Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 april 2003
gepubliceerd op 06 juni 2003

Koninklijk besluit betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2003011273
pub.
06/06/2003
prom.
08/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/08/2003011273/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 APRIL 2003. - Koninklijk besluit betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 21 februari 1985 houdende hervorming van het bedrijfsrevisoraat (Hoofdstuk IV) heeft het Instituut der accountants opgericht en onder andere de fundamentele principes voor de toegang tot het beroep van accountant vastgesteld. Twee koninklijke besluiten met betrekking tot de toegang tot het beroep werden genomen in uitvoering van deze wet : het koninklijk besluit van 20 april 1990 betreffende de stage van de kandidaat-accountants en het koninklijk besluit van 20 april 1990 houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant.

Sinds de integratie in 1999 van de belastingconsulenten in het Instituut der accountants, ondertussen omgedoopt tot Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, valt dit Instituut onder de bepalingen van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (Titel II tot V). Het artikel 63 van genoemde wet heeft onder meer het Hoofdstuk IV van de wet van 21 februari 1985 opgeheven.

De vervanging van de basiswet toepasselijk op de accountants en de uitbreiding van de bevoegdheden van het Instituut der accountants met de belastingconsulenten heeft de opstelling van een nieuw koninklijk besluit, dat de toegang tot het beroep van accountant en/of belastingconsulent regelt, noodzakelijk gemaakt.

Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel de twee hoger vermelde koninklijke besluiten van 20 april 1990 te vervangen.

Het nieuwe koninklijk besluit stelt de bepalingen vast die vanaf heden de toegang tot het beroep van accountant zullen regelen en waarvan de algemene voorwaarden vastgesteld werden door het artikel 19 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.

Dit ontwerp heeft, wat de belastingconsulenten betreft, tot doel de nieuwe bepalingen vast te stellen die de toegang tot het beroep van belastingconsulent regelen en waarvan de algemene voorwaarden eveneens vastgelegd zijn door artikel 19 van de wet van 22 april 1999.

Er wordt naar gestreefd om de zekerheid te krijgen dat de vorming van accountants en belastingconsulenten, door de wetgever sinds 1985 en 1999 opgedragen aan het Instituut voor de accountants en de belastingconsulenten, aangepast zal zijn rekening houdende met de verscheidene opdrachten die aan hen werden toevertrouwd. Met het oog daarop zal het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten erover blijven waken dat het kwaliteitsniveau van de personen die de titel van accountant en/of belastingconsulent verkrijgen beantwoordt aan de verwachtingen van de ondernemingen en van de belanghebbende derden inzake de boekhoudkundige en de fiscale informatie.

Dit ontwerp bevat de bijzondere kenmerken van het beroep van belastingconsulent en de wettelijke opdrachten waarmee ze belast zijn (in de huidige stand van de wetgeving essentieel bepaald in artikel 38 van de wet van 22 april 1999) met inachtneming van de veelvuldige activiteiten en opdrachten die door de wetgever werden toevertrouwd aan de accountants (zie artikel 34 van de wet van 22 april 1999 alsmede andere wetteksten zoals het Wetboek van vennootschappen of andere wettelijke bepalingen die een bijzondere opdracht toevertrouwen aan de accountants).

Tijdens de parlementaire werkzaamheden betreffende de wet van 22 april 1999 werd een toenadering op middellange termijn vooropgesteld tussen het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en het Instituut der Bedrijfsrevisoren. In een eerste fase zou de toenadering tussen deze twee Instituten gebeuren door de instelling van een toelatingsexamen en een gedeelte van de stage die gemeenschappelijk zijn voor de stagiairs van deze Instituten.

Dit ontwerp heeft er daarom voor gezorgd dat geen enkele bepaling de toenadering op termijn tussen de twee Instituten zou schaden. Daartoe werden de bepalingen die van toepassing zijn op de kandidaat- bedrijfsrevisoren onderzocht en indien mogelijk werden de vroegere bepalingen van de koninklijke besluiten van 20 april 1990, betreffende de stage van de kandidaat-accountant nauwer aangesloten bij deze van het koninklijk besluit van 13 oktober 1987 betreffende de stage van de kandidaat-bedrijfsrevisoren.

In antwoord op de bezorgdheid ter zake van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, zoals uitgedrukt in het advies van 2 april 2003, wordt benadrukt dat een eerste gemeenschappelijk stagejaar voor stagiairs van beide Instituten een prioritaire doelstelling blijft in het licht van een verdere toenadering. Behoudens een beperkt aantal verschilpunten, die de organisatie van een eerste gemeenschappelijk stagejaar geenszins in de weg staan, werd gewaakt over een maximale overeenstemming tussen de examen- en stageregeling van beide Instituten.

De door de wetgever in 1985 toegekende (en in 1999 hernieuwde) bijzondere kenmerken inzake het niveau van de studies vereist om toegang te krijgen tot het beroep van accountant en/of belastingconsulent werden geëerbiedigd, meer bepaald wat betreft de diploma's van hoger onderwijs met twee studiecycli afgeleverd door een universitaire instelling of een instelling van hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli, of de diploma's van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus, zoals voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999.

Het is daarenboven volstrekt noodzakelijk dat de kennis van de kandidaat-accountants- en/of belastingconsulenten opgedaan tijdens hun vroegere vorming in aanmerking zou genomen worden bij de vaststelling van de opleidingsinhouden die in het kader van het toelatingsexamen, dat toegang verleent tot de stage van accountant en/of belastingconsulent, afgelegd worden.

Het is van belang dat het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, bij de toekenning van vrijstellingen, rekening houdt met de opleidingen voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999.

Dit rechtvaardigt het invoeren, in dit besluit, van een systeem van vrijstellingen waarvan al de kandidaten-accountants en/of belastingconsulenten zoals vermeld in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999 kunnen genieten.

Rekening houdende met de draagwijdte van artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999, gelden vrijstellingen zowel voor de kandidaten met een universitair diploma of een diploma van hoger onderwijs met twee studiecycli als voor de kandidaten met een diploma van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus, evenals voor alle andere opleidingstitels voorzien in artikel 19 van de wet van 22 april 1999.

Deze bepaling verschilt van de reglementering die van toepassing is op de bedrijfsrevisoren waar enkel de universitair gediplomeerden of gelijkgestelden kunnen genieten van vrijstellingen voor het toelatingsexamen. Een oplossing die tegemoet komt aan de wettelijke regels die van toepassing zijn op de betrokken beroepen zal op termijn moeten gevonden worden met het oog op een gedeeltelijk gemeenschappelijke stage voor de leden van beide Instituten.

Door dit ontwerp wordt het vertrouwen, dat sinds 1985 werd gegeven aan het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten inzake de organisatie van de toegang van zijn leden tot het beroep, hernieuwd.

Het ontwerp legt nochtans de nadruk op het belang dat gehecht wordt aan de openstelling van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten naar de academische wereld en de verhoging van de transparantie inzake de werkwijze van de procedures van toegang tot het beroep en met name wat de toekenning van de vrijstellingen betreft.

Het koninklijk besluit regelt zowel de toegang tot het beroep van accountant als tot dat van belastingconsulent.

Inzake de toegang tot het beroep van accountant is het ontwerp gebaseerd op de vroeger reeds aangenomen bepalingen (de wet van 21 februari 1985) aangepast aan de wijzigingen die voortvloeien uit de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Sommige bepalingen werden eveneens nader uitgelegd en aangevuld; dit is bijvoorbeeld het geval met de modaliteiten met betrekking tot de instelling van een systeem van vrijstellingen.

Daarentegen neemt het ontwerp, wat de toegang tot het beroep van belastingconsulent betreft, nieuwe bepalingen aan die voortvloeien uit de sinds 1999 erkende titel van belastingconsulent en hun integratie in het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten.

De Raad van State meent dat er voor de in artikel 4, 2°, c), opgenomen bijdrage in de administratieve kosten die door de Raad jaarlijks wordt vastgesteld geen rechtsgrond is aangezien artikel 14 van de wet, dat de inkomsten van het Instituut vermeldt, dit niet voorziet.

Aangezien echter artikel 25 van de wet het Instituut de opdracht geeft het toelatingsexamen te organiseren en artikel 14, 2°, van dezelfde wet toelaat om diverse inkomsten te verkrijgen uit activiteiten die eigen zijn aan de opdracht is de wettelijke basis wel degelijk aanwezig, en is het Instituut gerechtigd om aan de deelnemers van het examen een bijdrage te vragen in de administratieve kosten.

De Raad van State stelt dat de ongelijke behandeling van de twee onderwijsniveau's wat de vrijstellingen betreft, zou moeten verantwoord worden zodat de personen die een universitair diploma hebben niet gediscrimineerd worden, en dat hij zich, bij gebrek aan inzicht in alle feitelijke gegevens, niet kan uitspreken over dergelijke verantwoording.

Overeenkomstig het advies van 17 mei 2001 van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen is het logisch te kiezen voor een verschillende behandeling naargelang de kandidaat houder is van een diploma van universitair en hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli of een diploma van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus, rekening houdend met het verschil in benadering en de beoogde doelstellingen van die twee soorten onderwijsinstellingen. Er moet echter binnen deze voorwaarden, tevens gestreefd worden naar een evenwichtige behandeling van de twee verschillende soorten opleiding bij de uitvoering van een systeem van vrijstellingen.

Ten behoeve van de transparantie zal het Instituut een examenreglement opstellen dat ten minste twee maanden voor de datum van het examen zal gepubliceerd worden op de website. Dit reglement regelt minstens de samenstelling van de examencommissie, het inzagerecht, de procedure waarbij klachten over de toekenning van vrijstellingen, de examens of examenresultaten en geschillen tussen kandidaten en leden van de examencommissie voor of na het bekendmaken van de examenresultaten kunnen behandeld worden, het maximumcijfer dat aan elk examen gegeven wordt, de criteria om te slagen met inbegrip van het gewicht dat aan elk examen gegeven wordt, de procedure voor de beraadslaging over de resultaten.

De aanvraag van de vrijstellingen die niet automatisch worden toegekend gebeurt, analoog aan de procedure die door het Instituut der Bedrijfsrevisoren wordt toegepast, op basis van een individueel dossier « aanvraag vrijstellingen » dat door de betrokken onderwijsinstellingen wordt geattesteerd.

Tenslotte meent de Raad van State dat het initieel voorstel dat aan de Raad van het Instituut de bevoegdheid toevertrouwd om criteria vast te leggen inzake vrijstellingen een te ruime delegatie van bevoegdheid toekent.

Hoewel deze bepaling bestaat in het koninklijk besluit van 20 april 1990 alsmede in de reglementering van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, wordt het advies wel gevolgd zodat de criteria in dit koninklijk besluit worden vastgesteld.

De volgende vernieuwende bepalingen van het koninklijk besluit worden hierna toegelicht : 1. Opleidingsinhouden voor het toelatingsexamen De zeventien opleidingsinhouden van het toelatingsexamen voor accountant werden tot op heden bepaald in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 20 april 1990 houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant. De opleidingsinhouden die behoren tot het toelatingsexamen voor belastingconsulent moeten, ten gevolge van de erkenning in 1999 van de titel van belastingconsulent en de integratie van de belastingconsulenten in het Instituut van de accountants, wettelijk bepaald worden en meer bepaald in dit koninklijk besluit.

Twee belangrijke elementen die voortvloeien uit de nieuwe bepalingen die in de toekomst van toepassing zijn op de accountants en/of belastingconsulenten zijn de uitbreiding van de fiscale opleidingsinhouden en de herformulering van de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen ». 1.1. Fiscale opleidingsinhouden De aandacht moet gevestigd worden op een grondige wijziging van de reglementering met betrekking tot de toegang van het beroep van accountant op het vlak van de opleidingsinhouden voorzien in het toelatingsexamen, voortvloeiende uit de integratie in 1999 van de belastingconsulenten in het Instituut van de accountants.

