Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 januari 2020
gepubliceerd op 24 januari 2020

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2019205878
pub.
24/01/2020
prom.
09/01/2020
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 JANUARI 2020. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 januari 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, N. MUYLLE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019 Wijziging en coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 30 september 2019 onder het nummer 154073/CO/149.01)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden.

Art. 2.Het fonds volgt op in rechten en plichten en neemt het actief en het passief over van het "fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens", opgericht bij de beslissing van 26 juni en 23 oktober 1968, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot oprichting van een "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens" en tot vaststelling van de statuten van dit fonds, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 maart 1969 (Belgisch Staatsblad van 3 april 1969).

Art. 3.De statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens" zijn bijgevoegd.

Art. 4.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2019 en is gesloten voor onbepaalde duur, tenzij anders bepaald.

Zij kan door één van de partijen worden opgezegd mits een opzegging van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Art. 5.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 december 2018 betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, geregistreerd onder het nummer 150207/CO/149.01 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 23 maart 2019 (Belgisch Staatsblad van 9 april 2019).

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 9 januari 2020.

De Minister van Werk, N. MUYLLE

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid Statuten HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, doel, duur

Artikel 1.Benaming Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens - Volta (fbz Volta fse)", verder het fonds genoemd.

Art. 2.Zetel De maatschappelijke zetel en het secretariaat van het fonds zijn gevestigd te 1120 Brussel, Marlylaan 15/8.

De maatschappelijke zetel kan bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie verplaatst worden naar elke andere plaats in België.

Art. 3.Opdrachten Het fonds heeft als opdrachten : 3.1. de toekenning en de uitkering van bepaalde aanvullende sociale voordelen; 3.2. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers; 3.3. de financiering van de syndicale vorming en de patronale vorming; 3.4. de inning en de invordering van de bijdrage van de in artikel 5 bedoelde werkgevers en de toekenning en de uitkering van een eindejaarspremie; 3.5. de werking van de Volta vzw/asbl, verder Volta genoemd, te bevorderen, te ondersteunen en te financieren, onder meer via de inning van een bijdrage voor risicogroepen en via een bijdrage voor vorming, innovatie en technologische dienst- en adviesverlening; 3.6. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.7. de inning van de bijdrage voorzien voor de financiering en inrichting van het sectoraal pensioenstelsel; 3.8. de bestrijding van de sociale fraude in de sector, in uitvoering van wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen die aan het fonds worden opgedragen; 3.9. de sector elektriciens te promoten en te valoriseren.

Art. 4.Duur Het fonds wordt voor onbepaalde duur opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden.

Deze statuten zijn evenwel niet van toepassing op de ondernemingen die aangesloten zijn bij de "Federatie van de elektriciteit en de elektronica" (F.E.E. vzw) voor wat betreft de toekenning en uitkering van een eindejaarspremie (cf. artikel 3.4.).

Deze organisatie bezorgt ieder jaar en dit tegen uiterlijk 1 maart, hun ledenlijsten aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. HOOFDSTUK III. - Rechthebbenden en modaliteiten van toekenning en uitkering

Art. 6.Inning en invordering van de bijdragen Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren

Art. 7.Aanvullende werkloosheidsuitkeringen bij tijdelijke werkloosheid § 1. Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkering tijdelijke werkloosheid geïndexeerd met 4,13 pct. en vastgesteld op : - 11,63 EUR per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering (naar rata van 6 vergoeding per week); - 5,82 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering (naar rata van 6 vergoeding per week). § 2. De aanvullende vergoedingen bij tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen (artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten) worden beperkt tot maximum 150 dagen (6 dagen/week) per kalenderjaar, waarvan de eerste 60 dagen betaald worden door het fonds voor bestaanszekerheid.

De werkgever betaalt vanaf de 61ste dag tot de 150ste dag, en dit telkens bij de loonafrekening van de maand volgend op de werkloosheidsmaand waarop de vergoedingen betrekking hebben. § 3. De aanvullende vergoedingen bij tijdelijke werkloosheid omwille van overmacht, technische stoornis, sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof, slecht weer (artikelen 26, 1°, 28, 1°, 49 en 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten) zijn onbeperkt in duur en worden voor de ganse periode betaald door het fonds voor bestaanszekerheid. § 4. De arbeiders hebben recht op bovenvermelde aanvullende vergoedingen bij tijdelijke werkloosheid op voorwaarde dat zij van de werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. § 5. De aanvullende vergoeding bij tijdelijke werkloosheid dient te worden betaald bij jeugdvakantie en bij seniorvakantie.

Art. 8.Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid § 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben, ten laste van het fonds, voor elke hele of halve werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 8, § 2 voorziene uitkeringen, met een maximum van respectievelijk 120 dagen en 200 dagen per werkloosheidsperiode, al naargelang zij op de eerste dag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn en voor zover zij aan volgende voorwaarden voldoen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van het ontslag, ten minste 5 jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die ressorteren onder het paritair subcomité voor de elektriciens; - een wachttijd van 30 kalenderdagen hebben vervuld (voor de berekening van de wachttijd worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld). § 2. Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkering geïndexeerd met 4,13 pct. en vastgesteld op : - 6,12 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering (naar rata van 6 vergoedingen per week); - 3,06 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering (naar rata van 6 vergoedingen per week). § 3. De aanvullende vergoedingen bij volledige werkloosheid werden stopgezet vanaf 1 juli 2015.

