Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 juli 2013
gepubliceerd op 22 oktober 2013

Koninklijk besluit tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2013014396
pub.
22/10/2013
prom.
09/07/2013
ELI
eli/besluit/2013/07/09/2013014396/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JULI 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit beoogt de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel samen te brengen en te verduidelijken, in het bijzonder in het kader van de Europese vergunning van treinbestuurder.

Ten eerste met betrekking tot de voorafgaande formaliteiten van toepassing op dit ontwerp, deze komen voort, zoals de Raad van State benadrukt, uit het begrip « veiligheidsvoorschriften die het nationaal regelgevend kader bepalen » in de zin van artikel 6, § 1, 3°, van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen.

Zoals de Raad van State heeft opgemerkt, legt artikel 7, paragrafen 2 en 3, van gemelde wet, op dat wanneer de criteria voorzien in paragraaf 1, vervuld zijn, deze regels onderworpen worden aan de procedure van raadpleging en van voorafgaande kennisgeving.

Nochtans, menen wij dat de criteria vastgesteld in artikel 7, paragraaf 1, van gemelde wet van 19 december 2006, dat artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EC inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen omzet, niet vervuld worden door dit ontwerp.

Dit ontwerp neemt, in de zin van artikel 7, paragraaf 1, van de wet van 19 december 2006 geen « nieuw nationaal veiligheidsvoorschrift aan dat gebaseerd is op een hoger veiligheidsniveau dan dat van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen of dat een weerslag zou kunnen hebben op de activiteiten van spoorwegondernemingen op het Belgische net ». Dit ontwerp tot herziening is vooral ontstaan vanuit de wil om de leesbaarheid van de teksten te verbeteren.

Overigens, voor wat betreft de wijzigingen die dit ontwerp aanbrengt aan de bestaande voorschriften, zijn deze ofwel noodzakelijk geworden ten gevolge van de evoluties van het Europees recht, ofwel beogen zij de aspecten te regelen die open gelaten werden door de Europese reglementering. Deze wijzigingen beogen dus niet om verder te gaan dan het veiligheidsniveau dat voorzien is door de gemeenschappelijke veiligheidsdoelstellingen die door deze reglementering nagestreefd worden.

Wat het opschrift van dit ontwerp betreft, oordeelt de Raad van State dat het beter zou worden aangevuld om aan te geven dat het van toepassing is op de exploitatie van het treinverkeer. Het opschrift, voorgesteld door de Raad van State ("Koninklijk besluit tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel van de gebruikers van de spoorweginfrastructuur") is evenwel niet geschikt.

Dit ontwerp heeft immers een toepassingsgebied dat zich niet beperkt tot het veiligheidspersoneel van de gebruikers van de spoorweginfrastructuur maar dat zich ook uitstrekt tot het veiligheidspersoneel van andere organismen, zoals de entiteiten belast met het onderhoud.

Overigens, neemt het opschrift van dit ontwerp exact het opschrift van het koninklijk besluit van 15 mei 2011 tot bepaling van de vereisten die van toepassing zijn op het veiligheidspersoneel, dat dit ontwerp beoogt te vervangen, over.

Meer nog, het begrip « vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel » komt woord voor woord overeen met de habilitatie van de Koning, opgenomen in artikel 6, paragraaf 2, derde lid, van de wet van 19 december 2006, dat de rechtsgrond vormt voor dit ontwerp.

Het feit dat dit ontwerp van toepassing is op de exploitatie van het spoorvervoer dient op definitieve wijze afgeleid te worden uit het feit dat het een uitvoeringsbesluit is van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid.

Wat de aanhef van dit ontwerp betreft, zet de Raad van State uiteen dat, aangezien het ontwerp er onder andere toe strekt de bijkomende vereisten vast te stellen die van toepassing zijn op het veiligheidspersoneel dat met de toeristische spoorwegritten met historische voertuigen is belast, in zijn artikelen 34 tot 38, ook artikel 6, paragraaf 2, vijfde lid (en niet 5), van de wet van 19 december 2006 als rechtsgrond dient te worden vermeld.

Nochtans vormt artikel 6, paragraaf 2, vijfde lid, van de wet van 19 december 2006, dat aan de Koning de bevoegdheid geeft om « de toe te passen vereisten voor het verkeer van voertuigen met een patrimoniaal karakter » te bepalen, niet een rechtsgrond voor dit ontwerp.

Dit ontwerp heeft meer bepaald betrekking op vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel dat diensten presteert aan boord van voertuigen met een patrimoniaal karakter, maar het heeft geen betrekking op de regels aangaande het verkeer van deze voertuigen.

De vereisten van toepassing op het verkeer van voertuigen met een patrimoniaal karakter maken op zichzelf het voorwerp uit van een ander besluit, te weten het ministerieel besluit van 26 juli 2007 tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur.

In zijn advies met betrekking tot artikel 39, paragraaf 3, van het ontwerp, beschouwt de Raad van State dat het overdreven zou zijn te bepalen dat bij een preventieve schorsing het lid van het veiligheidspersoneel dat preventief is geschorst, in alle gevallen een alcoholtest moet ondergaan, en vraagt dan ook om de woorden « wordt onderworpen » te vervangen door de woorden « kan worden onderworpen ».

Nochtans lijkt het ons dat het systematische karakter van de opgelegde alcoholtest aan ieder lid van het veiligheidspersoneel die het voorwerp uitmaakt van een preventieve schorsing van veiligheidsfuncties, een redelijke maatregel is.

Inderdaad, personeelsleden van de infrastructuurbeheerder die overgaan tot de preventieve schorsing van veiligheidsfuncties, zijn niet gemachtigd om de omstandigheden te beoordelen waarin het gepast is om over te gaan tot deze alcoholtest.

Bijgevolg zouden facultatieve controles van de alcoholtest in het kader van dit ontwerp erop neerkomen het bestaande veiligheidsniveau te verlagen, wat niet de doelstelling is die met dit ontwerp wordt nagestreefd.

Er is dus beslist om deze controle systematisch te maken, wat al het geval is in het koninklijk besluit van 15 mei 2011 tot bepaling van de vereisten die van toepassing zijn op het veiligheidspersoneel, dat dit ontwerp beoogt te vervangen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

9 JULI 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, artikel 6, § 2, derde lid, vervangen bij de wet van 26 januari 2010 en artikel 37/27, § 5, 3° en 4°, ingevoegd bij de wet van 26 januari 2010;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 2011 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel;

Gelet op het ministerieel besluit van 26 juli 2007 tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur;

Gelet op het ministerieel besluit van 9 juni 2009 tot goedkeuring van het bestek voor het veiligheidspersoneel;

Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;

Gelet op het advies nr. 52.881/4 van de Raad van State, gegeven op 11 maart 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat artikel 60/1 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, artikel 37, § 3 van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot wijziging van de Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap en de Richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering heeft omgezet, voorziet dat treinbestuurders die overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren vóór het van toepassing worden van artikel 60, 1° of 2° van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen vergund waren om treinen te besturen, op grond van hun rechten hun beroepsbezigheden mogen voortzetten voor een duur van ten hoogste zeven jaar na het aanleggen van de registers bedoeld in de artikelen 37/6 en 37/14 van de voornoemde wet;

Overwegende dat dit betekent dat de treinbestuurders die over een nationale vergunning beschikken die werd afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 9 juni 2009, het recht hebben hun beroepsbezigheden voort te zetten voor een duur van ten hoogste zeven jaar na het aanleggen van de registers bedoeld in de bovenvermelde artikels;

Overwegende dat deze termijn op 29 oktober 2018 vervalt;

Overwegende dat vanaf die datum, alle treinbestuurders in het bezit moeten zijn van vergunningen en bevoegdheidsbewijzen conform het systeem dat werd ingevoerd door de bovenvermelde Richtlijn 2007/58/EG, zoals ze in de wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen werd omgezet;

Overwegende dat in tussentijd de vereisten die van toepassing zijn op treinbestuurders met een nationale vergunning, moeten worden gewijzigd;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemeen Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° « wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen » : de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen;2° « wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur » : de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur;3° « veiligheidspersoneel » : het personeel dat, al is het maar sporadisch, één of meerdere voor de veiligheid cruciale taken verricht;4° « voor de veiligheid cruciale taak » : een specifieke taak die een rechtstreekse impact op de spoorwegveiligheid heeft en die door een persoon (werknemer of subcontractant) in het kader van zijn werk, op het Belgische spoorwegnetwerk wordt uitgeoefend;5° « IB » : de spoorweginfrastructuurbeheerder bedoeld in artikel 5, 3°, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen;6° « treinbestuurder » : het lid van het veiligheidspersoneel bedoeld in artikel 5, 30°, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen;7° « veiligheidsvergunning » : de veiligheidsvergunning van de infrastructuurbeheerder bedoeld in artikel 5, 35°, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen;8° « MOBE » (een met het onderhoud belaste entiteit) : de entiteit bedoeld in artikel 5, 38°, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen;9° « IG » (infrastructuurgebruiker) : de spoorwegondernemingen die toegang hebben tot de Belgische spoorweginfrastructuur krachtens artikel 6 van de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en hun hulpondernemingen;de infrastructuurbeheerder met het oog op het onderhouden, het beheer, de vernieuwing en de uitbreiding van de spoorweginfrastructuur krachtens artikel 9 van de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur en zijn hulpondernemingen; de verenigingen of ondernemingen die de Belgische spoorweginfrastructuur mogen gebruiken overeenkomstig het ministerieel besluit van 26 juli 2007 tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur; 10° « hulponderneming » : elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, vereniging of onderneming, die de spoorweginfrastructuur gebruikt en waarop de SO of de IB een beroep doet, onder haar of zijn controle en verantwoordelijkheid;11° « SO » (spoorwegonderneming) : de onderneming bedoeld in artikel 5, 4°, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen;12° « begeleider van reizigerstreinen » : boordpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht, zoals bedoeld in artikel 5, 30/1°, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen;13° « toeristische vereniging » : de toeristische spoorwegvereniging die het spoorwegnetwerk mag gebruiken om er toeristisch spoorwegvervoer met historisch materieel te organiseren overeenkomstig de bijlage bij het ministerieel besluit van 26 juli 2007 tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur. Afdeling 2. - Toepassingsgebied

Art. 2.§ 1. De algemene vereisten bedoeld in hoofdstuk 2 zijn van toepassing op al het veiligheidspersoneel, met uitzondering van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel dat uitsluitend op baanvakken werkt die tijdelijk gesloten zijn voor het normale verkeer ten behoeve van het onderhoud, de vernieuwing of de verbetering van het spoorwegsysteem. De specifieke vereisten van toepassing op dit personeel, worden bepaald door de IB in het kader van zijn veiligheidsvergunning. § 2. De vereisten bedoeld in hoofdstuk 3 zijn van toepassing op al het veiligheidspersoneel van de IG's, met uitzondering van het personeel dat de veiligheidsfunctie « treinbestuurder » uitoefent en houder is van een Europese vergunning. De specifieke vereisten die op dit veiligheidspersoneel en op de Europese vergunning van toepassing zijn, staan vermeld in de wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen (artikelen 34 tot 37/22 en 37/24 tot 37/27, §§ 1 tot 4, en haar bijlagen V tot XI) en in haar uitvoeringsbesluiten.

In afwijking van het eerste lid, zijn de afdelingen 3 en 4 van hoofdstuk 3 van toepassing op het personeel dat de veiligheidsfunctie « treinbestuurder » uitoefent en houder is van een Europese vergunning. § 3. De specifieke vereisten van hoofdstuk 4 zijn van toepassing op al het veiligheidspersoneel van de MOBE's, met uitzondering van het personeel dat met het onderhoud van goederenwagons belast is en waarvan de taken vermeld zijn in Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie van 10 mei 2011 betreffende een systeem voor de certificering van met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten. HOOFDSTUK 2. - Vereisten van toepassing op al het veiligheidspersoneel

Art. 3.Indien hij meerdere taken uitoefent, beheerst het lid van het veiligheidspersoneel het geheel van zijn activiteiten en geeft hij voorrang aan de voor de veiligheid cruciale taken, meer in het bijzonder in geval van storingen.

Art. 4.Het lid van het veiligheidspersoneel krijgt een aan zijn veiligheidsfunctie aangepaste opleiding vüür en gedurende de ganse duur ervan.

Art. 5.Wanneer specifieke vereisten daarin voorzien, voldoet het lid van het veiligheidspersoneel aan de medische en eventueel de psychologische criteria voorafgaandelijk aan de uitoefening van zijn taak en gedurende de ganse duur ervan.

Art. 6.§ 1. Het veiligheidspersoneel mag op geen enkel moment tijdens zijn dienst, onder invloed zijn van stoffen die de waakzaamheid, de concentratie of het gedrag beïnvloeden.

Het veiligheidspersoneel mag niet onder invloed zijn van alcohol, wat blijkt uit de aanwezigheid in het bloed van een alcoholgehalte gelijk aan of groter dan 0,20 gram op 1 000 of uit de aanwezigheid van een alcoholconcentratie gelijk aan of groter dan 0,09 milligram per liter in de uitgeademde lucht. § 2. Het veiligheidspersoneel mag geen taken uitvoeren in staat van dronkenschap of onder invloed van psychoactieve stoffen, zoals drugs, verdovende middelen of oneigenlijke gebruikte therapeutische stoffen.