Voor het toelatingsexamen tot de stage wordt geacht dat de kandidaat-belastingconsulenten vooraleer de stage te kunnen beginnen kennis moeten hebben van acht fiscale basisopleidingsinhouden : de algemene beginselen van het fiscaal recht, de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de belasting op de toegevoegde waarde, de beginselen van de registratie en sucessierechten, de beginselen van regionale en locale belastingen, de beginselen van het Europees en internationaal fiscaal recht en de fiscale procedure.

Rekening houdende met de activiteiten van de accountant en/of belastingconsulent zoals respectievelijk bepaald in de artikelen 34 en 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, werd de opleidingsinhoud « fiscaal recht », opgenomen voorheen in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 20 april 1990 houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant, onderverdeeld in acht opleidingsinhouden zoals dit van toepassing is voor de kandidaat belastingconsulenten.

Nochtans is het gewenst om een verzwaring van het toelatingsexamen van accountants tegenover vroeger te vermijden. Twee maatregelen werden met dat doel getroffen : de ene bepaalt nader de praktische modaliteiten die aan de kandidaat-accountants toelaten van nu af te genieten van vrijstellingen voor het toelatingsexamen (zie infra punt 2), de andere laat een bijkomende termijn aan de accountants om te slagen in het theoretische examen over alle fiscale opleidingsinhouden, met uitzondering van « Algemene beginselen van fiscaal recht ». 1.2. Juridische en beroepsnormen Rekening houdende met het verschil in draagwijdte van de activiteiten van accountant en belastingconsulent zoals bepaald in de artikelen 34 en 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, wordt vastgesteld dat de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen » voor de accountants breder is dan deze voor de belastingconsulenten.

Zodoende werd voor de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen » beslist dat het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten in de toekomst een afzonderlijk examen moet organiseren naargelang de kandidaten wensen om de titels van accountant en belastingconsulent te voeren of dat zij enkel de titel van belastingconsulent wensen.

Er wordt benadrukt dat de omvorming van de bewoordingen van de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen inzake de accountancy en de wettelijke controle van de boekhoudbescheiden alsmede de personen die deze controle uitvoeren » met betrekking tot de accountants naar « juridische en beroepsnormen inzake de accountancy, de belastingconsultancy en de andere wettelijke opdrachten van de accountant en van de belastingconsulent », voor de accountants geenszins een wijziging betekent wat de draagwijdte van de betrokken opleidingsinhoud betreft.

De bewoordingen van de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen » werden echter aangepast teneinde dichter de Belgische realiteit te benaderen. Het parallellisme tussen de bewoordingen die van toepassing zijn op de accountants enerzijds en op de belastingconsulenten anderzijds zou moeten toelaten om de specificiteiten van elk beroep te identificeren. Daarom werd een van de twee door de Hoge Raad voor de Economische Beroepen in zijn advies van 17 mei 2001 voorgestelde benaderingen - namelijk de benadering de lege lata - gevolgd.

Daarenboven vertoont deze herformulering van de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen » voor de accountants a priori geen onverenigbaarheid met de formule gebruikt voor de bedrijfsrevisoren, in de mate dat nogal wat bijzondere opdrachten door de wetgever (vooral sinds 1991) zowel aan de accountants als aan de bedrijfsrevisoren werden toevertrouwd. Alleen de specifieke opdrachten voor bedrijfsrevisoren, zoals de in artikel 142 en 146 van het Wetboek van vennootschappen voorziene wettelijke controle op de jaarrekening of nog de attesten afgeleverd in geval van inbreng in natura vallen niet onder de opleidingsinhoud « juridische en beroepsnormen » dat van toepassing is op de accountants.

De aandacht wordt gevestigd op het feit dat de uitdrukking « juridische en beroepsnormen inzake de accountancy, de belastingconsultancy en de andere wettelijke opdrachten van de accountant en van de belastingconsulent » toch wettelijke opdrachten van controle van de jaarrekening inhoudt in de mate dat de wetgever deze opdrachten aan de accountants toevertrouwt.

Zo voorziet het artikel 166 van het Wetboek van vennootschappen dat in een vennootschap, die niet verplicht is om een commissaris te benoemen, elke vennoot over een onderzoeks- en controlebevoegdheid van de rekeningen beschikt en dat deze zich kan laten vertegenwoordigen of bijstaan door een accountant.

De herformulering van zekere opleidingsinhouden van het toelatingsexamen tot de stage van kandidaat accountants verandert zodoende op geen enkele wijze de draagwijdte van de 17 opleidingsinhouden, zoals opgenomen in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 20 april 1990, houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant.

Alleen de onderverdeling van de opleidingsinhoud « fiscaal recht » in acht verschillende opleidingsinhouden dient bijgevolg beschouwd te worden als een wijziging naar de inhoud van de vroegere bepalingen.

Deze wijziging vloeit, enerzijds, voort uit de in 1999 door de wetgever genomen beslissing om de belastingconsulenten op te nemen in het Instituut der accountants en, anderzijds, uit de definitie van de activiteiten van de accountants en de belastingconsulenten zoals opgenomen in de artikelen 34 en 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. 2. Het systeem van vrijstellingen voor het toelatingsexamen Bij de herziening van de bepalingen met betrekking tot de toegang tot het beroep van accountant en de voorziening van gelijkaardige bepalingen voor de belastingconsulenten, worden duidelijker de modaliteiten vastgelegd volgens dewelke alle kandidaat-accountants en/of belastingconsulenten kunnen genieten van vrijstellingen voor het toelatingsexamen dat voorafgaat aan de stage, op basis van objectieve criteria die zowel in dit besluit als in de roosters in bijlage worden omschreven. Rekening houdende met het advies van 17 mei 2001 van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, stelt het ontwerp een systeem van vrijstellingen vast, rekening houdende met de verscheidenheid van opleidingen die in aanmerking kunnen komen voor het toelatingsexamen van accountant en/of belastingconsulent.

In zijn advies van 2 april 2003, stelt de Hoge Raad voor de Economische Beroepen de vraag of het systeem van vrijstellingen de beoogde samenhang tussen de verschillende onderwijsrichtingen verzekert. Teneinde aan deze bemerking tegemoet te komen, werd - analoog aan hetgeen het geval is voor de kandidaten met een diploma van het hoger economisch onderwijs van het korte type of van één cyclus en de kandidaten die er in het kader van de vrijstellingsregeling worden mee gelijkgesteld - ook voor kandidaten met een universitair diploma of een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli, het criterium « studiepunten » toegevoegd. Bijgevolg, zullen alle kandidaten, ongeacht de onderwijsrichting die zij hebben gevolgd, vrijstellingen per opleidingsinhoud genieten op basis van contacturen of studiepunten.

Daarenboven dient de belangrijkheid van het opzetten van een systeem van vrijstellingen benadrukt te worden dat een evenwichtige behandeling waarborgt tussen de diploma's, afgeleverd door de universiteiten en instellingen van hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli en anderzijds door de instellingen van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus, evenals alle andere opleidingstitels voorzien in artikel 19, 3°, van de wet van 22 april 1999.

Bij het bepalen van het aantal contacturen alsook het aantal studiepunten werd, op basis van zeer grondig overleg met, enerzijds, de vertegenwoordigers van de diverse types van onderwijs en, anderzijds, het Instituut, terdege rekening gehouden met het relatieve belang van de diverse vakken in het doorlopen van de stage en in de uitoefening van de beroepen. Dit neemt niet weg dat de bijlagen in de toekomst steeds zullen moeten aangepast worden volgens de evoluties in de onderwijsprogramma's, onder andere als gevolg van de akkoorden van Bologna. 2.1. Universitair onderwijs en hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli zoals voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen De kandidaten met een diploma van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli, worden vrijgesteld van het examen met betrekking tot de opleidingsinhouden die uitdrukkelijk worden vermeld op hun diploma, in voorkomend geval diploma-supplement, in de mate waarin een minimum aantal uren of studiepunten werd besteed aan de studie van een opleidingsinhoud, zoals wordt vastgelegd in een rooster in bijlage.

Om te bepalen of een kandidaat aan het vereiste aantal contacturen of studiepunten, zoals bepaald in het rooster in bijlage, voldoet, komen ook seminaries waarin de opleidingsinhouden aangereikt en verworven worden, in aanmerking, indien deze aanleiding geven tot hetzij een schriftelijk en/of mondeling examen dat met een cijfer beoordeeld wordt, hetzij het opstellen van een schriftelijk werk (individueel of in groep) dat met een cijfer wordt beoordeeld.

De andere didactische vormen maken deel uit van het overleg betreffende de concordantietabellen, dat jaarlijks tussen het Instituut en de vertegenwoordigers van de betrokken onderwijsinstellingen wordt georganiseerd. 2.2. Hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus en andere opleidingstitels zoals voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen In de mate dat de onderwezen opleidingsinhouden en het aantal uren of studiepunten besteed aan het onderwijs van elk van deze opleidingsinhouden verschillen van de ene instelling van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus tot de andere, werd een systeem van vrijstellingen in twee fasen aangenomen.

Voor de toepassing van deze vrijstellingsregeling worden alle opleidingstitels voorzien in artikel 19, 3°, van de wet van 22 april 1999 gelijkgesteld met diploma's van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus. 2.2.1. Ambtshalve vrijstelling voor alle kandidaten met een diploma van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus en andere opleidingstitels voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999 De in dit ontwerp opgenomen vrijstellingen dienen gegeven te worden aan de houders van alle hoger onderwijsdiploma's van het korte type of van één cyclus zoals voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen en dit onafhankelijk van het aantal contact uren of het aantal studiepunten dat aan deze opleidingsinhouden werd besteed.

Deze vrijstellingen worden beperkt tot de basisopleidingsinhouden die in alle instellingen van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus, zoals voorzien in artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet van 22 april 1999, worden onderwezen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de graduaten boekhouding, fiscaliteit en rechten.

Voor de toepassing van deze vrijstellingsregeling, worden de opleidingen in bedrijfsbeheer, optie « accountancy-fiscaliteit » en in boekhouding, optie « fiscaliteit » met de opleidingen in boekhouding gelijkgesteld. Bijkomende vrijstellingen zullen echter kunnen bekomen worden op individuele vraag luidens artikel 3, § 5, tweede lid. Te veel inhoudsverschillen werden namelijk opgemerkt tussen deze opleidingen om een automatische vrijstelling te kunnen geven voor de fiscale basisopleidingsinhouden « personenbelasting », « vennootschapsbelasting » en « belasting over de toegevoegde waarde ». 2.2.2. Bijkomende vrijstellingen voor de gediplomeerden van de instellingen die de instemming hebben verkregen van de stagecommissie van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten Bepaalde opleidingsinhouden die deel uitmaken van opleidingen van het hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus geven recht op bijkomende vrijstellingen op voorwaarde dat het aantal contacturen of studiepunten dat aan de studie ervan werd besteed, ten minste gelijk is aan het aantal dat vastgelegd wordt in een tweede rooster in bijlage.

Om te bepalen of een kandidaat aan het vereiste aantal contacturen of studiepunten, zoals bepaald in de tabel in bijlage, voldoet, komen ook seminaries waarin de opleidingsinhouden aangereikt en verworven worden, in aanmerking indien deze aanleiding geven tot hetzij een schriftelijk en/of mondeling examen dat met een cijfer beoordeeld wordt, hetzij het opstellen van een schriftelijk werk (individueel of in groep) dat met een cijfer wordt beoordeeld.

De andere didactische vormen maken deel uit van het overleg betreffende de concordantietabellen, dat jaarlijks tussen het Instituut en de vertegenwoordigers van de betrokken onderwijsinstellingen wordt georganiseerd. 2.3. Onderzoek van de individuele dossiers Om van de vrijstellingen te kunnen genieten, moeten de kandidaten bedoeld in bovenvermelde punten 2.1. en 2.2. een individueel dossier tot aanvraag van vrijstellingen indienen.

In overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken onderwijsinstellingen stelt het Instituut jaarlijks per instelling een concordantietabel op waarin de vrijstellingen per opleidingsinhoud worden aangegeven.

