Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 juni 1998
gepubliceerd op 27 juni 1998

Koninklijk besluit tot wijziging van de wettelijke bepalingen betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie

bron
ministerie van financien
numac
1998003310
pub.
27/06/1998
prom.
08/06/1998
ELI
eli/besluit/1998/06/08/1998003310/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JUNI 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wettelijke bepalingen betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Krachtens de procedure bepaald in artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, had de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen, België toelating verleend om uit specifieke beleidsoverwegingen verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren naast deze voorzien in hetzelfde artikel 8, leden 1 tot 3. Deze toelatingen waren het voorwerp van de volgende beschikkingen : 1° Beschikking van 19 oktober 1992, nr.92/510/EEG : - voor voertuigen van het plaatselijk openbaar vervoer; - voor vloeibaar petroleumgas, aardgas en methaan; - voor motoren die voor het droogleggen van overstroomd land worden gebruikt; - voor ander luchtvaartverkeer dan bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), van Richtlijn 92/81/EEG (bedoeld in het Verdrag van Chicago); - voor de particuliere pleziervaart; 2° Beschikking van 13 december 1993, nr.93/697/EG : - tot en met 31 december 1994, een tariefverlaging voor zware stookolie om het gebruik van meer milieuvriendelijke brandstoffen aan te moedigen, op voorwaarde dat deze stimulans speciaal gebaseerd is op het zwavelgehalte en op voorwaarde dat het gewogen gemiddelde accijnstarief voor zware stookolie niet onder het in de gemeenschapswetgeving vastgelegde minimumtarief voor zware stookolie ligt; het verlaagde tarief mag in geen geval minder bedragen dan 6,5 ecu per ton; 3° Beschikking van 22 december 1995, nr.95/585/EG : - tot en met 31 december 1996, de verlenging van de verlaging voorzien in Beschikking nr. 93/697/EG van 13 december 1993, voor zware stookolie met laag zwavelgehalte.

Deze beschikkingen werden met de volgende koninklijke besluiten getransponeerd in intern recht : 1° artikel 13 van het koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 3de uitgave, voor Beschikking nr.92/510/EEG van 19 oktober 1992; 2° artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 december 1993 betreffende het accijnsstelsel van minerale olie inzake de vrijstelling of de verlaging van de accijns voor voertuigen van het plaatselijk openbaar vervoer;3° artikel 13 van voormeld koninklijk besluit van 29 december 1992, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1994, voor Beschikking nr. 93/697/EG van 13 december 1993; 4° artikel 13 van het koninklijk besluit van 29 december 1992 aangehaald in 1°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 december 1995, voor Beschikking nr.95/585/EG van 22 december 1995.

Artikel 8, lid 6, van dezelfde richtlijn bepaalt dat de Raad, uiterlijk op 31 december 1996, de situatie met betrekking tot de vrijstellingen en verlagingen uit specifieke beleidsoverwegingen verleend aan de lidstaten, aan een onderzoek moet onderwerpen en, op basis van een verslag van de Commissie, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europese Parlement, moet beslissen of deze geheel of gedeeltelijk zullen worden afgeschaft, gewijzigd of uitgebreid.

Daar deze onderzoeksprocedure een zekere achterstand heeft opgelopen, heeft de Raad zijn beslissingen meegedeeld met Beschikking nr. 97/425/EG van 30 juni 1997, waardoor aan België werd toegestaan, overeenkomstig artikel 8, leden 4 en 6 van Richtlijn 92/81/EEG en onverminderd de verplichtingen vastgesteld in Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, de hierna vermelde accijnsverlagingen of accijnsvrijstellingen tot en met 31 december 1999 te blijven toepassen en deze automatisch te verlengen voor telkens twee jaar, tenzij de Raad, voor het einde van die periodes, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen zou beslissen deze afwijkingen geheel of gedeeltelijk af te schaffen of te wijzigen : - voor voertuigen van het plaatselijk openbaar vervoer; - voor vloeibaar petroleumgas (LPG), aardgas en methaan; - voor ander luchtvaartverkeer dan bedoeld in artikel 8, lid 1, onder b), van Richtlijn 92/81/EEG (Verdrag van Chicago); - voor de particuliere pleziervaart.

Dezelfde beschikking bepaalt dat het België tot 31 december 1999 is toegestaan de hiernavolgende verlaagde accijnstarieven en accijnsvrijstellingen toe te passen of te blijven toepassen, tenzij de Raad vóór die datum, op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen beslist deze afwijkingen geheel of gedeeltelijk te wijzigen of voor een bepaalde periode te verlengen : - voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling van de afgewerkte olie, op het hergebruik waarvan rechten kunnen worden geheven; - voor zware stookolie met laag zwavelgehalte om het gebruik van milieuvriendelijkere brandstoffen aan te moedigen, op voorwaarde dat het verlaagde tarief in geen geval onder de 6,5 ecu per ton komt te liggen.