De IG of de MOBE voorziet in controlemaatregelen en preventieve maatregelen in verband met het verbruik van alcohol of psychoactieve stoffen. § 3. Teneinde een gevaarlijke situatie te voorkomen of te stoppen, kan de IB een veiligheidspersoneelslid vragen een alcoholtest te ondergaan, overeenkomstig artikel 27 van de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur of in het raam van de technische bijstand die hij verleent aan de veiligheidsinstantie, overeenkomstig artikel 14, derde lid, van de wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen.

Bij een positief resultaat of bij weigering van een alcoholtest wordt de uitoefening van de veiligheid cruciale taken bij dit veiligheidspersoneelslid onmiddellijk geschorst.

De toestellen die in het raam van de controle op het alcoholgehalte worden gebruikt worden onderhouden en geijkt, conform de voorschriften van de fabrikant.

Art. 7.§ 1. Zodra een lid van het veiligheidspersoneel vaststelt of ervan op de hoogte wordt gebracht dat hij persoonlijk en individueel een risico inhoudt voor de spoorwegveiligheid, staakt hij de uitoefening van zijn veiligheidstaken en verwittigt hij onmiddellijk de IG(s) of de MOBE(s) die hem tewerkstelt (tewerkstellen). § 2. Zodra een lid van het veiligheidspersoneel een feit vaststelt dat een risico kan inhouden voor de spoorwegveiligheid, brengt hij onmiddellijk de IB daarvan op de hoogte. § 3. Wanneer de IG of de MOBE vaststelt of ingelicht wordt dat veiligheidspersoneel dat hij/ze tewerkstelt of dat voor zijn/haar rekening werkt, de veiligheid van het spoorwegverkeer in gevaar brengt, neemt hij/zij onmiddellijk de nodige maatregelen om aan dit risico een einde te stellen en om de herhaling van dit risico te voorkomen.

De IG of de MOBE maakt een schriftelijk verslag op van de maatregelen die genomen werden om een einde aan het risico te stellen en om de herhaling van dit risico te voorkomen.

Indien de veiligheidsinstantie het nodig acht, kan ze aan de IG of aan de MOBE meedelen dat de maatregelen onvoldoende zijn en kan ze eisen dat de bekwaamheid van de betrokken persoon gecontroleerd wordt. HOOFDSTUK 3. - Vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel van de IG's Afdeling 1. - Gemeenschappelijke vereisten van toepassing op het

personeel van de IG's

Art. 8.§ 1. In het geval van de IG's, worden de voor de veiligheid cruciale taken als een geheel van generische veiligheidsfuncties beschouwd. § 2. De veiligheidsfuncties die bij alle IG's uitgeoefend kunnen worden, zijn de volgende : 1° treinbestuurder;2° begeleider van reizigerstreinen;3° verantwoordelijke bediende voor de rangeerdienst;4° begeleidende agent van goederentreinen;5° bediende belast met het rangeren;6° bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen;7° bediende belast met het beheer van de administratieve verrichtingen met betrekking tot het rangeren, de bediening van installaties, het samenstellen en verzenden van treinen;8° bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seininrichtingsinstallaties (binnen de perken van de overeenkomsten tussen de SO's en de IB);9° bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit « goederen »;10° bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit « reizigers »;11° onderstationchef specialiteit « reizigers » - toezicht en bediening van de perrons en uitwijkbundels;12° bediende belast met de rangeringen specialiteit « reizigers »;13° bediende belast met het bedienen van de private spooraansluitingen; 14° bediende belast met de taken betreffende de bediening van een installatie (werkplaats, onderhoudspost...). § 3. De veiligheidsfuncties voorbehouden aan de IB zijn de volgende : 1° verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken;2° verdeler tractiestroom;3° begeleidende agent van werktreinen;4° overwegwachter;5° schildwacht;6° bediende beweging;7° seingever en operator;8° mobiele seingever. § 4. De in de §§ 1 en 2 genoemde veiligheidsfuncties worden als dusdanig beschouwd en dit zonder rekening te houden met graden of bekwaamheden.

Art. 9.§ 1. Dit artikel behandelt enkel de vereiste taalkennis die het veiligheidspersoneel nodig heeft om actief en efficiënt te communiceren in routinesituaties, problematische situaties en noodsituaties.

De vorm en de inhoud van de mededelingen alsook de te volgen procedures worden door de IB in het kader van de veiligheidsreglementering van de exploitatie van de spoorweginfrastructuur vastgelegd. § 2. Het veiligheidspersoneel dat over doorslaggevende veiligheidsvragen met de IB communiceert, beschikt over een voldoende taalkennisniveau van de door de IB opgegeven taal.

De taalkennis van het veiligheidspersoneel stelt de personeelsleden ten minste in staat een minimaal gesprek te voeren en informatie over veiligheid, werkorganisatie en stiptheid van het treinverkeer volgens de bepalingen van de veiligheidsvoorschriften betreffende de exploitatie van de spoorweginfrastructuur uit te wisselen. § 3. De taalkennis van het veiligheidspersoneel wordt op grond van de door de IB opgegeven taal geëvalueerd, op basis van de drie volgende niveaus van taalkennis : 1° voldoende kennis van de Franse taal;2° voldoende kennis van de Nederlandse taal;3° voldoende kennis van de Franse en van de Nederlandse taal. Deze beoordeling gebeurt voor de treinbestuurders overeenkomstig artikel 18, voor de treinbegeleiders overeenkomstig artikel 26 en voor de andere veiligheidsfuncties overeenkomstig artikel 32.

Art. 10.§ 1. Alvorens het statuut van hulponderneming toe te kennen kijkt de SO of de IB na of deze hulponderneming voldoet aan alle voorwaarden die haar of hem zelf opgelegd worden inzake veiligheidspersoneel. § 2. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 17 van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen, waarborgt het veiligheidsbeheersysteem van de SO of van de IB de beheersing van alle risico's, met inbegrip van het inzetten van aannemers. § 3. De SO of de IB zorgt ervoor dat haar of zijn hulponderneming de regels eerbiedigt en haar verplichtingen nakomt. § 4. De SO of de IB deelt de toekenning of de intrekking van een statuut van hulponderneming mee aan de veiligheidsinstantie.

Art. 11.Wanneer de uitoefening van een veiligheidsfunctie meer dan zes maanden onderbroken werd, gaat de IG de professionele geschiktheid van het betrokken veiligheidspersoneel na.

Art. 12.§ 1. De IG is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens op de verschillende documenten die hij beheert.

Hij zorgt ervoor dat de gegevens, wanneer nodig, onmiddellijk worden bijgewerkt en hij kan de bewijsstukken met betrekking tot die gegevens steeds voorleggen. § 2. De IG neemt alle nodige maatregelen om te voorkomen dat een document waarvan de geldigheidsdatum overschreden is of dat de houder om welke reden dan ook niet meer mag gebruiken, nog gebruikt wordt. § 3. Zodra een lid van het veiligheidspersoneel niet meer aan de certificeringvereisten voldoet, verbiedt de IG de betrokkene onmiddellijk veiligheidsfuncties te vervullen en schrapt hij hem van de lijst van zijn personeel dat die functies mag uitoefenen. Afdeling 2. - Specifieke vereisten van toepassing op de verschillende

functies van het veiligheidspersoneel van de IG's Onderafdeling 1. - Specifieke vereisten van toepassing op de veiligheidsfunctie van « treinbestuurder »

Art. 13.§ 1. Het veiligheidspersoneel dat de functies van treinbestuurder uitoefent, is gecertificeerd als hij beschikt over de onderstaande documenten die werden afgegeven door een erkende instelling overeenkomstig de geldende wetgeving : 1° een psychologisch attest;2° een medisch attest;3° een brevet van professionele geschiktheid. § 2. De veiligheidsinstantie zorgt voor de certificering bedoeld in § 1. § 3. De certificering wordt geconcretiseerd door de vergunning van treinbestuurder die elke drie jaar wordt bijgewerkt door de vernieuwing van de documenten bedoeld in § 1, 2° en 3°. § 4. De vergunning van treinbestuurder is vergezeld van de volgende bijlagen: 1° « attest van lijnkennis »;2° « attest van materieelkennis ». Deze bijlagen worden uitgereikt door de SO of de IB, die aldus bevestigt dat de houder beschikt over de kennis voorgeschreven door de veiligheidsvoorschriften, wat de kennis betreft van de lijnen en het materieel die op de vergunning zijn vermeld.

Art. 14.§ 1. De vergunning van treinbestuurder is conform het model opgenomen in bijlage 1. § 2. De vergunning vermeldt : 1° de naam en het adres van de spoorwegonderneming voor wier rekening de treinbestuurder mag rijden;2° de categorieën waarmee de houder mag rijden;3° bijkomende informatie of eventuele beperkingen. Ze wordt uitgereikt in de taal waarin het brevet van professionele geschiktheid opgesteld is. § 3. De gecertificeerde treinbestuurder heeft tijdens de uitoefening van zijn functie zijn vergunning altijd bij zich. § 4. Om geldig te zijn, is de vergunning van treinbestuurder tegelijk vergezeld van de volgende bijlagen : 1° « attest van lijnkennis »;2° « attest van materieelkennis ».

Art. 15.§ 1. De vergunningscategorieën hangen af van de door de treinbestuurder gevolgde fundamentele opleiding en aanvullende opleidingen :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 16.§ 1 Het attest van lijnkennis is conform het model opgenomen in bijlage 1. § 2. Het attest van lijnkennis vermeldt: 1° de lijnen waarop de houder mag rijden;2° bijkomende informatie of eventuele beperkingen. § 3. De bijlage bij de vergunning van treinbestuurder wordt afgeleverd door de SO of de IB, die aldus bevestigt te erkennen dat de treinbestuurder die ervan houder is : 1° beschikt over de kennis voorgeschreven door de veiligheidsvoorschriften wat de lijnkennis betreft;2° voldoet aan de fundamentele en aanvullende opleidingen inzake de bijzondere bepalingen betreffende bepaalde lijnen of baanvakken. De fundamentele en aanvullende opleidingen inzake de bijzondere bepalingen betreffende bepaalde lijnen of baanvakken zijn weergegeven op de bijlage bij de vergunning van treinbestuurder. Het gaat hierbij om de volgende lijnen of baanvakken : 1° de Noord-Zuidverbinding;2° het baanvak Ans-Luik;3° de lijnen met signalisatie TVM 430;4° de lijnen met signalisatie TBL 2;5° de lijnen met signalisatie ETCS;6° de verbinding Antwerpen Noord-Zuid.

Art. 17.§ 1. Het attest van materieelkennis is conform het model opgenomen in bijlage 1. § 2. Het attest van materieelkennis vermeldt : 1° het type van rollend materieel waarmee de houder mag rijden;2° de eigenaar en het goedkeuringsnummer in geval van werkvoertuigen. § 3. De bijlage bij de vergunning van treinbestuurder wordt afgeleverd door de SO of de IB, die aldus bevestigt te erkennen dat de treinbestuurder die ervan houder is : 1° beschikt over de kennis voorgeschreven door de veiligheidsvoorschriften wat de materieelkennis betreft;2° geslaagd is voor de fundamentele en aanvullende opleidingen inzake het type dienst. Het type dienst waarvoor de houder wordt toegelaten om te rijden wordt verduidelijkt door één van de volgende codes die op de bijlage bij de vergunning van treinbestuurder geschreven wordt : 1° E: besturen van locomotieven met stroomafnemers;2° Z: besturen van locomotieven zonder stroomafnemers;3° HST: besturen op hogesnelheidslijnen;4° AUTO: besturen van autonome werkvoertuigen of lichte voertuigen.

Art. 18.§ 1. De taalkennis van een personeelslid dat een veiligheidsfunctie uitoefent als treinbestuurder stelt hem in staat om veiligheidsinformatie opgenomen in de veiligheidsvoorschriften van de exploitatie van de spoorweginfrastructuur uit te wisselen. Deze uitwisseling gebeurt op basis van geformaliseerde procedures die gebruik maken van schriftelijke berichten en/of formulieren, die door de IB worden opgelegd. § 2. De erkende instelling beoordeelt de taalkennis van het veiligheidspersoneel dat de functie van treinbestuurder uitoefent, tijdens een examen dat overeenkomstig de geldende wetgeving wordt georganiseerd.

Art. 19.De te verwerven bekwaamheden en de medische en psychologische criteria waaraan de leden van het veiligheidspersoneel die de veiligheidsfunctie van « treinbestuurder » uitoefenen voldoen, zijn opgenomen in bijlage 1.

Onderafdeling 2. - Specifieke vereisten van toepassing op de veiligheidsfunctie van « begeleider van reizigerstreinen »

Art. 20.De artikelen 21 tot 27 worden toegepast onverminderd de vereisten die op de veiligheidsfunctie van « begeleider van reizigerstreinen » van toepassing zijn, overeenkomstig de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen (art. 37/23).