Het Instituut maakt jaarlijks voor eind mei de concordantietabellen bekend, behalve voor het jaar 2003 waarin het Instituut deze tabel ten laatste eind juni bekend zal kunnen maken.

Hoewel de Hoge Raad voor de Economische Beroepen in zijn advies van 2 april 2003, stelt dat de studenten bij aanvang van hun studies de vrijstellingen zouden moeten kennen waarop zij recht zullen hebben, moet er op gewezen worden dat de rechtszekerheid voldoende verzekerd is indien de kandidaten in mei het aantal af te leggen examens kennen, i.e. meerdere maanden voor de datum van het examen. Overigens belet niets een student die zijn studies aanvangt ten indicatieve titel de voor het betrokken jaar geldende concordantietabel te raadplegen, zelfs indien de mogelijkheid bestaat dat de studieprogramma's in lichte mate zouden worden aangepast tussen het moment waarop hij zijn studies aanvangt en waarop hij afstudeert. Er moet tenslotte opgemerkt worden dat verschillende scholen te kennen hebben gegeven dat zij hun onderwijsprogramma's wensen aan te passen aan de vereisten van dit besluit, en dit in het belang van hun studenten.

Het onderzoek van de individuele dossiers wordt uitgevoerd door de stagecommissie op grond van deze criteria voor het verlenen van vrijstellingen.

Deze benadering is vergelijkbaar met deze gebruikt voor het Instituut der Bedrijfsrevisoren en zou de toenadering tussen de twee Instituten op termijn moeten vergemakkelijken. 3. Wijziging van de bevoegdheden van de stagecommissie De bevoegdheden van de stagecommissie werden herzien rekening houdende met de wijzigingen inzake de organisatie van de toegang tot het beroep en meer bepaald ten gevolge van de invoering van een systeem van vrijstellingen. Deze wijzigingen hebben tot doel de onafhankelijkheid van deze commissie te vergroten door haar bevoegdheden te verruimen en dit, met het oog op het toekomstige streven naar een eventuele gemeenschappelijke stage tussen accountants, belastingconsulenten en bedrijfsrevisoren, door een maximale coherentie te waarborgen met de bevoegdheden van de stagecommissie bij het Instituut der Bedrijfsrevisoren. 4. Draagwijdte van de stage Rekening houdende met de verhoging van het aantal verschillende wettelijke opdrachten - vooral sinds 1991 - toegekend aan de accountants, bepaalt het ontwerp voortaan uitdrukkelijk dat de stagiair tijdens zijn stage de activiteiten van accountant en/of belastingconsulent moet uitvoeren inbegrepen de verschillende bijzondere opdrachten die door de wetgever werden toevertrouwd aan de accountants en/of de belastingconsulenten. De stagemeester zal er terzelfder tijd over moeten waken dat zijn stagiair tijdens zijn stage een voldoende ervaring kan verwerven in deze bijzondere opdrachten.

De stagecommissie moet zodoende nagaan dat het stagedagboek van elke stagiair een voldoende ervaring voorziet in de verschillende bijzondere opdrachten.

Bij gebreke daaraan zal de stagiair zich tijdens zijn stage tot een andere accountant en/of belastingconsulent wenden die voldoet aan de voorwaarden om stagemeester te zijn, met het oog op het verwerven van de noodzakelijke ervaring in de gebieden waar zijn stagemeester minder beslagen is. 5. Herziening van het koninklijk besluit van 22 november 1990 De bepalingen van het koninklijk besluit van 22 november 1990 betreffende de diploma's van de kandidaat accountants en de kandidaat-belastingconsulenten moeten op korte termijn worden herzien. Dit besluit omvat de lijst van de diploma's (in de bijlagen) die vastlegt welke opleidingen de mogelijkheid geven om zich aan te bieden voor het toelatingsexamen van accountant en/of belastingconsulent.

Het past dat de lijst van de onderwijsinstellingen en van de diploma's die hiermede verbonden zijn in de toekomst regelmatig zou worden herzien zodat de coherentie van de lijst gewaarborgd blijft.

Dit onderzoek van het koninklijk besluit van 22 november 1990 zou moeten leiden tot een nieuw besluit, na advies van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, en na een overgangsperiode tot de opheffing van het genoemde koninklijk besluit.

Onderhavig besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2002.

De inwerkingtreding met terugwerkende kracht is noodzakelijk teneinde voor een aanzienlijk aantal personen een geldige aanvang van de stage op 1 mei 2002 te waarborgen. De wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, die kandidaat-accountants en/of -belastingconsulenten verplicht een toelatingsexamen tot de stage af te leggen, drie jaar stage te volgen en in een bekwaamheidsexamen op het einde van de stage te slagen, trad reeds in werking op 29 juni 1999. De procedure om de concrete modaliteiten en voorwaarden van de examens en de stage bij koninklijk besluit te regelen en de noodzakelijke adviesvragen, namen een aanzienlijke periode in beslag. Vanuit een bekommernis van behoorlijk bestuur, en teneinde een belangrijk aantal kandidaten voor het toelatingsexamen, die sinds de inwerkingtreding van de wet wachtten op deelname aan het aangepaste toelatingsexamen tot de stage, te vrijwaren van al te grote hinder als gevolg van de duur van de reeds aangehaalde procedure, organiseerde het Instituut op 2 en 16 maart 2002 een aangepast toelatingsexamen tot de stage.

De kandidaat-belastingconsulenten konden voor de eerste keer deelnemen aan een specifiek toelatingsexamen, en er werden voor kandidaat-accountants een aantal aanpassingen aan het examen doorgevoerd op basis van de nieuwe wettelijke context. Bovendien kende het Instituut aan kandidaten vrijstellingen toe naargelang van het door hen behaalde onderwijsdiploma. De juridische basis voor de organisatie van deze examensessie waren de vigerende besluiten van 20 april 1990. De aanpassingen aan het bestaande toelatingsexamen werden doorgevoerd na advies van de Hoge Raad voor Economische Beroepen en met instemming van de voogdijministers van het Instituut.

Teneinde de stage te beginnen, dient de stagiair een stageovereenkomst te hebben afgesloten met een stagemeester, waarvan het profiel in onderhavig besluit wordt aangepast. Maar een aanzienlijk aantal stagiairs blijkt reeds een dergelijke overeenkomst te hebben afgesloten met een stagemeester die beantwoordt aan het vernieuwde profiel, zodat inwerkingtreding van het besluit op 1 mei 2002 noodzakelijk blijkt teneinde de feitelijke toestand waarin deze personen zich bevinden, te regulariseren.

Er dient echter te worden benadrukt dat de retroactieve inwerkingtreding in geen geval kandidaten benadeelt of individuele rechten schendt. Ze leidt evenmin tot een ongelijke behandeling van kandidaten.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaars, De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE

ADVIES 32.619/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 28 november 2001 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent », heeft op 11 juni 2002 het volgende advies gegeven : Strekking van het ontwerp 1. De wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen bevat o.m. bepalingen in verband met de vereisten waaraan kandidaten moeten voldoen, opdat het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten (hierna : het Instituut) hen de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent zou kunnen toekennen.

Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot het vaststellen van de nadere regels m.b.t. het toelatingsexamen (zie artikel 25, 2°, van de wet), de stage (zie artikel 19, eerste lid, 4°, van de wet) en het bekwaamheidsexamen (zie artikel 19, eerste lid, 5°, van de wet).

Het ontwerp bestaat uit zeven titels, die achtereenvolgens de volgende onderwerpen behandelen : - definities (titel I); - het toelatingsexamen (titel II); - de stage (titel III); - het bekwaamheidsexamen (titel IV); - de toegang tot de titel van accountant voor leden die uitsluitend op de lijst der belastingconsulenten zijn ingeschreven, en de toegang a priori tot de titel van belastingconsulent voor accountants die uitsluitend op de lijst der accountants zijn ingeschreven (titel V); - overgangsbepalingen (titel VI); - slotbepalingen (titel VII).

De inhoud van het ontwerp blijkt in belangrijke mate geïnspireerd te zijn door de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 april 1990 betreffende de stage van de kandidaat-accountants en die van het koninklijk besluit van dezelfde datum houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountants. Het ontwerp voorziet trouwens in de opheffing van die besluiten.

Algemene opmerking 2. In het ontwerp wordt op verscheidene plaatsen verwezen naar artikel 19bis van de wet van 22 april 1999.Op dit ogenblik bestaat een dergelijk artikel niet. Het is wel de bedoeling om in de wet een artikel 19bis in te voegen, dat betrekking heeft op de erkenning van diploma's en opleidingstitels die in een lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn verworven. Over een daartoe strekkend ontwerp van koninklijk besluit geeft de Raad van State heden advies 32.305/3 (1). (1) Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Het spreekt vanzelf dat het voorliggende ontworpen koninklijk besluit niet eerder in werking mag treden dan het ontworpen besluit 32.305/3.

Onderzoek van de tekst Aanhef 3. In het eerste lid van de aanhef dient inzonderheid verwezen te worden naar de artikelen van de wet van 22 april 1999 die rechtsgrond bieden aan het ontworpen besluit.Het gaat om de volgende artikelen : 7, § 1, 19, 24 en 26.

Omwille van een goed begrip van de context van de ontworpen regeling, zou bovendien verwezen kunnen worden naar artikel 25 van de wet.

Artikel 3 4. De paragrafen 4 en 5 voorzien in vrijstellingen van het examen over bepaalde vakken voor kandidaten met een diploma respectievelijk van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van het lange type (paragraaf 4) en van het hoger onderwijs van het korte type (paragraaf 5).Het valt op dat de vrijstellingsregeling voor de eerste categorie minder gunstig is dan die voor de tweede categorie : voor de eerste categorie is er slechts een vrijstelling « in de mate waarin het aantal uren dat werd besteed aan de studie van een vak of het aantal studie-uren dat hiervoor werd toegekend, als voldoende (wordt) beschouwd », terwijl voor de tweede categorie de vrijstelling wordt verleend, ongeacht het aantal uren dat tijdens de opleiding aan het vak werd besteed.

Die ongelijke behandeling moet in het licht van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie verantwoord worden. Bij gebreke van een inzicht in alle feitelijke gegevens, kan de Raad van State zich over het bestaan van een zodanige verantwoording niet uitspreken. 5. Volgens de paragrafen 4, tweede lid, en 5, tweede lid, dient de Raad van het Instituut de criteria te bepalen op grond waarvan vrijstellingen kunnen worden verleend. Het komt de Raad van State voor dat het hier niet gaat om maatregelen van louter bijkomstige of detailmatige aard. In die omstandigheden gaat de delegatie van verordenende bevoegdheid te ver. Het is de Koning die zelf de bedoelde criteria dient vast te stellen. 6. De regeling bedoeld in paragraaf 7 vloeit reeds voort uit het ontworpen artikel 19bis van de wet van 22 april 1999 (zie opmerking 2).Paragraaf 7 kan dan ook beter geschreven worden als volgt : « § 7. Overeenkomstig artikel 19bis van de wet, worden de houders van een van de diploma's of opleidingstitels bedoeld in dat artikel, vrijgesteld van het toelatingsexamen. » Mutatis mutandis geldt deze opmerking eveneens voor de artikelen 28, § 1, en 49, § 2, eerste lid, van het ontwerp.

Artikel 4 7. Volgens c) dient de kandidaat voor het toelatingsexamen een bijdrage in de administratieve kosten te betalen, waarvan het bedrag jaarlijks door de Raad wordt vastgesteld. Voor het opleggen van een dergelijke bijdrage biedt de wet van 22 april 1999 geen rechtsgrond. Meer in het bijzonder is van zulke bijdrage geen sprake in artikel 14 van de wet, dat de inkomsten van het Instituut opsomt.

Punt c) dient bijgevolg weggelaten te worden.

Artikel 5 8. In paragraaf 1, eerste lid, wordt verwezen naar « de door artikel 4 van dit besluit gestelde voorwaarden ». Die verwijzing is te ruim. Het lijkt beter om te verwijzen naar de voorwaarden bedoeld in artikel 19, eerste lid, 1° tot 3°, van de wet.

