Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 augustus 2020
gepubliceerd op 26 augustus 2020

Koninklijk besluit tot uitvoering van de verordening nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (eg) nr. 1330/2007 van de Commissie

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2020031196
pub.
26/08/2020
prom.
09/08/2020
ELI
eli/besluit/2020/08/09/2020031196/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 AUGUSTUS 2020. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (eg) nr. 1330/2007 van de Commissie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt tot uitvoering van de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (hierna, de "verordening (EU) nr. 376/2014").

De verordening (EU) nr. 376/2014 heeft betrekking op het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart. Het eerste doel van deze verordening is om het aantal luchtvaart-ongevallen te verminderen door de inzameling, de behandeling en de analyse van de voorvallen in de luchtvaart in het kader van een cultuur van billijkheid.

Het ontwerp van besluit duidt het Directoraat-generaal Luchtvaart (DGLV) van de FOD Mobiliteit en Vervoer aan als de bevoegde overheid krachtens verordening (EU) nr. 376/2014. Het legt tevens de modaliteiten vast voor de verplichte en vrijwillige meldingen van voorvallen in de burgerluchtvaart conform de bepalingen van verordening (EU) nr. 376/2014.

Er wordt eraan herinnerd dat conform de bepalingen van verordening (EU) nr. 376/2014, het DGLV bij de behandeling van deze meldingen van voorvallen de vertrouwelijkheid van de ingewonnen inlichtingen moet waarborgen en de persoonsgegevens die erin aan bod komen slechts behandelt wanneer dit strikt noodzakelijk is voor de toepassing van de genoemde verordening.

Om de melding van voorvallen aan te moedigen, is het belangrijk dat in het raam van een "cultuur van billijkheid (Just Culture)" de melders van voorvallen beschermd worden tegen sancties tegen hen genomen door hun werkgever of door de betrokken overheden.

De melders, onafhankelijk de aard van de arbeidsrelatie, moeten effectief de mogelijkheid hebben om de in de verordening (EU) nr. 376/2014 beoogde voorvallen te melden, zonder het risico te lopen bestraft te worden voor deze melding. Het ontwerp van koninklijk besluit voorziet in de oprichting van een "Orgaan Just Culture" om hierop toe te zien.

Artikelsgewijze bespreking Hoofdstuk I - Algemene bepalingen Artikel. 1.

Artikel 1 van het ontwerp van besluit definieert de terminologie die in de tekst wordt gebruikt.

Het eerste lid 1, 2° definieert de term "voorval" door verwijzing naar artikel 2, 7) van verordening (EU) nr. 376/2014 dat er de onderstaande definitie aan geeft : "voorval: elke veiligheidsgerelateerde gebeurtenis die een luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar brengt, of, indien niet gecorrigeerd of ondervangen, in gevaar zou kunnen brengen, en die in het bijzonder een ongeval of een ernstig incident omvat".

Het eerste lid 1, 5° definieert de term "organisatie" door verwijzing naar artikel 2, 8) van verordening (EU) nr. 376/2014 dat er de onderstaande definitie aan geeft : "organisatie: elke organisatie die luchtvaart-producten en/of -diensten levert en/of die personen welke overeenkomstig artikel 4, lid 6, gehouden zijn voorvallen te melden, in dienst heeft of inhuurt of van de diensten van die personen gebruik maakt".

Art. 2.

Artikel 2, eerste lid van het ontwerp van besluit herinnert eraan dat dit ontwerp tot doel heeft verordening (EU) nr. 376/2014 ten uitvoer te brengen.

Zoals artikel 3, § 2 van verordening (EU) nr. 376/2014 toestaat, verruimt artikel 2, tweede lid van dit ontwerp het toepassingsgebied van verordening (EU) nr. 376/2014 naar alle types van luchtvaartuigen, zoals gemotoriseerde ultralichte luchtvaartuigen, historische luchtvaartuigen, paramotoren en drones.

Hoofdstuk II - Bevoegde autoriteit inzake voorvalmeldingen Art. 3.

Artikel 6, § 3 van verordening (EU) nr. 376/2014 verplicht elke lidstaat om één of meer bevoegde autoriteiten aan te wijzen teneinde een mechanisme voor het onafhankelijk verrichten van de verza-meling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de gemelde voorvallen in te stellen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 3, eerste lid van het ontwerp van besluit beantwoordt aan deze verplichting door het DGLV als bevoegde autoriteit aan te duiden.

De Cel voor onderzoek van luchtvaartongevallen en -incidenten, de Belgische autoriteit die verantwoordelijk is voor de veiligheidsonderzoeken, zal toegang krijgen tot de nationale databank.

De luchtvaartinspectie van het DGLV zal geen toegang hebben tot de nationale databank.

Artikel 3, tweede lid van het ontwerp van besluit beantwoordt aan de verplichting van artikel 13, § 6 van de verordening (EU) nr. 376/2014 door het DGLV te belasten met de ontwikkeling van een proces voor het analyseren van de informatie over voorvallen die overeenkomstig artikel 4, lid 6, en artikel 5, leden 2 en 3 van de bovenvermelde verordening, rechtstreeks aan hem zijn gemeld, teneinde na te gaan welke gevaren voor de veiligheid verbonden zijn aan die voorvallen.

Art. 4.

Artikel 4 van het ontwerp van besluit voert artikel 4, § 3 van verordening (EU) nr. 376/2014 uit dat de lidstaten verplicht tot de oprichting van een systeem voor verplichte melding om de verzameling van de informatie betreffende de voorvallen mogelijk te maken.

In België is het de taak van het DGLV om het systeem voor verplichte melding bedoeld in artikel 4 van verordening (EU) nr. 376/2014 op te richten.