Art. 21.§ 1. Het veiligheidspersoneel dat de functie van begeleider van reizigerstreinen uitoefent, is gecertificeerd als hij beschikt over de onderstaande documenten die werden afgegeven door een erkende instelling overeenkomstig de geldende wetgeving : 1° een psychologisch attest;2° een medisch attest;3° een brevet van professionele geschiktheid. § 2. De certificering gebeurt door de veiligheidsinstantie. § 3. De certificering wordt geconcretiseerd door het attest van begeleider van reizigerstreinen dat elke drie jaar wordt bijgewerkt door de vernieuwing van de documenten bedoeld in § 1, 2° en 3°. § 4. De veiligheidsinstantie stelt alle nuttige informatie ter beschikking van de aanvrager in een praktische gids waarin de aanvraagprocedure wordt uiteengezet en waarin alle noodzakelijke documenten en attesten worden opgesomd. § 5. In het raam van de afgifte van de attesten van begeleider van reizigerstreinen worden de in § 1 bedoelde documenten opgesteld binnen de periode van zes maanden die voorafgaat aan de indiening van de aanvraag van het attest.

In het raam van de bijwerking van de attesten van begeleider van reizigerstreinen worden de in § 1 bedoelde documenten opgesteld binnen de periode van zes maanden die voorafgaat aan de vervaldatum van deze attesten.

Art. 22.§ 1. Onverminderd de bepalingen opgenomen in artikel 37/23, § 3, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen, wordt het veiligheidspersoneel dat de functie van begeleider van reizigerstreinen uitoefent en van werkgever verandert, niet opnieuw gecertificeerd indien : 1° de begeleider van reizigerstreinen over de vereiste bekwaamheden beschikt voor de uitoefening van de functie van begeleider van reizigerstreinen binnen de nieuwe onderneming;2° de begeleider van reizigerstreinen in het bezit is van de documenten die deze voorgaande bekwaamheden staven;3° de begeleider van reizigerstreinen in staat is om de regels die eigen zijn aan zijn nieuwe werkgever toe te passen;4° de begeleider van reizigerstreinen zijn activiteiten gedurende meer dan zes maanden niet heeft onderbroken. § 2. Indien de nieuwe werkgever vaststelt dat de begeleider van reizigerstreinen aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° tot 4°, voldoet, reikt hij hem een attest van vakkennis uit.

Indien de nieuwe werkgever vaststelt dat de begeleider niet aan de voorwaarden bedoeld in § 1, 1° tot 4° voldoet, licht hij hem in dat hij verplicht is zijn attest van begeleider te laten bijwerken door zijn brevet van professionele geschiktheid te vernieuwen. § 3. De begeleider brengt de veiligheidsinstantie op de hoogte van zijn verandering van werkgever.

Art. 23.§ 1. De veiligheidsinstantie kan op ieder ogenblik de nodige maatregelen treffen om na te gaan of het veiligheidspersoneel dat de functie van begeleider van reizigerstreinen uitoefent, in het bezit is van de documenten die krachtens dit besluit zijn afgegeven. § 2. Indien de veiligheidsinstantie van oordeel is dat een begeleider van reizigerstreinen niet meer aan één of meerdere vereiste voorwaarden voldoet, dan neemt zij de volgende maatregelen: 1° als het om een attest van begeleider van reizigerstreinen gaat, dan wordt dit door de veiligheidsinstantie geschorst.De schorsing is voorlopig of definitief naargelang van de ernst van de risico's die het voor de spoorwegveiligheid meebrengt. De veiligheidsinstantie betekent haar gemotiveerde beslissing onverwijld aan de betrokkene en aan diens werkgever. Ze vermeldt de te volgen procedure om het attest terug te krijgen; 2° indien het om één van de documenten bedoeld in artikel 21, § 1, gaat, richt de veiligheidsinstantie zich tot de uitgever van dit document en vraagt, ofwel een bijkomende controle, ofwel de schorsing van het document.De uitgever neemt de nodige maatregelen en informeert de veiligheidsinstantie binnen een termijn van vier weken.

De veiligheidsinstantie kan de betrokkene verbieden om op het Belgische netwerk actief te zijn zolang zij wacht op de informatie van de uitgever. Binnen tien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de informatie spreekt de veiligheidsinstantie zich uit over het al of niet handhaven van het door haar opgelegde verbod om actief te zijn op het Belgische netwerk.

Art. 24.§ 1. Het attest van begeleider van reizigerstreinen wordt op naam uitgereikt aan de gecertificeerde begeleider van reizigerstreinen, die het altijd bij zich heeft in de uitoefening van zijn functie.

Het is conform het model opgenomen in bijlage 2. § 2. Om geldig te zijn, is dit attest van begeleidervan reizigerstreinenvergezeld van een bijlage met als titel « attest van vakkennis ».

Art. 25.§ 1. Het attest van vakkennis wordt uitgereikt door de SO, die aldus bevestigt te erkennen dat de begeleidervan reizigerstreinendie ervan houder is : 1° beschikt over de kennis voorgeschreven door de veiligheidsvoorschriften wat de materieelkennis betreft;2° voldoet aan de fundamentele en aanvullende opleidingen inzake de bijzondere bepalingen betreffende bepaalde lijnen of baanvakken;3° het vereiste taalkennisniveau in het Nederlands en/of in het Frans heeft. § 2. Het attest van vakkennis is conform het model opgenomen in bijlage 2.

Art. 26.§ 1. De taalkennis van het personeelslid dat de veiligheidsfunctie van begeleider van reizigerstreinen uitoefent, stelt hem in staat om veiligheidsinformatie uit de reglementering van de exploitatie van de spoorweginfrastructuur uit te wisselen. Deze uitwisseling gebeurt op basis van geformaliseerde procedures die gebruik maken van schriftelijke berichten en/of formulieren, die door de IB worden opgelegd. § 2. De erkende instelling beoordeelt de taalkennis van het veiligheidspersoneel dat de functie van begeleider van reizigerstreinen uitoefent, tijdens een examen dat overeenkomstig de geldende wetgeving wordt georganiseerd.

Art. 27.De te verwerven bekwaamheden en de medische en psychologische criteria waaraan de leden van het veiligheidspersoneel die de veiligheidsfunctie van « begeleider van reizigerstreinen » uitoefenen voldoen, zijn opgenomen in bijlage 2.

Onderafdeling 3. - Specifieke vereisten van toepassing op de andere veiligheidsfuncties

Art. 28.§ 1. Het lid van het veiligheidspersoneel dat een andere veiligheidsfunctie dan treinbestuurder of begeleider van reizigerstreinen uitoefent, wordt gecertificeerd door de IG. § 2. Met de certificering beslist de IG dat een persoon een of meer veiligheidsfuncties mag uitoefenen. De IG: 1° gaat vooraf na of de betrokken persoon medisch en vakkundig geschikt is en op de hoogte is van de kenmerken en het specifiek karakter van de veiligheidsfuncties die hij zal uitoefenen;2° gaat na of de te certificeren persoon de opleidingsdoelstellingen van de fundamentele of aanvullende opleiding daadwerkelijk heeft gehaald en in het bezit is van een medisch attest. § 3. Het lid van het veiligheidspersoneel dat een andere veiligheidsfunctie uitoefent, heeft de volle leeftijd van achttien jaar bereikt. § 4. In het kader van zijn veiligheidsbeheerssysteem doet de IG het volgende : 1° hij beschrijft de selectie- en rekruteringscriteria die toegang geven tot de functie;2° hij regelt de certificering van zijn veiligheidspersoneel, met name voor wat betreft de professionele geschiktheid van de examinatoren en de organisatie van de examens;3° indien hij dit nodig acht, bepaalt hij de geldigheidsduur van de certificeringen die hij aflevert, evenals de bijwerkingsvoorwaarden ervan, onder voorbehoud dat de gecertificeerde medisch geschikt blijft en zijn veiligheidsfunctie voldoende continu heeft uitgeoefend;4° hij organiseert het individueel toezicht op het personeel dat een veiligheidsfunctie uitoefent, met het oog op de verwerving en het behoud van de vereiste medische, psychologische en professionele geschiktheid.

Art. 29.§ 1. De professionele geschiktheid heeft betrekking op de vakbekwaamheden die nodig zijn voor de uitoefening van elke veiligheidsfunctie, omvattende de eigenlijke vakkennis en de bekwaamheid om deze in de praktijk op een correcte manier om te zetten, zowel in een normale als in een verstoorde situatie. § 2. De vakkennis, vereist voor het uitoefenen van veiligheidsfuncties op de Belgische spoorweginfrastructuur zijn de volgende: 1° de algemene kennis van het Belgische spoorwegexploitatiesysteem, rekening houdend met de uitgeoefende veiligheidsfuncties, omvattende : a) de werkingsprincipes van de veiligheidssystemen;b) het belang van de verschillende veiligheidsfuncties;c) de algemene kennis van de spoorwegrisico's, in het bijzonder deze die verbonden zijn aan het verkeer, ongeacht de tractiewijze;2° de algemene kennis van de veiligheidsvoorschriften;3° de specifieke kennis eigen aan elke veiligheidsfunctie. § 3. De bekwaamheid om de verworven kennis operationeel toe te passen, zowel in normale als in abnormale omstandigheden, houdt in : 1° de beheersing van de toepassing van de procedures en regels in verband met de uitgeoefende veiligheidsfuncties, met inbegrip van de communicatieprocedures;2° de beheersing van het gebruik van de installaties, het materieel en de werkvoertuigen;3° de beheersing van de toepassing van de maatregelen ter voorkoming van de beroepsrisico's betreffende het personeel en, in het algemeen, de bekwaamheid om zijn gedrag te kunnen aanpassen aan de verschillende beroepssituaties.

Art. 30.§ 1. De IG houdt een register van de veiligheidsfuncties bij dat voor elke gecertificeerde persoon de volgende gegevens bevat : 1° de naam, de voornaam en de geboortedatum;2° de toegelaten veiligheidsfunctie(s);3° de certificeringsdatum;4° de werkpost(en) waar deze functie(s) mag (mogen) worden uitgeoefend, wanneer deze werkpost een bijzondere kennis van de lokale toestellen met betrekking tot de veiligheid van het spoorverkeer, vereist;5° de eventuele geldigheidsduur van de certificering. § 2. De IG houdt de documenten die de professionele geschiktheid van het lid van het veiligheidspersoneel bewijzen bij en deelt het aantal en de locatie van de registers die hij heeft geopend mee aan de veiligheidsinstantie en hij brengt laatstgenoemde op de hoogte van iedere wijziging van het aantal registers of van hun locatie.

Art. 31.De IG reikt een attest van professionele geschiktheid uit aan zijn personeel dat een andere veiligheidsfunctie uitoefent buiten de plaats waar het register zich bevindt of buiten de uren waarin het register kan worden geraadpleegd. Met dit attest wordt bevestigd dat de houder ervan in het register staat.

Dit attest vermeldt alle veiligheidsfuncties waarvoor het lid van het veiligheidspersoneel gecertificeerd is.

Art. 32.De IG evalueert bij de certificering de taalkennis van zijn veiligheidspersoneel dat andere veiligheidsfuncties uitoefent, wanneer bijzondere vereisten dit voorschrijven.

Art. 33.De te verwerven bekwaamheden en de medische en psychologische criteria waaraan de leden van het veiligheidspersoneel die een andere veiligheidsfunctie dan treinbestuurder of begeleider van reizigerstreinen uitoefenen, voldoen, zijn opgenomen in bijlage 3. Afdeling 3. - Bijkomende vereisten van toepassing op het personeel van

de IG's dat veiligheidsfuncties uitoefent in het kader van toeristische spoorwegritten met historische voertuigen op het nationale spoorwegnetwerk

Art. 34.§ 1. De toeristische vereniging die de spoorweginfrastructuur in het kader van toeristische spoorwegritten mag gebruiken, doet een beroep op het gecertificeerde veiligheidspersoneel van een SO of van de IB, voor de uitoefening van de veiligheidsfuncties « treinbestuurder » en « begeleider van reizigerstreinen ». Ze houdt een lijst bij van de namen en functies van de gebruikte veiligheidspersoneelsleden, alsook van de naam van de betrokken SO of IB. § 2. Om prestaties te kunnen uitvoeren voor de toeristische vereniging die het nationale spoorwegnetwerk in het kader van toeristische spoorwegritten mag gebruiken, krijgt het gecertificeerde lid van het veiligheidspersoneel daarvoor de toelating van de betrokken SO of IB. § 3. De nadere regels voor het gebruik van dit personeel worden in onderlinge overeenstemming vastgelegd door de betrokken partijen, die een systeem uitwerken om na te gaan of het lid van het veiligheidspersoneel dat voor verschillende IG's werkt, de regels met betrekking tot de volgende materies naleeft : 1° aantal maximale opeenvolgende prestaties;2° rijtijden;3° tussentijd tussen twee prestaties;4° maximumduur van een prestatie;5° professionele geschiktheid;6° medische geschiktheid.

Art. 35.De toeristische vereniging zorgt ervoor dat haar veiligheidspersoneel de technische normen en de voorschriften inzake de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en haar gebruik kent en kan toepassen.

Art. 36.Wanneer de toeristische vereniging eigen materieel gebruikt, geeft ze aan de treinbestuurder en aan de begeleider van reizigerstreinen een document dat de kennis van het betrokken historisch materieel bewijst.