Artikel 8 9. De bepalingen vervat in paragraaf 1, eerste lid, 8°, en tweede lid tot vijfde lid, hebben betrekking op tussentijdse proeven, in de loop van de stage. Het tweede tot het vijfde lid horen niet thuis in een hoofdstuk dat over « de stagecommissie » gaat. Het is beter die bepalingen op te nemen in een afzonderlijk hoofdstuk.

Artikel 9 10. De structuur van dit artikel is voor verbetering vatbaar.De Raad van State stelt voor om de tekst als volgt in paragrafen in te delen : - paragraaf 1 : alle bepalingen i.v.m. de effectieve leden (d.w.z. de bepalingen die in het ontwerp voorkomen in paragraaf 1, eerste lid, met uitzondering van de tweede volzin, en in paragraaf 2); - paragraaf 2 : alle bepalingen i.v.m. de voorzitter en de ondervoorzitter (d.w.z. de bepalingen die in het ontwerp voorkomen in paragraaf 1, eerste lid, tweede volzin, en in paragraaf 3); - paragraaf 3 : de bepaling i.v.m. de secretarissen (thans in paragraaf 4 van het ontwerp); - paragraaf 4 : de bepaling i.v.m. de plaatsvervangende leden (thans in paragraaf 1, tweede lid, van het ontwerp).

Die laatste paragraaf zou geredigeerd kunnen worden als volgt : « § 4. Onder dezelfde voorwaarden als bepaald in § 1 wijst de Raad ook vijf Nederlandstalige en vijf Franstalige plaatsvervangende leden aan.

De plaatsvervangende leden mogen met raadgevende stem aan de vergaderingen van de stagecommissie deelnemen. Een plaatsvervangend lid is slechts stemgerechtigd wanneer het een effectief lid vervangt, dat verhinderd is de vergadering bij te wonen en dat hem en de voorzitter, overeenkomstig artikel 11, derde lid, daarvan verwittigd heeft. » Artikel 16 11. Uit paragraaf 2 kan worden afgeleid dat de aanvraag om toegelaten te worden tot de stage pas ingediend kan worden nadat de kandidaat geslaagd is in het toelatingsexamen, of althans in die vakken waarvoor het slagen vereist is. Dit zou beter kunnen blijken uit paragraaf 1. De Raad van State stelt voor die paragraaf de volgende tekst voor : « § 1. Een kandidaat die geslaagd is in het toelatingsexamen, of die valt onder de toepassing van artikel 3, § 1, tweede lid, kan een aanvraag indienen om toegelaten te worden tot de stage.

Voordat de kandidaat een aanvraag indient, moet hij een stageovereenkomst gesloten hebben met een stagemeester. » Artikel 18 12. In paragraaf 1 wordt enkel verwezen naar de vereisten voor de ontvankelijkheid van de aanvraag.Het spreekt echter vanzelf dat een kandidaat pas tot de stage toegelaten kan worden als hij voldoet aan de vereisten die artikel 25 van de wet van 22 april 1999 daartoe stelt.

Men schrijve dan ook : « Onverminderd de vereisten bedoeld in artikel 25 van de wet, kan tot de stage enkel worden toegelaten de kandidaat ... ». 13. In de eerste volzin van paragraaf 2 kan beter geschreven worden : « ... volgend op de datum van ontvangst van de toelatingsaanvraag, bedoeld in artikel 16, § 1, of binnen de maand na het verstrijken van de termijn, vastgesteld met toepassing van artikel 17. » Artikel 19 14. Volgens dit artikel kan een beroep « met schorsende kracht » worden ingesteld tegen een weigering van toelating tot de stage. Het is de Raad van State niet duidelijk welk concreet effect kan uitgaan van de schorsende werking. Het lijkt beter om de woorden « met schorsende kracht » weg te laten.

Artikel 33 15. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van schrapping van een stagiair, « op grond van andere dan tuchtmaatregelen ». Omwille van de rechtszekerheid zou enige aanduiding gegeven moeten worden omtrent de kenmerken van de maatregelen die beoogd worden. HOOFDSTUK VI 1 6. De bepalingen van hoofdstuk VI lijken enkel op plichten, niet op rechten, betrekking te hebben. Het opschrift van hoofdstuk VI kan zich dan ook beter beperken tot een verwijzing naar « plichten », of naar « verplichtingen » (zie artikel 16, § 2, 2°, van het ontwerp).

Artikel 35 17. De bepaling van de eerste volzin vormt een herhaling van wat reeds bepaald is in artikel 4, tweede lid, van de wet van 22 april 1999.Men schrijve dan ook : « Overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de wet, is de stagiair geen lid van het Instituut, maar is hij onderworpen aan het toezicht en aan de tuchtbevoegdheid ervan ».

Artikel 49 18. In paragraaf 2, tweede en derde lid, wordt de regeling overgenomen vervat in het ontworpen artikel 19bis, § 2, van de wet.Met betrekking tot die bepaling heeft de Raad van State in zijn advies 32.305/3 van heden (2) inhoudelijke opmerkingen gemaakt (opmerkingen 10.1 en 10.2 van dat advies). De tekst van het voorliggende ontwerp zal in voorkomend geval aangepast moeten worden aan de wijzigingen die artikel 19bis ten gevolge van die opmerkingen zal ondergaan. (2) Zie hiervoor, opmerking 2. Artikel 50 19. Volgens het vierde lid moet ten minste de helft van de leden van de examencommissie ingeschreven zijn, hetzij op de lijst van accountants, hetzij op die van belastingconsulenten, afhankelijk van het antwoord op de vraag welke lijst het minste aantal leden telt. Het is de Raad van State niet duidelijk of er voor dit verschil in behandeling, ten nadele van de beroepsgroep die het grootste aantal leden telt, een verantwoording bestaat die verenigbaar is met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.

Artikel 55 20. In dit artikel is sprake van een ondervraging door een examencommissie.Er wordt echter niet bepaald waarover de ondervraging van de kandidaat gaat. Dit zou gepreciseerd moeten worden.

Artikel 57 21. In verband met de wettigheid van de bepalingen waarbij aan het Instituut een verordenende bevoegdheid is opgedragen (artikel 3, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid), heeft de Raad van State hiervóór een voorbehoud gemaakt (opmerking 5).De tekst van artikel 57 zal in voorkomend geval aangepast moeten worden aan de wijzigingen die de bedoelde bepalingen ten gevolge van die opmerking zullen ondergaan.

Opmerkingen van wetgevingstechnische en formele aard Algemeen 22. De indeling van een artikel dient te gebeuren in « 1° », « 2° », « 3° »,... en vervolgens in « a », « b », « c »,... 23. Het is wetgevingstechnisch af te raden een artikel in paragrafen in te delen, wanneer elke paragraaf slechts uit een lid bestaat.24. Bij verwijzingen naar andere artikelen van het ontworpen besluit wordt meermaals gepreciseerd dat het gaat om artikelen « van dit besluit ».Bij verwijzingen naar andere onderdelen van het betrokken artikel zelf, wordt gepreciseerd dat het gaat om een paragraaf of een lid « van artikel x van dit besluit ». Die preciseringen zijn overbodig. 25. De voegwoordcombinatie « en/of » dient in een normatieve tekst te worden vermeden. Aanhef 26. In het vijfde lid van de aanhef kunnen het nummer en de datum van het voorliggende advies worden vermeld. Artikel 3 27. In paragraaf 1, tweede lid, is sprake van de « fiscale vakken » bedoeld in het eerste lid (niet : « lid 1 »).Het verdient aanbeveling om uitdrukkelijk te verwijzen naar de vakken bedoeld in het eerste lid, elfde tot achttiende streepje (lees : 11° tot 18°) (zie de toelichting in het verslag aan de Koning, onder nr. 1.1).

Nog beter zou het zijn om, gelet op het voorbehoud dat blijkt uit het laatste zinsdeel van het bedoelde lid, dat lid te redigeren als volgt : « Onverminderd §§ 4 en 5, kan de kandidaat-accountant die niet geslaagd is voor alle vakken bedoeld in het eerste lid, 12° tot 18°, toegelaten worden tot de stage, voorzover hij geslaagd is in het examen over de algemene principes van het fiscaal recht, bedoeld in het eerste lid, 11°. » 28. In verband met de term « fiscale vakken » in paragraaf 1, derde lid, wordt verwezen naar de opmerking hiervoor.29. In de Nederlandse tekst van paragraaf 6, eerste lid, dient het woord « toegangsexamen » vervangen te worden door « toelatingsexamen » (zie de term gedefinieerd in artikel 1, 6°, van het ontwerp). Deze opmerking geldt eveneens voor sommige andere bepalingen van het ontwerp.

Artikel 5 30. In paragraaf 1, derde lid, kan waarschijnlijk beter geschreven worden : « Voor het opstellen van de vragen en de verbetering van de examens doet de examencommissie een beroep... ». 31. De Raad van State vraagt zich af of in de Nederlandse tekst van paragraaf 1, vijfde lid, het woord « materies » niet beter vervangen wordt door « vakken », term die verderop in datzelfde lid trouwens gebruikt wordt. Artikel 9 32. In de onderscheiden bepalingen van dit artikel dienen de woorden « Nederlandssprekende » en « Franssprekende » telkens vervangen te worden door « Nederlandstalige » en « Franstalige ». Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 46, eerste lid. 33. In de Nederlandse tekst van paragraaf 1, eerste en tweede lid, worden de woorden « werkende leden » en « werkend lid » beter vervangen door respectievelijk « effectieve leden » en « effectief lid ». Deze opmerking geldt eveneens voor de artikelen 11, derde lid, en 14, eerste lid. 34. In paragraaf 3 schrijve men : « Indien de voorzitter Franstalig is, moet de ondervoorzitter Nederlandstalig zijn;indien de voorzitter Nederlandstalig is, moet de ondervoorzitter Franstalig zijn ».

Artikel 10 35. In de Nederlandse tekst van het eerste lid dienen de woorden « Enkel de natuurlijke personen » vervangen te worden door « Enkel natuurlijke personen ». Artikel 46 36. In de Nederlandse tekst van het zesde lid dienen de woorden « jaarlijks schriftelijk verslag » vervangen te worden door « jaarverslag ». TITEL V 37. Er dient voor een betere overeenstemming te worden gezorgd tussen de Nederlandse tekst en de Franse tekst van het tweede deel van het opschrift van Titel V.In de Nederlandse tekst is er immers sprake van « Toegang a priori tot de titel van belastingconsulent voor accountants die uitsluitend op de lijst der accountants zijn ingeschreven », terwijl er in de Franse tekst te lezen staat « Accès ultérieur au port du titre de conseil fiscal pour les experts-comptables qui n'ont pas, à l'origine, sollicité le port de ce titre ».

Artikel 54 38. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 54, § 1, dient men te schrijven « tenzij hij de vrijstellingen kan genieten, bedoeld in ... ».

In de Franse tekst van het ontworpen artikel 54, § 1, dient « à moins qu'il ne puisse bénéficier » te worden geschreven. 39. In de Nederlandse tekst van paragraaf 2, schrijve men « slagen voor een bekwaamheidsexamen ». Artikel 58 40. In de Nederlandse tekst van de inleidende volzin schrijve men : « Opgeheven worden : ». De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, eerste voorzitter;

P. Lemmens en J. Smets, staatsraden;

Mevr. F. Lievens, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer W. Deroover.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer L. Van Calenbergh, adjunct-referendaris.

De griffier, F. Lievens.