Er dient aan te worden herinnerd dat in toepassing van artikel 4, § 1 van verordening (EU) nr. 376/2014 voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, technische voorschriften, onderhoud en herstelling van luchtvaartuigen, luchtvaartnavigatiediensten en -faciliteiten evenals voorvallen in verband met luchtvaartterreinen en gronddiensten die een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kunnen inhouden, verplicht door de verschillende actoren van de luchtvaartwereld moeten worden gemeld.

De Europese Commissie heeft via uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/1018 van de Commissie van 29 juni 2015 tot vaststelling van een lijst waarbij voorvallen in de burgerluchtvaart die verplicht moeten worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad worden ingedeeld in categorieën, een lijst opgesteld met een indeling in categorieën van voorvallen waarnaar moet worden verwezen bij de verplichte melding van voorvallen overeenkomstig artikel 4, eerste lid van de verordening (EU) nr. 376/2014.

Artikel 4, § 6 van verordening (EU) nr. 376/2014 bepaalt de natuurlijke personen die de voorvallen verplicht moeten melden en beschrijft de te volgen procedure voor de melding. Zo moet de persoon die het voorval meldt, zulks doen via het systeem dat is opgezet door de organisatie die de melder in dienst heeft, contracteert of een beroep doet op zijn diensten (in toepassing van artikel 4, § 2) of, bij gebreke daarvan, via het systeem dat is opgezet door de bevoegde nationale autoriteit of het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

Artikel 4, § 6 van verordening (EU) nr. 376/2014 sluit echter niet uit dat een voorval, rechtstreeks aan het DGLV wordt gemeld.

In de praktijk zal, in toepassing van de bepalingen van artikel 4 van verordening (EU) nr. 376/2014 en van artikel 4 van dit ontwerp van besluit, een natuurlijke persoon die onder de bevoegdheid valt van een in België opgerichte organisatie, de volgende verplichting hebben : - of het voorval melden in het systeem voor verplichte melding dat door zijn organisatie is opgezet.

Deze organisatie heeft dan, na kennis te hebben genomen van het voorval, 72 uur om op haar beurt het voorval te melden in het systeem voor verplichte melding dat door het DGLV is opgezet (art.4, § 8 van verordening (EU) nr. 376/2014) ; - of het voorval rechtstreeks melden in het systeem voor verplichte melding dat door het DGLV is opgezet.

De aan het Directoraat-generaal Luchtvaart gemelde voorvallen worden in de nationale ECCAIRS-databank opgeslagen (European Coordination Centre for Aviation Incident Reporting System).

Daarenboven moeten de organisaties ook voorvalmeldingen die zijn afgeleid uit bijzonderheden over voorvallen die zijn verzameld in het kader van het systeem voor verplichte melding in een gegevensbank opslaan.

Bepaalde organisaties zijn wettelijk verplicht om een veiligheidsbeheerssysteem (SMS: Safety Management System) op te richten en te onderhouden. Indien dit het geval is, dient het systeem van melding een onderdeel van het SMS te zijn. Het SMS van de organisatie rapporteert vervolgens alle verplichte voorvalmeldingen aan het DGLV. Artikel 4 van dit ontwerp bepaalt derhalve dat deze melding moet gebeuren door gebruik te maken van de middelen en methodes bepaald door de directeur-generaal van het DGLV. Art. 5.

Artikel 5 van het ontwerp van besluit voert artikel 5, § 2 van verordening (EU) nr. 376/2014 uit dat elke lidstaat verplicht om een systeem voor vrijwillige melding op te zetten teneinde het verzamelen te faciliteren van informatie over de voorvallen.

In België is het de taak van het DGLV om het systeem voor verplichte melding bedoeld in artikel 4 van verordening (EU) nr. 376/2014 op te richten.

Er wordt aan herinnerd dat artikel 5, § 2 van verordening (EU) nr. 376/2014 de lidstaten verplicht om een systeem voor vrijwillige melding op te zetten om het verzamelen van informatie over voorvallen te faciliteren die niet zouden worden verzameld via het systeem van verplichte melding of andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

Artikel 5, § 2 van verordening (EU) nr. 376/2014 bepaalt dat de voorvallen die door niet in artikel 4, § 6 bedoelde personen worden gemeld, via het systeem van vrijwillige melding worden gemeld.

In de praktijk zal, in toepassing van de bepalingen van artikel 5 van verordening (EU) nr. 376/2014 en van artikel 5 van dit ontwerp van besluit, een natuurlijke persoon die onder de bevoegdheid valt van een in België gevestigde organisatie, via het door zijn organisatie opgezette (art. 5, § 1) systeem van vrijwillige melding, het volgende kunnen melden : - bijzonderheden over een voorval dat niet in het systeem van verplichte melding wordt opgenomen; of - andere informatie die hij als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid beschouwt.

In toepassing van artikel 5, § 6 van verordening (EU) nr. 376/2014 zal de organisatie tijdig aan het DGLV de bijzonderheden of informatie die haar werden gemeld en die een feitelijk of potentieel risico kunnen vormen voor de luchtvaartveiligheid, moeten melden.

Daarenboven moeten de organisaties ook voorvalmeldingen die zijn afgeleid uit bijzonderheden over voorvallen die zijn verzameld in het kader van het systeem voor vrijwillige melding in een gegevensbank opslaan.

