Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 januari 2004
gepubliceerd op 15 januari 2004

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2004200021
pub.
15/01/2004
prom.
09/01/2004
ELI
eli/besluit/2004/01/09/2004200021/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, inzonderheid de artikelen 2, § 1, 3o, tweede lid, en, 7o, 2, § 2, 4, 7, tweede lid, 7nonies en 7decies ;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 december 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 18 december 2003;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de gewijzigde wet inzake de dienstencheques, wijzigingen afgesproken bij de begrotingsopmaak 2004 en opgenomen in de programmawet, in werking treedt op 1 januari 2004; dat er tussen de stemming van deze wet en de inwerkingtreding ervan slechts enkele werkdagen liggen; dat op de werkgelegenheidsconferentie met de Gewesten en Gemeenschappen werd overeengekomen dat vanaf de begroting 2004 de financiering van de dienstencheques voor thuishulp van huishoudelijke aard louter federaal zou gebeuren; en dat daaruit voortvloeiend ook de erkenningen zouden gebeuren door de federale overheid; dat om deze afspraken te concretiseren en om de aanpassingen aan de wet uit te voeren, het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques op verschillende punten dient aangepast vóór 1 januari 2004, teneinde te vermijden dat er een tijdelijke breuk zou ontstaan in de werking van het stelsel van de dienstencheques, wat voor het vertrouwen in het stelsel noodlottig zou zijn;

Gelet op advies 36.330/1 van de Raad van State, gegeven op 29 december 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o 2o wordt vervangen als volgt : "2o thuishulp van huishoudelijke aard : activiteiten ten gunste van particulieren die bestaan uit : a) activiteiten verricht ten huize van de gebruiker : schoonmaken van de woning met inbegrip van de ramen, wassen en strijken, kleine occasionele naaiwerken, bereiden van maaltijden; b) activiteiten verricht buiten het huis van de gebruiker : boodschappendienst, mindermobielencentrale voor bejaarden en strijken;" 2o in 4o worden de woorden "artikel 2, 1e lid, 2o" vervangen door de woorden "artikel 2, § 1, 2o". 3o 5o wordt vervangen als volgt : "5o de erkende onderneming : de onderneming die de in artikel 2, § 1, 3o van de wet bedoelde buurtwerken of -diensten levert, die hiertoe erkend is en die daarbij de gebruiker de kwaliteit en de veiligheid garandeert van deze diensten; 4o 6o wordt vervangen als volgt : « 6o tegemoetkoming : de tegemoetkoming van de federale staat in de kostprijs van de dienstencheque. » 5o 7o wordt opgeheven.

Art. 2.In artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 2, 6o" vervangen door de woorden "artikel 2, § 1, 6o".

Art. 3.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : « Art. 2bis . Voor de toepassing van artikel 2, § 1, 7o van de wet moet worden verstaan onder : 1o werkloosheidsuitkering : de werkloosheids- of wachtuitkering bedoeld in artikel 100, de uitkering voor uren van tijdelijke werkloosheid bedoeld in artikel 106 en 107 en de inkomensgarantie-uitkering bedoeld in artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; 2o leefloon : het leefloon zoals bedoeld in de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; 3o financiële sociale hulp : de financiële hulp bedoeld in artikel 60, § 3 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 4o tijdens zijn tewerkstelling : elke kalendermaand tijdens dewelke de werknemer één of meerdere arbeidsprestaties verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst dienstencheques.

Zolang in een bepaalde kalendermaand niet kan uitgemaakt worden of de werknemer een uitkering zoals bedoeld in het eerste lid, 1o, 2o of 3o zal genieten, behoort hij tot de werknemerscategorie A of B naargelang de categorie waartoe hij behoorde in de daaraan voorafgaande maand. »

Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK IIbis. - Erkenning

Art. 2ter.§ 1. Krachtens artikel 2, § 2, zesde lid van de wet, wordt bij het Hoofdbestuur van de RVA, Keizerslaan 7, 1000 Brussel, een adviescommissie erkenningen opgericht, hierna "de Commissie" genoemd, die advies moet verstrekken betreffende de toekenning, de opschorting of de intrekking van de erkenning van de ondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 5o, van de wet. § 2. De Commissie is samengesteld als volgt : 1o een voorzitter als vertegenwoordiger van de Minister van Werk en een plaatsvervanger; 2o drie werkende leden en drie plaatsvervangende leden die zijn voorgedragen door de meest representatieve werknemersorganisaties; 3o drie werkende leden en drie plaatsvervangende leden die zijn voorgedragen door de meest representatieve werkgeversorganisaties; 4o een werkend lid en een plaatsvervangend lid als vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening; 5o een werkend lid en een plaatsvervangend lid als vertegenwoordiger van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt - Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. § 3. De Minister van Werk, of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanduidt, benoemt de Commissieleden en waakt erover dat maximum twee derden van de leden van hetzelfde geslacht zijn.