Art. 37.§ 1. Het lid van het veiligheidspersoneel dat een andere veiligheidsfunctie dan treinbestuurder of begeleider van reizigerstreinen uitoefent voor rekening van een toeristische vereniging, wordt door deze laatste gecertificeerd. § 2. Voor de uitoefening van deze andere veiligheidsfuncties kan de toeristische vereniging : 1° hetzij door een SO of een IB opgeleid veiligheidspersoneel gebruiken;2° hetzij zelf dit veiligheidspersoneel opleiden. § 3. Om prestaties te kunnen uitvoeren voor rekening van de toeristische vereniging die het nationale spoorwegnetwerk in het kader van toeristische spoorwegritten mag gebruiken, krijgt het gecertificeerde lid van het veiligheidspersoneel dat andere veiligheidsfuncties uitoefent daarvoor de toelating van de betrokken SO of IB.

Art. 38.Wanneer een reizigerstrein tussen een installatie op een museumspoorlijn en een treinstation op het nationale spoorwegnetwerk pendelt, kan er worden afgeweken van de verplichting om een begeleider van reizigerstreinen in te zetten, voor zover : 1° de trein geen hoofdlijnen gebruikt;2° de treinbestuurder de normale taken van de begeleider van reizigerstreinen verricht;3° de toeristische vereniging de treinbestuurder die de normale taken van de begeleider van reizigerstreinen verricht, daartoe opleidt en certificeert;4° het gebruikte rollend materieel met automatisch sluitende deuren is uitgerust;5° de trein uit een enkel zelfvoortbewegend voertuig zonder doorgangsmogelijkheid bestaat, zodat de treinbestuurder alle reizigers kan zien. Afdeling 4. - Preventieve schorsing van veiligheidsfuncties

Art. 39.§ 1. Wanneer het door de IB daartoe gemachtigde personeel vaststelt dat een lid van het veiligheidspersoneel van een IG de veiligheid van het spoorwegverkeer in gevaar brengt, neemt het de nodige maatregelen, met inbegrip van het preventief schorsen van de veiligheidsfuncties van het betrokken personeelslid, overeenkomstig artikel 27 van de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur.

De IB overhandigt daartoe aan het lid van het veiligheidspersoneel een document waarin de preventieve schorsing van zijn veiligheidsfuncties wordt bevestigd. Bijlage 4 bevat een model van dit document.

De IB meldt dit onmiddellijk en uiterlijk de volgende werkdag aan de veiligheidsinstantie, overeenkomstig artikel 27 van de wet betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur.

Hij licht ook de betrokken IG(s) in. § 2. De preventieve schorsing van de veiligheidsfuncties slaat op het geheel van de functies waarvoor het veiligheidspersoneelslid is gecertificeerd, zelfs indien deze functies bij meerdere IG's worden uitgeoefend. § 3. Het veiligheidspersoneelslid dat het voorwerp uitmaakt van een preventieve schorsing van de veiligheidsfuncties wordt onderworpen aan een alcoholtest. § 4. De IG die verantwoordelijk is voor het lid van het veiligheidspersoneel betrokken bij het incident dat leidt tot de preventieve schorsing, analyseert de feiten en neemt de nodige maatregelen om te voorkomen dat een dergelijk risico zich opnieuw zou voordoen. § 5. De bepalingen van de §§ 1 tot 4 zijn ook van toepassing op het lid van het veiligheidspersoneel waarvan het gedrag doet vermoeden dat het medisch of psychologisch ongeschikt is. HOOFDSTUK 4. - Specifieke vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel van de MOBE's

Art. 40.Wanneer het veiligheidspersoneel van de MOBE op de spoorweginfrastructuur werkt, leeft het de voorschriften van de IB na, met inbegrip van de veiligheidsvoorschriften bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet exploitatieveiligheid van de spoorwegen.

Art. 41.§ 1. De MOBE zet een bekwaamheidsbeheerssysteem op om : 1° te bepalen welke posten veiligheidstaken omvatten;2° veiligheidspersoneel in te zetten voor taken waarvoor hij bekwaam is. § 2. Het bekwaamheidsbeheerssysteem van de MOBE bevat procedures om de bekwaamheden van het veiligheidspersoneel te beheren en omvat minstens het volgende : 1° de kennis, de vaardigheden en de ervaring die nodig zijn voor de uitoefening van de aan zijn de verantwoordelijkheden aangepaste veiligheidstaken;2° de selectiecriteria, met onder meer het basisopleidingsniveau en de mentale en fysieke geschiktheid;3° de basisopleiding en basiskwalificatie of certificering van verworven bekwaamheden en vaardigheden;4° de waarborg dat alle personeelsleden zich bewust zijn van de relevantie en het belang van hun activiteiten en de manier waarop zij bijdragen tot de realisatie van de veiligheidsdoelstellingen;5° de permanente opleidingen de regelmatige actualisering van de verworven kennis en vaardigheden;6° de periodieke controle van bekwaamheden en, in voorkomend geval, van de mentale en fysieke geschiktheid;7° indien nodig, de bijzondere maatregelen bij ongevallen/incidenten of langdurige afwezigheid.

Art. 42.§ 1. Wanneer de MOBE een beroep doet op subcontractanten inzake veiligheidspersoneel, beschikt zij over procedures om : 1° bij de selectie na te gaan of de contractanten, subcontractanten en leveranciers bekwaam zijn;2° de vereisten vast te stellen waaraan contractanten en leveranciers voldoen;3° na te gaan of de leveranciers of contractanten zich bewust zijn van de risico's. § 2. Het contract tussen de MOBE en haar subcontractanten bevat ten minste de basisbeginselen van de volgende processen, duidelijk gedefinieerd, bekend en toegewezen : 1° verantwoordelijkheden en taken in verband met spoorwegveiligheidsproblemen;2° verplichtingen in verband met de overdracht van relevante informatie tussen beide partijen;3° de traceerbaarheid van documenten met bettrekking tot de veiligheid.

Art. 43.De bijzondere kennis voor het uitvoeren van de veiligheidstaken in verband met het onderhoud van de voertuigen zijn voornamelijk de volgende : 1° het veiligheidsbelang begrijpen van de verschillende uitrustingen die aanwezig zijn op het voertuig en weten hoe deze werken;2° het nagaan of de uitrusting van het voertuig conform is aan de technische beschrijvingen en/of andere onderhoudsdocumenten;3° de verschillende specifieke werkvoertuigen voor het onderhoud van het voertuig op een correcte en adequate wijze kunnen gebruiken;4° in staat zijn fouten in de uitrustingen te ontdekken en deze te verhelpen, binnen de technische kennis verbonden aan deze taak;5° uitvoeren van controleproeven volgend op werkzaamheden tot het herstel van de uitrusting in haar normale toestand;6° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;7° de traceerbaarheid van de vastgestelde feiten alsook van de resultaten van de uitgevoerde verrichtingen waarborgen. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 44.Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen;2° het koninklijk besluit van 15 mei 2011 tot bepaling van de vereisten die van toepassing zijn op het veiligheidspersoneel; 3° het ministerieel besluit van 26 juli 2007 tot aanneming van een bestek voor toeristische spoorwegritten met historisch materieel op de spoorweginfrastructuur, bijlage 1, deel 3, punt 3.2.2. en 4; 4° het ministerieel besluit van 9 juni 2009 tot goedkeuring van het bestek voor het veiligheidspersoneel.