Bepaalde organisaties zijn wettelijk verplicht om een veiligheidsbeheerssysteem (SMS: Safety Management System) op te richten en te onderhouden. Indien dit het geval is, dient het systeem van melding een onderdeel van het SMS te zijn. Het SMS van de organisatie rapporteert vervolgens alle vrijwillige voorvalmeldingen aan het DGLV. De aan het Directoraat-generaal Luchtvaart gemelde voorvallen worden in de nationale ECCAIRS-databank opgeslagen (European Coordination Centre for Aviation Incident Reporting System). Zowel de verplichte als de vrijwillige voorvalmeldingen worden in deze databank bewaard.

Hoofdstuk III - Vereisten inzake het behandelen van voorvallen Art. 6.

Het DGLV en de organisaties behandelen de voorvalmeldingen overeenkomstig de door verordening (EU) nr. 376/2014 bepaalde voorwaarden en zien in het bijzonder toe op de naleving van de bepalingen van artikel 15 van de Verordening.

Art. 7.

Artikel 13 van verordening (EU) nr. 376/2014 bepaalt dat een in een lidstaat gevestigde organisatie de gemelde voorvallen moet analyseren om de gevaren voor de veiligheid te identificeren. In voorkomend geval moeten er correctieve of preventieve maatregelen worden ingevoerd en de organisatie moet instaan voor het toezicht hierop.

Teneinde te garanderen dat de personen die belast zijn met het analyseren en het opvolgen van de voorvallen over de vereiste kennis beschikken om hun taken tot een goed einde te brengen, bleek het noodzakelijk dat deze personen op passende wijze opgeleid zouden zijn en de nodige luchtvaartkundige kennis zouden bezitten in het raam van hun activiteiten.

De passende opleiding en kennis van de luchtvaart die nodig zijn, zijn in de EU-verordeningen betreffende het luchtvervoer omschreven.

Dit is het voorwerp van artikel 7 van het ontwerp van besluit.

Hoofdstuk IV - Orgaan Just Culture Afdeling I : Oprichting, samenstelling en werking

Art. 8.

Artikel 16, § 12 van verordening (EU) nr. 376/2014 bepaalt dat elke lidstaat een orgaan aanwijst die belast is met het toezicht op de goede uitvoering van de bij dit artikel ingestelde bescherming en in het bijzonder : - erop toeziet dat de lidstaten geen rechtsvervolging instellen betreffende overtredingen/inbreuken die niet met voorbedachten rade of door vergetelheid werden begaan, die ze enkel zouden vernemen ingevolge de melding van een voorval ; - erop toeziet dat de personen die een voorval hebben gemeld op generlei wijze nadeel ondervinden van de organisatie waarvoor de diensten worden geleverd op grond van de gemelde informatie ; - erop toeziet dat de organisaties na eventueel overleg met de personeelsvertegenwoordigers, interne regels opleggen die beschrijven hoe de beginselen van een "cultuur van billijkheid" binnen deze organisatie gewaarborgd zijn en worden toegepast.

Naast het inwinnen en verwerken van de vermeende overtredingen op deze regels, worden aan het orgaan ook nog de onderstaande opdrachten toevertrouwd : - het uitbrengen van advies over de herstelmaatregelen of de sancties die van toepassing zijn op de schendingen van verordening (EU) nr. 376/2014; en - het onderzoek van de interne regels voor de invoering van een cultuur van billijkheid (Just Culture) op verzoek van de organisaties.

In toepassing van deze bepalingen, richt artikel 8, eerste lid van het ontwerp van besluit binnen de FOD Mobiliteit en Vervoer een onafhankelijk orgaan op, genaamd "Orgaan Just Culture".

Art. 9.

Om een snel aantreden van het Orgaan Just Culture te garanderen, bepaalt artikel 9, eerste lid van het ontwerp dat dit orgaan bestaat uit ten minste een personeelslid van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Vanuit de zorg om de onafhankelijkheid van het Orgaan Just Culture te waarborgen, bepaalt het tweede lid dat de personeelsleden van het orgaan, op hun beurt, onafhankelijk zijn van het DGLV of van iedere andere organisatie.

Art. 10.

Het personeel van het Orgaan kan later naargelang van de behoeften worden versterkt.

Artikel 10 bepaalt ook dat het Orgaan voor de noden van zijn opdracht een beroep kan doen op de hulp van externe experten. Er wordt eraan herinnerd dat de benoeming van deze experten enkel overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten kan gebeuren. Afdeling 2 : Procedure voor de behandeling van klachten

Art. 11 tot 14.

Om de melding van de voorvallen aan te moedigen, voorziet artikel 16 van verordening (EU) nr. 376/2014 in een bepaald aantal beschermingen voor de personen die een voorval hebben gemeld in het raam van deze verordening.

Het is aangewezen eraan te herinneren dat in toepassing van artikel 16, § 10 van verordening (EU) nr. 376/2014, de bescherming niet absoluut is. Er kunnen sancties worden genomen, als : - de persoon die het voorval meldde, opzettelijk wangedrag vertoonde ; of - wanneer sprake is van een manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of eigendom of het niveau van de luchtvaartveiligheid ernstig wordt aangetast.

Om deze bescherming te waarborgen, bepaalt artikel 16, § 12, tweede lid van verordening (EU) nr. 376/2014 dat eenieder die omwille van een gemeld voorval zich ten onrechte bestraft voelt, een klacht bij het "Just Culture" orgaan kan indienen.

De artikelen 11 - 14 van het ontwerp van besluit beschrijven de procedure om deze klacht bij het Orgaan in te dienen.

De termijn vermeld in artikel 14 is van orde.

Hoofdstuk V - Bescherming van personeelsleden en zelfstandige dienstverleners Afdeling 1 : Bescherming van werknemers

Art. 15.