Het mandaat van de leden geldt voor een hernieuwbare duur van vier jaar die een einde neemt : 1o in geval van ontslag; 2o wanneer de mandaterende instantie die een lid heeft voorgedragen om zijn vervanging verzoekt; 3o wanneer een lid niet langer de hoedanigheid heeft die zijn mandaat rechtvaardigde.

Het lid dat afstand doet van zijn mandaat vóór de geplande einddatum, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger, die het mandaat voleindigt.

In dat geval wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen. § 4. Om op geldige wijze een advies te kunnen uitbrengen moeten aanwezig zijn : 1o de voorzitter of zijn plaatsvervanger; 2o een lid dat de werknemers vertegenwoordigt of zijn plaatsvervanger; 3o een lid dat de werkgevers vertegenwoordigt of zijn plaatsvervanger; 4o een lid dat de RVA vertegenwoordigt of een lid dat de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt vertegenwoordigt of hun plaatsvervanger. § 5. De RVA staat in voor het secretariaat van de Commissie. § 6. De Commissie bepaalt haar huishoudelijk reglement dat ter goedkeuring aan de Minister van Werk wordt voorgelegd.

Art. 2quater.§ 1. Na advies van de Commissie kan de Minister van Werk overgaan tot de erkenning van een onderneming die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet. § 2. Voor de toepassing van artikel 2, § 2, eerste lid, a, van de wet moet worden verstaan onder sui generis afdeling, opgericht binnen een onderneming die reeds een andere activiteit heeft en die wil toetreden tot het stelsel van de dienstencheques, een afdeling met de volgende kenmerken : 1o er is een specifieke verantwoordelijke aangeduid voor de afdeling; 2o de afdeling engageert zich om herkenbaar te zijn door haar erkenning als erkende onderneming en de publiciteit daaromtrent; 3o de dienstencheque-activiteiten zullen apart geregistreerd worden, inzonderheid ten behoeve van de sociale overlegstructuren in de onderneming en de sociale inspectie. § 3. Het geven van voorrang door de onderneming aan werknemers van categorie A voor het bekomen van een voltijdse betrekking of van een andere, al dan niet bijkomende, deeltijdse betrekking zoals bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, c, van de wet dient te gebeuren overeenkomstig de volgende modaliteiten : 1o de werknemer van categorie A moet op het ogenblik dat hij zijn arbeidsovereenkomst dienstencheques ondertekent bij zijn werkgever schriftelijk een aanvraag indienen tot het bekomen van bijkomende arbeidsuren zodat hij zo vlug als mogelijk een voltijdse dienstbetrekking kan verkrijgen. Deze aanvraag wordt geacht deel uit te maken van de arbeidsovereenkomst. 2o de werkgever moet de werknemer van categorie A schriftelijk elke vacante voltijdse of deeltijdse dienstbetrekking prioritair aanbieden die dezelfde of een gelijkaardige functie betreft als die welke de werknemer reeds uitoefent, waarvoor hij de vereiste kwalificaties bezit en waarvoor hij in het kader van de arbeidsorganisatie in de onderneming in aanmerking kan komen. Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wordt rekening gehouden met de inkomsten van alle lopende arbeidsovereenkomsten bij dezelfde werkgever. § 4. De bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2, § 2, tweede lid van de wet zijn de volgende : 1o de onderneming verbindt zich ertoe geen werken of diensten die worden gefinancierd met dienstencheques in onderaanneming te laten uitvoeren door een andere onderneming of instelling; 2o de onderneming verbindt zich ertoe geen werknemers en klanten direct of indirect te discrimineren zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding; 3o de onderneming verbindt zich tot de organisatie van een werkomgeving met billijke arbeidsvoorwaarden, -situaties, -invulling en -verhoudingen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomsten en de reglementeringen die van toepassing zijn; 4o de onderneming verbindt zich ertoe geen prestaties te laten verrichten in een omgeving met onaanvaardbare risico's of gevaren voor de werknemers of in een omgeving waar de werknemers het slachtoffer zouden kunnen zijn van misbruiken of discriminatoire praktijken.

