Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 januari 2004
gepubliceerd op 09 maart 2004

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende de permanente vorming van arbeiders en de opleidingsinitiatieven ten voordele van de risicogroepen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003202197
pub.
09/03/2004
prom.
08/01/2004
ELI
eli/besluit/2004/01/08/2003202197/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende de permanente vorming van arbeiders en de opleidingsinitiatieven ten voordele van de risicogroepen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 7, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, inzonderheid op artikel 3;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1 . Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende de permanente vorming van arbeiders en de opleidingsinitiatieven ten voordele van de risicogroepen.

Art. 2 . Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 januari 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.

Koninklijk besluit van 27 januari 1997, Belgisch Staatsblad van 13 februari 1997.

Bijlage Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001 Permanente vorming van arbeiders en opleidinginitiatieven ten voordele van de risicogroepen (Overeenkomst geregistreerd op 24 augustus 2001 onder het nummer 58625/CO/126) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking en op de arbeiders en arbeidsters die zij tewerkstellen. Zij wordt gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2001-2002, van afdeling VI van de wet betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen van 26 maart 1999 (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999) en van artikel 8, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996). HOOFDSTUK II. - Doelgroepen

Art. 2.De sociale gesprekpartners verbinden zich ertoe voor de duur van deze overeenkomst bijkomende inspanningen te leveren op het vlak van de permanente vorming van de arbeiders en opleidingsinitiatieven ten aanzien van risicogroepen voort te zetten. Hierbij streven zij ernaar, te anticiperen op de invoering van nieuwe technologieën of arbeidsorganisaties. Opleiding wordt in de sector erkend als een recht en een plicht voor werknemers.

Zij willen daarbij de volgende doelgroepen bereiken : Een eerste categorie zijn de arbeiders/sters, in dienst van een onderneming van de sector. Voor hen moeten bijzondere inspanningen worden geleverd om hun inzetbaarheid te vergroten. Zij kunnen geconfronteerd worden met de invoering van nieuwe technologieën of met een wijzigende arbeidsorganisaties.

Een tweede categorie zijn de toekomstige werknemers.

Tot deze categorie behoren de volgende personen voor wie de te bereiken doelstellingen nader dienen te worden omschreven : 1. de deeltijds leerplichtigen;2. de jonge werkzoekenden;3. de andere werkzoekenden, ongeacht hun leeftijd. De derde categorie betreft de arbeiders/sters die worden geconfronteerd met ontslag ingevolge sluiting, herstructurering of afslanking van de onderneming.

Art. 3.De sector zal zijn medewerking blijven verlenen aan de tewerkstellingsmaatregelen voor langdurig werklozen in de mate dat er voor deze doelgroep ook effectieve tewerkstelling in de sector aan kan verbonden worden. HOOFDSTUK III. - Doelstellingen

Art. 4.Industrieel leerlingenwezen De sociale gesprekpartners bestendigen voor de duurtijd van de collectieve arbeidsovereenkomst, het industrieel leerlingenwezen.

Voor de beroepen georganiseerd in deze vorm sluiten zij uit dat voor de deeltijds leerplichtigen een arbeidsovereenkomst « deeltijds werken/leren » zou worden gesloten.

Zij zijn de invulling van de wet van 6 mei 1998 (Belgisch Staatsblad van 29 mei 1998) als volgt : 1o Voor de jongeren die het derde jaar beroeps- of technisch onderwijs niet met succes hebben beëindigd, bedraagt de periode gedurende dewelke de minimumvergoeding dient te worden uitbetaald, drie maanden.

Zodoende valt deze periode samen met de proefperiode van drie maanden die in het model van leerovereenkomst wordt vastgesteld. Deze leerling die na deze periode van drie maanden in dienst blijft van de werkgever wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde om vanaf de 4e maand de volledige leervergoeding te ontvangen die met zijn/haar leeftijdscategorie overeenkomt. 2o De door de wet van 6 mei 1998 vastgestelde leervergoedingen treden in voege voor alle leerovereenkomsten die vanaf 1 september 1999 worden gesloten met jongeren uit de leeftijdsgroep van 15 tot 18 jaar. 3o Het industrieel leerlingenwezen wordt uitgebreid tot de werkzoekende, ouder dan 18 jaar, die : - ofwel een diploma bezit dat niet aansluit bij de functie waarvoor hij/zij een opleiding wenst te volgen; - ofwel een diploma bezit dat wel aansluit bij een functie eigen aan de sector, doch die nog een opleiding wenst te volgen voor een andere of aanvullende functie.

