werkgever het voornemen heeft over te gaan tot meervoudig ontslag, wordt, vooraleer over te gaan tot ontslag, de volgende procedure nageleefd : 1. de werkgever licht voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie, of bij ontstentenis de betrokken werklieden, schriftelijk in;2. binnen de 15 kalenderdagen dienen de partijen op ondernemingsvlak besprekingen te starten over de maatregelen die kunnen genomen worden, alsook de sociale begeleiding ervan. Deze sociale begeleiding kan onder meer betrekking hebben op financiële tegemoetkomingen, brugpensioen en outplacement; 3. indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de 8 kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak een beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij;4. indien er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binnen de 15 kalenderdagen na de informatie aan de werklieden, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties. § 2. Onverminderd de opzeg dient de in gebreke zijnde werkgever bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 1 aan de betrokken werkman een schadevergoeding te betalen.

Deze schadevergoeding is gelijk aan de vergoeding willekeurig ontslag.

Ingeval van betwisting wordt een beroep gedaan op het verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de bijeenkomst van het verzoeningsbureau alsook de niet-naleving van hun eenparige aanbeveling, worden beschouwd als een niet-naleving van de procedure. § 3. In dit artikel wordt onder "meervoudige ontslagen" begrepen : de ontslagen om economische redenen die in de loop van een periode van 60 kalenderdagen een aantal werklieden treffen dat ten minste 10 pct. bedraagt van het gemiddelde werkliedenbestand van het kalenderjaar dat de ontslagen voorafgaat, met een minimum van 3 werklieden voor ondernemingen met minder dan 30 werklieden.

Ook ontslagen ingevolge faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie.

Art. 5.De hierboven vermelde bepalingen hebben geen betrekking op individuele ontslagen om redenen te wijten aan de werknemer en op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het kader van het conventioneel brugpensioen.

Art. 6.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treedt buiten werking op 31 december 2004.

Zij vervangt de bepalingen van hoofdstuk 4, afdeling 1, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 mei 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de non-ferro metalen, betreffende het protocol van sectoraal akkoord 2003-2004.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 september 2003.

De Minister van Werk en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^