Art. 2quinquies.De erkenning wordt toegekend voor onbepaalde duur.

Art. 2sexies.§ 1. De onderneming richt haar aanvraag tot erkenning tot het Secretariaat van de Commissie, hierna "het Secretariaat" genoemd.

De aanvraag waarvan het model bij het Secretariaat beschikbaar is, bevat een dossier dat bestaat uit : 1o het uniek ondernemingsnummer, de identiteit/sociale benaming en de verblijfplaats/maatschappelijke zetel; 2o desgevallend de meest recente versie van haar statuten; 3o een verklaring op erewoord die aangeeft dat de onderneming zich verbindt de erkenningsvoorwaarden die vermeld zijn in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet na te leven; 4o indien het gaat om een onderneming in oprichting, het financieel plan; 5o wanneer de aanvraag betrekking heeft op een afdeling sui generis bedoeld in artikel 2quater, § 2, bovendien de identiteit en de volledige persoonlijke gegevens van de specifieke verantwoordelijke van de afdeling.

Het Secretariaat bevestigt onverwijld de ontvangst van de aanvraag.

Indien de aanvraag of het dossier onvolledig is, deelt het Secretariaat dit in dezelfde brief aan de onderneming mee.

Indien de onderneming haar aanvraag of dossier niet vervolledigt binnen de maand die volgt op de verzending van voornoemde brief, stuurt het Secretariaat de onderneming bij aangetekend schrijven een herinnering met een overzicht van de ontbrekende stukken. Indien het de ontbrekende stukken niet ontvangen heeft binnen de maand die volgt op de verzending van deze herinnering, wordt de aanvraag als onbestaande beschouwd. § 2. Zodra het Secretariaat over een volledig dossier beschikt, verzendt het dit ter advies aan de Commissie. § 3. Binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het dossier, verstrekt de Commissie een advies. Vervolgens bezorgt het Secretariaat dit advies aan de Minister van Werk, die een beslissing neemt.

Bij ontstentenis van een advies binnen de termijn vermeld in het vorig lid, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat het dossier aan de Minister van Werk, die een beslissing neemt.

De Minister van Werk neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van twee maanden die volgt op de ontvangst van het dossier.

Bij ontstentenis van een beslissing vanwege de Minister van Werk binnen de voornoemde termijn, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.

Het Secretariaat geeft kennis van de beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning aan de vragende onderneming. Het Secretariaat bezorgt de Commissie eveneens een afschrift van de beslissing.

Voor toepassing van deze paragraaf wordt onder de Minister van Werk verstaan de Minister van Werk of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanduidt.

Art. 2septies.§ 1. Na advies van de Commissie kan de Minister van Werk overgaan tot de schorsing van de erkenning van een onderneming die niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet. § 2. Het Secretariaat brengt, op basis van de informatie bedoeld in artikel 10, § 1, laatste lid, de Minister van Werk en de Commissie op de hoogte van het feit dat een erkende onderneming niet langer voldoet aan één of meerdere voorwaarden bedoeld in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet.

Binnen een termijn van twee maanden vanaf deze mededeling, verstrekt de Commissie een advies aan de Minister van Werk die een beslissing neemt.

Bij ontstentenis van een advies binnen de termijn vermeld in het vorig lid, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat het dossier aan de Minister van Werk, die een beslissing neemt.

Het Secretariaat geeft kennis van de beslissing van de Minister van Werk aan de betrokken onderneming. Het Secretariaat bezorgt de Commissie eveneens een afschrift van die beslissing. § 3. De Minister van Werk kan de erkenning voor een duur van zes maanden schorsen.

De Minister van Werk kan de schorsing opheffen, na spoedadvies van de Commissie, wanneer de onderneming het bewijs levert van de naleving van alle voorwaarden waarin is voorzien in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet.