Deze aanvullende vergoedingen blijven echter doorlopen na 1 juli 2015 voor de arbeiders : - die tewerkgesteld zijn met een contract van bepaalde duur; - die zijn ontslagen na 1 januari 2014 in het kader van collectieve ontslagen tot 31 december 2013; - die reeds aanvullende vergoedingen bij volledige werkloosheid ontvangen op 30 juni 2015 en hun saldo nog kunnen uitputten.

Art. 9.Aanvullende vergoeding voor oudere werklozen § 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben, ten laste van het fonds, voor elke hele of halve werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 9, § 2 voorziene uitkeringen tot het nemen van het wettelijk pensioen en dit onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten; - op het ogenblik van ontslag ten minste 5 jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die ressorteren onder het paritair subcomité voor de elektriciens; - een wachttijd van 30 kalenderdagen hebben vervuld (voor de berekening van de wachttijd worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld). § 2. Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende werkloosheidsuitkering geïndexeerd met 4,13 pct. en vastgesteld op : - 6,12 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering (naar rata van 6 vergoedingen per week); - 3,06 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering (naar rata van 6 vergoedingen per week). § 3. Arbeiders die zijn ontslagen en een aanvullende vergoeding ontvangen conform de bepalingen van artikel 9, § 1 en § 2, behouden het recht op deze aanvullende vergoeding : - wanneer ze het werk hervatten als loontrekkende bij een andere werkgever dan de werkgever die hen heeft ontslagen en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen; - ingeval een zelfstandige activiteit in hoofdberoep wordt uitgeoefend, op voorwaarde dat die activiteit niet wordt uitgeoefend voor rekening van de werkgever die hen heeft ontslagen of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 4. De aanvullende vergoedingen voor oudere werklozen worden stopgezet vanaf 1 juli 2015.

Deze aanvullende vergoedingen blijven echter doorlopen na 1 juli 2015 voor de arbeiders : - die tewerkgesteld zijn met een contract van bepaalde duur; - die zijn ontslagen na 1 januari 2014 in het kader van collectieve ontslagen tot 31 december 2013; - die reeds aanvullende vergoedingen als oudere werkloze ontvangen op 30 juni 2015 en hun saldo nog kunnen uitputten.

Art. 10.Aanvullende vergoeding bij stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) § 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975; - de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999 betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering te zijner laste, berekend overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd door de raad van bestuur, evenwel rekening houdend met de minimumbedragen voorzien in artikel 9 (aanvullende vergoeding voor oudere werklozen).

De aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik waarop de betrokkene in SWT wordt gesteld. Bij de aanvraag dient de werkgever ook de loonfiches van het afgelopen jaar te voegen. De raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid wordt gemachtigd een procedure uit te werken om misbuiken te voorkomen en, in voorkomend geval, de werkgevers hiervoor financieel verantwoordelijk te stellen zonder dat dit evenwel invloed heeft op de aanvullende vergoeding van de arbeider in SWT, noch op de afhandeling van het administratief dossier bij het fonds voor bestaanszekerheid. § 2. Deze uitkering wordt berekend op het ogenblik waarop de betrokkene in SWT wordt gesteld en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud evenwel van de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen waaraan deze uitkering gekoppeld is, overeenkomstig de modaliteiten die gelden voor de werkloosheidsuitkeringen volgens de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971).

Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen. § 3. Het fonds neemt de betaling van de aanvullende vergoeding SWT ten laste op voorwaarde dat de arbeider een anciënniteit van 5 jaar in de sector kan voorleggen.

Indien de arbeider een anciënniteit heeft opgebouwd in eenzelfde onderneming als arbeider, die een bepaalde periode niet tot het paritair subcomité voor de elektriciens behoorde of die opgedeeld is in verschillende technische entiteiten behorende tot verschillende paritaire comités, dan wordt deze anciënniteit als één geheel beschouwd. § 4. Indien een onderneming de sector verlaat, dient de betrokken onderneming de bijzondere werkgeversbijdragen van haar arbeiders in SWT zelf ten laste te nemen en bijgevolg terug te betalen aan het fonds. § 5. De ondernemingen in herstructurering of in moeilijkheden die via ondernemingsovereenkomst de leeftijd voor het SWT op een lagere leeftijd bepalen, kunnen ten laatste op het ogenblik waarop de bedoelde overeenkomst tot stand komt, een aanvraag indienen bij het financieel-technisch comité van het fonds, omtrent de overname door het fonds van de betaalplicht van deze aanvullende vergoeding met ingang van de leeftijd van 60 jaar.