Tenslotte bepaalt dezelfde beschikking dat België op zijn verzoek, met ingang van 1 januari 1998, de vrijstelling toegepast voor motoren die voor het droogleggen van overstroomd land worden gebruikt, moet opheffen.

Uiteindelijk heft dezelfde beschikking, met ingang van 1 juli 1997, alle voorgaande beschikkingen op en meer in het bijzonder wat België betreft, de Beschikkingen 92/510/EEG, 93/697/EG en 95/585/EG. Teneinde de toelatingen verleend ingevolge Beschikking 97/425/EG, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr.

L 182 van 10 juli 1997, te realiseren en te transponeren in Belgisch recht, werd een koninklijk besluit tot wijziging van artikel 13 van het koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, na advies van de Inspectie van Financiën en van de Minister van Begroting, ter goedkeuring overgelegd aan de Ministerraad. Dit besluit werd op de agenda van de Ministerraad van 24 oktober 1997 geplaatst.

Tijdens deze periode was het koninklijk besluit van 29 december 1992 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie het voorwerp van een bekrachtiging zoals voorgeschreven in de artikelen 11 en 13 van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977 en werd het de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, welke werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 20 november 1997 en die in werking trad op 30 november 1997.

Het bovenvermelde koninklijk besluit diende bijgevolg van de agenda van 24 oktober 1997 te worden geschrapt daar genoemde bekrachtigingswet van 22 oktober 1997 het koninklijk besluit van 29 december 1992 dat men wilde wijzigen, opheft. Onderhavig ontwerp van koninklijk besluit, dat wij de eer hebben aan uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe aan artikel 16 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie de nodige aanpassingen aan te brengen om er de vrijstelling in te lassen betreffende de afgewerkte minerale olie die wordt hergebruikt, en om bepaalde andere vrijstellingen te beperken in de tijd, zoals vastgesteld in voornoemde Beschikking 97/425/EG. De beperking van de geldigheidsduur beantwoordt volkomen aan de voorschriften van artikel 8, § 6, van bovenvermelde Richtlijn 92/81/EEG. Zij doet in geen geval afbreuk aan de wil van de Regering om deze vrijstellingen na deze datum te verlengen, hetzij automatisch, hetzij met gebruikmaking van de procedure vastgesteld in § 5 van hetzelfde artikel 8.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel, Ph. MAYSTADT

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 17 februari 1998 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van de wettelijke bepalingen betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie », heeft op 23 februari 1998 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering aldus : « le fait que la décision du 30 juin 1997 est applicable depuis le 1er juillet 1997. » 1. Wetgevingstechniek.Overeenstemming met de wet waarbij bevoegdheden worden opgedragen.

Als een koninklijk besluit dat bij wet moet worden bekrachtigd, slechts een beperkt aantal wijzigingen in een geldende wet aanbrengt, zoals hier het geval is, is het niet gebruikelijk de oorspronkelijke tekst van de wet volledig in het besluit over te nemen. In plaats van artikel 16 volledig te vervangen, zou het ontworpen besluit er zich gewoon toe moeten bepalen de gewenste wijzigingen in dat artikel aan te brengen.

Daarenboven staat het weliswaar niet aan de Koning de wet te wijzigen tenzij zulks wordt vereist in de strikt te interpreteren regelingen die hem ertoe machtigen wetgevend op te treden, maar komt Hem uit formeel oogpunt evenmin de bevoegdheid toe de wet te « kopiëren », behalve als de tekst leesbaarder moet worden gemaakt, wat hier niet het geval is.

Onder voorbehoud van de opmerking over het toekomstige belastingbeleid van de Regering, die naar aanleiding van de bespreking van de inhoud van het verslag aan de Koning wordt gemaakt (punt 6 van dit advies), is het beter artikel 16 van die wet aan te vullen met een paragraaf 7, waarin wordt bepaald op welke data de vrijstellingen waarin het voormelde artikel voorziet, verstrijken. 2. Rechtsgrond van het besluit.Vaststelling van de bekrachtigingsprocedure. Vormvoorschriften.