Artikel 15, § 1 van het ontwerp van besluit voert een bescherming in tegen ontslag of tegen een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van de persoon die een voorval heeft gemeld, als de feiten niet het gevolg zijn van : - een opzettelijk wangedrag ; of, - wanneer sprake is van een manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of eigendom of het niveau van de luchtvaartveiligheid ernstig wordt aangetast.

Artikel 15, § 2, van het ontwerp voorziet in, naar het voorbeeld van wat er in andere gebieden van het arbeidsrecht gangbaar is, een omkering van de bewijslast in geval van verbreking van de arbeids-overeenkomst of eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden binnen de twaalf maanden volgend op de melding van het voorval. Het komt dan de werkgever toe aan te tonen dat de verbreking of de wijziging die plaatsvond, geen enkel verband heeft met de melding van het voorval in toepassing van verordening (EU) nr. 376/2014.

Artikel 15, § 3, van het ontwerp laat de werknemer wiens arbeidsovereenkomst werd stopgezet of wiens arbeidsvoorwaarden eenzijdig werden gewijzigd, toe om zelf of via een representatieve vakorganisatie, zijn re-integratie in de organisatie te vragen.

De modaliteiten voor deze re-integratie voorzien meer bepaald in de betaling van het gederfde loon tussen de datum van de verbreking of de wijziging van de arbeidsvoorwaarden en de datum van de re-integratie van de werknemer.

Artikel 15, § 4, van het ontwerp bepaalt de gevolgen van een verbreking of wijziging van de arbeidsovereenkomst wanneer de Arbeidsrechtbank, of in voorkomende gevallen de Raad van State, ze als strijdig erkend met de in de eerste paragraaf ingestelde beschermingsregels.

In dit geval zal de werknemer die niet werd gere-integreerd in zijn voormalige functie kunnen kiezen tussen een schadevergoeding gelijk aan ofwel een forfaitair bedrag van zes maanden van zijn brutoloon, ofwel het bedrag van de werkelijk geleden schade, een bedrag dat hij dan moet aantonen. Afdeling 2 : Bescherming van statutaire personeelsleden

Art. 16.

De bepalingen van artikel 15 van dit besluit zijn van toepassing op statutaire personeelsleden van overheidsdiensten, met uitzondering van de schadevergoeding vermeld in geval van niet-re-integratie. Inderdaad is in geval van nietigverklaring van de beslissing door de Raad van State hiervan geen sprake.

Art. 17.

Artikel 17, § 1, van het ontwerp van besluit bepaalt een bescherming van zelfstandige dienstverleners gelijkaardig aan de bescherming voor werknemers of statutaire personeelsleden. Naar aanleiding van het toenemende aantal onafhankelijke werknemers in de luchtvaartsector, blijkt het eveneens nodig om in een bescherming van deze personen te voorzien om de goede werking van het meldingssysteem te waarborgen en zo bij te dragen aan de verbetering van de veiligheid.

Artikel 17, § 2 bepaalt dat een organisatie de overeenkomst tussen hem en een zelfstandige dienstverlener niet kan opzeggen of verbreken omwille van het door hem gemelde voorval.

Artikel 17, § 2, van het ontwerp van besluit voorziet in een omkering van de bewijslast in geval van beëindiging van de overeenkomst tussen de organisatie en de zelfstandige dienstverlener vóór de vervaldag en ten laatste binnen de twaalf maanden volgend op de melding van het voorval. Het komt dan de organisatie toe aan te tonen dat de voortijdige beëindiging van de overeenkomst geen enkel verband heeft met de melding van het voorval in toepassing van verordening (EU) nr. 376/2014.

Artikel 17, § 3, van het ontwerp van besluit bepaalt de gevolgen van een contractbreuk wanneer de rechtbank ze als strijdig erkend met de in de eerste paragraaf ingestelde beschermingsregels.

In dit geval zal de zelfstandige dienstverlener kunnen kiezen tussen de storting van een schadevergoeding gelijk aan ofwel een forfaitair bedrag van 25% van zijn loon voor de duur van de overeenkomst, ofwel het bedrag van de werkelijk geleden schade, een bedrag dat door hem dient te worden aangetoond.

Hoofdstuk VI - Slotbepalingen Art. 18.

Artikel 18 van het ontwerp van besluit voorziet in de opheffing van het koninklijk besluit van 22 april 2005 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart.

Dit besluit zorgde voor de omzetting van de richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart, met als doel bij te dragen tot de verhoging van de luchtverkeersveiligheid door ervoor te zorgen dat voor de veiligheid relevante informatie wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd en verspreid.

Deze richtlijn is ingetrokken door verordening (EU) nr. 376/2014. Het is dus ook aangewezen om het koninklijk besluit van 22 april 2005 op te heffen.

Art. 19.

De minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT

Raad van State afdeling Wetgeving Advies 63.547/4 van 18 juni 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie' Op 22 mei 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische spoorwegen verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 18 juni 2018. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Bernard BLERO en Wanda VOGEL, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Marianne DONY, assessoren, en Charles- Henri VAN HOVE, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Xavier DELGRANGE, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 18 juni 2018.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN Overeenkomstig artikel 6, § 4, 3°, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' moeten de gewestregeringen betrokken worden bij het uitwerken van het onderzochte ontwerp.

Het aan de afdeling Wetgeving bezorgde dossier bevat echter alleen de afschriften van de brieven die aan de onderscheiden gewestregeringen gericht zijn. In die brieven, die de dagtekening van 27 april 2018 dragen, worden de gewestregeringen verzocht om te antwoorden binnen een termijn van zestig dagen, zodat die termijn thans nog niet verstreken is.

De adviesaanvrager dient er bijgevolg op toe te zien dat dit voorafgaand vormvereiste naar behoren vervuld wordt.