De werkgever dient een kopie van de ondernemingsovereenkomst over te maken aan het fonds voor bestaanszekerheid en dient de bijdrage, zoals voorzien in artikel 29.2., § 1, te vereffenen tot de maand waarin de arbeider in SWT de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Uiterlijk zestig werkdagen na de ontvangst van de voormelde aanvraag wordt antwoord gegeven door het fonds voor bestaanszekerheid aan de betrokken werkgever. § 6. De arbeider die in het kader van een ondernemingsovereenkomst, zoals opgenomen in § 5, een aanvullende vergoeding SWT van de werkgever ontvangt tot aan de leeftijd van 60 jaar, kan in deze periode geen aanspraak maken op de aanvullende vergoedingen bij volledige werkloosheid, zoals opgenomen in artikel 8, of op de aanvullende vergoedingen voor oudere werklozen, zoals opgenomen in artikel 9 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. § 7. Onder de voorwaarden bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en volgens de daarin bepaalde modaliteiten, behouden de arbeiders die zijn ontslagen met het oog op SWT in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomsten of in het kader van een op ondernemingsniveau gesloten collectieve arbeidsovereenkomst inzake SWT, het recht op de aanvullende vergoeding : - wanneer ze het werk hervatten als loontrekkende bij een andere werkgever dan de werkgever die hen heeft ontslagen en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen; - ingeval een zelfstandige activiteit in hoofberoep wordt uitgeoefend, op voorwaarde dat die activiteit niet wordt uitgeoefend voor rekening van de werkgever die hen heeft ontslagen of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 8. Indien een arbeider in het kader van een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, zijn rechten hieromtrent bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening heeft vastgeklikt, wordt ook de uitbetaling van de aanvullende vergoeding in dit kader bij het fonds voor bestaanszekerheid vastgeklikt.

Art. 11.Aanvullende uitkeringen in geval van ziekte § 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben ten laste van het fonds na 1 maand ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht op de bij artikel 11, § 2 voorziene uitkeringen met een maximum van 36 maanden per ziekteperiode, voor zover ze volgende voorwaarden vervullen : - op het ogenblik van de arbeidsongeschiktheid in het personeelsregister van de onderneming ingeschreven zijn; - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - een carenztijd van 30 kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dat van de ongeschiktheid. § 2. Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende ziektevergoeding geïndexeerd met 4,13 pct. en vastgelegd op : - 1,73 EUR per volledige ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering (naar rata van 6 uitkeringen per week); - 0,86 EUR per halve ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering (naar rata van 6 uitkeringen per week). § 3. Welke ook de duur ervan weze, een arbeidsongeschiktheid kan slechts aanleiding geven tot de toekenning van één enkele reeks uitkeringen. De hervalling wordt beschouwd als deel uitmakende van de vorige arbeidsongeschiktheid, indien zij zich voordoet binnen de eerste 14 kalenderdagen volgend op het eind van deze periode van arbeidsongeschiktheid.

Waanneer uit een geneeskundig getuigschrift niet duidelijk blijkt dat het om een nieuwe arbeidsongeschiktheid gaat, wordt verondersteld dat het een hervalling betreft.

Art. 12.Aanvullende vergoeding voor oudere zieken § 1. De in artikel 5 bedoelde arbeiders die in een toestand verkeren van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben recht ten laste van het fonds op de bij artikel 12, § 2 voorziene uitkeringen tot het nemen van het wettelijk pensioen en dit onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - een carenztijd van 30 kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid. § 2. Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende ziekte-uitkering geïndexeerd met 4,13 pct. en vastgesteld op : - 8,46 EUR per volledige ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering (naar rata van 6 vergoedingen per week); - 4,23 EUR per halve ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering (naar rata van 6 vergoedingen per week).

Art. 13.Aanvullende vergoedingen bij tijdskrediet en landingsbaan § 1. Het fonds betaalt een maandelijkse aanvullende vergoeding gedurende 60 maanden aan arbeiders van 53 jaar en meer die in halftijds tijdskrediet zijn conform de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, en in dit kader van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen.

Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende vullende vergoeding bij tijdskrediet geïndexeerd met 4,13 pct. en vastgesteld op 76 EUR per maand. § 2. Vanaf 1 juli 2017 wordt een aanvullende vergoeding toegekend aan de oudere werknemers die hun arbeidsduur in het kalender van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012 verminderen met 1/5de.

Deze vergoeding wordt toegekend vanaf 60 jaar en, onder de voorwaarden van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 137 van 23 april 2019, vanaf 55 jaar, en dit tot de wettelijke pensioenleeftijd.

Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld op 30,41 EUR, de indexering met 4,13 pct. inbegrepen.

Art. 13bis.Aanvullende vergoeding bij zachte landingsbaan Dit artikel wordt gesloten in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 104 van 27 juni 2012 over de uitvoering van een werkgelegenheidsplan oudere werknemers in de onderneming en van het koninklijk besluit van 9 januari 2018 tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 25 januari 2018).

De arbeiders die vanaf 1 januari 2020 instappen in een zachte landingsbaan, overeenkomstig artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019 betreffende werkbaar werk en instroom, hebben ten laste van het fonds recht op een aanvullende vergoeding.

De aanvullende vergoeding is gelijk aan het verschil tussen het brutoloon na aanpassing van de loopbaan en het brutoloon voor normale prestaties van de maand voorafgaand aan de aanpassing van de loopbaan, met een maximum van 160 EUR bruto per maand.