De toevoeging van de data in het ontworpen nieuwe artikel 16 (§ 1, b, in fine; c; § 2, c, in fine; g; § 5) behoort tot de bevoegdheden die bij artikel 11 van de algemene wet van 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen aan de Koning worden opgedragen. De invoering van een nieuwe vrijstelling van accijnzen, in paragraaf 2, onder letter h, van hetzelfde artikel 16, behoort krachtens artikel 13 van de wet van 18 juli 1977 tot de bevoegdheid van de Koning. Van de tweeprocedures voor bekrachtiging bij wet, die respectievelijk in artikel 11, § 2, en artikel 13, § 1 (1) worden vermeld, moet derhalve de procedure worden toegepast die vanuit chronologisch oogpunt het best past, namelijk die genoemd in artikel 13, § 1, aangezien het besluit, zoals zojuist is uiteengezet, inzonderheid betrekking heeft op wijziging van de accijnzen; volgens de artikelen 170 en 172 van de Grondwet behoren belastingaangelegenheden evenwel uitsluitend tot de bevoegdheid van de wetgever.

De procedurevoorschriften gegeven in artikel 13, § 1, tweede lid, van de wet, moeten in samenhang worden gelezen met de procedurevoorschriften die worden opgelegd in artikel 3bis, § 1, tweede en derde lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, om de redenen die de Raad van State reeds in advies L. 27.350/2 van 29 januari 1998 over hetzelfde ontwerpbesluit heeft aangegeven. 3. Overeenstemming met het Europese recht. In het ontworpen koninklijk besluit wordt het gehele artikel 16 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie letterlijk overgenomen, behoudens de wijzigingen die in het verslag aan de Koning worden aangekondigd. De Raad van State heeft dus alleen nagegaan of de nieuwe bepalingen van het ontwerp in overeenstemming zijn met het Europese recht. Binnen de korte termijn waarin het besluit moest worden onderzocht, zijn uit dat oogpunt bij het besluit geen opmerkingen te maken. 4. Terugwerkende kracht van het besluit. In artikel 2 van het ontworpen besluit staat dat dit besluit met ingang van 1 juli 1997 uitwerking heeft.

Die bepaling heeft geen enkele zin wat de aanvulling 31 december 1999 betreft (tot vijfmaal toe) als datum waarop de bijzondere vrijstellingen vermeld in de wet van 22 oktober 1997 verstrijken.

Dat de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, g, conform artikel 4 van beschikking 97/425/EG van de Raad van 30 juni 1997 met ingang van 1 januari 1998 niet langer van kracht is, is een verklaring, maar geen echte wettiging van de terugwerkende kracht. Door middel van de versnelde procedure van artikel 13 van de algemene wet inzake douane en accijnzen kan terugwerkende kracht immers normaal worden voorkomen.

Hoe dan ook, artikel 7, lid 2, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden staat er aan in de weg dat artikel 13, § 2, van de algemene wet wordt toegepast op feiten die tot vóór de bekendmaking van het thans onderzochte besluit teruggaan.

Die fundamentele kritiek geldt niet voor de terugwerkende kracht van de nieuwe vrijstelling, ingevoerd bij paragraaf 2, h, omdat die terugwerking gunstig is voor de accijnsplichtige. Vanuit het oogpunt van de procedure was het evenwel normaal geweest de maatregel tijdig te nemen in de vorm van een koninklijk besluit dat voor de toekomst beschikt. 5. Aanhef. Er dient te worden verwezen naar de adviezen van de Raad van State met vermelding van de data ervan, namelijk advies L. 27.248/4 (gegeven op 29 december 1997), advies L. 27.350/2 (gegeven op 29 januari 1998) en dit advies. 6. Inhoud van het verslag aan de Koning. Voor elke, op zichzelf beschouwde gewijzigde bepaling behoort duidelijker te worden verwezen naar het desbetreffende artikel van de beschikking van de Raad van 30 juni 1997, met inachtneming van de wijze van voorstelling van de vrijstellingen gelijk die te vinden is in artikel 16. Ook en vooral moet tot uiting komen welk belastingbeleid de Regering in het vervolg wil voeren met betrekking tot de vrijstellingen genoemd in artikel 16 van de wet. Als het de bedoeling is die vrijstellingen voortaan te behouden, voor zover de handelingen van de Europese autoriteiten zulks mogelijk maken, zoals de artikelen 1 en 2 van beschikking 97/425/EG van de Raad doen vermoeden, is het voorbarig nu een vervaldatum te bepalen die kort daarop zou moeten worden herzien.

De kamer was samengesteld uit de heren : J.-J. Stryckmans, voorzitter, Y. Kreins, P. Quertainmont, staatsraden, P. Gothot, J. van Compernolle, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. B. Vigneron, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. J. Regnier, eerste auditeur afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. P. Brouwers, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J.-J. Stryckmans.

De voorzitter J.-J. Stryckmans.

De griffier, B. Vigneron.

(1) « Art.11. § 2. De besluiten die in de loop van een jaar zijn getroffen bij toepassing van § 1, maken tezamen het voorwerp uit van een ontwerp van bekrachtigingswet dat, bij het begin van het volgend jaar, bij de Wetgevende Kamers wordt ingediend. ». «

Art. 13.§ 1. Met het oog op de vervroegde toepassing van de wijzigingen welke bij hoogdringendheid in de accijnzen moeten worden aangebracht, kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, alle maatregelen voorschrijven, met inbegrip van de voorlopige storting van de accijnzen welke door de wet zullen worden vastgesteld.

