Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 januari 2001
gepubliceerd op 09 mei 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012949
pub.
09/05/2001
prom.
08/01/2001
ELI
eli/besluit/2001/01/08/2000012949/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 JANUARI 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 januari 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999 Vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters, tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (Overeenkomst geregistreerd op 9 juli 1999 onder het nummer 51369/CO/145) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. HOOFDSTUK II. - Beroepenclassificatie

Art. 2.De beroepenclassificatie van de werklieden wordt vastgesteld als volgt : 1. Ongeschoolden.Worden als ongeschoolden aangezien : a) de hulpwerklieden, de ongeschoolde werklieden die niet zelfstandig kunnen werken;b) de werklieden die niet zijn begrepen in een van de ondervermelde categorieën.2. Halfgeschoolden.Worden als halfgeschoolden aangezien : a) de werklieden die, na technische aanwijzingen, ten minste de helft van de verrichtingen van de geschoolden, op één na, normaal, zelfstandig en degelijk kunnen uitvoeren;b) de houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg";c) de grondwerkers.3. Geschoolden.Worden als geschoolden aangezien : a) de werklieden, houders van het einddiploma van het lager middelbaar tuinbouwonderwijs (A3), die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van het hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de werklieden, houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg" en die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;d) de werklieden die de volgende voorwaarden vervullen : - gedurende ten minste drie jaar in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen hebben gewerkt; - bekwaam zijn om, na technische voorlichting, op bevel van de werkgever of zijn plaatsvervanger, volgende werkzaamheden te verrichten op één of twee uitzonderingen na : snoeien in het algemeen; binden van alle gewassen voor de versiering van tuinen, zowel sierplanten als fruitbomen; onder profiel brengen en afsteken van de randen van de wegen en heestergroepen; toepassen van verschillende besproeiingen; uitstrooien van organische en scheikundige meststoffen; planten van alle gewassen voor het verfraaien van de tuinen en een grondige kennis ervan bezitten; maaien van grasperken en snoeien van hagen en randen; voorbereiden van de te bezaaien percelen en deze percelen bezaaien, met alle werkzaamheden welke daarop betrekking hebben; gebruiken van radicale en selectieve onkruidverdelgers; verrichten van alle metselwerk nodig voor de versiering van de tuinen (vloeren, rotsen, vijvers, enz.); gebruiken van motorgrasmaaiers en maaimachines. 4. Meergeschoolden A.Worden als meergeschoolden A aangezien : a) de geschoolde werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de geschoolde werklieden, houders van het diploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de autovoerders die regelmatig en in hoofdzaak een vrachtwagen van minimum 3,5 ton nuttige last voeren;d) de geschoolde werklieden die gelast worden met het vervoer van zwaar materieel;e) de eerste hoveniers en de grasmaaiers op glooiingen en gevaarlijke bermen;f) de werklieden die gras maaien op bermen langs wegen aangeduid met de verkeerstekens F5 en F9 en langs wegen met twee of meer baanvakken, gescheiden door een bezaaide of beplante middenberm.5. Meergeschoolden B.Behoren tot de meergeschoolden B : a) de werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus, afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste tien jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het einddiploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. HOOFDSTUK III. - A. Lonen

Art. 3.§ 1. De minimumuurlonen van de werklieden van 20 jaar en ouder worden als volgt vastgesteld : vanaf 1 januari 1999 : ongeschoolden : 305,25 BEF halfgeschoolden : 316,30 BEF geschoolden : 337,25 BEF meergeschoolden A : 346,35 BEF meergeschoolden B : 366,10 BEF § 2. De minimumuurlonen en de in de ondernemingen werkelijk uitbetaalde lonen zullen in 1999 en 2000 als volgt stijgen : 1. op 1 juli 1999 : + 2 BEF 2.op 1 april 2000 : + 3 BEF 3. op 1 juli 2000 : + 2 BEF Deze conventionele loonsverhogingen worden berekend vóór de indexering. § 3. Voor de ondernemingen met minder dan tien werknemers die op 1 januari 2000 een werkelijke wekelijkse arbeidsduur van 39 uren invoeren, worden de minimumlonen en de werkelijk betaalde lonen vanaf die datum verhoogd met 2,56 pct. Deze ondernemingen dienen hun keuze bekend te maken aan het "Sociaal Fonds voor de inplanting en het onderhoud van parken en tuinen" uiterlijk op 1 oktober 1999.

