Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 augustus 1997
gepubliceerd op 16 september 1997

Koninklijk besluit houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van het Muntfonds als Staatsdienst met afzonderlijk beheer

bron
ministerie van financien
numac
1997003393
pub.
16/09/1997
prom.
08/08/1997
ELI
eli/besluit/1997/08/08/1997003393/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van het Muntfonds als Staatsdienst met afzonderlijk beheer


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;

Gelet op de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds, inzonderheid op artikel 3, zoals ingevoegd door artikel 17 van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 22 november 1995, 8 december 1995 en 6 mei 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting van 23 mei 1997;

Overwegende dat het boekhoudkundig jaar van het Muntfonds samenvalt met het kalenderjaar en het nodig is dat titel II, hoofdstuk I van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997, net zoals titel II, hoofdstuk XII van dezelfde wet en het koninklijk besluit van 13 april 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 augustus 1992 houdende organiek reglement van de Koninklijke Munt van België;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 24 juni 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en van Onze Minister van Begroting, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.In de betekenis van dit besluit moet onder dienst worden begrepen, het Muntfonds bedoeld in artikel 3 van de wet van 12 juni 1930 tot oprichting van een Muntfonds.

Art. 2.De bepalingen betreffende de Rijkscomptabiliteit zijn van toepassing op de dienst. HOOFDSTUK II. - Begroting

Art. 3.De dienst maakt een jaarlijkse begroting op die alle ontvangsten en alle uitgaven bevat. Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Art. 4.Het begrotingsontwerp wordt ingedeeld in drie afdelingen die omvatten : - de lopende verrichtingen; - de kapitaalverrichtingen; - de verrichtingen voor orde.

De verrichtingen worden opgesplitst volgens de economische classificatie.

De uitgaven mogen de beschikbare middelen en de goedgekeurde limitatieve kredieten niet overschrijden.

Art. 5.Het begrotingsontwerp van de dienst wordt ieder jaar door de Minister van Financiën vóór 1 mei voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar en uiterlijk tegelijk met het begrotingsontwerp van het Ministerie van Financiën, aan de Minister van Begroting toegezonden.

Art. 6.Het begrotingsontwerp van de dienst wordt toegevoegd aan het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.

De begroting van de dienst wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd. De goedkeuring wordt verkregen door de aanneming van de betrokken bepalingen in de wet houdende de algemene uitgavenbegroting. HOOFDSTUK III. - Comptabiliteit, rekening en verantwoording

Art. 7.Op het einde van ieder semester wordt de stand van de dienst, die een balans, een resultatenrekening en een staat van ontvangsten en van uitgaven omvat, opgemaakt en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Deze stand wordt door de Minister van Financiën aan het Rekenhof bezorgd.

De verantwoordingsstukken worden ter plaatse bewaard.

Art. 8.Op het einde van ieder jaar worden een beheersrekening, een rekening van uitvoering van de begroting, een rekening van de wijzigingen van het patrimonium, een resultatenrekening en een staat van activa en passiva opgesteld.

Die bescheiden worden uiterlijk 28 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop zij betrekking hebben, aan de Minister van Financiën toegestuurd, die ze vóór 31 maart van hetzelfde jaar aan het Rekenhof overlegt.

Art. 9.Bij zijn ambtsneerlegging maakt de rekenplichtige een eindrekening van zijn beheer op. HOOFDSTUK IV. - De controle

Art. 10.§ 1. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, beschikt de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Minister van Financiën voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid.

De Administrateur-generaal der Thesaurie brengt zijn beslissingen aangaande het beheer van de dienst ter kennis van de Inspecteur van Financiën. Deze laatste beschikt over een termijn van vier werkdagen om tegen deze beslissingen beroep in te stellen. Het beroep wordt gericht aan de Minister van Financiën en ter kennis gebracht van de Administrateur-generaal der Thesaurie. Het beroep is opschortend.

De in het tweede lid bedoelde termijn gaat in de dag waarop de Inspecteur van Financiën van de betrokken beslissing kennis heeft gekregen.

De Minister van Financiën doet binnen een termijn van acht werkdagen, ingaand op dezelfde dag als de in het derde lid bedoelde termijn, uitspraak over het beroep.

Bij aan de Administrateur-generaal der Thesaurie betekende beslissing van de Minister van Financiën, kan de in het vierde lid bepaalde termijn met tien dagen worden verlengd.

De Minister van Financiën betekent zijn beslissing aan de Administrateur-generaal der Thesaurie en de Inspecteur van Financiën. § 2. Vooraleer het begrotingsontwerp van de dienst aan de Minister van Financiën wordt voorgelegd, wordt het voor advies aan de Inspecteur van Financiën voorgelegd.

Art. 11.Het Rekenhof kan de comptabiliteit ter plaatse controleren en kan zich te allen tijde alle staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken betreffende de ontvangsten, de uitgaven, de activa en de schulden.

De uitgaven mogen vereffend en betaald worden zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof. HOOFDSTUK V. - Beheer

Art. 12.De Administrateur-generaal der Thesaurie is de afgevaardigd ordonnateur. Hij kan een onderafgevaardigd ordonnateur aanstellen. Zij leven in de uitoefening van hun ambt de regels na omtrent de vastlegging van de uitgaven van de diensten van algemeen bestuur van de Staat.

Art. 13.Met ingang van het nieuwe begrotingsjaar mogen de bij het verstrijken van het vorige jaar nog beschikbare middelen gebruikt worden.

Art. 14.De aan het Rekenhof verantwoordelijke rekenplichtige is belast met : 1. de inning van de vastgestelde rechten;2. de uitvoering van de betalingen;3. het beheren en bewaren van de gelden en waarden;4. het opstellen en bewaren van de in de artikelen 7 en 8 bedoelde bescheiden;5. het bijhouden van de vermogenscomptabiliteit;6. het periodiek opmaken van de inventaris van het vermogen;7. het opstellen van het ontwerp van beheersrekening, het ontwerp van rekening van uitvoering van de begroting, het ontwerp van de rekening van de wijzigingen van het patrimonium, het ontwerp van resultatenrekening en het ontwerp van staat van activa en passiva. De rekenplichtige wordt aangesteld door de Minister van Financiën.

Art. 15.De jaarlijkse inkomsten die de lasten van de dienst te boven gaan, worden aan de Schatkist toegekend, vóór 1 april volgend op het jaar waarop ze betrekking hebben.

Art. 16.Het vermogen van de dienst wordt door de rekenplichtige, na machtiging van de Administrateur-generaal der Thesaurie en door bemiddeling van de Amortisatiekas, belegd. HOOFDSTUK VI. - Dagelijks beheer

Art. 17.Voor het dagelijks beheer van de dienst wordt gezorgd door personeelsleden van de Administratie der Thesaurie.

De kost van hun dienstverrichtingen ten behoeve van de dienst wordt door deze laatste aan de Schatkist terugbetaald. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 18.Bij de inwerkingtreding van dit besluit stelt de Minister van Financiën op voorstel van de Administrateur-generaal der Thesaurie een openingsbalans vast, op basis van een inventaris van de bestanddelen van het vermogen, waarvan de waarde zal worden vastgesteld na advies van de Commissie van toezicht van de Amortisatiekas.

Art. 19.Titel II, Hoofdstuk I van de wet van 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen en dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 20.Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY

^