De toekenning van de vergoeding mag niet tot gevolg hebben dat het nettoloon van de arbeider hoger is dan vóór de aanpassing van de loopbaan. In voorkomend geval wordt ze hiertoe begrensd.

De vergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 juni 2014 betreffende de loonvorming, en de in voege zijnde wettelijke bepalingen.

De vergoeding kan niet worden gecumuleerd met onderbrekingsuitkeringen, toegekend in het kader van tijdskrediet, loopbaanvermindering, landingsbanen of thematische verlofregelingen.

De vergoeding kan niet worden gecumuleerd met de vergoedingen toegekend op basis van artikel 13 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. De vergoedingen voor verschillende vormen van loopbaanwijzingen kunnen niet worden gecumuleerd.

Het recht op vergoeding vervalt onmiddellijk bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of bij de stopzetting van de overeengekomen loopbaanwijziging.

Het fonds wordt belast met de praktische uitkerking van de aanvraagprocedure en de betalingsmodaliteiten. Het fonds stelt hiertoe de nodige richtlijnen ter beschikking van de arbeiders en werkgevers.

Art. 13ter.Terugbetaling van loopbaanbegeleiding Overeenkomstig artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 september 2019, de arbeider die als gevolg van het loopbaangesprek of op eigen initiatief een beoep doet op loopbaanbegeleiding, kan ten laste van het fonds aanspraak maken op een terugbetaling.

Deze terugbetaling stemt overeen met de kostprijs van de door de arbeider bij de VDAB bestelde loopbaancheque(s), met een maximum van 80 EUR per periode van 6 jaar.

Voor arbeiders die geen recht hebben op loopbaancheques, bedraagt de tussenkomst maximum 80 EUR per periode van 6 jaar.

Het fonds wordt belast met de praktische uitwerking van de aanvraagprocedure en de betalingsmodaliteiten. Het fonds stelt hiertoe de nodige richtlijnen ter beschikking van de arbeiders.

Art. 14.Aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming De in artikel 5 bedoelde arbeiders hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van de onderneming onder de hierna gestelde voorwaarden : - op het ogenblik van de sluiting van de onderneming ten minste 45 jaar oud zijn; - op het ogenblik van de sluiting van de onderneming een anciënniteit hebben in de firma van ten minste vijf jaar; - het bewijs leveren niet opnieuw in dienst genomen te zijn krachtens een arbeidsovereenkomst binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de dag van het ontslag.

Onder "sluiting van de onderneming", zoals bedoeld bij het eerste lid van dit artikel, wordt verstaan : de volledige en definitieve stopzetting van de werkzaamheden van de onderneming.

Op 1 juli 2019 werd het bedrag van de aanvullende vergoeding met 4,13 pct. geïndexeerd en vastgesteld op 304,02 EUR. Dit bedrag wordt met 15,31 EUR verhoogd per jaar anciënniteit, met een maximum van 1 002,69 EUR.

Art. 15.Terugbetaling van de kosten voor kinderopvang De arbeiders kunnen aanspraak maken op een terugbetaling van de kosten voor kinderopvang door het fonds van bestaanszekerheid.

Deze terugbetaling geldt voor de opvang van kinderen tot 3 jaar die worden opgevangen in een door het "Office de la Naissance et de l'Enfance" of Kind en Gezin erkende gezins- of groepsopvang.

De terugbetaling gebeurt op basis van het fiscaal attest en bedraagt 3 EUR per dag en per kind, met een maximum van 300 EUR per jaar en per kind.

Het fonds wordt belast met de praktische uitwerking van de aanvraagprocedure en de betalingsmodaliteiten. Het fonds stelt hiertoe de nodige richtlijnen ter beschikking van de arbeiders.

Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2019 en vervalt op 31 december 2021.

Art. 16.Bevorderen van de syndicale vorming § 1. Het fonds betaalt aan de werkgevers, die deze op voorhand hebben uitgekeerd en op hun verzoek, de lonen (verhoogd met de patronale lasten) terug, uitgekeerd aan de arbeiders die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 oktober 2015 betreffende vakbondsvorming, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie en geregistreerd onder het nr. 131075/CO/149.01. § 2. Het bedrag bestemd tot inrichting van deze syndicale vorming wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.

Art. 17.Verjaringstermijn Conform artikel 21 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, bedraagt de verjaringstermijn 3 kalenderjaren plus het verlopen gedeelte van het betrokken kalenderjaar waarin de aanvraag bij het fonds wordt ingediend.

Art. 18.Syndicale premie § 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders, die sedert ten minste één jaar lid zijn van één van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties welke op nationaal niveau verbonden zijn, hebben recht, ten laste van het fonds, op een syndicale premie, voor zover zij op 1 oktober van het lopende jaar ingeschreven zijn in het personeelsregister van de bij hetzelfde artikel 5 bedoelde ondernemingen. § 2. Het bedrag van de bij artikel 18, § 1 bedoelde doelde syndicale premie wordt vastgelegd in een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 19.Bevorderen van de patronale vorming Het bedrag bestemd voor de organisatie van de patronale vorming wordt jaarlijks door de raad van bestuur van het fonds vastgesteld.