De verhoging met 2,56 pct. wordt berekend op 1 januari, vóór de indexering.

Art. 4.De minimumuurlonen en de werkelijk betaalde lonen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 maart 1995, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 december 1995, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 1996.

B. Loonschaal van de jongere werklieden

Art. 5.De minimumuurlonen van de jongere werklieden worden op de volgende percentages van het minimumuurloon van de werklieden van 20 jaar en ouder van dezelfde categorie vastgesteld : 21 jaar : 100 pct. 20 jaar : 100 pct. 19 jaar : 95 pct. 18 jaar : 85 pct. 17 jaar : 70 pct. 16 jaar : 60 pct. 15 jaar : 50 pct.

Art. 6.Vanaf 18 jaar moeten de jongeren het loon van de werklieden van 20 jaar en ouder van dezelfde beroepencategorie ontvangen, als zij naar het oordeel van de werkgever hetzelfde werk met hetzelfde rendement verrichten. HOOFDSTUK IV. - Verplaatsingskosten en mobiliteitsvergoeding

Art. 7.De werkgever moet aan de werkman een tegemoetkoming in de kosten die hij moet dragen om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1995, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de vaststelling van de werkgeversbijdrage in de vervoerkosten van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 mei 1996, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 25 juli 1996.

Art. 8.Wanneer de werkman, in opdracht van de werkgever, zich van de zetel van de onderneming, het werkhuis, de werkplaats of een ander door de werkgever aangeduide plaats naar een andere werkplaats moet begeven, worden deze verplaatsingskosten volledig door de werkgever gedragen, ongeacht het gebruikt vervoermiddel en de af te leggen afstand.

Art. 9.De vergoeding van de verplaatsingen van de woonplaats rechtstreeks naar de plaats van tewerkstelling wordt aangevuld door een mobiliteitspremie.

Gezien de specifieke aard van de werkzaamheden in de sector van parken en tuinen, gekenmerkt door meerdere werkplaatsen in één week, wordt de dagelijkse mobiliteitsvergoeding voor heen- en terugreis als volgt bepaald : 5 tot 10 km : 50 BEF 11 tot 15 km : 70 BEF 16 tot 20 km : 95 BEF 21 tot 25 km : 120 BEF 26 tot 30 km : 140 BEF 31 tot 40 km : 175 BEF 41 tot 50 km : 210 BEF 51 tot 70 km : 300 BEF 71 tot 100 km : 400 BEF + dan 100 km : 500 BEF De werkgever is vrijgesteld van de betaling van de mobiliteitspremie indien de verplaatsing gebeurt gedurende de tijd tijdens dewelke het personeel ter beschikking is van de werkgever.

Art. 10.Het betalen van de mobiliteitspremie gebeurt gelijktijdig met de terugbetaling van de verplaatsingskosten. HOOFDSTUK V. - Verblijfskosten en scheidingsvergoeding

Art. 11.Indien de werkman belet is, wegens de aard van het werk of de lange verplaatsingsduur, dagelijks huiswaarts te keren en hij dus in de omgeving van de werkplaats moet overnachten, moet de werkgever instaan voor degelijke huisvesting, eetmalen en het gratis vervoer naar die werkplaats.

Art. 12.De werkgever kan zich tegen uitkering van een vergoeding voor kost en huisvesting, per werkdag, van deze verplichting kwijten. a) Basis van de forfaitaire vergoedingen : huisvesting : 644 BEF per dag eetmalen : 326 BEF per dag b) Deze bedragen zijn van kracht vanaf 1 januari 1999 en worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde manier als de indexaanpassing van de lonen maar worden afgerond naar de hogere deciem.c) Bovendien ontvangt de werkman per dag een scheidingsvergoeding van minimum 250 BEF wegens de door huisvesting veroorzaakte bijkomende kosten. HOOFDSTUK VI. - Geldigheid

Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 1993, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters van de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 mei 1996, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 juni 1996.

Elk van de contracterende partijen kan ze opzeggen, mits een opzeggingstermijn van drie maanden, te betekenen bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 8 januari 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^