De duur van de opleiding zal minimum zes maanden en maximum vierentwintig maanden bedragen, afhankelijk van het leerprogramma en de vooropleiding van de werkzoekende.

De leervergoeding die voor deze doelgroep wordt toegepast zal door het paritair comité worden bepaald.

Zowel de duur van de opleiding als het bedrag van de leervergoeding zullen moeten worden bepaald, rekening houdend met het feit dat de geboden opleiding een redelijk alternatief bieden ten aanzien van de werkloosheid. 4o De duurtijd van de reeds goedgekeurd opleidingen zal door de sociale gesprekpartners worden herzien. Dit, met de bedoeling meer jongeren te bereiken die in aanmerking komen voor een industriële leerovereenkomst. 5o De sociale partners verklaren, voor de doelgroep bedoeld in dit artikel, een selectie te maken uit de opleidingscentra die volledig achter deze vorm van opleiding staan en zich houden aan de voorwaarden en leerprogramma's erkend door het paritair leercomité.

Het « Opleidingscentrum Hout » zal jaarlijks een rondetafel organiseren met de meewerkende centra om te komen tot een coördinatie van de inspanningen. De meewerkende centra zullen niet worden beperkt tot de centra voor deeltijds onderwijs.

Art. 5.Aanwerving en opleiding Schoolverlaters, werkzoekenden en werklozen uit de zogenaamde risicogroepen die worden aangeworven moeten de mogelijkheid krijgen, te worden opgeleid voor de functie waarin ze worden aangeworven.

Deze doelgroep zal afzonderlijk vermeld worden in het opleidingsplan van de onderneming.

De opleidingsperiode zal over ten minste zes maanden en ten hoogste vierentwintig maanden lopen, wanneer de nieuw aangeworvene noch voorkennis, noch ervaring heeft opgedaan voor de functie.

De opleidingsperiode zal over ten minste zes en ten hoogste twaalf maanden lopen wanneer de nieuw aangeworvene een voldoende vooropleiding heeft genoten, of deze kennis opdeed door ervaring.

Gedurende de opleidingsperiode heeft de nieuw aangeworven arbeider/ster recht op 90 pct. van het loon voor de functie waartoe hij/zij wordt opgeleid.

Dit, onder voorwaarde dat de nieuw aangeworvene ook in de mogelijkheid wordt gesteld de praktische opleiding in de onderneming aan te vullen met een opleiding uit de door het « Opleidingscentrum Hout » geboden programma's.

Deze arbeidsovereenkomsten dienen ter opvolging te worden voorgelegd aan het paritair leercomité.

Art. 6.Opleidingsplannen De sociale gesprekpartners bevelen de ondernemingen aan, opleidingsplannen te sluiten, teneinde de in het Belgisch Actieplan voor de werkgelegenheid bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.

K.M.O.'s zullen ertoe worden aangezet, een opleidingsplan op te stellen en uit te voeren volgens hun specifieke mogelijkheden.

De ondernemingsraad, of bij ontstentenis, de syndicale afvaardiging zal conform de hem toegewezen wettelijke bevoegdheden, betrokken worden bij het door de onderneming opgestelde opleidingsplan.

De onderneming die in uitvoering van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978), met betrekking tot de tijdelijke werkloosheid op economische redenen reeds eerder een afwijking kreeg vanwege het beperkt paritair comité, zal, om deze afwijking een tweede maal te kunnen krijgen, een opleidingsplan moeten voorleggen en uitvoeren.

Art. 7.Opleidingen buiten de werkuren De werknemer die buiten zijn werkuren en op eigen initiatief een opleiding volgt die niet in aanmerking komt voor de wettelijke regeling in verband met het educatief verlof en die evenmin gebeurt in uitdrukkelijke opdracht van de werkgever, geniet de hierna vermelde voordelen.

Voorwaarde is echter, dat de werkgever vooraf op de hoogte wordt gesteld en ermee heeft ingestemd en dat de opleiding met succes werd afgerond.

De werknemer kan dan kiezen voor : ofwel bezoldigde inhaalrust voor de uren die hij heeft verlet voor de opleiding, ofwel een vergoeding door de werkgever, beperkt tot het bedrag dat in voege is voor het betaald educatief verlof. Bedoelde uren worden dan niet als arbeidstijd aangemerkt.

Het aantal uren waarvoor een dergelijk voordeel kan worden verkregen, is beperkt tot 16 uren per schooljaar.

Art. 8.Onderwijs De rol van het onderwijs (zowel voltijds als deeltijds) zal kritisch worden onderzocht. De studie van de beroeps- en opleidingsprofielen zal worden geactiveerd en ter kennis gebracht worden van de verschillende opleidingsverstrekkers.