Art. 20.Opleiding, innovatie en technologische dienst- en adviesverlening § 1. Het fonds bevordert, ondersteunt en financiert de organisatie van opleidings- en vormingsinitiatieven al dan niet georganiseerd in een samenwerkingsverband met onderwijsinstellingen - beroepsopleidingscentra - ondernemingen, alsook de technologische dienst- en adviesverlening. § 2. Daartoe heeft de raad van bestuur van het fonds Volta opgericht. § 3. Volta verzekert de coördinatie, beoordeling en controle van/op de opleidingsinitiatieven, alsook de technologische dienst- en adviesverlening. § 4. De raad van bestuur van het fonds zal jaarlijks de dotatie aan Volta vaststellen. § 5. Volta wordt paritair beheerd.

Art. 21.Eindejaarspremie De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben ten laste van het fonds recht op een eindejaarspremie volgens de voorwaarden en modaliteiten beschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 september 2017 betreffende de toekenning van een eindejaarspremie - algemene regeling.

Art. 22.Ten laste nemen van bijzondere bijdragen Wanneer het fonds voor bestaanszekerheid de enige debiteur van de aanvullende vergoeding is, is hij de bijzondere werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 117 van de wet van 27 december 2006, de bijzondere compenserende werkgeversbijdrage zoals bedoeld in artikel 121, alsook de inhouding betreffende het conventioneel brugpensioen zoals voorzien in het artikel 126, § 1 van de wet verschuldigd.

Wanneer het fonds voor bestaanszekerheid en één of meerdere andere debiteurs elk een aanvullende vergoeding of een deel van de aanvullende vergoeding betalen, is elke debiteur de bijzondere werkgeversbijdrage en de bijzondere compenserende werkgeversbijdrage verschuldigd op de vergoeding of op het deel van de aanvullende vergoeding die hij betaalt. De inhouding betreffende het conventioneel brugpensioen moet door de debiteur van de hoogste aanvullende vergoeding integraal betaald worden.

De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen tot de op pensioenstelling van de arbeiders, met uitzondering van de bepalingen voorzien in artikel 10, § 5.

Art. 23.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 22 van deze statuten.

Art. 24.Gemeenschappelijke bepalingen § 1. De in voormelde artikelen 7 tot en met 15 bedoelde uitkeringen worden rechtstreeks door het fonds aan de arbeiders betaald. § 2. De in artikel 18 bedoelde uitkering wordt betaald door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties, verbonden op nationaal niveau. § 3. De in artikel 16 bedoelde uitkering wordt rechtstreeks aan de werkgever betaald die in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 oktober 2015 inzake vakbondsvorming hierom verzoekt. § 4. De in artikel 21 bedoelde premie wordt betaald volgens de modaliteiten vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 21. § 5. De raad van bestuur bepaalt de datum en de betalingsmodaliteiten van de door het fonds toegekende uitkeringen.

In geen geval mag de betaling van de uitkeringen afhankelijk zijn van de storting der bijdragen welke door de aan het fonds onderworpen werkgever verschuldigd is. § 6. De toekenningsvoorwaarden van de uitkeringen, door het fonds verleend, evenals het bedrag daarvan, kunnen op voorstel van de raad van bestuur gewijzigd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Werking van het fonds

Art. 25.Raad van bestuur 1. Samenstelling van de raad van bestuur § 1.De raad van bestuur is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

Deze raad bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers voorgedragen door de meest representatieve werkgeversorganisaties en acht vertegenwoordigers voorgedragen door de meest representatieve werknemersorganisaties. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Elke organisatie heeft de bevoegdheid om op elk moment in de vervanging van zijn vertegenwoordigers te voorzien. § 2. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en een ondervoorzitter aan op basis van een beurtsysteem. 2. Bevoegdheid van de raad van bestuur § 1.De raad van bestuur heeft de bevoegdheid om werkgroepen/beleidsorganen, zoals onder meer het financieel technisch comité (FTC) en een uitvoerend comité, op te richten en te mandateren.

Bovendien heeft de raad van bestuur de bevoegdheid om vzw's op te richten voor doelstellingen gelinkt aan het fonds, zoals onder meer Volta. § 2. De raad van bestuur heeft de bevoegdheid om alle beslissingen te nemen omtrent de werking van het fonds en om richtlijnen uit te vaardigen aan de door haar opgerichte werkgroepen/beleidsorganen en aan de directeur van het fonds. § 3. Onverminderd de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de raad van bestuur als college en hetgeen is voorzien in het kader van het dagelijks bestuur, kan de vereniging zowel in recht als daarbuiten vertegenwoordigd worden door de gezamenlijke handtekening van de voorzitter en de ondervoorzitter, of van de voorzitter en de directeur, of de ondervoorzitter en de directeur. 3. Oproeping en besluitvorming § 1.De raad van bestuur wordt bijeengeroepen door de voorzitter. De elektronische oproepingsbrief, die plaats, dag en uur van de vergadering vermeldt, bevat de agenda. De uitnodiging is getekend door de directeur en wordt minstens 8 kalenderdagen vóór de vergadering van de raad van bestuur verstuurd. § 2. De vergaderingen van de raad van bestuur worden voorgezeten door de voorzitter. In dien deze belet of afwezig is, wordt de vergadering voorgezeten door de ondervoorzitter. Bij afwezigheid van deze, wordt deze vergadering voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige bestuurders. § 3. In de raad van bestuur worden de werkgeversorganisaties vertegenwoordigd door elk 2 personen. Deze vertegenwoordigers hebben elk één stem. De werknemersorganisaties zijn elk vertegenwoordigd door 4 personen. Deze vertegenwoordigers hebben elk één stem. § 4. De raad van bestuur kan enkel beslissingen treffen over punten die op de agenda vermeld staan en indien ten minste de helft van de leden van de werkgeversorganisaties en ten minste de helft van de leden van de werknemersorganisaties aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