ALGEMENE OPMERKING Naar aanleiding van het verzoek om een tabel te bezorgen met het overzicht van de uitvoering van verordening (EU) 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 `inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie' (hierna: verordening 376/2014) en om aan te geven welke bepalingen van het ontwerp inzonderheid uitvoering geven aan artikel 13, lid 6, en aan artikel 21 van die verordening, heeft de gemachtigde van de minister het volgende te kennen gegeven: "S'agissant d'un règlement (et non d'une directive), il n'y a pas de tableau d'exécution. Il n'[y] a pas lieu d'exécuter non plus l'ensemble des articles du règlement puisque les dispositions de ce règlement sont directement applicables en droit belge. Il convient uniquement lorsque cela s'avère nécessaire de désigner l'autorité compétente en Belgique ou d'éventuellement compléter les dispositions lorsque le règlement nous en laisse la possibilité (cf. articles 2 ou 15 et suivants du projet d'arrêté royal).

Concernant l'exécution de l'article 13, § 6, il ne nous apparait pas pertinent de définir la méthode d'analyse dans le cadre d'un arrêté royal. L'article 3 de l'arrêté royal désignant la DGTA comme autorité compétente au sens de l'article 6 du règlement nous apparait suffisant pour couvrir les exigences visées à l'article 13, § 6.

Concernant l'exécution de l'article 21, l'article 32 de la loi du 27 juin 1937 prévoit les sanctions en cas de violation des dispositions d'un règlement européen. Celui-ci constitue donc la mise en oeuvre de l'article 21 du règlement." Het antwoord met betrekking tot de uitvoering van artikel 21 is weliswaar pertinent, maar in verordening 376/2014 wordt een onderscheid gemaakt tussen het aanwijzen van de bevoegde autoriteit die een vereenvoudigd mechanisme moet instellen voor de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de voorvallen (artikel 6, lid 3) enerzijds en het ontwikkelen van een proces voor het analyseren van de informatie over de voorvallen die aan de lidstaat gemeld zijn (artikel 13, lid 6) anderzijds.

Artikel 3 van het ontwerp volstaat bijgevolg niet om uitvoering te geven aan artikel 13, lid 6, van verordening 376/2014. Er dient op toegezien te worden dat die bepaling uitgevoerd wordt.

ONDERZOEK VAN HET ONTWERP DISPOSITIEF Artikel 1 Aangezien verordening 376/2014 rechtstreeks toepasselijk is, behoort, anders dan in artikel 1, tweede lid, van het ontworpen besluit het geval is, niet bepaald te worden dat "alle andere definities van de verordening (EU) nr. 376/2014 [bovendien] van toepassing [zijn] op dit besluit".

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 2, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 4 1. In de bespreking van artikel 4 wordt uiteengezet dat het voorval, met toepassing van artikel 4 van verordening 376/2014, gemeld moet worden hetzij via het systeem voor verplichte melding dat door de organisatie opgezet is, hetzij rechtstreeks aan het DGLV. Het dispositief van artikel 4 van het ontwerp maakt geen melding van die keuzemogelijkheid. Volgens de gemachtigde van de minister strekken de artikelen 4 en 5 er louter toe "de désigner l'autorité compétente au niveau belge c'est-à-dire la DGTA. La possibilité de notification soit à l'organisation à laquelle la personne rapportant l'évènement appartient soit à l'autorité compétente est déjà prévue par l'article 4, § 6 du règlement. Il n'y a donc pas lieu de répéter en droit national les dispositions d'un règlement européen directement applicable." Er zou evenwel in het dispositief gepreciseerd moeten worden dat de voorvallen aan het DGLV gemeld moeten worden wanneer het niet mogelijk is om ze aan de organisatie te melden. In artikel 4, lid 6, van verordening 376/2014 wordt immers bepaald dat de voorvallen "bij gebreke daarvan" gemeld worden "via het systeem dat overeenkomstig lid 3 (...) opgezet [is]". 2. Bij artikel 4 wordt aan de directeur-generaal van het DGLV een verordeningsbevoegdheid toegekend. Zoals de afdeling Wetgeving herhaaldelijk opgemerkt heeft, (1) zou de overdracht van een verordeningsbevoegdheid aan een overheid die niet politiek verantwoordelijk is hoe dan ook slechts aanvaard mogen worden op voorwaarde dat de politiek verantwoordelijke overheid voorafgaandelijk haar goedkeuring hecht aan de betreffende verordeningen. 3. Dezelfde opmerkingen gelden mutatis mutandis voor artikel 5. Artikel 6 De Koning is niet bevoegd om te bepalen dat een verordening van de Europese Unie van toepassing is.

Artikel 6 moet weggelaten worden.

Artikelen 8 en 9 1. Het "Orgaan Just Culture" wordt opgericht binnen de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer maar is een "onafhankelijk orgaan" (artikel 8, eerste lid) dat onder andere "functioneel onafhankelijk" is van het DGLV, dat een directoraat-generaal van die federale overheidsdienst is (artikel 8, tweede lid).Hoewel in artikel 9, tweede lid, bepaald wordt dat de leden van dat orgaan, die personeelsleden zijn van de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, "geen contractuele of geen enkele andere verbintenis met het DGLV [mogen] hebben", wordt die functionele onafhankelijkheid in het ontwerp niet gewaarborgd. (2) 2. Het "Orgaan Just Culture" is het verantwoordelijk orgaan waarvan sprake is in artikel 16, lid 12, van verordening 376/2014.Volgens artikel 9, eerste lid, is het mogelijk dat het uit één enkel personeelslid van de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer bestaat. Uit de artikelen 4, 1°, en 5, § 2, van het ontwerp van koninklijk besluit `houdende oprichting van een "Just Culture" platform' waarover vandaag advies 63.548/4 uitgebracht is, vloeit inzonderheid voort dat dit orgaan uit slechts één enkel lid zal bestaan. De steller van het ontwerp dient zich ervan vergewissen dat de vereisten van verordening 376/2014 aldus vervuld zijn.