De eerste voorzitter, W. Deroover

8 APRIL 2003. - Koninklijk besluit betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, inzonderheid op de artikelen 7, § 1, 19, 24, 25 en 26;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1990 betreffende de stage van de kandidaat-accountants;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1990 houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant;

Gelet op de adviezen van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen van 17 mei 2001 en van 2 april 2003;

Gelet op het advies nr. 32.619/3 van 11 juni 2002 van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze minister van Economie en van Onze Minister belast met Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen;2° het Instituut : het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet;3° de algemene vergadering : de algemene vergadering van het Instituut bedoeld in artikel 8 van de wet;4° de Raad : de Raad van het Instituut, bedoeld in artikel 10 van de wet;5° de stagecommissie : de stagecommissie, bedoeld in artikel 26 van de wet;6° het toelatingsexamen : het toelatingsexamen bedoeld in artikel 25, 2°, van de wet;7° het bekwaamheidsexamen : het bekwaamheidsexamen bedoeld in artikel 19, 5°, van de wet. TITEL II. - Het toelatingsexamen HOOFDSTUK I. - Programma van het examen

Art. 2.Het toelatingsexamen bestaat uit een schriftelijke proef en heeft tot doel de theoretische kennis van de kandidaat te toetsen vooraleer met de stage gestart wordt.

Art. 3.§ 1. Het toelatingsexamen tot de stage van accountant heeft betrekking op de volgende opleidingsinhouden : 1° accountantsonderzoek;2° analyse en kritische beoordeling van de jaarrekening;3° algemene boekhouding;4° geconsolideerde jaarrekeningen;5° analytische bedrijfsboekhouding en management accounting;6° interne controle;7° wetgeving inzake de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening;8° organisatie van de boekhouddiensten en van de administratieve diensten van de ondernemingen;9° beginselen van wiskunde en statistiek;10° financieel bedrijfsbeheer, daarbij inbegrepen de analyse door middel van boekhoudtechnische procédés, van de positie en de werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, van hun rendement en hun risico's;11° algemene beginselen van fiscaal recht;12° personenbelasting;13° vennootschapsbelasting;14° belasting op de toegevoegde waarde;15° beginselen van registratie- en successierechten;16° beginselen van regionale en locale belastingen;17° beginselen van Europees en internationaal fiscaal recht;18° fiscale procedure;19° juridische en beroepsnormen met betrekking tot de accountancy, de belastingconsultancy en de andere wettelijke opdrachten van de accountant en van de belastingconsulent;20° vennootschapsrecht;21° beginselen van handelsrecht en de wetgeving met betrekking tot ondernemingen in moeilijkheden;22° beginselen van burgerlijk recht;23° beginselen van arbeids- en sociaal zekerheidsrecht;24° beginselen van bedrijfseconomie, algemene economie en geld- en kredietwezen;25° informatiesystemen en informatica. Onverminderd §§ 4 en 5, kan de kandidaat-accountant die niet geslaagd is voor alle fiscale opleidingsinhouden bedoeld in het eerste lid, 12° tot 18°, toegelaten worden tot de stage, voor zover hij geslaagd is in het examen over alle andere opleidingsinhouden, inbegrepen de algemene beginselen van fiscaal recht, bedoeld in het eerste lid, 11°.

In de mate dat de kandidaat accountant tijdens de examenzitting die volgt op het begin van zijn stage slaagt voor de verschillende fiscale opleidingsinhouden, zal het deel van de reeds uitgevoerde stage in aanmerking genomen worden voor de berekening van de drie jaar. § 2. Het toelatingsexamen tot de stage van belastingconsulent heeft betrekking op de volgende opleidingsinhouden : 1° algemene boekhouding;2° wetgeving inzake de jaarrekening;3° algemene beginselen van fiscaal recht;4° personenbelasting;5° vennootschapsbelasting;6° belasting op de toegevoegde waarde;7° beginselen van registratie- en successierechten;8° beginselen van regionale en locale belastingen;9° beginselen van Europees en internationaal fiscaal recht;10° fiscale procedure;11° juridische en beroepsnormen met betrekking tot de accountancy, de belastingconsultancy en de andere wettelijke opdrachten van de belastingconsulent;12° vennootschapsrecht;13° beginselen van handelsrecht en de wetgeving met betrekking tot ondernemingen in moeilijkheden;14° beginselen van burgerlijk recht;15° beginselen van arbeids- en sociaal zekerheidsrecht;16° beginselen van bedrijfseconomie, algemene economie en geld- en kredietwezen. § 3. Ter gelegenheid van het toelatingsexamen wordt tevens de kennis van de kandidaat getest van de taal waarin het examen wordt afgelegd voor zover deze taal niet overeenstemt met de moedertaal. § 4. De kandidaten met een diploma van het universitair onderwijs of van het hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli, worden vrijgesteld van het examen met betrekking tot de opleidingsinhouden die uitdrukkelijk worden vermeld op hun diploma, in voorkomend geval diploma-supplement, in de mate waarin het aantal contacturen of studiepunten dat werd besteed aan de studie van een opleidingsinhoud ten minste gelijk is aan het aantal dat vermeld wordt in het rooster in bijlage 1.

In overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken onderwijsinstellingen stelt het Instituut jaarlijks per instelling een concordantietabel op waarin de vrijstellingen per opleidingsinhoud worden aangegeven.

Het Instituut maakt voor eind mei de concordantietabel bekend.

In de mate waarin een kandidaat accountant en/of een kandidaat belastingconsulent geniet van een vrijstelling voor de drie opleidingsinhouden personenbelasting, vennootschapsbelasting en belasting op de toegevoegde waarde, geniet hij eveneens een vrijstelling voor de opleidingsinhoud algemene beginselen van het fiscaal recht. § 5. De kandidaten met een diploma van hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus worden ambtshalve vrijgesteld van het examen met betrekking tot de basisopleidingsinhouden die in het kader van hun vorming worden onderwezen, onafhankelijk van het aantal contacturen of studiepunten besteed aan de studie van deze opleidingsinhouden of van het aantal studiepunten die daarvoor toegekend worden. Worden bedoeld : 1° de afgestudeerden in boekhouding, in bedrijfsbeheer, optie accountancy/fiscaliteit of in boekhouding, optie fiscaliteit, die voor het toelatingsexamen van kandidaat-accountant en/of van kandidaat belastingconsulent worden vrijgesteld voor de volgende opleidingsinhouden : a) algemene boekhouding;b) analytische bedrijfsboekhouding en management accounting;c) algemene beginselen van fiscaal recht;d) organisatie van boekhouddiensten en van administratieve diensten van ondernemingen;e) informatiesystemen en informatica.2° de afgestudeerden met een specifieke opleiding in fiscaliteit, niet bedoeld in 1°, die voor het toelatingsexamen van kandidaat-accountant en/of kandidaat-belastingconsulent worden vrijgesteld voor de volgende opleidingsinhouden : a) algemene beginselen van fiscaal recht;b) personenbelasting;c) vennootschapsbelasting;d) belasting op de toegevoegde waarde.3° de afgestudeerden in de rechten die voor het toelatingsexamen van kandidaat accountant en/of kandidaat-belastingconsulent worden vrijgesteld voor de volgende opleidingsinhouden : a) algemene beginselen van fiscaal recht;b) beginselen van burgerlijk recht;c) beginselen van handelsrecht en de wetgeving met betrekking tot de ondernemingen in moeilijkheden;d) beginselen van arbeids- en sociaal zekerheidsrecht. Bepaalde opleidingsinhouden die deel uitmaken van opleidingen van het hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus geven toegang tot bijkomende vrijstellingen op voorwaarde dat het aantal contacturen of studiepunten dat aan de studie ervan werd besteed, ten minste gelijk is aan het aantal dat vermeld wordt in het rooster in bijlage 2.

In overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken onderwijsinstellingen stelt het Instituut jaarlijks per instelling een concordantietabel op waarin de vrijstellingen per opleidingsinhoud worden aangegeven.

Het Instituut maakt voor eind mei de concordantietabel bekend. § 6. De afgestudeerden van universitair niveau, van hoger onderwijs van het lange type of van twee cycli of hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus die vrijstellingen wensen te genieten voor het toelatingsexamen dienen een individueel aanvraagdossier in uiterlijk drie maanden voor de datum van het examen.

Dit dossier dient vooraf geverifieerd en ondertekend te worden door de respectievelijke instellingen die de diploma's, die recht geven op één of meerdere vrijstellingen, uitgereikt hebben.

Het onderzoek van elk individueel dossier behelst een marginale toetsing, en wordt op basis van de vrijstellingscriteria uitgevoerd door de stagecommissie.

De stagecommissie maakt zijn beoordeling aan de Raad over met inachtneming van de criteria voor de toekenning van de vrijstellingen.

De Raad informeert de kandidaat-accountant en/of belastingconsulent uiterlijk één maand voor het examen over de vrijstellingen die hem werden toegekend. Bij gebrek aan antwoord binnen de gestelde termijn wordt de kandidaat-accountant of de kandidaat-belastingconsulent vrijgesteld van de opleidingsinhouden voor dewelke hij een verzoek heeft ingediend.

In de mate dat het aantal contacturen besteed aan de studie van een opleidingsinhoud of het aantal daaraan toegekende studiepunten onvoldoende is of indien het door de kandidaat-accountant of de kandidaat-belastingconsulent behaalde diploma niet valt onder het artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet, weigert de Raad op gemotiveerde wijze de vrijstelling. § 7. Overeenkomstig artikel 19bis van de wet, worden de houders van een van de diploma's of opleidingstitels bedoeld in dat artikel, vrijgesteld van het toelatingsexamen. § 8. De Raad wordt, in toepassing van het artikel 19, eerste lid, 3°, van de wet, toegestaan om in individuele gevallen de gelijkwaardigheid van diploma's afgeleverd in het buitenland te aanvaarden. Hij gaat vooraf na of het diploma een voldoende kennis in de vereiste theoretische vorming inhoudt.

De Raad kan de stagecommissie belasten met het vaststellen van de opleidingsinhouden voor dewelke de kandidaat-accountant en/of belastingconsulent voor het toelatingsexamen kan genieten van de vrijstelling voorzien in artikel 3, §§ 4 en 5. HOOFDSTUK II. - Toegang tot het examen

Art. 4.Om te kunnen deelnemen aan het toelatingsexamen dient de kandidaat : 1° de door artikel 19, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van de wet gestelde voorwaarden te vervullen;2° uiterlijk drie maanden voor de datum van het examen een schriftelijk kandidatuurdossier te richten aan de stagecommissie en hierbij de volgende stukken te voegen : a) een bewijs van nationaliteit of van woonplaats, afgeleverd door de bevoegde overheid;b) een bewijs van goed gedrag en zeden, niet ouder dan drie maanden;c) een voor eensluidend verklaard afschrift van het diploma van de kandidaat of een gelijkwaardig getuigschrift;d) in voorkomend geval, het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen bedoeld in artikel 3, § 6.3° bijdragen in de administratieve kosten van het kandidatuur dossier en in de kosten van het toelatingsexamen.Het bedrag van deze vergoeding wordt jaarlijks door de Raad vastgesteld. HOOFDSTUK III. - Organisatie en modaliteiten van het examen

Art. 5.§ 1. De kandidaat die aan de door artikel 19, eerste lid, 1° tot 3°, van de wet gestelde voorwaarden voldoet, kan zich gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren vijf maal aanbieden om de verschillende opleidingsinhouden van het toelatingsexamen met succes af te leggen.

De Raad richt daartoe minstens tweemaal per jaar een examenzitting in, telkens in oktober of november en zes maanden later.

Voor het opstellen van de vragen en de verbetering van de examens doet de stagecommissie beroep op personen buiten deze commissie belast met het onderwijs van de betrokken opleidingsinhouden. De punten worden aan de stagecommissie overgemaakt uiterlijk één maand na de datum van het examen.

De kandidaat dient verplicht alle opleidingsinhouden van het toelatingsexamen af te leggen tijdens de eerste zitting waaraan hij deel neemt, met uitzondering van de opleidingsinhouden waarvan hij in voorkomend geval werd vrijgesteld in toepassing van artikel 3, §§ 4 en 5.

Het examen over de opleidingsinhouden waarvoor hij niet geslaagd is, dient te worden afgelegd tijdens een volgende zitting. De vrijstellingen, evenals de punten voor de opleidingsinhouden waarvoor de kandidaat geslaagd is, blijven telkens behouden. § 2. In afwijking van het bepaalde in § 1, eerste lid, kan de Raad, op voorstel van de stagecommissie, beslissen de periode van vijf jaar te verlengen voor de kandidaat die niet kan deelnemen aan examenzittingen omwille van overmacht.