De beslissingen worden genomen met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden van zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties. Bij staking van stemmen wordt geen beslissing genomen. § 5. Een lid dat verhinderd is om een vergadering van de raad van bestuur bij te wonen, kan zich enkel laten vertegenwoordigen door een ander lid, behorende tot de delegatie waarvan hij deel uitmaakt, van de raad van bestuur waaraan hij volmacht geeft om te stemmen of zich te onthouden, alle punten op de agenda goed te keuren, te wijzigen of te verwerpen. Een lid kan maar drager zijn van één volmacht. § 6. Elke organisatie die vertegenwoordigd is de raad van bestuur, mag maximum 2 experten uitnodigen om als waarnemer zonder stemrecht deel te nemen aan de raad van bestuur. De namen van deze bijkomende personen dienen dan mee op de aanwezigheidslijst geregistreerd te worden. § 7. In uitzonderlijke gevallen kan de raad van bestuur op een andere wijze dan door fysieke samenkomst beslissen voor punten die omwille van hoogdringendheid niet tot een eerstvolgende vergadering kunnen wachten of voor punten waarvan niet alle details gekend waren tijdens de meest recente vergadering. Om over dergelijke punten geldig te kunnen beslissen, dienen alle leden van de raad van bestuur uitdrukkelijk en schriftelijk de goede ontvangst van deze punten te bevestigen en om vervolgens geldig te kunnen beslissen, moeten alle stemgerechtigden een stem uit brengen. Gelet op de afstand, kan geen discussie gevoerd worden. De beslissingen worden genomen met een meerderheid van 2/3 van de stemgerechtigden van zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties. Bij staking van stemmen wordt geen beslissing genomen. 4. Notulen Van elke vergadering van de raad van bestuur wordt een verslag gemaakt, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd op de eerstvolgende vergadering en dat ondertekend wordt door de voorzitter en de ondervoorzitter, of door de voorzitter en de directeur, of door de ondervoorzitter en de directeur.

Art. 26.Uitvoerend comité 1. Benoeming en samenstelling De raad van bestuur heeft een uitvoerend comité aangesteld dat bestaat uit één vertegenwoordiger van elk van de sociale partners en de directeur van het fonds.Het uitvoerend comité stelt een voorzitter en ondervoorzitter aan, volgens een doorschuifsysteem, door een werkgevers- en een werknemersafgevaardigde waargenomen. 2. Bevoegdheden Het uitvoerend comité ondersteunt de raad van bestuur als volgt : - de afhandeling van de lopende zaken, volgens de richtlijnen van de raad van bestuur; - de voorbereiding van de vergaderingen van de raad van bestuur.

De raad van bestuur kan ook bepaalde opdrachten delegeren aan het uitvoerend comité, behalve die opdrachten die door de wet of een reglement uitdrukkelijk werden toevertrouwd aan de raad van bestuur of aan een ander orgaan. De raad van bestuur kan de concrete bevoegdheden van het uitvoerend comité verder vastleggen in een huishoudelijk reglement.

Het uitvoerend comité rapporteert aan de raad van bestuur. 3. Oproeping en besluitvorming § 1.Het uitvoerend comité vergadert volgens een door het uitvoerend comité goedgekeurde jaarkalender met vergaderdata.

Het uitvoerend comité zal verplicht binnen de 15 kalenderdagen bijeengeroepen worden op aanvraag van ten minste 2 vertegenwoordigers.

De aanvraag tot bijeenroepen moet schriftelijk worden ingediend bij de voorzitter van het uitvoerend comité. § 2. De elektronische oproepingsbrief, getekend door de directeur, die plaats, dag en uur van de vergadering vermeldt, bevat de agenda die wordt vastgelegd door de voorzitter. De vergaderingen van het uitvoerend comité worden voorgezeten door de voorzitter. Indien deze belet of afwezig is, wordt de vergadering voorgezeten door de ondervoorzitter. Bij afwezigheid van deze, wordt de vergadering voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige vertegenwoordigers. § 3. Het uitvoerend comité kan maar geldig vergaderen wanneer de helft van de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties en de helft van de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties aanwezig zijn.