Artikel 10 In het verslag aan de Koning staat het volgende: "Het personeel van het Orgaan kan later naargelang van de behoeften worden versterkt. Artikel 10 bepaalt ook dat het Orgaan voor de noden van zijn opdracht een beroep kan doen op de hulp van externe experten." Het spreekt vanzelf dat de deskundigen op wier medewerking het orgaan "naar eigen keuze" een beroep kan doen slechts aangewezen zullen kunnen worden met eerbiediging van de wet van 17 juni 2016 `inzake overheidsopdrachten'.

Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 13 van het ontwerp.

Artikelen 12, 14 en 15 In de artikelen 12, 14, eerste lid, en 15, § 3, tweede lid, worden respectievelijk de begrippen "werkdagen", "kalenderdagen" en "dagen" gebezigd.

De steller van het ontwerp dient een meer eenvormige terminologie te gebruiken. Als hij kiest voor het begrip "werkdagen", moet hij daarvan een definitie geven.

Artikel 14 Op de vraag om te preciseren wat er gebeurt ingeval de termijn van 45 dagen overschreden wordt, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord: "Nous n'avons pas envisagé que l'Organe puisse rendre son avis dans un délai supérieur à 45 ou 90 jours (en cas de prorogation). Lors de la rédaction de l'arrêté royal, nous avons, en effet, suppos[é] que ce délai était impératif pour l'Organe sans qu'aucune sanction ne soit prévue." Met het oog op de goede uitvoering van verordening 376/2014 dient in het verslag aan de Koning verduidelijkt te worden dat het om een termijn van orde gaat.

Artikel 15 De bepaling voorziet niet in een regeling van de bescherming van de personen die in artikel 16, lid 12, tweede alinea, van verordening 376/2014 vermeld worden.

Ze dient op dat punt aangevuld te worden.

Artikel 16 Op de vraag of de steller van het ontwerp, door het opnemen van die bepaling, niet over het hoofd gezien heeft dat het statutair personeelslid bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring kan instellen tegen zijn ontslag, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord: "Les dispositions relatives au recours du personnel statutaire ne nous semblent pas faire obstacle à un recours en annulation devant le Conseil d'Etat. En effet, au lieu de porter son recours devant le Tribunal du travail comme un travailleur salarié, le membre du personnel statutaire portera son recours devant le Conseil d'Etat. Une demande d'indemnisation pouvant également être formée conjointement à un recours en annulation, la détermination du montant de l'indemnisation nous paraît cohérente. Elle permet, en outre, d'assurer une indemnisation équivalente entre les membres du personnel salariés et les membres du personnel statutaire d'une même organisation, en l'occurrence, Belgocontrol." De vergoeding waarvan in het tweede lid sprake is, is die waarin artikel 15, § 4, voorziet als het om contractuele personeelsleden gaat. Ze is verschuldigd ingeval het personeelslid niet opnieuw opgenomen wordt of zijn functie niet opnieuw kan uitoefenen, hoewel het ontslag of de wijziging van de arbeidsvoorwaarden in strijd bevonden is met artikel 15, § 1. Als de Raad van State van oordeel is dat het ontslag of de wijziging van de arbeidsvoorwaarden strijdig is met artikel 15, § 1, van het ontworpen besluit, spreekt hij de nietigverklaring ervan uit en is de kwestie van het niet opnieuw opnemen niet aan de orde.

Artikel 16, tweede lid, moet bijgevolg weggelaten worden.

Artikel 19 Het is de afdeling Wetgeving niet duidelijk hoe het DGLV met terugwerkende kracht de bevoegdheden zou kunnen uitoefenen waarnaar verwezen wordt in de artikelen 4, 5 en 6, lid 3, van verordening 376/2014. Het eerste lid moet vervallen.

Het tweede lid is overbodig, aangezien besluiten zonder meer in werking treden de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Dat lid moet vervallen.

DE GRIFFIER Charles-Henri VAN HOVE DE VOORZITTER Martine BAGUET _______ Nota's (1) Zie bijvoorbeeld, met betrekking tot een verordeningsbevoegdheid die toegekend is aan een leidend personeelslid van het DGLV, advies 50.217/4, dat op 21 september 2011 gegeven is over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 2 december 2011 `betreffende de kritieke infrastructuren in de deelsector van het luchtvervoer', BS 27 december 2011, 80.663 e.v., http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/50217.pdf. (2) Zie in die zin advies 27.937/4, dat op 29 juni 1998 gegeven is over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 9 december 1998 `tot regeling van het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart', in verband met een "autonome cel" die bij het ministerie van Verkeer opgericht is, http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/27937.pdf.

9 AUGUSTUS 2020. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart, artikel 5, § 2 gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001 ;

Gelet op de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie, artikel 3, paragraaf 2, artikel 6, paragraaf 3, artikel 16, paragrafen 8 en 12 ;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 2005 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart ;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 22 maart 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 9 mei 2018 ;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn ;

Gelet op advies nr. 63.547/4 van de Raad van State, gegeven op 18 juni 2018 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 ;

Overwegende de ingebrekestelling van de Europese Commissie nr. 2020/2023 van 14 mei 2020 met betrekking tot de "onjuiste tenuitvoerlegging door België van Verordening (EU) 376/2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart" en het feit dat België tot 14 september 2020 de tijd heeft om te voldoen aan de vereisten van de Europese Commissie in het kader van de in artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde inbreukprocedure;

Op de voordracht van de Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° verordening (EU) nr.376/2014: de verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie ; 2° voorval: een voorval zoals bepaald in artikel 2, 7) van de verordening (EU) nr.376/2014 ; 3° DGLV: het Directoraat-generaal Luchtvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer ;4° directeur-generaal: de directeur-generaal van het DGLV ;5° organisatie: een organisatie zoals bepaald in artikel 2, 8) van de verordening (EU) nr.376/2014.

