Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 september 2003
gepubliceerd op 01 oktober 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2003022896
pub.
01/10/2003
prom.
07/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/07/2003022896/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, inzonderheid op artikel 1, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 januari 1977, 12 augustus 1980, 27 mei 1982, 29 mei 1982, 19 november 1982, 30 december 1982, 7 maart 1983, 20 april 1983, 2 maart 1984, 22 maart 1984, 25 april 1984, 8 maart 1985, 19 juli 1985, 1 augustus 1985, 19 november 1986, 10 april 1987, 11 april 1987, 5 november 1987, 1 maart 1989, 21 februari 1991, 28 augustus 1991, 28 maart 1994, 7 november 1994, 7 april 1995, 18 november 1996, 18 december 1996, 23 december 1996, 30 september 1997, 11 april 1999, 16 maart 2000, 5 december 2000, 13 juli 2001, 11 maart 2002, 6 december 2002 en 11 juli 2003;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat in het kinderbijslagstelsel voor werknemers bepaalde wijzigingen, die door de Programmawet (I) van 24 december 2002 zijn ingevoerd, uitwerking hebben vanaf 1 januari 2003, inzonderheid de afschaffing van een speciaal bedrag voor geplaatste kinderen;

Overwegende dat, in het licht van deze programmawet, een analoge afschaffing van het speciaal bedrag voor geplaatste kinderen in de regeling voor zelfstandigen wenselijk is;

Overwegende dat het juridisch aangewezen is dezelfde maatregelen door te voeren, teneinde de gelijklopendheid tussen de kinderbijslagstelsels voor werknemers en zelfstandigen te behouden;

Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 maart 1984 en 16 maart 2000, wordt aangevuld als volgt : « h) « bevoegd bestuur » : het Bestuur van de Sociale Zekerheid der Zelfstandigen van de « Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid ». »

Art. 2.Artikel 10, tweede lid van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « De Minister van Middenstand kan de periode waarvoor hij de afwijking toestaat beperken; deze kan slechts een terugwerkende kracht hebben van ten hoogste drie jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het kwartaal in de loop waarvan de aanvraag het bevoegd bestuur heeft bereikt. »

Art. 3.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 april 1983, 22 maart 1984, 19 juli 1985, 10 april 1987, 21 februari 1991, 18 december 1996, 16 maart 2000 en 5 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 6°, wordt vervangen als volgt : « 6° op voorwaarde dat zij deel uitmaken van zijn gezin, zijn kleinkinderen, achterkleinkinderen, neven en nichten, die van zijn echtgenoot, van zijn gewezen echtgenoot of van een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt;de rechthebbende behoudt dit recht ten gunste van zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen of die van zijn echtgenoot, wanneer die overeenkomstig artikel 33 in een instelling zijn geplaatst, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende, of wanneer hij diezelfde kleinkinderen en achterkleinkinderen uitsluitend of hoofdzakelijk op zijn kosten laat opvoeden in een onderwijs-, een opvoedings- of een verplegingsinrichting of bij een particulier; » 2° § 1, 7°, wordt aangevuld als volgt : « de rechthebbende opent dit recht eveneens voor de voormelde kinderen, wanneer deze overeenkomstig artikel 33 in een instelling geplaatst zijn, op voorwaarde dat ze onmiddellijk voor de plaatsing deel uitmaakten van het gezin van deze rechthebbende;»

Art. 4.In artikel 16, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 maart 2000 en 5 december 2000, worden de woorden « en de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag » vervangen door de woorden « , de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag en de internationale overeenkomsten van de sociale zekerheid van kracht in België. »

Art. 5.In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° in het derde lid, dat het tweede lid wordt, worden de woorden « De bedragen van 34,80 EUR en 36,94 EUR worden gebracht op 55,18 EUR, deze van 126,60 EUR en 134,36 EUR op 148,19 EUR, en dit van 189,02 EUR op 192,81 EUR » vervangen door de woorden : « De bedragen van 34,80 EUR, 126,60 EUR en 189,02 EUR worden respectievelijk op 55,18 EUR, 148,19 EUR en 192,81 EUR gebracht ».

Art. 6.In artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° in het vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden « De bedragen van 68,42 EUR en 72,61 EUR worden op 103,25 EUR gebracht, en deze van 126,60 EUR en 189,02 EUR respectievelijk op 148,19 EUR en 192,81 EUR » vervangen door de woorden « De bedragen van 68,42 EUR, 126,60 EUR en 189,02 EUR worden respectievelijk op 103,25 EUR, 148,19 EUR en 192,81 EUR gebracht ».

Art. 7.Artikel 22, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 maart 1983, wordt vervangen als volgt : « § 1. Kraamgeld wordt toegekend naar aanleiding van de geboorte van elk kind dat krachtens dit besluit recht geeft op kinderbijslag.

Het kraamgeld wordt eveneens toegekend indien er krachtens dit besluit geen recht op kinderbijslag bestaat, op voorwaarde dat het een kind betreft waarvoor een akte van aangifte van een levenloos kind werd opgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand. »

Art. 8.Artikel 22bis , § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 november 1994, 5 december 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : « § 3. De Minister van Middenstand kan de adoptiepremie toekennen in behartigenswaardige gevallen of categorieën van gevallen, wanneer de voorwaarden van § 1, 2° of 4° niet zijn vervuld. Indien hij zich voorneemt een afwijking te verlenen waarbij categorieën van gevallen beoogd zijn, vraagt hij vooraf het advies van de raad van beheer van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen. »

Art. 9.Artikel 38, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 januari 1977, 22 maart 1984, 21 februari 1991 en 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : « De gezinsbijslag wordt bij circulaire cheque uitgekeerd aan de bijslagtrekkende, tenzij deze schriftelijk verzoekt het bedrag ervan over te schrijven op zijn rekening bij het Bestuur der Postchecks of bij een kredietinstelling onderworpen aan de controle van de Commissie van het Bank- en Financiewezen. »

Art. 10.In artikel 39 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 november 1994 en 11 maart 2002, worden de woorden « drie jaar » telkens vervangen door de woorden « vijf jaar ».

Art. 11.In artikel 40, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « vijf jaar ».

Art. 12.De artikelen 1, 2, 7, 8, 10 en 11 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

Artikel 4 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2001.

De artikelen 3, 5, 6 en 9 treden in werking op de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Art. 13.Onze Minister van Middenstand wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 september 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE

^