Art. 6.De uitslagen van het toelatingsexamen worden per aangetekende brief door de Raad aan de kandidaat ter kennis gebracht uiterlijk twee maanden na de datum van het toelatingsexamen. Deze resultaten worden bij zijn dossier gevoegd.

Art. 7.Het Instituut stelt een examenreglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Ministers die bevoegd zijn voor Middenstand en Economie. Dit examenreglement wordt ten minste twee maanden vóór de datum van het examen gepubliceerd op de website van het Instituut.

TITEL III. - De stage HOOFDSTUK I. - Doel

Art. 8.De stage heeft tot doel de kandidaten voor te bereiden op de uitoefening van de activiteiten van accountant en/of belastingconsulent door te voorzien in hun vorming met betrekking tot de beroepspraktijk en de plichtenleer. HOOFDSTUK II. - De stagecommissie

Art. 9.§ 1. De stagecommissie beschikt inzonderheid over de volgende bevoegdheden : 1° het toelatingsexamen organiseren;2° de stage overeenkomsten onderzoeken en goedkeuren;3° aan de Raad de toelating tot de stage voorstellen, daarbij aanduidend, in geval van inkorting van de stageduur, tot welk stagejaar de stagiair kan worden toegelaten;4° de lijst van de stagiairs opmaken en deze bijhouden;5° toezicht houden op het goed verloop van de stage en onderzoeken van de stagedagboeken en de aantekeningen en inlichtingen aangaande de beroepsactiviteit van de stagiairs;6° de opleiding, gegeven door de stagemeester, volgen en de nodige richtlijnen geven indien zij de verstrekte opleiding onvoldoende vindt;7° de aan de stagiairs opgelegde praktijkoefeningen organiseren en leiden;8° jaarlijks voor de stagiairs op het einde van elk stagejaar tussentijdse proeven organiseren teneinde de verworven beroepsvorming te evalueren;9° het bekwaamheidsexamen organiseren;10° in voorkomend geval in individuele gevallen vastgesteld door dit besluit de verlenging of verkorting van de stageduur of de opschorting ervan beslissen.Behoudens tegenstrijdige bepaling kan een beroep tegen deze beslissingen ingesteld worden bij de Raad; 11° in voorkomend geval, aan de Raad in individuele gevallen de schrapping voorstellen om andere dan tuchtrechtelijke redenen;12° ingeval er een geschil ontstaat tussen de stagemeester en de stagiair, de partijen horen om bemiddelend op te treden;13° aan de Raad, ambtshalve of op diens aanvraag, advies verstrekken over alle aangelegenheden betreffende de stage en de stagiairs;14° in voorkomend geval, aan de stagiairs die er zelf om vragen en die praktische ervaring missen of die niet geslaagd zouden zijn in de tussentijdse proeven, na overleg met de stagemeester, bijkomende taken opleggen ter vervolmaking van hun praktijkopleiding. § 2. De stagecommissie beschikt, in de uitoefening van haar opdracht, over de ruimste middelen wat betreft toezicht en controle.

Zij kan met name alle nuttige inlichtingen inwinnen, de stagiairs en de stagemeesters verzoeken voor haar te verschijnen en zich de vereiste bescheiden doen overleggen.

Zij kan haar recht van toezicht en controle aan één of meerdere van haar leden opdragen, die over hun opdracht verslag zullen uitbrengen bij de stagecommissie.

Art. 10.§ 1. De stagecommissie telt twaalf effectieve leden.

De voorzitter, de vice-voorzitter en de andere leden van de stagecommissie worden door de Raad voor een hernieuwbare termijn van drie jaar aangewezen op de eerste zitting volgend op de algemene vergadering, die een nieuwe Raad kiest.

Alle leden van de stagecommissie moeten lid zijn van het Instituut.

De helft van de leden moet Franstalig zijn, de andere helft Nederlandstalig.

Eén van de leden van de stagecommissie moet beschikken over een voldoende kennis van de Duitse taal.

De helft van de Franstalige leden en de helft van de Nederlandstalige leden moeten ingeschreven zijn op de lijst, bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van de wet, die het minste aantal leden telt.

Ten minste één Franstalig en één Nederlandstalig lid moeten docent zijn aan een universiteit, aan een inrichting voor hoger onderwijs van universitair niveau of aan een inrichting voor hoger economisch onderwijs van het korte type of van één cyclus.

De stagecommissie telt ten minste twee leden van de Raad. § 2. Indien de voorzitter Franstalig is, moet de ondervoorzitter Nederlandstalig zijn en indien de voorzitter Nederlandstalig is, moet de ondervoorzitter Franstalig zijn. Ten minste één van hen moet ingeschreven zijn op de lijst, bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van de wet, die het minste aantal leden telt. § 3. De stagecommissie duidt onder haar effectieve leden een Franstalige en een Nederlandstalige secretaris aan. § 4. Onder dezelfde voorwaarden als bepaald in § 1, wijst de Raad ook vijf Nederlandstalige en vijf Franstalige plaatsvervangende leden aan.

Het plaatsvervangende lid mag de vergaderingen van de stagecommissie bijwonen maar is slechts stemgerechtigd wanneer hij een effectief lid vervangt.

Art. 11.Enkel natuurlijke personen kunnen benoemd worden tot lid van de stagecommissie.

Er bestaat onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van deze commissie en de mandaten van : 1° effectief of plaatsvervangend lid van de tuchtcommissie;2° effectief of plaatsvervangend lid van de commissie van beroep.

Art. 12.De stagecommissie vergadert ten minste om de twee maanden, op schriftelijke uitnodiging van haar voorzitter. De oproeping vermeldt de agenda van de vergadering en is vergezeld van de vereiste documenten.

Wanneer de Raad haar daarom verzoekt, vergadert de stagecommissie binnen de maand na de ontvangst van dat verzoek.

Het effectief lid dat verhinderd is de vergadering bij te wonen verwittigt tijdig een plaatsvervanger alsmede de voorzitter van de stagecommissie.

Art. 13.De vergaderingen van de stagecommissie worden voorgezeten door de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter.

Indien beiden afwezig zijn, wordt de vergadering voorgezeten door het oudste aanwezige lid.

Art. 14.De stagecommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer ten minste acht stemgerechtigde leden aanwezig zijn.

De beslissingen van de stagecommissie worden bij eenvoudige meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 15.De beslissingen van de stagecommissie worden, samen met een bondig verslag van de besprekingen, opgenomen in de notulen, die in ontwerp aan de effectieve en plaatsvervangende leden worden verstuurd, en tijdens de volgende vergadering ter goedkeuring worden voorgelegd.

De goedgekeurde notulen worden door de voorzitter en door een secretaris ondertekend; zij worden op de zetel van het Instituut bewaard en een afschrift ervan wordt aan de effectieve en plaatsvervangende leden bezorgd.

Art. 16.Drie maanden voor de jaarlijkse algemene vergadering, overhandigt de stagecommissie aan de Raad een gedetailleerd verslag over haar werkzaamheden van het verlopen jaar, waarin zij de opmerkingen en voorstellen formuleert die zij nuttig acht. In het jaarverslag van het Instituut worden de belangrijkste punten van het verslag van de stagecommissie hernomen. HOOFDSTUK III. - De toelating tot de stage

Art. 17.§ 1. Een kandidaat die geslaagd is in het toelatingsexamen, of die valt onder de toepassing van artikel 3, § 1, tweede lid, kan een aanvraag indienen om toegelaten te worden tot de stage.

De toelatingsaanvraag tot de stage wordt per aangetekende brief gericht aan de voorzitter van de stagecommissie ter zetel van het Instituut.

Vooraleer de kandidaat een aanvraag indient moet hij een stageovereenkomst gesloten hebben met een stagemeester. § 2. Om ontvankelijk te zijn moet de toelatingsaanvraag vergezeld zijn van een dossier dat moet bevatten : 1° drie exemplaren van de stageovereenkomst, behoorlijk ondertekend door de beide partijen, en beantwoordend aan de in dit besluit gestelde voorwaarden;2° de verbintenis om, gedurende de stage, de verplichtingen, gesteld in de artikelen 36 tot 39, na te komen.

Art. 18.De toelatingsaanvraag tot de stage wordt afgewezen, indien de kandidaat zonder reden de door de stagecommissie of door de Raad gevraagde ontbrekende stukken of gegevens niet binnen de vastgestelde termijn heeft overgelegd. Deze termijn mag niet korter zijn dan één maand.

Art. 19.Onverminderd de vereisten bedoeld in artikel 25 van de wet, kan tot de stage worden toegelaten de kandidaat wiens dossier voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 17, § 2.

De stagecommissie draagt het dossier over aan de Raad binnen de maand volgend op de datum van ontvangst van de toelatingsaanvraag bedoeld in artikel 17, § 1, of binnen de maand na het verstrijken van de termijn, vastgesteld met toepassing van artikel 18. De Raad beslist over de toelatingsaanvraag binnen de maand na ontvangst van het dossier en deelt de gemotiveerde beslissing schriftelijk mede aan de kandidaat binnen de vijftien dagen.

Wanneer het een weigering van toelating tot de stage betreft, wordt de beslissing van de Raad betekend per aangetekende brief. In dit geval gaat de kennisgeving vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn van hoger beroep en de modaliteiten volgens dewelke het hoger beroep kan ingesteld worden.

Art. 20.Tegen een weigering van toelating tot de stage door de Raad kan een beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 48 tot 51 van het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der accountants.

Art. 21.De betrokkene mag zich laten bijstaan door een advocaat of door een lid van het Instituut dat geen lid is van de Raad, noch van de commissie van beroep, noch van de stagecommissie. De procedure is openbaar, tenzij de betrokkene een behandeling achter gesloten deuren vraagt of een openbare procedure gevaar oplevert voor de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid, het belang van minderjarigen, de bescherming van het privé-leven, het belang van de rechtspraak of de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 58 van de wet. HOOFDSTUK IV. - De stageovereenkomst

Art. 22.De stageovereenkomst, gesloten tussen de stagiair en de stagemeester, behelst : 1° de verbintenis van de partijen om zich te schikken naar het stagereglement en naar de onderrichtingen en richtlijnen die door de Raad of de stagecommissie worden verstrekt;2° de verbintenis van de stagemeester om gedurende het aantal uren voorzien in artikel 37 in de opleiding van de stagiair te voorzien door hem te begeleiden en hem te betrekken bij een voldoende aantal werkzaamheden die hem in staat stellen de nodige beroepservaring te verwerven en de regels van de plichtenleer toe te passen;3° de verbintenis van de stagiair om zich met loyaliteit aan de stage te wijden, het beroepsgeheim te eerbiedigen, en de beroepsbelangen van de stagemeester tijdens de stage niet te schaden.De stagiair gaat de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst geen rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagemeester zonder diens schriftelijke toestemming.

De stageovereenkomst wordt in drie exemplaren, behoorlijk gedagtekend en ondertekend door beide partijen, ter goedkeuring aan de stagecommissie voorgelegd en heeft uitwerking zodra de Raad beslist heeft de stagiair toe te laten of zodra de stagecommissie de stage-overeenkomst goedkeurt indien deze een vorige stageovereenkomst vervangt. Na goedkeuring van de stageovereenkomst wordt een exemplaar aan de stagiair en aan de stagemeester toegezonden. Het derde exemplaar blijft in het dossier van de kandidaat.

De stageovereenkomst kan ondertekend worden in naam van een burgerlijke vennootschap van accountants en/of belastingconsulenten, op voorwaarde dat deze een accountant of een belastingconsulent, natuurlijke persoon, aanwijst die daadwerkelijk als verantwoordelijke stagemeester optreedt.

Art. 23.De stage wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening.

Art. 24.Behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen wordt de arbeidsovereenkomst, gesloten vóór de toelating tot de stage, voortgezet tijdens de stage.

De stageovereenkomst is onderscheiden van de arbeidsovereenkomst. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee.