Art. 2.Dit besluit voert de verordening (EU) nr. 376/2014 uit.

De verordening (EU) nr. 376/2014 is tevens van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen bedoeld in bijlage I bij de verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad. HOOFDSTUK II - Bevoegde autoriteit inzake voorvalmeldingen

Art. 3.Het DGLV wordt aangeduid als bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 6, paragraaf 3 van de verordening (EU) nr. 376/2014.

Het DGLV is belast met de ontwikkeling van het proces voor de analyse van de informatie over voorvallen zoals bedoeld in artikel 13, paragraaf 6 van de verordening (EU) nr. 376/2014.

Art. 4.Bij het ontbreken van een melding aan de organisatie die de melder in dienst heeft, contracteert of een beroep doet op zijn diensten, gebeurt de verplichte melding bedoeld in artikel 4 van de verordening (EU) nr. 376/2014 bij het DGLV door gebruik te maken van de middelen en methodes bepaald door de directeur-generaal.

Art. 5.Bij het ontbreken van een melding aan de organisatie die de melder in dienst heeft, contracteert of een beroep doet op zijn diensten, gebeurt de vrijwillige melding bedoeld in artikel 5 van de verordening (EU) nr. 376/2014 bij het DGLV door gebruik te maken van de middelen en methodes bepaald door de directeur-generaal. HOOFDSTUK III - Vereisten inzake het behandelen van voorvallen

Art. 6.Het DGLV en de organisaties behandelen de voorvalmeldingen overeenkomstig de door verordening (EU) nr. 376/2014 bepaalde voorwaarden en zien in het bijzonder toe op de naleving van de bepalingen van artikel 15 van verordening (EU) nr. 376/2014.

Art. 7.Elke organisatie ziet erop toe dat de met haar verbonden persoon of personen belast met het analyseren en opvolgen van voorvallen in toepassing van artikel 13 van de verordening (EU) nr. 376/2014 op passende wijze opgeleid zijn en de nodige luchtvaartkundige kennis bezitten voor het analyseren en opvolgen van deze voorvallen binnen het werkterrein van de verbonden persoon of personen.

Het DGLV ziet erop toe dat zijn personeelslid of personeelsleden belast met het analyseren en opvolgen van voorvallen in toepassing van artikel 13 van de verordening (EU) nr. 376/2014 op passende wijze opgeleid zijn en de nodige luchtvaartkundige kennis bezitten voor het analyseren en opvolgen van deze voorvallen. HOOFDSTUK IV - Orgaan Just Culture Afdeling 1 - Oprichting, samenstelling en werking

Art. 8.In uitvoering van artikel 16, paragraaf 12 van de verordening (EU) nr. 376/2014, wordt binnen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer een onafhankelijk orgaan genaamd "Orgaan Just Culture" opgericht, hierna te noemen "het Orgaan".

Het Orgaan is functioneel onafhankelijk van het DGLV en van elke andere partij of organisatie waarvan de belangen strijdig zouden kunnen zijn met de opdracht die het Orgaan is toevertrouwd.

Art. 9.Het Orgaan bestaat uit tenminste een personeelslid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

De personeelsleden bedoeld in het eerste lid mogen van zodra zij in dienst treden bij het Orgaan geen contractuele of geen enkele andere verbintenis met het DGLV of met een organisatie hebben.

Art. 10.In het kader van de uitoefening van zijn opdracht kan het Orgaan beroep doen op deskundigen naar keuze binnen om het even welk aan zijn opdracht gerelateerd vakgebied. Afdeling 2 - Procedure voor de behandeling van klachten

Art. 11.In toepassing van artikel 16, § 12, tweede lid van verordening (EU) nr. 376/2014, kan eenieder een inbreuk op de in artikel 16 van de verordening(EU) nr. 376/2014 vastgestelde regels aan het Orgaan melden binnen de zes maanden vanaf de datum van de vermeende inbreuk, door middel van een klacht overeenkomstig de voorwaarden die het Orgaan heeft bepaald.

Op straffe van niet ontvankelijkheid, bevat de aanvraag tenminste : 1° de datum van de klacht ;2° de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de klager ;3° de naam en desgevallend het beroepsadres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de klacht wordt ingesteld ;4° het onderwerp en de uiteenzetting van de middelen van de klacht, alsook de datum van de inbreuk die het voorwerp van de klacht uitmaakt ;5° elk bewijsmiddel ter staving van het feit dat het voorval overeenkomstig de bepalingen van de verordening (EU) nr.376/2014 werd gemeld.

Art. 12.Binnen 15 kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de klacht, neemt het Orgaan een besluit over de ontvankelijkheid van de klacht.

Indien het Orgaan besluit dat de klacht ontvankelijk is, informeert het binnen een termijn van 10 kalenderdagen : 1° de klager ;2° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de klacht wordt ingesteld.

Art. 13.Het Orgaan voert een onderzoek naar de gegrondheid van de klacht uit, onder meer door rekening te houden met, in voorkomend geval, interne bedrijfsregels die in toepassing van artikel 16, § 11, eerste lid van de verordening (EU) nr. 376/2014 zijn aangenomen.