De Koning zal bij de Wetgevende Kamers dadelijk, zo zij vergaderd zijn, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zittingstijd, een ontwerp van wet indienen strekkende tot het aanbrengen in de accijnzen van de wijzigingen, met het oog waarop bij toepassing van het eerste lid maatregelen zijn genomen. »

8 JUNI 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wettelijke bepalingen betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977 (1), inzonderheid artikel 11, gewijzigd door de wet van 22 december 1989 (2), en artikel 13, § 1;

Gelet op Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (3), gewijzigd door Richtlijn 92/108/EEG van de Raad van 14 december 1992 (4) en door Richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994 (5), inzonderheid artikel 8, leden 2en 4;

Gelet op Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (6), gewijzigd door Richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994 (5);

Gelet op Beschikking 97/425/EG van de Raad van 30 juni 1997 waarbij de lidstaten toestemming wordt verleend om bestaande verlaagde accijnstarieven of vrijstellingen van accijns toe te passen of te blijven toepassen op bepaalde minerale oliën die voor bijzondere doeleinden worden gebruikt, in overeenstemming met de procedure van Richtlijn 92/81/EEG (7);

Gelet op de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie (8), inzonderheid artikel 16;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. L.27.248/4 gegeven op 29 december 1997, nr. L.27.350/2, gegeven op 29 januari 1998 en nr.

L.27.433/2, gegeven op 27 februari 1998;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 september 1997;

Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op 8 oktober 1997;

Gelet op het advies van de Douaneraad van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie gegeven op 11 februari 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (9), inzonderheid artikel 3, § 1, gewijzigd door de wetten van 9 augustus 1980 (10), 16 juni 1989 (11), 4 juli 1989 (12) en 4 augustus 1996 (13);

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat dit besluit als essentieel doel heeft het transponeren in nationaal recht van de door Beschikking 97/425/EG van de Raad van 30 juni 1997 voorgeschreven bepalingen, waarbij de lidstaten toestemming wordt verleend om bestaande verlaagde accijnstarieven of vrijstellingen van accijns te blijven toepassen op bepaalde minerale oliën die voor bijzondere doeleinden worden gebruikt in overeenstemming met de procedure van artikel 8, lid 4 van Richtlijn 92/81/EEG; dat deze Beschikking met ingang van 1 juli 1997 een vrijstelling van accijns voorziet voor afgewerkte olie die wordt hergebruikt als brandstof voor verwarming, alsook het verstrijken op 31 december 1997 van de vrijstelling die thans, overeenkomstig artikel 16 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie wordt toegepast voor motoren die voor het droogleggen van overstroomd land worden gebruikt; dat, in die omstandigheden, dit besluit zonder uitstel moet worden genomen;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister, Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 16 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, wordt letter g) vervangen door de volgende bepaling : « g) als brandstof voor verwarming, voor zover het afgewerkte olie betreft die wordt hergebruikt, hetzij direct na terugwinning, hetzij na recycling, en waarvan op het hergebruik rechten worden geheven.»; 2° in paragraaf 3, moeten de woorden « letters c) tot g) » worden vervangen door de woorden « letters c) tot f) »;3° een paragraaf 7, opgesteld als volgt, wordt in fine toegevoegd : « Wat betreft de vrijstelling met betrekking tot de particuliere plezierluchtvaart, bedoeld in § 1, letter b), de particuliere pleziervaart, bedoeld in § 1, letter c), de afgewerkte olie die wordt hergebruikt, bedoeld in § 2, letter g) en de gasolie gebruikt als motorbrandstof voor de behoeften van de gewestelijke maatschappijen van gemeenschappelijk vervoer, bedoeld in § 5, is hun geldigheidsduur beperkt tot 31 december 1999.»

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de vrijstelling bedoeld in artikel 16, § 2, g), die in werking treedt op 1 juli 1997.

Art. 3.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, de 8 juni 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel, Ph. MAYSTADT

(1) Belgisch Staatsblad van 21 september 1977.(2) Belgisch Staatsblad van 29 december 1989.(3) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr.316 van 31 oktober 1992. (4) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr.390 van 31 december 1992. (5) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr.L 365 van 31 december 1994. (6) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr.L 316 van 31 oktober 1992. (7) Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen nr.L 182 van 10 juli 1997. (8) Belgisch Staatsblad van 20 november 1997.(9) Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.(10) Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980.(11) Belgisch Staatsblad van 17 juni 1989.(12) Belgisch Staatsblad van 25 juli 1989. (13) Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1996.

^