In afwijking van het eerste lid, blijft de schorsing gelden tot op de datum waarop de in artikel 2octies, § 1, 1o bedoelde beslissing wordt genomen tegen de onderneming die aan het eind van de schorsingsperiode nog steeds niet het bewijs heeft geleverd van de naleving van alle voorwaarden waarin is voorzien in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet. § 4. Voor toepassing van dit artikel wordt onder de Minister van Werk verstaan de Minister van Werk of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanduidt.

Art. 2octies.§ 1. Na advies van de Commissie kan de Minister van Werk overgaan tot de intrekking van de erkenning van een onderneming die niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet, in een van de volgende gevallen : 1o wanneer de onderneming aan het eind van de schorsingsperiode van de erkenning nog steeds niet voldoet aan alle voorwaarden waarin is voorzien in artikel 2, § 2, eerste, tweede en derde lid, van de wet; 2o in geval van herhaling; 3o wanneer de tekortkoming van de onderneming een zodanige vorm heeft aangenomen dat ernstig mag worden getwijfeld aan de goede trouw van de onderneming. § 2. Het Secretariaat deelt de Minister van Werk en de Commissie mee wanneer één van de gevallen waarin is voorzien in § 1 zich voordoet.

Binnen een termijn van twee maanden vanaf deze mededeling, verstrekt de Commissie een advies aan de Minister van Werk, die een beslissing neemt.

Bij ontstentenis van een advies binnen de termijn vermeld in het vorig lid, is dit advies niet langer vereist en bezorgt het Secretariaat het dossier aan de Minister van Werk, die een beslissing neemt.

Het Secretariaat geeft kennis van de beslissing van de Minister van Werk aan de betrokken onderneming. Het Secretariaat bezorgt de Commissie eveneens een afschrift van die beslissing. § 3. Voor toepassing van dit artikel wordt onder de Minister van Werk verstaan de Minister van Werk of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanduidt.

Art. 5.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.Het uitgiftebedrijf stuurt de dienstencheque naar de gebruiker binnen de 5 werkdagen die op de ontvangst van het bedrag bedoeld in artikel 3 volgen.

Minstens tweemaal per maand en door middel van een geïnformatiseerde overzichtslijst, licht het uitgiftebedrijf de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in over het aantal aan de gebruikers toegestuurde dienstencheques, opgesplitst volgens het Gewest waar de gebruiker gedomicilieerd is.

De Minister van Werk kan, op basis van de evolutie van het aantal bestelde dienstencheques en van het aantal aan de erkende ondernemingen terugbetaalde dienstencheques, beperkingen opleggen aan het uitgiftebedrijf inzake de uitgifte van dienstencheques. »

Art. 6.Artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Binnen de 15 werkdagen na de ontvangst van de in artikel 4 vermelde overzichtslijst betaalt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zijn voorschot. »

Art. 7.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de woorden "die daarvoor in dienst genomen zijn en die tenminste halftijds tewerkgesteld worden met een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten" vervangen door de woorden "die overeenkomstig de bepalingen van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten tewerkgesteld zijn".

Art. 8.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in het eerste lid worden de woorden "verschillende tegemoetkomingen die voorgeschoten werden" vervangen door de woorden "tegemoetkoming die voorgeschoten werd". 2o het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het bedrag van deze tegemoetkoming is gelijk aan 13,27 EUR per dienstencheque. ». 3o het derde lid wordt vervangen als volgt : « Teneinde de afrekening van de voorschotten bedoeld in artikel 5, mogelijk te maken, licht het uitgiftebedrijf minstens tweemaal per maand de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in over het aantal gevalideerde en aan de erkende onderneming terugbetaalde dienstencheques en dat door middel van een geïnformatiseerde overzichtslijst opgesplitst volgens het Gewest waar de gebruiker gedomicilieerd is. ».

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK IIIbis . - Loon- en arbeidsvoorwaarden Art. 9bis . Dit hoofdstuk is van toepassing op de werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst dienstencheques en vallend onder het paritair subcomité opgericht op basis van artikel 27 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers en op hun werkgever.

Art. 9ter . De wekelijkse grens van de arbeidsduur in de zin van artikel 19 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt vastgesteld op 38 uren.