Art. 45.De minister bevoegd voor het Spoorwegvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 juli 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel BIJLAGE 1 : BESTUURDER INHOUDSTAFEL 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 2.TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN 3. VERGUNNING VAN BESTUURDER 4.ATTEST VAN LIJNKENNIS 5. ATTEST VAN MATERIEELKENNIS 1.MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 1.1 Vóór de aanstelling a. Minimuminhoud van het medisch onderzoek 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies : zicht, gehoor, kleurwaarneming;3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik;5° het medisch onderzoek vóór de aanstelling moet een elektrocardiogram in rust omvatten.b. Algemene criteria Het personeel mag geen veiligheidstaken uitvoeren indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel mag niet lijden aan medische aandoeningen of medische behandelingen ondergaan die de volgende incidenten kunnen veroorzaken : 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c. Gezichtscriteria 1° gezichtsscherpte op verre afstand, met of zonder hulpmiddelen : 1,0 (binoculair);minstens 0,5 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie : verziendheid + 5 D/bijziendheid - 8 D.De erkende arbeidsgeneesheer kan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en nabij : voldoende, met of zonder hulpmiddelen;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° volledig normale kleurwaarneming : gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test;8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair) : aanwezig;10° fusie : aanwezig;11° contrastgevoeligheid : goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan op voorwaarde dat een jaarlijkse of een door de arbeidsgeneesheer voorgeschreven periodieke controle wordt uitgevoerd;14° dwingend voorschrift voor bril- en lensdragers : steeds een reservebril ter beschikking hebben.d. Gehoorcriteria Een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram : 1° voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;2° de volgende waarden dienen tot richtsnoer te worden genomen die alleen worden gegeven ter info : a) het gehoorverlies mag niet groter zijn dan 40 dB bij 500 en 1 000 Hz;b) het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting mag niet groter zijn dan 45 dB bij 2 000 Hz;3° geen anomalieën van het vestibulair systeem;4° geen chronische spraakgebreken (berichten moeten luid en duidelijk kunnen worden uitgewisseld);5° aan de gehooreisen moet zonder hoorapparaat worden voldaan.In bepaalde gevallen kan het gebruik van hoorapparatuur op medisch advies worden toegestaan. e. Antropometrie De lichaamsmaten van het personeel moeten zodanig zijn dat rollend materieel veilig kan worden gebruikt.De bestuurders mogen niet worden verplicht of toegestaan bijzondere typen van rollend materieel te besturen indien hun lengte, gewicht of andere lichaamseigenschappen een risico opleveren. f. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening moet zwangerschap worden beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting. De werkgever moet zich ervan vergewissen dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. g. Psychologische beoordelingen Het doel van de psychologische beoordeling is de spoorwegonderneming inzicht te verschaffen in de mate waarin het personeel uit cognitief, psychomotorisch, gedragsmatig en persoonlijkheidsoogpunt in staat is zijn taak veilig te vervullen. Bij het vaststellen van de inhoud van de psychologische beoordeling moet de psycholoog minstens rekening houden met de volgende criteria die relevant zijn voor elke veiligheidsfunctie : 1° Cognitieve criteria : a) aandacht en concentratie, b) geheugen, c) waarnemingsvermogen, d) redeneringvermogen, e) communicatie.2° Psychomotorische criteria : a) reactiesnelheid, b) bewegingscoördinatie.3° Gedrags- en persoonlijkheidscriteria : a) zelfbeheersing, b) handelingsbetrouwbaarheid, c) zelfstandigheid, d) waakzaamheid. Als de psycholoog één van de bovenstaande criteria weglaat, moet hij zijn beslissing verantwoorden en staven. 1.2 Periodiek onderzoek a. Frequentie van het periodiek onderzoek 1° om de 3 jaar voor personeel tot 60 jaar;2° jaarlijks voor personeel vanaf 60 jaar. De arbeidsgeneesheer moet de periodiciteit van de onderzoeken verhogen als hij dat gezien de gezondheidstoestand van het betrokken personeelslid nodig acht. b. Minimuminhoud van het periodiek onderzoek De periodieke gespecialiseerde onderzoeken moeten minimaal de volgende elementen omvatten : 1° een algemeen medisch onderzoek;2° onderzoeken van de zintuiglijke functies (zicht, gehoor, kleurwaarneming);3° een urine- of bloedonderzoek in verband met suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik, indien daarvoor een klinische reden bestaat;5° elk periodiek medisch onderzoek van personeel van 40 jaar en ouder moet een ECG in rust omvatten. 1.3 Aanvullende medische onderzoeken en/of psychologische beoordelingen a. Naast de periodieke medische onderzoeken moet een aanvullend specifiek medisch onderzoek en/of een aanvullende psychologische beoordeling worden uitgevoerd wanneer er aannemelijke redenen zijn om aan de medische of psychologische geschiktheid van een personeelslid te twijfelen of wanneer er redelijke vermoedens van drugsgebruik of alcoholmisbruik bestaan.Dat kan in het bijzonder nodig zijn na een incident of ongeval dat aan menselijk falen te wijten is. b. De werkgever moet een medisch onderzoek aanvragen na ziekteverlof van langer dan 30 dagen.Waar de beschikbare medische gegevens erop wijzen dat de werknemer zijn taak normaal kan vervullen, volstaat een beoordeling door de arbeidsgeneesheer op basis van beschikbare medische informatie. 1.4 Psychologische bijstand De werkgever moet passende zorg verstrekken aan het personeelslid dat getraumatiseerd wordt tijdens de uitvoering van zijn functie. 2. TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN 2.1 Lijnkennis, kennis van krachtvoertuigen en van het rollend materieel De bestuurder moet : a. in staat zijn om alleen en in alle veiligheid, op een gekend traject, de trein waarvoor hij bevoegd is verklaard te besturen met inachtneming van : 1° de seininrichting en de reglementering, met inbegrip van de tijdelijke elementen en de bijzondere situaties (Bericht van Tijdelijke Snelheidsbeperking, versperring, hinder op de sporen,...); 2° de dienstregeling in normale verkeersomstandigheden;b. in staat zijn om de trein volgens de regels van de kunst te besturen; c. over voldoende kennis van de onderdelen van het rollend materieel (draagstel, rollagers, reminrichting,...) beschikken; d. in staat zijn om beschadigingen aan het krachtvoertuig of aan het rollend materieel vast te stellen en de herstellingen uit te voeren waarvoor hij bekwaam is geacht;e. kunnen beslissen over de voorwaarden waaronder een konvooi kan voortrijden in geval van beschadiging of incident;f. de betekenis van de gevaarsetiketten en de merktekens op het materieel te lezen en te begrijpen. 2.2 Geschiktheid voor bepaalde taken Door zijn technische kennis, gebaseerd op de algemene onderrichtingen en rekening houdend met de voor de infrastructuur geldende voorschriften, moet de bestuurder in staat zijn om hoofdzakelijk de volgende taken uit te voeren : a. vóór het vertrek de voorgeschreven controles uitvoeren, meer bepaald met betrekking tot het tractievermogen van de voertuigen; b. zich klaarmaken voor zijn opdracht : 1° door vooraf en tijdig de uit te voeren dienst en de bijhorende documenten te raadplegen (dienstregelingen, wijzigingen aan de reisweg of aan seininrichting, tijdelijke snelheidsbeperkingen, enz.); 2° door zich de belangrijkste punten voor de geest te halen op basis van de gegevens in verband met de uit te voeren dienst;3° door afhankelijk van de uit te voeren dienst, de juiste uitrusting te kiezen (kleding, documenten en basisuitrusting);4° door zich voor te bereiden om zijn voertuig onder gunstige omstandigheden te besturen door een gepaste levenswijze aan te nemen die strookt met de wettelijke vereisten;5° door de geschiktheid van het krachtvoertuig na te gaan : a) door na te gaan of het krachtvoertuig beantwoordt aan de bijzonderheden van de uit te voeren opdracht;b) door de aanduidingen op de boorddocumenten van het krachtvoertuig te controleren;c. de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om de sleping te waarborgen, op het punt van : 1° trekkracht; 2° veiligheidsinrichtingen, zoals, in voorkomend geval : automatische waakinrichting, seinherhaling, snelheidscontrole, stuurpostsignalisatie, toestel voor registratie van de ritgegevens, seingevings- en veiligheidstoebehoren, enz.; 3° de eventueel voorgeschreven gewone preventieve onderhoudsverrichtingen uitvoeren (spuien, controle van de niveaus, afwezigheid van lekken, enz.); d. de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren (remblokken, koppelingen, verbindingsslangen, lichten, enz.); e. helpen bij de controle van de werking van de reminrichtingen : 1° de werking van de remmen van het krachtvoertuig controleren vóór het in beweging brengen;2° rekening houden met de aard van de op de trein uit te voeren remproef;3° helpen bij de controle van de werking van de remmen van de trein vóór het vertrek;4° tijdens de rit de werking van de remmen controleren;f. de krachtvoertuigen op bekwame en veilige wijze besturen met inachtneming van de seinen alsook de toegelaten snelheden, en rekening houdend met de voorgeschreven dienstregelingen : 1° vóór het vertrek van de trein : a) uitvoeren van de bewegingen van de krachtvoertuigen, rangeringen, (ont)koppelingen van voertuigen volgens de ontvangen bevelen en de seinen, in alle veiligheid voor het personeel en de voertuigen;b) eventueel inschakelen van de inrichtingen voor verlichting, klimaatregeling enz.vanuit het krachtvoertuig; 2° bij het vertrek van de trein : a) indien nodig de voorschriften van het vertrekstation raadplegen; b) de trein pas in beweging zetten als alle reglementaire voorwaarden zijn vervuld (dienstregeling, vertrekbevel of -sein, enz.); c) bij het starten van de trein alle verplichtingen op het vlak van veiligheid, adhesie en vermogen in acht nemen;3° tijdens de rit : a) op elk ogenblik zijn positie op de lijn kennen, alsook de stations, sporen, vertakkingen, hellingen en maximumsnelheden van het bereden traject (zie punt 1 hiervoor - lijnkennis);b) op elk ogenblik de aard van de rit bepalen, alsook de door de reglementering opgelegde maximumsnelheid en de lijngegevens;c) op een actieve manier de seinen in acht nemen (laterale of stuurpostsignalisatie), ze zonder aarzeling of vergissing herkennen en de voorgeschreven handelingen uitvoeren;d) gebruik maken van de remmen om in alle veiligheid te vertragen en te stoppen, hierbij zorg dragend voor het rollend materieel en het comfort van de reizigers of de vervoerde vracht;e) de rit van het konvooi zo regelen dat het beantwoordt aan de dienstregeling en de eventuele energiebesparende richtlijnen, rekening houdend met de kenmerken van het krachtvoertuig, de trein, de lijn en het milieu;f) de in de dienstregeling voorgeschreven of opgelegde haltes naleven en eventueel tijdens die stilstanden de verrichtingen op het vlak van de reizigersdienst uitvoeren (bijvoorbeeld het openen en sluiten van de deuren); g) in alle veiligheid rijden wanneer een bijzondere wijze van exploitatie wordt voorgeschreven : bijzonder verkeer op bevel, tijdelijke snelheidsbeperkingen, rit op tegenspoor, overschrijdingsbevel gesloten sein, enz.; h) de automatische waakinrichting en de rijcontroller bedienen en controleren, de boordinstrumenten in het oog houden en bedienen : i de werkruimte in de stuurpost op een rationele manier inrichten; ii het geheel van de automatische waakinrichting, stuur- en controle-inrichtingen waarover hij beschikt zonder aarzeling of vergissing gebruiken volgens de geldende voorschriften; iii in de voorziene gevallen de claxon gebruiken om de veiligheid van de reizigers of het wegverkeer te waarborgen; iv op elk ogenblik de belangrijkste parameters van de werking van de trein kennen en een juist beeld hebben van de gevolgen van de verschillende besturingshandelingen op die werking, in het bijzonder op de veiligheidsautomatismen; i) zo spoedig mogelijk de technische storingen en exploitatiestoringen alsook de ongewone gebeurtenissen op het traject opmerken en lokaliseren en, in voorkomend geval, de wagons en/of de voertuigen onderzoeken om de beschadigingen en gebreken op te sporen, de veiligheid van de trein of een hindernis te waarborgen en een beroep te doen op hulp van buitenaf of alarm te slaan : i de storingen opsporen : - voortdurend waakzaam blijven; - in de mate waarin dat tijdens de besturing van de trein mogelijk is, letten op ongewone voorvallen op het vlak van infrastructuur en omgeving : seinen, sporen, energievoorziening, overwegen, omgeving van het spoor, ander verkeer, aanwezigheid van personen of dieren, enz.; - letten op ongewone voorvallen in verband met het bestuurde krachtvoertuig; - aanwijzingen van niet-conformiteit identificeren, ze onderscheiden en erop reageren volgens hun respectief belang, waarbij in alle gevallen voorrang wordt gegeven aan de veiligheid van het spoorverkeer, van personen en goederen; ii bij storingen de nodige maatregelen treffen : - bij elke afwijking de reglementaire procedures toepassen en meer bepaald maatregelen nemen om, telkens wanneer dat nodig is, de veiligheid van het verkeer en van personen te waarborgen, of de maatregelen nu dringend of met uitstel worden genomen; - in voorkomend geval de voertuigen, het spoor of de energievoorzieningsinstallaties onderzoeken om onregelmatigheden op te sporen en er de gevolgen van te beoordelen. Bij de uitvoering van deze controle de veiligheidsvoorschriften naleven; - de nodige contacten opnemen met andere personen om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende beschikbare communicatiemiddelen; - kleinere storingen verhelpen en maatregelen nemen om complexere storingen aan de voertuigen op te lossen : ? de diagnose stellen van de aard en de gevolgen van de vastgestelde onregelmatigheden, eventueel met toepassing van de vooraf opgemaakte technische documenten en met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften; ? indien nodig, kleinere interventies uitvoeren om incidenten met de krachtvoertuigen en het getrokken materieel te verhelpen; ? de omstandigheden beoordelen waarin de trein na een incident alleen kan verder rijden of getrokken kan worden (meer bepaald zijn maximumsnelheid); ? indien nodig, hulp vragen met toepassing van de door de IB voorgeschreven procedures; ? hulp bieden aan een andere door een incident getroffen trein; - de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen : ? bij een stilstand, maatregelen nemen om te waarborgen dat de trein zich niet ontijdig in beweging zet, zelfs in de meest ongunstige omstandigheden; ? de bij aankomst van de trein voorgeschreven verrichtingen en controles uitvoeren; - mondeling en/of schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering van zijn opdracht, in het bijzonder bij ongewone voorvallen, door middel van nauwkeurige verslagen : ? de IB op elk ogenblik nauwkeurig kunnen inlichten over de belangrijkste voorvallen tijdens de rit van zijn trein en over de vastgestelde onregelmatigheden, waarbij hij de voor zijn gesprekspartner nuttige gegevens vermeldt; ? de voorgeschreven communicatiemiddelen gebruiken : telefoon, radio, formulieren, enz., waarbij hij zich ervan vergewist dat zijn gesprekspartner hem goed heeft begrepen; ? de van kracht zijnde communicatieprocedures naleven; ? de vaststellingen van onregelmatigheden vermelden op de eventueel bij het krachtvoertuig horende technische documenten; ? bij aankomst in de uitwijkplaats van het voertuig of op het einde van de dienst, schriftelijk en/of mondeling de nodige inlichtingen verstrekken over de uitvoering van zijn opdracht en de ongewone voorvallen nauwkeurig beschrijven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel BIJLAGE 2 : BEGELEIDER VAN REIZIGERSTREINEN INHOUDSTAFEL 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 2.TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN 3. ATTEST VAN BEGELEIDER VAN REIZIGERSTREINEN 4.ATTEST VAN BEROEPSKENNIS 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 1.1 Vóór de aanstelling a. Minimuminhoud van het medisch onderzoek 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies : zicht, gehoor, kleurwaarneming;3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik.b. Algemene criteria Het personeel mag geen veiligheidstaken uitvoeren indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel mag niet lijden aan medische aandoeningen of medische behandelingen ondergaan die kunnen leiden tot : 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c. Gezichtscriteria 1° gezichtsscherpte op verre afstand, met of zonder hulpmiddelen : 0,8 (binoculair);minstens 0,3 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie : verziendheid + 5 D/bijziendheid - 8 D.De erkende arbeidsgeneesheer kan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en nabij : voldoende, met of zonder hulpmiddelen;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° normale kleurwaarneming (maximaal 4 fouten) bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test, en zo nodig aangevuld met een andere erkende test (Fansworth);8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair) : aanwezig;10° fusie : aanwezig;11° contrastgevoeligheid : goed;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan op voorwaarde dat een jaarlijkse of een door de arbeidsgeneesheer voorgeschreven periodieke controle wordt uitgevoerd;14° dwingend voorschrift voor bril- en lensdragers : steeds een reservebril ter beschikking hebben.d. Gehoorcriteria 1° geen anomalieën van het vestibulair systeem;2° een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram : a) voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;b) de volgende waarden dienen tot richtsnoer te worden genomen en alleen ter info worden gegeven : i.het gehoorverlies mag niet groter zijn dan 40 dB bij 500 en 1 000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting mag niet groter zijn dan 45 dB bij 2 000 Hz. e. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening moet zwangerschap worden beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting.De werkgever moet zich ervan vergewissen dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. f. Antropometrie De lichaamsmaten van het personeel moeten zodanig zijn dat het rollend materieel veilig kan worden gebruikt.Begeleiders van reizigerstreinen mogen niet verplicht worden of geen toelating krijgen om bepaalde uitrusting van rollend materieel te bedienen wanneer hun lichaamslengte, gewicht of andere lichaamseigenschappen dit onveilig zou maken. g. Psychologische beoordelingen Het doel van de psychologische beoordeling is de SO inzicht te verschaffen in de mate waarin het personeel uit cognitief, psychomotorisch, gedragsmatig en persoonlijkheidsoogpunt in staat is zijn taak veilig te vervullen. Bij het vaststellen van de inhoud van de psychologische beoordeling moet de psycholoog minstens rekening houden met de volgende criteria die relevant zijn voor elke veiligheidsfunctie : a) Cognitieve criteria : i.aandacht en concentratie, ii. geheugen, iii. waarnemingsvermogen, iv. redeneervermogen, v. communicatie.b) Psychomotorische criteria : i.reactiesnelheid, ii. bewegingscoördinatie. c) Gedrags- en persoonlijkheidscriteria : i.zelfbeheersing, ii. handelingsbetrouwbaarheid, iii. zelfstandigheid, iv. waakzaamheid.