Een vertegenwoordiger die verhinderd is om een vergadering van het uitvoerend comité bij te wonen, kan zich enkel laten vertegenwoordigen door een andere vertegenwoordiger van het uitvoerend comité waaraan hij volmacht geeft om te stemmen of zich te onthouden, alle punten op de agenda goed te keuren, te wijzigen of te verwerpen. Een vertegenwoordiger kan echter maar drager zijn van één volmacht. De directeur heeft geen stemrecht. § 4. De beslissingen genomen door het uitvoerend comité, dat als een college vergadert, worden steeds genomen in collegiaal overleg en met éénparigheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde vertegenwoordigers. Indien er geen éénparigheid is, wordt de te nemen beslissing voorgelegd aan de raad van bestuur. § 5. Op voorstel van een vertegenwoordiger van het uitvoerend comité en mits akkoord van alle vertegenwoordigers van het uitvoerend comité, kan een expert uitgenodigd worden om als waarnemer zonder stemrecht deel te nemen aan het uitvoerend comité. De naam van deze bijkomende persoon dient in het verslag van de vergadering te worden vermeld. § 6. In uitzonderlijke gevallen kan het uitvoerend comité op een andere wijze dan door fysieke samenkomst beslissen voor punten die omwille van hoogdringendheid niet tot een eerstvolgende vergadering kunnen wachten of voor punten waarvan niet alle details gekend waren tijdens de meest recente vergadering. Om over dergelijke punten geldig te kunnen beslissen, dienen alle leden van het uitvoerend comité uitdrukkelijk en schriftelijk de goede ontvangst van deze punten te bevestigen en om vervolgens geldig te kunnen beslissen, moeten alle stemgerechtigden een stem uitbrengen. Gelet op de afstand, kan geen discussie gevoerd worden. De beslissingen worden steeds genomen met éénparigheid van de stemmen. Indien er geen éénparigheid is, wordt de te nemen beslissing voorgelegd aan de raad van bestuur. 4. Notulen Van elke vergadering van het uitvoerend comité wordt een verslag gemaakt dat ter goedkeuring wordt voorgelegd op de eerstvolgende vergadering.

Art. 27.Financieel technisch comité (FTC) 1. Benoemingen en samenstelling Het FTC is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. Dit FTC bestaat uit acht leden, hetzij vier vertegenwoordigers voorgedragen door de meest representatieve werkgeversorganisaties en vier vertegenwoordigers voorgedragen door de meest representatieve werknemersorganisaties. Deze vertegenwoordigers hebben elk één stem.

De leden van het FTC worden benoemd door de raad van bestuur.

Elke organisatie heeft de bevoegdheid om op elk moment in de vervanging van zijn vertegenwoordigers te voorzien. 2. Bevoegdheden Het FTC werkt volgens de richtlijnen van de raad van bestuur en het uitvoerend comité en heeft tot taak de dagelijkse werking van het fonds te verzekeren op financiële en technische aspecten en alle maatregelen te nemen die voor zijn goede werking zijn vereist. Het FTC rapporteert aan het uitvoerend comité 3. Oproeping en besluitvorming § 1.De voorzitter is ertoe gehouden het FTC ten minste éénmaal per semester bijeen te roepen. Het FTC zal verplicht binnen de vijftien kalenderdagen bijeengeroepen worden telkens wanneer twee leden van het FTC erom verzoeken. De aanvraag tot bijeenroepen moet schriftelijk worden ingediend bij de voorzitter van de raad van bestuur. § 2. Het FTC wordt door de voorzitter bijeengeroepen. De elektronische oproepingsbrief, die plaats, dag en uur van de vergadering vermeldt, bevat de agenda. De uitnodiging is getekend door de directeur en wordt minstens 8 kalenderdagen vóór de vergadering van het FTC verstuurd.

Het FTC wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur.

Indien deze belet of afwezig is, wordt de vergadering voorgezeten door de ondervoorzitter van de raad van bestuur. Bij afwezigheid van deze, wordt de vergadering voorgezeten door de oudste in leeftijd van de aanwezige leden. § 3. Het FTC kan enkel beslissingen treffen over punten die op de agenda vermeld staan en indien ten minste de helft van de stemgerechtigden van de werkgeversorganisaties en de helft van de stemgerechtigden van de werknemersorganisaties aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Een stemgerechtigde die verhinderd is om een vergadering van het FTC bij te wonen, kan zich enkel laten vertegenwoordigen door een andere stemgerechtigde van het FTC, behorende tot de delegatie waarvan hij deel uitmaakt, waaraan hij volmacht geeft om te stemmen of zich te onthouden, alle punten op de agenda goed te keuren, te wijzigen of te verwerpen. Een stemgerechtigde kan maar drager zijn van één volmacht. § 4. De beslissingen worden genomen met een meerderheid van 2/3 van de stemgerechtigden van zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties. Bij staking van stemmen wordt geen beslissing genomen. § 5. Elke organisatie die vertegenwoordigd is in het FTC, mag maximum 2 experten uitnodigen om als waarnemer zonder stemrecht deel te nemen aan de vergadering. De namen van deze bijkomende personen dienen dan mee op de aanwezigheidslijst geregistreerd te worden. § 6. In uitzonderlijke gevallen kan het FTC op een andere wijze dan door fysieke samenkomst beslissen voor punten die omwille van hoogdringendheid niet tot een eerstvolgende vergadering kunnen wachten of voor punten waarvan niet alle details gekend waren tijdens de meest recente vergadering. Om over dergelijke punten geldig te kunnen beslissen, dienen alle leden van het FTC uitdrukkelijk en schriftelijk de goede ontvangst van deze punten te bevestigen en om vervolgens geldig te kunnen beslissen, moeten alle stemgerechtigden een stem uit brengen. Gelet op de afstand, kan geen discussie gevoerd worden. De beslissingen worden genomen met een meerderheid van 2/3 van de stemgerechtigden van zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties. Bij staking van stemmen wordt geen beslissing genomen. 4. Notulen Van elke vergadering van het FTC wordt een verslag gemaakt dat ter goedkeuring wordt voorgelegd op de eerstvolgende vergadering Art.28. Directeur § 1. De raad van bestuur heeft de bevoegdheid om de directeur te benoemen en te ontslaan. § 2. De directeur staat in voor de dagelijkse werking en leiding van het fonds en voor alle opdrachten die tot doel hebben de door de raad van bestuur bepaalde opdrachten te realiseren. § 3. Hij voert het door de raad van bestuur goedgekeurde budget uit.