De modulaire structuur van het beroepsonderwijs zal voort worden gepromoot.

Art. 9.Het Opleidingscentrum Hout Teneinde al de hiervoren vermelde doelstellingen te realiseren, wordt het « Opleidingscentrum Hout » belast met de hiernavolgende opdrachten : 1. Het systematisch in kaart brengen van de opleidingsbehoeften van de ondernemingen. Bij deze aangelegenheid zullen de reeds door de ondernemingen geleverde inspanningen eveneens in kaart worden gebracht. 2. Het opstellen van een model van opleidingsplan.Dit opleidingsplan geldt als een leidraad voor de onderneming. Het bevat ten minste de hiernavolgende elementen : - de vaststelling van de opleidingsbehoefte; - de voor de onderneming meest aangewezen leerprogramma's; - de categorieën van arbeiders die voor een opleiding in aanmerking komen; - het aantal dagen waarover de opleidingen zullen worden gerealiseerd; - de kostprijs van de opleidingen voor de onderneming. 3. Aan de ondernemingen de nodige « know how » bieden om het opleidingsprogramma op te stellen en te realiseren. Het gaat om : - informatie verschaffen met betrekking tot het bestaande aanbod van leerprogramma's voor de opleidingen die de onderneming wenst te realiseren; - de onderneming in kontact brengen met de meest aangewezen opleidingsverstrekker; - de kostprijs vaststellen van elke opleiding; hierbij wordt niet enkel uitgegaan van de facturatie door de opleidingsverstrekker, doch ook van de loonkosten die elke opleiding, met zich meebrengt; - informatie verschaffen over de mogelijkheden tot het gebruik maken van de diverse steunmaatregelen; - informatie verstrekken met betrekking tot het sociaal statuut van de arbeider/ster die opleiding volgt, indien dit noodzakelijk is; - de nodige informatie verstrekken om de geleverde inspanning te becijferen en aan te geven in de sociale balans. 4. De onderneming begeleiden bij de uitvoering van het opleidingsplan, regelmatig opvolgen en evalueren.5. Jaarlijks aan iedere arbeider/ster die met succes een opleiding heeft gevolgd in een van de door het « Opleidingscentrum Hout » aangeboden leerprogramma's een getuigschrift bezorgen.6. Aan iedere onderneming die een opleidingsplan realiseerde een attest bezorgen.7. Alle mogelijkheden onderzoeken die de opleidingsmarkt te bieden heeft.Met deze opleidingsverstrekkers die voldoende waarborgen bieden van prijs-kwaliteitverhouding, convenanten sluiten ten einde het opleidingsaanbod te optimaliseren. Het « Opleidingscentrum Hout » vervult een coördinerende rol tussen de onderneming en de opleidingsverstrekker. 8. Een lijst opstellen van de voor de sector relevante knelpuntberoepen.Hierbij zal worden vastgesteld aan welk profiel de op te leiden persoon dient te beantwoorden om in aanmerking te komen voor een opleiding tot het aangegeven beroep.

Met opleidingsverstrekkers, eventueel in samenwerking met de opleidingscentra van andere sectoren, een opleidingsaanbod realiseren.

Met arbeidsbemiddelaars bepalen hoe de doelgroep zal worden benaderd. 9. De bestaande opleidingsstelsels promoten. HOOFDSTUK IV. - Financiering

Art. 10.Het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de stoffering en de houtbewerking » organiseert de bevordering van de initiatieven voor de opleiding en tewerkstelling van de in artikel 2 omschreven doelgroepen.

Deze opleiding wordt gefinancierd door een werkgeversbijdrage van 0,10 pct. van de brutolonen van de arbeiders aan 108 pct., zoals bepaald in het interprofessioneel akkoord 2000-2001.

Art. 11.De sector zal zijn effectieve medewerking verlenen aan alle federale en regionale initiatieven ter bevordering van de tewerkstelling van langdurig werklozen op wie een begeleidingsplan of inschakelingsparcour van toepassing is. Onder voorbehoud dat dit begeleidingsplan wordt voortgezet in de voorwaarden die voor de sector van de stoffering en de houtbewerking haalbaar zijn, zal voor deze effectieve medewerking een bijkomende financiële inspanning van 0,05 pct., berekend op de brutolonen aan 108 pct. worden voorbehouden.

Art. 12.De inning van de bijdrage geschiedt door het « Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking », overeenkomstig zijn statuten. HOOFDSTUK V. - Duur van de overeenkomst

Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur en treedt in werking op 1 januari 2001 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2002.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 8 januari 2004.

De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE

^