Art. 9quater.§ 1. De werknemers bedoeld in artikel 9bis genieten minimum van het volgende uurloon : minder dan 1 jaar anciënniteit : 8,32 EUR ten minste 1 jaar anciënniteit : 8,66 EUR ten minste 2 jaren anciënniteit : 8,77 EUR § 2. De anciënniteit van de werknemers bedoeld in artikel 9bis wordt berekend vanaf het begin van uitvoering van de eerste arbeidsovereenkomst dienstencheques bij dezelfde werkgever, hierin begrepen, voor wat de periode van tewerkstelling betreft voorafgaand aan het aanbod van een overeenkomst van onbepaalde duur bedoeld in artikel 7septies, tweede lid en 7octies, tweede lid van de wet, de periodes tussen twee arbeidsovereenkomsten gesloten voor een bepaalde tijd en/of onbepaalde tijd.

De periodes die zich situeren tussen twee arbeidsovereenkomsten gesloten voor een onbepaalde tijd, anders dan in de situatie bedoeld in het vorig lid, worden niet meegeteld voor de berekening van de anciënniteit.

De periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door een gewaarborgd loon, tellen niet mee voor de berekening van de anciënniteit. § 3. De loonsverhoging treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de loonsanciënniteit verworven is. § 4. De lonen zijn gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand juni 2003.

Elke keer dat het indexcijfer de hogere spilindex bereikt die berekend wordt door de initiële index te vermenigvuldigen met 1,02, worden de lonen verhoogd met 2 %.

De loonsverhoging wordt toegepast vanaf de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de index het cijfer bereikt dat de wijziging rechtvaardigt. »

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIIter ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK IIIter. - Modaliteiten betreffende de toepassing van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk

Art. 9quinquies.De erkende ondernemingen die een arbeidsovereenkomst dienstencheques hebben gesloten met een werknemer staan in voor de naleving van de bepalingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan.

De kosten die voortvloeien uit de naleving van de in het eerste lid bedoelde wetgeving zijn ten laste van de erkende ondernemingen.

Zij kunnen ten laste komen van de fondsen voor bestaanszekerheid die opgericht zijn in de sector waartoe de werkgever behoort, onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst die in een paritair orgaan is gesloten en die door de Koning algemeen verbindend is verklaard. »

Art. 11.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1. Worden belast met het toezicht op het naleven van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten : 1o de sociale inspecteurs en de technische experten van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg; 2o de sociale inspecteurs en de technische experten van de Sociale Inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid; 3o de sociale inspecteurs en de technische experten van de Algemene Directie Inspectiediensten van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; 4o de ambtenaren van de RVA aangesteld overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.

Deze ambtenaren oefenen hun toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Zij lichten de Commissie in van de vastgestelde anomalieën die een invloed kunnen hebben op de erkenning van de onderneming. » 2o in § 2, eerste lid vervallen de woorden « In dit geval betaalt hij aan de bevoegde overheden het door hen betaalde aandeel terug, verminderd met de helft van de totale invorderingskosten. ». 3o in § 2, eerste lid, 2o worden de woorden "artikel 2, 3o" vervangen door de woorden "artikel 2, § 1, 3o". 4o § 4 wordt opgeheven.

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk V ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 11bis.In afwijking van artikel 3, § 2 heeft de dienstencheque die aangekocht is vóór 1 november 2003 voor de gebruiker een geldigheidsduur tot en met 30 juni 2004.

Art. 11ter . In afwijking van artikel 8, is het bedrag van de tegemoetkoming gelijk aan 17,36 EUR per dienstencheque aangekocht in 2003.

Art. 11quater.De ondernemingen die door de gefedereerde entiteiten erkend zijn in 2003 voor activiteiten van thuishulp van huishoudelijke aard, blijven hun erkenning als erkende onderneming behouden na 31 december 2003.

Deze ondernemingen moeten vóór 31 maart 2004 een sui generis afdeling oprichten bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, a), van de wet, indien zij een andere activiteit uitvoeren dan de activiteiten in het kader van de regeling dienstencheques. »

Art. 13.De bijlage "Model van dienstencheque" bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage van dit besluit.

Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.

Gegeven te Brussel, 9 januari 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 20 juli 2001, Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2001; Programmawet van 22 december 2003, Belgisch Staatsblad van 31 december 2003;

Koninklijk besluit van 12 december 2001, Belgisch Staatsblad van 22 december 2001.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^