Hij is verantwoordelijk voor de financiële en boekhoudkundige verrichtingen van het fonds binnen de beperkingen vastgesteld door de raad van bestuur. Hij werft personeel aan en bepaalt er de bezoldiging van, binnen het door de raad van bestuur vastgelegde kader. De directeur is eveneens bevoegd om, binnen de door de raad van bestuur vastgelegde richtlijnen, volgens de dringende noodwendigheden en op eigen beslissing, arbeidsovereenkomsten te beëindigen. § 4. Hij is belast met het onderhouden en ontwikkelen van contacten met alle relevante overheden en organisaties. Hij rapporteert aan het uitvoerend comité en de raad van bestuur over de activiteiten van het fonds en legt rekenschap af aan het uitvoerend comité voor zijn dagelijkse beheersdaden. De directeur kan, bovendien, door de raad van bestuur of het uitvoerend comité belast worden met om het even welke bijzondere opdracht en kan om deze opdrachten te kunnen uitvoeren, specifieke bevoegdheden toebedeeld krijgen. § 5. De directeur is gemachtigd om te tekenen in naam van het fonds voor alle handelingen van dagelijkse leiding en tekent geldig namens het fonds tegenover de financiële instellingen conform de bevoegdheden vastgelegd door de raad van bestuur. Om de uitbetalingen aan rechthebbenden te kunnen verzekeren, bereidt de directeur van het fonds de betalingen voor. De raad van bestuur kan bijkomende concrete bevoegdheden vastleggen. HOOFDSTUK V. - Bestuur, financiering, begroting, rekeningen

Art. 29.Financiering 1. Om de financiering van de in artikelen 7 tot 22 bedoelde uitkeringen, premies en initiatieven te verzekeren, beschikt het fonds over de bijdragen verschuldigd door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers.2. § 1.De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 1,10 pct. van de brutolonen aan 108 pct. van de arbeiders om de financiering van artikel 3.9. en van de in artikelen 7 tot 19 voorziene uitkeringen te verzekeren. § 2. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 0,80 pct. van de brutolonen aan 108 pct. van de arbeiders om de financiering van de in artikel 20 voorziene initiatieven voor vorming, innovatie en technologische dienst- en adviesverlening te verzekeren.

Van hogervernoemde bijdrage wordt 0,15 pct. aangewend voor initiatieven ten voordele van personen die tot de risicogroepen behoren. Hiervan dient 0,05 pct. te worden besteed aan innovatieve opleidingsprojecten. § 3. De bijdrage van de werkgevers, die vallen onder het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst "eindejaarspremie - algemeen regime", wordt sinds 1 januari 2017 bepaald op 13,15 pct. van de brutolonen van de arbeiders om de financiering van de voorziene eindejaarspremie te verzekeren.

De regeling van de eindejaarspremie wordt bij aparte collectieve arbeidsovereenkomst vastgelegd. § 4. De bijdrage van de werkgevers wordt vanaf 1 januari 2008 bepaald op 1,46 pct. van de brutolonen aan 108 pct. van de arbeiders om de financiering van het sectoraal pensioenstelsel te verzekeren.

Vanaf 1 januari 2012 wordt deze bijdrage verhoogd tot 1,70 pct.

Vanaf 1 juli 2014 wordt deze bijdrage verhoogd tot 1,80 pct.

Vanaf 1 januari 2016 wordt deze bijdrage verhoogd tot 2,10 pct. § 5. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald met bepaling van de innings- en verdelingsmodaliteiten. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst bekrachtigd bij koninklijk besluit. 3. De inning en de invordering van de bijdragen worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd.

Art. 30.Begroting, rekeningen § 1. Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en wordt op 31 december afgesloten. § 2. Elk jaar wordt een begroting voor het volgende jaar aan het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie ter goedkeuring voorgelegd. § 3. De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten. De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. HOOFDSTUK VI. - Ontbinding, vereffening

Art. 31.Het fonds kan slechts bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van het netto actief van het fonds vast te leggen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 9 januari 2020.

De Minister van Werk, N. MUYLLE

^