Art. 25.Wanneer de stage wordt verricht in het kader van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening, worden de voorwaarden waaronder de dienstverlening zal geschieden, schriftelijk vastgesteld.

De stageovereenkomst is onderscheiden van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening. De ontbinding van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee.

Zij bevat inzonderheid de verbintenis van de stagemeester om de stagiair een ereloon te betalen in verhouding tot de door deze gepresteerde diensten. Deze bezoldiging mag niet lager zijn dan de door de Raad voorgeschreven minima opgesteld rekening houdende met de bereikte graad van beroepservaring, de volbrachte stageduur en de omvang van de verstrekte prestaties.

Art. 26.§ 1. De stageovereenkomst voorziet in een proefperiode van een jaar. In die periode kan door beide partijen een einde gemaakt worden aan de stageovereenkomst met een opzegging van een maand. De stagecommissie wordt van het beëindigen van de stageovereenkomst in kennis gesteld door de partij die de opzegging doet per aangetekend schrijven.

Na het verstrijken van de proefperiode kan de stage enkel worden beëindigd mits wederzijdse toestemming van de partijen of om een gegronde reden, die door de stagecommissie wordt beoordeeld, nadat de partijen werden gehoord of minstens behoorlijk werden opgeroepen. § 2. De stagiair en de stagemeester kunnen tegen de beslissing van de stagecommissie beroep aantekenen bij de commissie van beroep, overeenkomstig de artikelen 48 tot 51 van het koninklijk besluit van 2 maart 1989 houdende vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der accountants. HOOFDSTUK V. - De duur van de stage

Art. 27.§ 1. De stage vangt aan op 1 januari en duurt in principe drie jaar. § 2. De stage kan worden verlengd door de stagecommissie : 1° wanneer de stagecommissie van oordeel is dat de stagiair een gebrek aan praktijkervaring heeft;2° in afwachting van de volgende zitting ingeval de kandidaat niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen;3° op gemotiveerd verzoek van de stagiair. In al deze gevallen behoudt de kandidaat de hoedanigheid van stagiair alsook alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen.

Art. 28.De stage wordt in België volbracht. De stagecommissie kan toestaan dat de stage voor een deel in het buitenland wordt volbracht op voorwaarde dat ten minste twee derden van de minimale stageduur in België wordt vervuld. De stagecommissie waakt erover dat de stagiair, tijdens zijn stageperiode in het buitenland, op gepaste wijze wordt gevolgd door de stagemeester in samenwerking met een persoon die in dat land een hoedanigheid heeft die gelijkwaardig is met deze van accountant en/of van belastingconsulent.

Art. 29.Overeenkomstig artikel 19bis van de wet, worden de houders van een van de diploma's of opleidingstitels bedoeld in dat artikel, vrijgesteld van de stage.

Op voorstel van de stagecommissie kan de Raad vrijstelling van het volgen van de stage toestaan aan de personen die in het buitenland een hoedanigheid bezitten waarvan hij vaststelt dat zij gelijkwaardig is met die van accountant en/of belastingconsulent in België, voorzover de wettelijke en reglementaire vereisten voor de toegang tot het beroep in dat land beantwoorden aan die welke met betrekking tot de theoretische kennis en vakbekwaamheid zijn gesteld voor een accountant en/of belastingconsulent in België.

De Raad kan na advies van de stagecommissie, de stageduur verminderen voor de personen die ingeschreven zijn ofwel op de ledenlijst van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, ofwel op de ledenlijst van het Beroepsinstituut van de erkende boekhouders en fiscalisten.

Art. 30.Op gemotiveerd verzoek van de stagiair of van de stagemeester kan de stagecommissie de stage voor een door haar bepaalde duur opschorten.

Wanneer aan de stageovereenkomst een einde wordt gemaakt met toepassing van artikel 26, wordt de uitvoering van de stage ambtshalve opgeschort. De stage begint opnieuw te lopen wanneer de stagecommissie een nieuwe, met een andere accountant en/of belastingconsulent afgesloten stageovereenkomst heeft goedgekeurd.

De stage wordt niet onderbroken wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd door de stagecommissie.

Art. 31.De stagiair die ten gevolge van een veroordeling of een andere maatregel in de onmogelijkheid verkeert zijn stagewerkzaam-heden te verrichten, kan, in het belang van het beroep, voor de duur van de maatregel door de stagecommissie geschorst worden.

Tegen die beslissing kan hoger beroep met schorsende kracht worden ingesteld bij de commissie van beroep volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 48 tot 51, van het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der accountants.

Art. 32.Wanneer de stagiair of de stagemeester geschorst wordt, wordt de stage onderbroken voor de duur van de schorsing. Wanneer de stagemeester geschorst wordt, wordt de stage niet onderbroken wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd door de stagecommissie.

Art. 33.Elke schorsing of schrapping wordt gelijktijdig aan de stagemeester en aan de stagiair per aangetekende brief betekend door de Raad. De motivering van de schorsing wordt enkel vermeld op de kennisgeving gericht aan de persoon die geschorst wordt.

Art. 34.De Raad beslist, op voorstel van de stagecommissie, tot de schrapping van een stagiair op grond van andere dan tuchtmaatregelen.

Tegen die beslissing kan een beroep met schorsende kracht worden ingesteld bij de commissie van beroep volgens de modaliteiten bepaald in de artikelen 48 tot 51, van het koninklijk besluit van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der accountants.

Art. 35.De stage eindigt door : 1° de beslissing van de Raad om, op voorstel van de stagecommissie, een kandidaat accountant en/of kandidaat belastingconsulent toe te laten tot de eedaflegging in de mate dat de kandidaat de wens heeft uitgedrukt om ingeschreven te worden op de lijst van de externe accountants en/of externe belastingconsulenten;2° de beslissing van de Raad om, op voorstel van de stagecommissie, de hoedanigheid van accountant en/of belastingconsulent te verlenen in de mate dat de kandidaat de wens heeft uitgedrukt om ingeschreven te worden op de lijst van de interne accountants en/of interne belastingconsulenten;3° het ontslag van de stagiair;4° het schrappen van de lijst van de stagiairs. HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen van de stagiair

Art. 36.Overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de wet is de stagiair geen lid van het Instituut maar is hij onderworpen aan het toezicht en aan de tuchtbevoegdheid ervan. Hij moet eveneens alle reglementen van het Instituut in acht nemen.

Art. 37.De stagiair wijdt ten minste 1 000 uren per jaar aan de uitvoering van zijn stage.

De stagiair volbrengt nauwgezet de opdrachten en het werk waarmee de stagemeester hem belast en volgt diens instructies en richtlijnen op.

Gedurende de volledige stageduur, moet de stagiair daadwerkelijk actief zijn in werkzaamheden van de accountant en/of de belastingconsulent, inbegrepen de verschillende bijzondere opdrachten die door de wetgever werden toevertrouwd aan de accountants en/of aan de belastingconsulenten.

De stagiair mag enkel met toestemming van zijn stagemeester afwezig zijn, onverminderd, in voorkomend geval, de wets- en reglementsbepalingen welke op de vakantie en de afwezigheid op het werk van de werknemers betrekking hebben.

Art. 38.§ 1 De stagiair neemt verplicht deel aan de voordrachten, seminaries, tussentijdse proeven en andere activiteiten die door de stagecommissie of door het Instituut ten behoeve van de stagiairs worden georganiseerd. Hij maakt de stagecommissie de verslagen over die zij hem vraagt en beantwoordt de vragen die zij hem stelt. § 2. Voor stagiair-accountants kunnen de tussentijdse proeven betrekking hebben op volgende opleidingsinhouden : 1° wetgeving inzake de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening;2° vennootschapsrecht;3° interne controle en accountantsonderzoek;4° wettelijke opdrachten en beroepsnormen;5° personenbelasting;6° belasting op de toegevoegde waarde;7° vennootschapsbelasting;8° beginselen van registratie- en successierechten;9° beginselen van regionale en locale belastingen;10° beginselen van Europese en internationale belastingen;11° fiscale procedure. Deze proeven hebben als doel de praktische kennis van de stagiairs accountants te testen van de opleidingsinhouden die hierboven werden vermeld. § 3. De stagiair belastingconsulenten leggen dezelfde proeven af, beperkt tot volgende opleidingsinhouden : 1° wettelijke opdrachten en beroepsnormen;2° personenbelasting;3° vennootschapsbelasting;4° belasting op de toegevoegde waarde;5° beginselen van registratie- en successierechten;6° beginselen van regionale en locale belastingen;7° beginselen van Europees en internationaal fiscaal recht;8° fiscale procedure. Deze proeven hebben als doel de praktische kennis van de stagiairs belastingconsulenten te testen van de hierboven vermelde opleidingsinhouden.

Art. 39.De stagiair houdt een stagedagboek bij, waarin hij, in functie van de doelstellingen van de stage, een overzicht geeft van de werkzaamheden die hij heeft verricht of waaraan hij heeft deelgenomen.

Het stagedagboek wordt opgemaakt met inachtneming van de nodige discretie.

Het dagboek vermeldt de juridische vorm van de onderneming of klant, de aard van haar activiteit alsmede de aard van de door de stagiair uitgevoerde opdrachten en de hieraan bestede tijd.

Art. 40.§ 1. De stagecommissie kan de stagiair die de regels inzake plichtenleer, alsook de reglementen bedoeld in artikel 36, niet naleeft, tuchtstraffen opleggen, nadat zij vooraf de stagiair en de stagemeester heeft gehoord, of minstens behoorlijk heeft opgeroepen.

De tuchtstraffen die kunnen worden opgelegd zijn : 1° de waarschuwing;2° de berisping;3° de schorsing voor ten hoogste één jaar;4° de schrapping. § 2. De stagiair kan tegen de beslissing van de stagecommissie beroep aantekenen bij de commissie van beroep, overeenkomstig artikel 7, van de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten. De voorzitter van de stagecommissie wordt door de commissie van beroep gehoord. HOOFDSTUK VII. - De stagemeester

Art. 41.§ 1. De stage wordt, onder het toezicht van de stagecommissie, uitgevoerd bij een stagemeester.

Kunnen stagemeester zijn : 1° de natuurlijke personen die ten minste vijf jaar op de ledenlijsten van het Instituut zijn ingeschreven;2° de natuurlijke personen die bij toepassing van artikel 60, § 1, van de wet als belastingconsulent erkend werden. § 2. De stage als accountant wordt uitgevoerd bij een lid van het Instituut, ingeschreven op de lijst der accountants.

De stage als belastingconsulent wordt uitgevoerd bij een lid van het Instituut, ingeschreven op de lijst der belastingconsulenten.

Art. 42.Een stagemeester mag niet meer dan drie stagiairs tegelijk begeleiden.

Art. 43.De stagemeester zorgt, in samenwerking met de stagecommissie, voor de goede beroepsvorming en deontologische vorming van de stagiair. Hij vertrouwt de stagiair werk toe dat binnen het kader valt van de werkzaamheden die aan de beroepsbeoefenaars zijn toevertrouwd en begeleidt hem bij de uitvoering ervan.

Hij ziet er eveneens op toe dat de stagiair op het einde van zijn stage een voldoende ervaring zal hebben opgedaan met betrekking tot de verschillende bijzondere opdrachten die door de wetgever werden toevertrouwd aan de accountants en/of de belastingconsulenten.

Art. 44.De stagemeester neemt geregeld kennis van het stagedagboek van de stagiair. De stagiair en de stagemeester ondertekenen het stagedagboek na de opmerkingen, die de stagemeester erin heeft opgetekend, te hebben besproken.

Art. 45.Indien de stagemeester oordeelt dat de stagiair niet over de nodige kwaliteiten beschikt, stelt hij de stagecommissie hiervan onverwijld in kennis. HOOFDSTUK VIII. - Inbreuk op de verplichtingen van de stageovereenkomst

Art. 46.Elke inbreuk op de verplichtingen van de stageovereenkomst kan bij de stagecommissie aanhangig gemaakt worden. Indien de inbreuk door de stagiair gepleegd werd, zal zij deze beoordelen. Indien de inbreuk door een stagemeester gepleegd werd, zal zij deze bij de Raad aanhangig maken. HOOFDSTUK IX. - Vertegenwoordiging van de stagiairs binnen het Instituut

Art. 47.Jaarlijks kiezen de stagiairs drie Nederlandstalige en drie Franstalige stagiairs die hen in een comité van stagiairs vertegenwoordigen binnen het Instituut.