Tijdens dit onderzoek, kan het Orgaan, op eigen initiatief of op verzoek van een partij : 1° het advies inwinnen van een deskundige over enig onderwerp dat verband houdt met de klacht ;en/of 2° de partijen gezamenlijk of afzonderlijk horen. Iedere partij die door het Orgaan wordt opgeroepen voor een hoorzitting heeft hierbij het recht zich te laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Verzoeken om uitstel van de hoorzitting worden enkel aanvaard in gevallen van overmacht.

Indien een partij door het Orgaan werd opgeroepen voor een hoorzitting, hebben haar weigering of haar afwezigheid, geen invloed op de geldigheid van het advies uitgebracht door het Orgaan.

Tijdens deze uitwisselingen, moet het Orgaan zorgen voor de vertrouwelijkheid van de informatie die hem door één van de partijen wordt meegedeeld.

Art. 14.Uiterlijk vijfenveertig kalenderdagen na ontvangst van de klacht, brengt het Orgaan een met redenen omkleed advies uit, dat schriftelijk ter kennis wordt gebracht aan de partijen.

De in het eerste lid vermelde termijn kan eenmalig met eenzelfde periode worden verlengd op voorwaarde dat de partijen omtrent de verlenging worden geïnformeerd voor het verstrijken van de voornoemde termijn. De verlenging dient te worden gemotiveerd omwille van de complexiteit van het dossier. HOOFDSTUK V - Bescherming van personeelsleden en zelfstandige dienstverleners Afdeling 1: - Bescherming van werknemers

Art. 15.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 16, paragrafen 9 en 11 van de verordening (EU) nr. 376/2014, mag de werkgever die een werknemer tewerkstelt die melding heeft gemaakt van een voorval in toepassing van de verordening (EU) nr. 376/2014, de arbeidsovereenkomst niet beëindigen, noch de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigen, behalve in het artikel 16, paragraaf 10 van de bovenvermelde verordening bepaalde gevallen of om redenen die vreemd zijn aan die melding. § 2. De bewijslast van de in paragraaf 1 bedoelde redenen berust bij de werkgever, wanneer de werknemer wordt ontslagen of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig worden gewijzigd binnen twaalf maanden volgend op de melding van het voorval. § 3. Wanneer de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt of de arbeidsvoorwaarden eenzijdig wijzigt in strijd met de bepalingen van paragraaf 1, kan de werknemer, of de werknemersorganisatie waarbij hij is aangesloten, verzoeken hem opnieuw in de organisatie op te nemen onder de voorwaarden die bestonden vóór de melding van het voorval.

Dit verzoek moet met een aangetekende brief gebeuren binnen dertig kalenderdagen volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging of van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. De werkgever moet zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de brief over het verzoek uitspreken.

De werkgever die de werknemer opnieuw in de organisatie opneemt of hem zijn functie onder de voorwaarden die bestonden vóór de melding van het voorval teruggeeft, moet het wegens ontslag of eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden gederfde loon betalen alsmede de werkgevers- en werknemersbijdragen op dat loon storten. § 4. Wanneer de werknemer na het in paragraaf 3, eerste lid, bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen of zijn functie niet onder de voorwaarden die vóór de melding van het voorval golden, kan uitoefenen, en de rechter geoordeeld heeft dat het ontslag of de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden indruist tegen de bepalingen van paragraaf 1, moet de werkgever aan de werknemer een vergoeding betalen.

Deze vergoeding bedraagt, naar keuze van de werknemer, hetzij een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het brutoloon voor zes maanden, hetzij de werkelijk door de werknemer geleden schade; in laatstgenoemd geval moet de werknemer de omvang van de geleden schade bewijzen. Afdeling 2 - Bescherming van statutaire personeelsleden

Art. 16.De bepalingen van artikel 15 van dit besluit zijn van toepassing op statutaire personeelsleden van overheidsdiensten. Afdeling 3 - Bescherming van zelfstandige dienstverleners

Art. 17.§ 1. De organisatie die een natuurlijke persoon als zelfstandige dienstverlener in dienst heeft, die melding heeft gemaakt van een voorval in toepassing van de verordening nr. 376/2014, mag de overeenkomst tussen de organisatie en de zelfstandige dienstverlener niet opzeggen of verbreken, behalve in het artikel 16, § 10 van de bovenvermelde verordening bepaalde gevallen of om redenen die vreemd zijn aan die melding. § 2. De bewijslast van de in paragraaf 1 bedoelde redenen berust bij de organisatie, indien de overeenkomst met de zelfstandige dienstverlener wordt opgezegd vóór de afloop van de termijn en ten laatste binnen twaalf maanden volgend op de melding van het voorval. § 3. Wanneer de rechter heeft geoordeeld dat de door de organisatie uitgevoerde contractbreuk strijdig is met de bepalingen van paragraaf 1, betaalt de organisatie een vergoeding aan de zelfstandige dienstverlener.

Deze vergoeding bedraagt, naargelang de keuze van de zelfstandige dienstverlener, hetzij een forfaitair bedrag dat overeenstemt met 25% van het loon van zijn prestaties voor de duur van de overeenkomst, hetzij de werkelijk door de zelfstandige dienstverlener geleden schade. In laatstgenoemd geval moet de zelfstandige de omvang van de geleden schade bewijzen. HOOFDSTUK VI - Slotbepalingen

Art. 18.Het koninklijk besluit van 22 april 2005 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart wordt opgeheven.

Art. 19.De Minister bevoegd voor de luchtvaart is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 augustus 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Fr. BELLOT

^