Hun mandaat duurt een jaar en is tweemaal hernieuwbaar.

Dit comité van stagiairs kan aan de stagecommissie voorstellen en aanbevelingen richten met betrekking tot de stage.

Het comité van stagiairs vergadert viermaal per jaar. Op zijn verzoek kan het tweemaal per jaar gehoord worden door de stagecommissie.

De Raad legt de werkingsregels van het comité van stagiairs vast.

Uiterlijk vier maanden voor de algemene vergadering brengt het comité een jaarverslag uit van zijn werkzaamheden aan de stagecommissie.

De Raad overhandigt ieder jaar aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen een verslag over de activiteiten van de stagecommissie en over de vormingsactiviteiten die door het Instituut ten behoeve van de stagiairs werden georganiseerd.

TITEL IV. - Het bekwaamheidsexamen HOOFDSTUK I. - Toegang tot het bekwaamheidsexamen

Art. 48.Behoudens het bepaalde in artikel 52, § 2, wordt de kandidaat die zijn stage regelmatig heeft volbracht, toegelaten tot het bekwaamheidsexamen. HOOFDSTUK II. - Programma van het examen

Art. 49.Het bekwaamheidsexamen bestaat uit een schriftelijk gedeelte en een mondeling gedeelte.

Art. 50.§ 1. Het bekwaamheidsexamen heeft tot doel na te gaan in hoeverre de kandidaat in staat is om de tijdens de stage verworven kennis in de uitoefening van de werkzaamheden van de accountant en/of de belastingconsulent toe te passen en of hij in staat is met inachtneming van de wetten en de regels van plichtenleer deze werkzaamheden uit te oefenen.

Het schriftelijk gedeelte voor de toegang tot de titel van accountant slaat op één of meerdere praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de in artikel 3, § 1, omschreven opleidingsinhouden.

Het schriftelijk gedeelte voor de toegang tot de titel van belastingc onsulent slaat op één of meerdere praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de in artikel 3, § 2, omschreven opleidingsinhouden.

Het mondeling gedeelte omvat de bespreking van het schriftelijk gedeelte en een ondervraging over de praktijk van het beroep, de opdrachten, de aansprakelijkheid en de plichtenleer van de accountants en/of belastingconsulenten. § 2. Overeenkomstig artikel 19bis van de wet worden de houders van een van de diploma's of opleidingstitels bedoeld in dat artikel, vrijgesteld van het bekwaamheidsexamen.

Overeenkomstig de bepalingen van het artikel 19bis, § 2, van de wet moeten zij zich onderwerpen aan een bekwaamheidsproef over hun kennis van het Belgisch recht, meer bepaald op het gebied van boekhouding, fiscaliteit, vennootschapsrecht en deontologie en de domeinen noodzakelijk voor de uitoefening van de functies van accountant en/of van belastingconsulent in België, georganiseerd door het Instituut, in de gevallen opgesomd in artikel 4, § 1, b, van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van diploma's van hoger onderwijs waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten.

De voorschriften betreffende de proef van bekwaamheid, de opstelling van de lijst van de leerstof en het statuut van de aanvrager die zich daarop wil voorbereiden worden vastgelegd door de Raad met in achtneming van de regels inzake gemeenschapsrecht en in het bijzonder van de bepalingen van artikel 1, g, van de bovenvermelde richtlijn, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19bis, § 2, in fine van de wet. HOOFDSTUK III. - Modaliteiten en organisatie

Art. 51.Het bekwaamheidsexamen wordt ten minste tweemaal per jaar door de Raad ingericht.

De Raad benoemt hiertoe één of meerdere examencommissies.

Deze examencommissies bestaan uit vijf leden, waaronder ten minste vier leden die lid zijn van het Instituut, en één docent aan een universiteit, aan een inrichting voor hoger onderwijs van universitair niveau of aan een inrichting voor hoger economisch onderwijs.

In elke examencommissie is zowel de lijst van de accountants als de lijst van de belastingconsulenten, bedoeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van de wet, vertegenwoordigd.

De leden van de examencommissies worden voor drie jaar benoemd door de Raad.

Naargelang van de taal die zij voor het afleggen van het examen hebben gekozen, worden de kandidaten beoordeeld door een Nederlandstalige, een Franstalige of een Duitstalige examencommissie.

Art. 52.§ 1. De kandidaat heeft gedurende een periode van vijf opeenvolgende jaren maximaal vijf kansen om te slagen in het bekwaamheidsexamen. Indien de kandidaat niet is geslaagd, kan hij zich aanbieden bij een volgende examenzitting tot het maximum van vijf kansen is bereikt.

Op voorstel van de stagecommissie kan de Raad beslissen de periode van vijf jaar te verlengen voor de kandidaat die niet kan deelnemen aan een examensessie door overmacht. § 2. Indien de stagecommissie overeenkomstig artikel 27, § 2, heeft beslist de stage van de kandidaat te verlengen, omdat hij van oordeel is dat deze een gebrek aan praktijkervaring heeft, wordt de kandidaat slechts toegelaten tot het bekwaamheidsexamen nadat de stagecommissie heeft beslist dat hij voldoende praktijkervaring heeft verworven.

De periode van vijf jaar, bedoeld in, § 1, neemt een aanvang vanaf de datum van deze laatste beslissing van de stagecommissie.

Art. 53.§ 1. De kandidaat accountant en/of belastingconsulent, die geslaagd is in het bekwaamheidsexamen en die wenst ingeschreven te worden op de deellijst van de externe accountants en/of externe belastingconsulenten, wordt door de Raad toegelaten tot de eedaflegging op advies van de stagecommissie : 1° door te slagen in het bekwaamheidsexamen van accountant heeft de stagiair-accountant toegang tot de titel van accountant en tot de titel van belastingconsulent;2° door te slagen in het bekwaamheidsexamen van belastingconsulent heeft de stagiair-belastingconsulent toegang tot de titel van belastingconsulent. De Raad verleent de hoedanigheid van accountant en/of belastingconsulent op het moment dat hij de eed heeft afgelegd, overeenkomstig artikel 19, eerste lid, 6°, van de wet, en schrijft hem in op de deellijst van de externe accountants en/of die van de externe belastingconsulenten. § 2. De kandidaat die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen en die op de lijst van de interne accountants en/of de interne belastingconsulenten ingeschreven wenst te zijn, krijgt van de Raad de hoedanigheid van accountant en/of belastingconsulent : 1° door te slagen in het bekwaamheidsexamen van accountant heeft de stagiair-accountant toegang tot de titel van accountant en tot de titel van belastingconsulent;2° door te slagen in het bekwaamheidsexamen van belastingconsulent heeft de stagiair-belastingconsulent toegang tot de titel van belastingconsulent. De Raad voegt hem eveneens toe aan de lijst van de interne accountants en/of die van de interne belastingconsulenten.

Art. 54.De uitslag van het bekwaamheidsexamen wordt de kandidaat uiterlijk drie maanden na het examen door de Raad bij aangetekend schrijven ter kennis gebracht en wordt bij zijn dossier gevoegd.

TITEL V. - Toegang tot de titel van accountant voor leden die uitsluitend op de lijst der belastingconsulenten zijn ingeschreven. - Toegang a posteriori tot de titel van belastingconsulent voor accountants die uitsluitend op de lijst der accountants zijn ingeschreven

Art. 55.De belastingconsulent die de hoedanigheid van accountant wenst te verkrijgen dient aan de volgende voorwaarden te voldoen : § 1. Slagen in het toelatingsexamen over de volgende opleidingsinhouden, tenzij hij de vrijstellingen kan genieten, bedoeld in artikel 3, § 4 of § 5 : 1° accountantsonderzoek;2° analyse en kritische beoordeling van de jaarrekeningen;3° geconsolideerde jaarrekeningen;4° analytische bedrijfsboekhouding en management accounting;5° interne controle;6° wetgeving inzake de geconsolideerde jaarrekening;7° organisatie van de boekhouddiensten en van de administratieve diensten;8° beginselen van wiskunde en statistiek;9° financieel bedrijfsbeheer, daarbij inbegrepen de analyse, met boekhoudkundige procédés van de positie en de werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, rentabiliteit en risico's;10° juridische en beroepsnormen met betrekking tot de andere wettelijke opdrachten van de accountant.11° informatiesystemen en informatica. § 2. Slagen voor een bekwaamheidsexamen met het oog op het uitvoeren van de activiteiten van accountant en beperkt tot de opleidingsinhouden vermeld in § 1.

Art. 56.Een accountant die aan de stageverplichtingen op basis van dit besluit heeft voldaan en oorspronkelijk niet om een inschrijving op de lijst van belastingconsulenten heeft verzocht, kan hierom op een later tijdstip verzoeken. De Raad onderzoekt dergelijk verzoek op advies van een examencommissie, samengesteld op basis van artikel 51, die de kandidaat heeft gehoord of minstens behoorlijk opgeroepen.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen

Art. 57.De kandidaten die geslaagd zijn voor het eerste gedeelte van het bekwaamheidsexamen, bedoeld in artikel 5, van het koninklijk besluit van 20 april 1990, houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant, krijgen toegang tot de titels van accountant en belastingconsulent indien zij slagen voor het tweede gedeelte van het bekwaamheidsexamen, bedoeld in hoger genoemd artikel 5, of voor het bekwaamheidsexamen, bedoeld in artikel 48.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art. 58.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 20 april 1990 betreffende de stage van de kandidaat-accountants;2° het koninklijk besluit van 20 april 1990 houdende vaststelling van het programma en de voorwaarden voor het bekwaamheidsexamen van accountant.

Art. 59.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2002.

Art. 60.Onze Minister bevoegd voor Economie en Onze Minister bevoegd voor Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 april 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE

Bijlage 1 Universiteiten en hoger onderwijs van het lange type of twee cycli Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) De kandidaat kan ook van het examen over deze opleidingsinhoud vrijgesteld worden als deze in de vereiste mate onderwezen werd in het kader van een algemene cursus « Deontologie van de juridische en economische beroepen ». Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE

Bijlage 2 Hoger onderwijs van het korte type of van één cyclus Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Als deze opleidingsinhoud onderwezen werd onder de titel « Financiële analyse », kunnen de kandidaten hiervoor een vrijstelling bekomen.(2) Als deze opleidingsinhouden onderwezen werden in het kader van een cursus « Algemene Boekhouding » kunnen de kandidaten hiervoor een vrijstelling bekomen, op voorwaarde dat : 1° ten minste 16 studiepunten of 195 contacturen besteed werden aan de cursus « Algemene Boekhouding »;2° de kandidaat of de onderwijsinstelling kan aantonen dat er binnen de cursus « Algemene Boekhouding » in de vereiste mate een duidelijk herkenbaar hoofdstuk werd gewijd aan de opleidingsinhoud, waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd.(3) Ook wanneer de voorwaarde van de contacturen of de studiepunten niet vervuld is, heeft de kandidaat of de onderwijsinstelling de mogelijkheid om aan te tonen dat deze opleidingsinhoud in de vereiste mate onderwezen werd in het kader van een andere cursus, voor zover er een duidelijk herkenbaar hoofdstuk aan werd gewijd.(4) Als deze twee opleidingsinhouden onderwezen werden onder één enkele titel (bv : « burgerlijk en handelsrecht »), moeten er minimum 6 studiepunten of 75 contacturen aan gewijd zijn.(5) Als deze opleidingsinhouden onderwezen werden onder de titel « Algemene Economie », dient de kandidaat of de onderwijsinstelling aan te tonen dat de andere delen (bedrijfseconomie en financiële economie) wel degelijk in de vereiste mate onderwezen werden. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^