Als de psycholoog één van de bovenstaande criteria weglaat, moet hij zijn beslissing verantwoorden en staven. 1.2 Periodiek onderzoek a. Frequentie van het periodiek onderzoek 1° om de 3 jaar voor personeel tot 62 jaar;2° jaarlijks voor personeel vanaf 62 jaar. De arbeidsgeneesheer moet de periodiciteit van de onderzoeken verhogen als hij dat gezien de gezondheidstoestand van het betrokken personeelslid nodig acht. b. Minimuminhoud van het periodiek onderzoek De periodieke gespecialiseerde onderzoeken moeten minimaal de volgende elementen omvatten : 1° een algemeen medisch onderzoek;2° onderzoeken van de zintuiglijke functies (zicht, gehoor, kleurwaarneming);3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik, indien daarvoor een klinische reden bestaat. 1.3 Aanvullende medische onderzoeken en/of psychologische beoordelingen a. Naast het periodiek medisch onderzoek moet een aanvullend specifiek medisch onderzoek en/of een aanvullende psychologische beoordeling worden uitgevoerd wanneer er aannemelijke redenen zijn om aan de medische of psychologische geschiktheid van een personeelslid te twijfelen of wanneer er redelijke vermoedens van drugsgebruik of alcoholmisbruik bestaan.Dat kan in het bijzonder nodig zijn na een incident of ongeval dat aan menselijk falen van het betrokken personeelslid te wijten is. b. De werkgever moet een medisch onderzoek aanvragen na ziekteverlof van langer dan 30 dagen.Waar de beschikbare medische gegevens erop wijzen dat de werknemer zijn taak normaal kan vervullen, volstaat een beoordeling door de arbeidsgeneesheer op basis van beschikbare medische informatie. 1.4 Psychologische bijstand De werkgever moet passende zorg verstrekken aan het personeelslid dat getraumatiseerd wordt tijdens de uitvoering van zijn functie. 2. TE VERWERVEN BEKWAAMHEDEN De bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "begeleider van reizigerstreinen" zijn voornamelijk de volgende : 2.1 de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; 2.2 uitvoeren van de verrichtingen met betrekking tot het rollend materieel : a. de voorziene remproeven uitvoeren bij de treinen die zijn samengesteld uit gesleept materieel en motorstellen;b. de continuïteit van de luchtdrukleidingen controleren;c. de op de rijtuigen vermelde aanduidingen aflezen (tarra, lading, rem), de toegestane maximumsnelheid van een rijtuig of een motorstel herkennen;d. de voertuigen opsporen waarvan de pneumatische ophanging niet werkt en er de bestuurder over inlichten; e. de correcte toestand van de koppelingen, vouwbalgen en diverse verbindingen nagaan (verlichting, verwarming, enz.); f. helpen bij het aansteken en doven van de eindseinen bij het eerste vertrek en bij een defect aan die uitrustingen;g. de tijdelijke immobilisatie realiseren van een treinstel met oponthoud;h. opmerken wanneer er een beschadigingsetiket is aangebracht dat elke verplaatsing van het voertuig verbiedt;i. de gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;j. de vastgestelde gebreken melden; k. indien nodig een deur vergrendelen (kopdeur van de trein, deur van niet-bediende stuurpost, enz.); l. maatregelen nemen als een deur niet is vergrendeld;m. de goede werking van een deur controleren bij het openen en sluiten;n. de nodige maatregelen nemen bij beschadiging aan het systeem voor het openen en sluiten van de deuren;o. de verrichtingen voor het openen en het sluiten van de deuren uitvoeren;p. een deur openen met de noodinrichting; 2.3 bijdragen tot de veiligheid van de reizigers : a. de dagelijkse richtlijnen in verband met de bijzonderheden van het verkeer toepassen;b. toezicht houden op het in- en uitstappen, alleen of samen met andere bedienden;c. meewerken aan de koppelingsbewerkingen van treinen samengesteld uit motorstellen;d. maatregelen nemen voor de reizigers wanneer een gedeelte van de trein niet aan het perron komt;e. zorgen voor het kanaliseren van de reizigers in een onbewaakte stopplaats bij verkeer op tegenspoor;f. gevaarlijk gedrag herkennen en er op passende wijze op reageren; 2.4 de verschillende communicatiemiddelen kunnen gebruiken (interfoon, gsm, radio, enz.); 2.5 zorgen voor de communicatie met de bestuurder : a. aan de bestuurder de gegevens meedelen in verband met de samenstelling en de remming van de trein;b. de mededeling "Verrichtingen Gedaan" aan de bestuurder overgeven, door middel van de daartoe bestemde inrichting op het materieel en de vaste inrichting (Aanwijstoestel "verrichtingen gedaan");c. maatregelen nemen als wordt vastgesteld dat de toestellen "Verrichtingen gedaan" gestoord zijn; 2.6 de passende controles en verrichtingen uitvoeren bij abnormale situaties, incidenten of ongevallen : a. nagaan of een reizigerstrein volledig is als hij niet is uitgerust met de reglementaire eindseinen;b. reageren op de door de bestuurder gegeven akoestische signalen;c. contact opnemen met de bestuurder via de omroepinstallatie;d. een door een bestuurder opgesteld noodbericht doorsturen;e. een hindernis afdekken (op afstand of ter plaatse afdekken);f. een onregelmatige seinoverschrijding vaststellen en er op passende wijze op reageren;g. een beschadiging aan de bovenleiding lokaliseren en alarm slaan;h. een onderbreking van de bovenleidingsspanning aanvragen;i. de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vaststellen en de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen;j. maatregelen nemen bij een ongeval of in geval van brand aan boord;k. beschadigingen die de veiligheid in het gedrang brengen aan het bevoegde personeel melden;l. weten waar en hoe gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare communicatiemiddelen;m. een dringend radiobericht versturen via de grond-treinverbinding;n. de passagiers van een trein in volle baan evacueren;o. passende maatregelen treffen als er alarm geslagen wordt. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel BIJLAGE 3 ANDERE VEILIGHEIDSFUNCTIES INHOUDSTAFEL 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 2.TE VERWERVEN KENNIS 2.1 VERANTWOORDELIJKE VAN DE RANGEERDIENST 2.2 BEGELEIDENDE AGENT GOEDERENTREINEN 2.3 BEDIENDE BELAST MET HET RANGEREN 2.4 BEDIENDE BELAST MET HET SAMENSTELLEN EN VERZENDEN VAN TREINEN 2.5 BEDIENDE BELAST MET HET BEHEER VAN DE ADMINISTRATIEVE TAKEN MET BETREKKING TOT HET RANGEREN, BEDIENEN VAN INSTALLATIES, SAMENSTELLEN EN VERZENDEN VAN TREINEN 2.6 BEDIENDE BELAST MET DE BEDIENING VAN SPOORTOESTELLEN EN SEINPOSTEN 2.7 BEDIENDE BELAST MET DE VOLLEDIGE TECHNISCHE SCHOUWING VAN HET ROLLEND MATERIEEL, SPECIALITEIT "GOEDEREN" 2.8 BEDIENDE BELAST MET DE SCHOUWING VAN HET ROLLEND MATERIEEL, SPECIALITEIT "REIZIGER" 2.9 ONDERSTATIONCHEF SPECIALITEIT "REIZIGER" - TOEZICHT EN BEDIENING VAN DE PERRONS EN UITWIJKBUNDELS. 2.10 BEDIENDE BELAST MET DE RANGERINGEN SPECIALITEIT "REIZIGER" 2.11 BEDIENDE BELAST MET VERRICHTINGEN TOT BEDIENING VAN DE PRIVATE SPOORAANSLUITINGEN 2.12 BEDIENDE BELAST MET DE BEDIENING VAN INSTALLATIES (WERKPLAATS, ONDERHOUDSPOST, ENZ.) 2.13 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "VERANTWOORDELIJKE BEDIENDE VOOR DE UITVOERING VAN DE WERKEN" 2.14 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "VERDELER TRACTIESTROOM" 2.15 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "BEGELEIDENDE AGENT VAN WERKTREINEN" 2.16 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "OVERWEGWACHTER" : 2.17 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "SCHILDWACHT" 2.18 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "BEDIENDE BEWEGING INFRABEL" 2.19 DE VEILIGHEIDSFUNCTIES "SEINGEVER" EN "OPERATOR" 2.20 DE VEILIGHEIDSFUNCTIE "MOBIELE SEINGEVER" 1. MEDISCHE EN PSYCHOLOGISCHE CRITERIA 1.1 Voorafgaande opmerking Bij de toepassing van de medische criteria opgenomen in de hierna vermelde punten 1.2 en 1.3 moet er een onderscheid worden gemaakt tussen twee personeelscategorieën : a. het personeel dat ofwel een veiligheidsfunctie uitoefent in verband met de samenstelling van treinen of die de taak heeft om de bewegingen van treinen toe te staan, en voor wie de medische criteria strikt van toepassing zijn1;b. het personeel dat niet onder de voorgaande paragraaf valt.Voor deze personeelscategorie beslist de arbeidsgeneesheer welke de relevante medische criteria zijn en in welke mate deze van toepassing zijn, rekening houdend met de betrokken werkplaats(en). Hierbij gaat hij vooral uit van de risicoanalyse die de werkgever heeft uitgevoerd en van zijn eigen kennis van deze werkplaatsen2. 1.2 Vóór de aanstelling a. Minimuminhoud van het medisch onderzoek 1° een algemeen medisch onderzoek;2° een onderzoek van de zintuiglijke functies : zicht, gehoor, kleurwaarneming;3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik.b. Algemene criteria Het personeel mag geen veiligheidstaken uitvoeren indien de waakzaamheid is aangetast door alcohol, drugs of psychotrope geneesmiddelen. Het personeel mag niet lijden aan medische aandoeningen of medische behandelingen ondergaan die kunnen leiden tot : 1° een plotseling bewustzijnsverlies;2° een waakzaamheids- of concentratiestoornis;3° een plotselinge ongeschiktheid;4° een evenwichts- of coördinatiestoornis;5° een aanzienlijke mobiliteitsbeperking.c. Gezichtscriteria 1° gezichtsscherpte op verre afstand, met of zonder hulpmiddelen : 0,8 (binoculair);minstens 0,3 voor het zwakste oog; als men een bril nodig heeft, is men verplicht die te dragen; 2° maximale correctie : verziendheid + 5 D/bijziendheid - 8 D.De erkende arbeidsgeneesheer kan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een oogarts waarden buiten dit bereik accepteren; 3° zicht op gemiddelde afstand en nabij : voldoende, met of zonder hulpmiddelen;4° contactlenzen zijn toegestaan;5° UV-filterlenzen zijn toegestaan;6° gekleurde contactlenzen en fotochromatische lenzen zijn niet toegestaan;7° normale kleurwaarneming bij gebruik van een erkende test, zoals de Ishihara-test, en zo nodig aangevuld met een andere erkende test (Fansworth);8° normaal gezichtsveld (geen afwijkingen die de te verrichten taak nadelig beïnvloeden);9° zicht voor beide ogen (binoculair) : aanwezig;10° fusie : aanwezig;11° goede contrastgevoeligheid;12° geen progrediënte oogziekten;13° oogimplantaten, keratotomieën en keratectomieën zijn toegestaan op voorwaarde dat een jaarlijkse of een door de arbeidsgeneesheer voorgeschreven periodieke controle wordt uitgevoerd; 14° voor bril- en lensdragers : indien de drager zich in een situatie bevindt waarin hij in de onmogelijkheid verkeert om zijn bril of lenzen te gebruiken (breuk, verlies, enz.), moet de uitoefening van de veiligheidsfunctie onmiddellijk worden stopgezet. d. Gehoorcriteria 1° geen anomalieën van het vestibulair systeem;2° een voldoende gehoor, aangetoond met een toonaudiogram : a) voldoende goed gehoor om een telefoongesprek te voeren en waarschuwingstonen en radioberichten te horen;b) de volgende waarden dienen tot richtsnoer te worden genomen en alleen ter info worden gegeven : i.het gehoorverlies mag niet groter zijn dan 40 dB bij 500 en 1 000 Hz; ii. het gehoorverlies aan het oor met de slechtste geluidsvoortplanting mag niet groter zijn dan 45 dB bij 2 000 Hz. e. Zwangerschap Bij een lage tolerantie of een pathologische aandoening moet zwangerschap worden beschouwd als een tijdelijke grond voor uitsluiting.De werkgever moet zich ervan vergewissen dat de wettelijke voorschriften ter bescherming van zwangere werkneemsters worden nageleefd. 1.3 Periodiek onderzoek a. Frequentie van het periodiek onderzoek De SO of de IB bepalen in het kader van hun veiligheidsbeheersysteem de regelmaat van de periodieke onderzoeken van hun personeel.b. Minimuminhoud van het periodiek onderzoek De periodieke gespecialiseerde onderzoeken moeten minimaal de volgende elementen omvatten : 1° een algemeen medisch onderzoek;2° onderzoeken van de zintuiglijke functies (zicht, gehoor, kleurwaarneming);3° een urine- of bloedonderzoek ter opsporing van suikerziekte en andere aandoeningen als geïndiceerd door klinisch onderzoek;4° de opsporing van drugsgebruik, indien daarvoor een klinische reden bestaat. 1.4 Aanvullende medische onderzoeken en/of psychologische beoordelingen a. Naast het periodiek medisch onderzoek moet een aanvullend specifiek medisch onderzoek en/of een aanvullende psychologische beoordeling worden uitgevoerd wanneer er aannemelijke redenen zijn om aan de medische of psychologische geschiktheid van een personeelslid te twijfelen of wanneer er redelijke vermoedens van drugsgebruik of alcoholmisbruik bestaan.Dat kan in het bijzonder nodig zijn na een incident of ongeval dat aan menselijk falen van het betrokken personeelslid te wijten is. b. De werkgever moet een medisch onderzoek aanvragen na ziekteverlof van langer dan 30 dagen.Waar de beschikbare medische gegevens erop wijzen dat de werknemer zijn taak normaal kan vervullen, volstaat een beoordeling door de arbeidsgeneesheer op basis van beschikbare medische informatie. 1.5 Psychologische bijstand De werkgever moet passende zorg verstrekken aan het personeelslid dat getraumatiseerd wordt gedurende de uitvoering van zijn functie. 2. TE VERWERVEN KENNIS 2.1 Verantwoordelijke van de rangeerdienst De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "verantwoordelijke van de rangeerdienst" zijn voornamelijk de volgende : a. kennis hebben van de installaties en het verkeer; b. theoretische en praktische kennis bezitten van de uit te voeren verrichtingen (rangeren, vorming, bediening, werking van de zone, enz.); c. de betrokken algemene en plaatselijke reglementering kennen;d. in staat zijn de uit te voeren taken te organiseren;e. in staat zijn de verkeersproblemen, de gevolgen van belangrijke vertragingen of van incidenten, enz.te analyseren en anticiperend op te treden en ze zoveel mogelijk te beperken; f. de activiteiten van het personeel van de IG in zijn actiezone coördineren (ook tegenover het personeel van de IB of van andere mogelijke IG's); g. kennis hebben van en naleven van de regels betreffende bijzonder vervoer (gevaarlijk of uitzonderlijk vervoer, enz.) en de te nemen maatregelen om deze te rangeren; h. in staat zijn de voorziene en nodige inlichtingen uit te wisselen (met het personeel van de IB, met het personeel van de IG, met het personeel van andere IG's, met klanten, enz.) voor het waarborgen van de veiligheid van de bewegingen, de regelmaat van het treinverkeer en de optimale uitvoering van de taken; i. in staat zijn de nodige maatregelen te nemen in geval van incident(en), ongeval(len), verstoring of abnormale samenstelling van de trein, enz.; j. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;k. indien het veiligheidsbeheersysteem dit voorziet : 1° bepaalde taken met betrekking tot de keuring van het materieel uitvoeren, teneinde de gemakkelijk te ontdekken beschadigingen en onregelmatigheden zoals nader omschreven in de interne regelgeving van de betrokken IG, op te sporen;2° samen met de bestuurder een remtest uitvoeren. 2.2 Begeleidende agent goederentreinen De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "begeleidende agent goederentreinen" zijn voornamelijk de volgende : a. de verrichtingen uitvoeren met betrekking tot het samenstellen van de treinen;b. instaan voor de ter plaatse te bedienen wissels;c. openen en sluiten van stuitklampen of ontspoortongen;d. gewone, door optische seinen of per radio bevolen rangeringen uitvoeren;e. de beperkte technische schouwing van de voertuigen uitvoeren en de "gemakkelijk te ontdekken" onregelmatigheden opsporen.Een beschadigingsetiket opmaken, aanbrengen en opsturen; f. het krachtvoertuig aankoppelen;g. de inrichtingen voor immobilisatie van een treinstel uitschakelen;h. de voorziene remproeven uitvoeren;i. het treineinde in orde brengen;j. de alternatoren "ledig-beladen" en "reizigers-goederen" in de juiste stand plaatsen;k. de noodreminrichting plaatsen, testen en gebruiken; l. de voorwaarden controleren met betrekking tot remming, samenstelling, snelheid, last van de trein, enz.; m. de procedure en de regels voor het correct gebruik van de remkoppeling eerbiedigen bij het opdrukken van een stel;n. gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;o. een overweg in alle veiligheid overschrijden;p. de passende controles en verrichtingen uitvoeren bij abnormale situaties, incidenten of ongevallen : 1° de trein tot stilstand brengen, indien de veiligheid in het gedrang komt;2° de vereiste maatregelen nemen, als om een bepaalde reden een snelheidsbeperking nodig is;3° een hindernis afdekken (op afstand en ter plaatse afdekken);4° nagaan of een trein volledig is, indien het reglementair eindsein ontbreekt;5° een door een bestuurder opgesteld noodbericht doorsturen;6° weten waar en hoe gebruik kan worden gemaakt van de alarmtelefoon, de telefoon in een overwegkeet of een andere telefoon op de lijn;7° een onregelmatige seinoverschrijding vaststellen en er op passende wijze op reageren;8° de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vaststellen en de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen;q. de vereiste mededelingen die door de IB worden opgelegd, kunnen uitwisselen om : 1° bij het binnenrijden van een infrastructuurzone de toepassing en uitvoering van alle voorziene maatregelen van de plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur te eerbiedigen;2° bij het verlaten van een infrastructuurzone de uitvoering en de toepassing van de voorziene maatregelen van de plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur te eerbiedigen;r. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;s. beschikken over een theoretische en praktische kennis van de plaatselijke consignes en plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur en bekwaam zijn deze toe te passen. 2.3 Bediende belast met het rangeren De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende belast met het rangeren" zijn voornamelijk de volgende : In staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : a. de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen : 1° het in reizigers- en goederentreinen toegestane materieel onderscheiden;2° de conventionele tekens en opschriften op de voertuigen interpreteren;3° de beschadigingsetiketten interpreteren;4° de etiketten inzake breekbare goederen interpreteren;5° gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;b. de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen, in voorkomend geval, de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen en het codeboek van de gevaarlijke goederen gebruiken;c. tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in de eigen veiligheid, en indien men een ploeg leidt, in de veiligheid van het personeel onder zijn bevoegdheid voorzien;d. kennen en toepassen van de noodzakelijke controles alvorens het bevel tot rangering te geven;e. de regels inzake het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien toepassen : 1° een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; 2° de betekenis van de technische merktekens (rem, lading, enz.) begrijpen en de maatregelen nemen die erop van toepassing zijn; 3° de remproeven uitvoeren op een stel in rangering;4° de voertuigen in een stel rangschikken;5° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;6° de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;7° tijdelijke en aanvullende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;8° een immobilisatie ongedaan maken;9° correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;f. samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : 1° de voertuigen koppelen en ontkoppelen;2° de lengte van een stel bepalen;3° bevelen van het verplaatsen en het stoppen van de voertuigen en de stellen;4° herkennen van de verschillende beelden van een vast stopsein;5° herkennen van verschillende seinborden;6° herkennen van optische en akoestische handseinen;7° bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische seinen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling;8° het rijden op zicht naleven;9° een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen; 10° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.); 11° rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische en pneumatische koppelingen);12° nagaan of de rangeerbeweging rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de deelnemers, kan worden aangevat;13° de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toestemming vragen (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);14° verzamelen en doorgeven van de wagon- en/of treingegevens met het oog op hun exploitatie;15° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;16° de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;17° de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen aanleggen en deze reiswegen controleren;18° de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen;19° indien het veiligheidsbeheersysteem hierin voorziet, de hierna volgende taken zoals deze in het intern reglement van de betreffende IG zijn gespecificeerd, uitvoeren : a) de voorbereiding uitvoeren van een te rangeren stel ("losdraaien");b) de stopblokken kunnen gebruiken alsook de andere specifieke toestellen voor de rangeerdienst;c) het samenstellen van de sneden voor het rangeren van een stel door afstoten of door heuvelen;d) het hergroeperen van de gerangeerde wagons die zich op één spoor bevinden ("samenduwen"). 2.4 Bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen" zijn voornamelijk de volgende : In staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : a. de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen : 1° de nodige handelingen uitvoeren om een buitengewoon vervoer te lokaliseren;2° de aan de voertuigen toe te kennen beschermingsgraad bepalen, meedelen en dienovereenkomstig handelen;3° materieel met beroeste wielbanden opsporen en die informatie doorgeven;b. indien het veiligheidsbeheersysteem hierin voorziet, bepaalde beperkte taken van technische schouwing en onderhoud van het materieel uitvoeren om de in het oog springende beschadigingen en onregelmatigheden, zoals gespecificeerd in het intern reglement van de betreffende IG, op te sporen (met inbegrip van het opstellen, aanbrengen en doorgeven van beschadigingsetiketten en etiketten voor breekbare goederen).c. de regels toepassen voor het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien : 1° de verschillende automatische en handbediende alternatoren herkennen, de alternatoren, "reizigers/goederen" en "ledig/beladen" in de juiste stand plaatsen;2° het volgens de omstandigheden uit te voeren type van remproef bepalen;3° de remproeven uitvoeren (minimum : continuïteitsproef, verbindingsproef, remkoppelingsproef, werkingsproef op een stel in rangering), ook in de bijzondere gevallen zoals vervoer van springstoffen en beschadigde voertuigen, alsook de continuïteitsproef van de voedingsleiding;4° optekenen en doorgeven van een remmingsbulletin aan de bestuurder alsook een samenstellingsborderel;5° de "sneden" samenstellen voor het rangeren van een stel door afstoten of door heuvelen;d. de signalisatieregels voor het einde van een spoorkonvooi kennen;e. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; f. samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : 1° de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel en/of de lading, gevaarlijke goederen, uitzonderlijk vervoer, beschadigingen, enz.); 2° het treineinde wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;3° de voorbereiding uitvoeren van een te rangeren stel ("losdraaien") 4° een overweg in alle veiligheid laten overschrijden;5° stopblokken en andere bijzondere toestellen, nodig bij het rangeren, kunnen gebruiken;6° de op eenzelfde spoor staande wagons groeperen ("samenduwen");7° de veiligheid van de niet-betrokken bedienden en van het publiek waarborgen;8° een hindernis afdekken;9° reageren bij het vaststellen van een onregelmatige seinoverschrijding;10° de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;11° de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen aanleggen en deze reiswegen controleren;12° de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen. 2.5 Bediende belast met het beheer van de administratieve taken met betrekking tot het rangeren, bedienen van installaties, samenstellen en verzenden van treinen De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende belast met het beheer van de administratieve taken met betrekking tot het rangeren, bedienen van installaties, samenstellen en verzenden van treinen" zijn voornamelijk de volgende : a. het in de verschillende types van bewegingen en op goedgekeurde reiswegen toegelaten materieel onderscheiden;b. de aanduidingen op de voertuigen, op de lading en op de vervoersdocumenten (met inbegrip van de elektronische) kunnen begrijpen;c. de regels voor het samenstellen van een konvooi kunnen toepassen;d. de aanduidingen op de gevaarsetiketten, op de beschadigingsetiketten en op de etiketten "BREEKBAAR" kunnen lezen, opstellen en op de betrokken lading plaatsen;e. het remmingsbulletin kunnen opstellen en doorgeven;f. het trieerbulletin kunnen opstellen en doorgeven;g. het samenstellingsbulletin kunnen opstellen en doorgeven; h. al de nodige informatie kunnen doorspelen aan de voorziene bestemmelingen en dit door gebruik te maken van de verschillende voorziene middelen (papier, telex, fax, magnetische banden, elektronische briefwisseling, enz.); i. de geschriften aangaande de verzendingen kunnen bijhouden en de traceerbaarheid ervan kunnen waarborgen;j. instaan voor de opvolging van de verzendingsadministratie en de traceerbaarheid ervan kunnen waarborgen;k. versturen van de aankondiging van de samenstelling;l. instaan voor het aannemen van transporten, met name de zendingen met gevaarlijke goederen;m. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;n. het bepalen van het remregime en het rempercentage van een trein en op basis hiervan de toegestane snelheid bepalen. 2.6 Bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seinposten De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seinposten" zijn voornamelijk de volgende : a. de algemene reglementering, de consignes, de plaatselijke protocollen en de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen enz.kennen en kunnen toepassen; b. de te bedienen installaties, de verschillende mogelijke te berijden reiswegen, de bijzonderheden van sommige installaties kennen; c. de verschillende uit te voeren handelingen of mogelijk uit te voeren handelingen en de te bedienen toestellen kennen (wissels, ontspoortongen, stuitklampen, overwegen, sloten, wisselwachtersposten, enz.); d. volgens de omstandigheden en de werkvoorwaarden de verschillende te verwezenlijken procedures kunnen toepassen (het uitwisselen van aankondigingen, van geformaliseerde aankondigingen, het nemen van bijzondere maatregelen in normale en abnormale omstandigheden, enz.); e. in staat zijn de voorziene beweging van de treinen, stellen en bedieningen in acht te nemen;f. in staat zijn de verschillende dienstbestemmingen van de sporen na te leven;g. in alle veiligheid reiswegen aanleggen of laten aanleggen, voldoende tijdig om vertragingen, belemmeringen, onnodige stilstanden of elke andere verstoring, te vermijden, met inbegrip van deze die gevolgen hebben in de operationele zones van de IB of van een andere IG; h. de bewegingen in zijn actiezone (rangeringen, vertrekken, ontvangsten, enz.) coördineren; i. jegens personen, materieel en vervoer treffende beschermingsmaatregelen kennen en kunnen toepassen; j. waken over het verloop van de bewegingen, hun samenstelling en hun gelijkvormigheid (o.a. de aanwezigheid van een eindsein, de toestand van de ladingen, enz.); k. instaan voor de bediening van plaatselijke toestellen of de toepassing van plaatselijke procedures voor het overschrijden van overwegen;l. de bepalingen die in de bedieningsprotocollen of in de technische documenten zijn opgenomen, kunnen interpreteren en toepassen;m. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; n. in geval van verstoring : 1° de betrokken diensten op de hoogte brengen (IB, IG of IG's indien er meerdere tegelijk betrokken zijn, de hulpdiensten, enz.); 2° alle maatregelen kunnen nemen om de storing te verhinderen, de gevolgen ervan te verminderen en / of de normale toestand zo spoedig mogelijk te herstellen;3° in staat zijn de voorziene procedures in geval van storing(en) op de verschillende inzetbare systemen toe te passen. 2.7 Bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit "goederen" De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit "goederen"" zijn voornamelijk de volgende : a. opsporen en lokaliseren van de eventuele beschadigingen en gebreken aan de voertuigen die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het vervoer in het gedrang kunnen brengen en maatregelen nemen om deze te verhelpen;b. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;c. de conformiteit van de ladingen controleren;d. de doeltreffendheid van de remmen controleren;e. zorgen voor de naspeurbaarheid van zijn werkzaamheden;f. tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in zijn eigen veiligheid voorzien;g. merken, opschriften en afkeuringsmiddelen : 1° nagaan of de voertuigen beantwoorden aan de kenmerken van het vervoer waarvoor ze worden ingezet;2° de data van de periodieke verrichtingen nagaan; 3° het belang van de gemelde onregelmatigheden beoordelen (eerder aangebracht afkeuringsetiket, logboek, enz.) en er het gepaste gevolg aan geven; 4° de afkeuringsmiddelen gebruiken (etiketten, logboek, enz.); 5° gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;h. uitrusting van het voertuig : 1° de staat nagaan van : a) het onderstel van de voertuigen en de draaistellen;b) de ophanging;c) het loopwerk;d) de koppelingen;e) het stootwerk; door het opsporen van de uitwendige tekenen die wijzen op een minder goede staat van de verborgen onderdelen; 2° nagaan of de koppelingen juist zijn uitgevoerd (mechanische, pneumatische, elektrische verbindingen, enz.). i. remmechanisme : 1° controleren of het remhangwerk en de onderdelen van de rem in goede staat zijn;2° de stand van de bedieningsinrichting nagaan van : a) de afzonderingskranen van de remmen;b) de eindkranen;c) de inrichtingen "ledig-beladen" en "reizigers-goederen";3° het lossen van de handrem(men) controleren (behalve bij andersluidende onderrichtingen).j. bovenbouw : 1° controleren of de buitenkant van de kast en de onderdelen ervan in goede staat zijn en indien nodig of ze juist geplaatst zijn;2° controleren of de binnenkant van de kast en de inrichting ervan in goede staat zijn;3° controleren of de mobiele delen zich in de juiste stand bevinden en of hun geleiding en vastzetwerk goed werkt en ingeschakeld is;k. ladingen : 1° zich vergewissen van de stabiliteit, de juiste verdeling en vastzetten van de gewone en uitzonderlijke ladingen;2° nagaan of er geen verlies van goederen is; 3° nagaan of de middelen om producten te bewaren (benodigdheden, enz.) goed zijn gebruikt. l. remproeven : 1° een remproef rijden met de sleeplocomotief; 2° een remproef uitvoeren d.m.v. vaste installaties; 3° een remproef verrichten in bijzondere omstandigheden zoals bij vervoer van explosieven, beschadigde voertuigen, beproeven van de continuïteit van de algemene voedingsleiding. m. kleine werken en tussenkomsten aan het materieel : bepaalde eenvoudige werken uitvoeren om het materieel rijklaar te maken (vervanging van remblokken, pneumatische slang, schroefkoppelingen, enz.). n. een verslag opstellen : 1° nauwkeurig verslag uitbrengen van de beschadigingen, gebreken en andere onregelmatigheden aan de bevoegde diensten; 2° communiceren volgens de gepaste procedures en met de geschikte middelen (radio, telefoon, formulieren, informatica, enz.). 2.8 Bediende belast met de schouwing van het rollend materieel, specialiteit "reiziger" De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende belast met de schouwing van het rollend materieel, specialiteit "reiziger"" zijn voornamelijk de volgende : a. opsporen en lokaliseren van de eventuele beschadigingen en gebreken aan de voertuigen die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het vervoer in het gedrang kunnen brengen en maatregelen nemen om deze te verhelpen;b. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;c. de doeltreffendheid van de remmen controleren;d. zorgen voor de naspeurbaarheid van zijn werkzaamheden;e. tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in zijn eigen veiligheid voorzien;f. merken, opschriften en afkeuringsmiddelen : 1° nagaan of de voertuigen beantwoorden aan de kenmerken van het vervoer waarvoor ze worden ingezet;2° de data van de periodieke verrichtingen nagaan; 3° het belang van de gemelde onregelmatigheden beoordelen (eerder aangebracht afkeuringsetiket, logboek, enz.) en er het gepaste gevolg aan geven; 4° de afkeuringsmiddelen gebruiken (etiketten, logboek, enz.); g. uitrusting van het voertuig : 1° de staat nagaan van : a) het onderstel van de voertuigen en de draaistellen;b) de ophanging;c) het loopwerk;d) de koppelingen;e) het stootwerk; door het opsporen van de uitwendige tekenen die wijzen op een minder goede staat van de verborgen onderdelen; 2° nagaan of de koppelingen juist zijn uitgevoerd (mechanische, pneumatische, elektrische verbindingen, enz.). h. remmechanisme : 1° controleren of het remhangwerk en de onderdelen van de rem in goede staat zijn;2° de stand van de bedieningsinrichting nagaan van : a) de afzonderingskranen van de remmen;b) de eindkranen;c) de inrichtingen "ledig-beladen" en "reizigers-goederen";3° het lossen van de handrem(men) controleren (behalve bij andersluidende onderrichtingen);i. koppelingen : 1° koppeling en ontkoppeling van een trein aan een vaste installatie voor energievoorziening 3 kV voor rijtuigen en vaste stekkers 400 V;2° kennis van alle koppelingssystemen tussen rijtuigen en in staat zijn om een koppeling of ontkoppeling tussen rijtuigen correct te verwezenlijken;j. bovenbouw : 1° de goede werking van de deuren controleren, in staat zijn een defecte deur af te scheiden;2° de voeding en energie van het rollend materieel kennen;3° de installaties van de wc van het rollend materieel kennen, een defecte wc kunnen afscheiden.k. remproeven uitvoeren : 1° met de sleeplocomotief; 2° d.m.v. vaste installaties; 3° in bijzondere omstandigheden zoals bij vervoer van explosieven, beschadigde voertuigen, beproeven van de continuïteit van de algemene voedingsleiding. l. kleine werken en tussenkomsten aan het materieel : bepaalde eenvoudige werken uitvoeren om het materieel rijklaar te maken (vervanging van remblokken, pneumatische slang, schroefkoppelingen, enz.). m. een verslag opstellen : 1° nauwkeurig verslag uitbrengen van de beschadigingen, gebreken en andere onregelmatigheden aan de bevoegde diensten; 2° communiceren volgens de gepaste procedures en met de geschikte middelen (radio, telefoon, formulieren, informatica, enz.). 2.9 Onderstationschef specialiteit "reiziger" - toezicht en bediening van de perrons en uitwijkbundels a. De bijzondere vereiste bekwaamheden op het gebied van veiligheid zijn : de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen.b. Verantwoordelijkheid van de rangeerdienst : 1° volmaakte kennis van de bediende plaatselijke installaties; 2° theoretische en praktische kennis (kennis van zaken) van de uit te voeren verrichtingen (geduwde rangering, getrokken rangering, enz.); 3° kennis van de betrokken algemene en plaatselijke reglementering;4° in staat zijn de uit te voeren taken te organiseren;5° de activiteiten van het personeel van de IG (bestuurder, bediende belast met de rangering) in zijn actiezone coördineren (alsook tegenover het personeel van de IB en het personeel van mogelijke andere IG's); 6° in staat zijn de voorziene en noodzakelijke mededelingen te wisselen (met het personeel van de IB, met het personeel van de IG (bestuurder), met het personeel van andere IG's, enz..) om de veiligheid van de bewegingen, de regelmaat van het treinverkeer en de optimale uitvoering van de taken te garanderen; 7° de kenmerken van de spoorvoertuigen herkennen en meedelen : a) het in reizigerstreinen toegelaten materieel onderscheiden (gesleept materieel, MS, motorwagons, HST-stellen);b) de op de voertuigen voorkomende conventionele tekens en opschriften interpreteren;c) indien het veiligheidsbeheersysteem hierin voorziet, bepaalde taken van beperkte schouwing van het materieel uitvoeren om de in het oog springende beschadigingen en onregelmatigheden, zoals deze in het intern reglement van de betreffende IG zijn gespecificeerd, op te sporen;d) de gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;e) de aan de voertuigen toe te kennen beschermingsgraad bepalen en meedelen en dienovereenkomstig handelen;f) materieel met beroeste wielbanden opsporen en die informatie doorgeven;8° de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen;in voorkomend geval de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen; 9° tijdens zijn aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur instaan voor zijn eigen veiligheid en voor die van overige aanwezigen;10° de noodzakelijke controles en uit te voeren procedures kennen en toepassen, alvorens een rangering te bevelen;11° de regels toepassen betreffende het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien (de uitvoering bevestigen aan de IB en aan het personeel van de IG dat met de rangeringen is belast) : a) een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; b) de betekenis van de technische merktekens (rem, lading, enz.) kennen en ze in de praktijk kunnen brengen; c) de verschillende automatische en handbediende alternatoren herkennen, de handbediende alternatoren "vlakte/bergen", "reizigers/goederen", "ledig/beladen" in de juiste stand plaatsen;d) het volgens de omstandigheden uit te voeren type van remproef bepalen;e) de remproeven uitvoeren (minimum : continuïteitsproef (type D) en volledige proef (type E), remkoppelingsproef, werkingsproef op een rangerend stel);f) de voertuigen in een stel rangschikken;g) het remregime en rempercentage van een stel bepalen en er de toegestane snelheid uit afleiden;h) de samenstelling van een trein doorgeven aan de bestuurder indien dit gespecificeerd werd in de interne regelgeving van de SO;i) een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;j) de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;k) tijdelijke en aanvullende immobilisatie van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/ of stopblokken bepalen;l) een immobilisatie ongedaan maken;m) correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;n) de signalisatievoorwaarden waaraan het einde van het spoorkonvooi moet voldoen, kennen.12° samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : a) de voertuigen koppelen en ontkoppelen; b) de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, zoals deze zijn opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel en/ of de lading, gevaarlijke goederen, buitengewoon vervoer, beschadigingen, enz.); c) de lengte van een stel bepalen;d) het treineinde wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;e) het bevel geven om een treinstel klaar te maken voor het rangeren;f) bevel geven voor het verplaatsen en tot stilstand brengen van voertuigen en stellen : i.de verschillende beelden van een vast stopsein herkennen; ii. de verschillende seinborden herkennen; iii. de optische en akoestische handseinen herkennen. g) bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische signalen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling, per radio;h) instaan voor de bediening van plaatselijke toestellen of toepassing van plaatselijke procedures voor het overschrijden van overwegen;i) het rijden op zicht naleven;j) een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen (enkel in de zones waar de bediening van de wissels door de SO toegelaten is); k) een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.) enkel in de zones waar de bediening van de wissels door IG toegestaan is; l) rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische, pneumatische leidingen, overgangsbruggen en vouwbalgen);m) nagaan of een rangeerbeweging kan worden uitgevoerd rekening houdend met het materieel en op de coördinatie tussen de deelnemers;n) de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toestemming geven (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);o) de veiligheid van de niet-betrokken bedienden en van het publiek waarborgen;p) een hindernis afdekken.c. Algemeen toezicht op de perrons : 1° bewerking AVG aan treinen met niet-gekoppelde opdruklocomotief;2° bewerking AVG aan materieel waar de begeleider van reizigerstreinen het stel niet kan verlaten;3° doorgeven van de mededeling AVG aan de Thalys-, ICE- en Eurostar treinen;4° tussenkomst bij een onregelmatig vertrek (storing materieel, uitgesteld vertrek);5° toezicht op de rangeringen aan het perron (zie specificaties in punt a hierboven);6° toezicht op de voorbereiding van de treinen aan het perron (koppeling, ontkoppeling aan het perron);7° algemeen toezicht op de veiligheid van de reizigers en van de personen met beperkte mobiliteit en van de groepen in het bijzonder;8° bijstand aan de slachtoffers bij een ongeval.d. Incidenten/ongevallen/nood : 1° coördinatie hulpdiensten;2° hulp bij plaatsing van een noodkoppeling;3° uitvoering van een remproef;4° immobilisatie van een treinstel;5° verspreiding van de informatie betreffende de immobilisatie;6° bescherming te velde van het treinstel;7° veiligheid van de reizigers op de plaats van het ongeval, het incident, de noodsituatie;8° overstap van de klanten op een andere trein of naar bussen en taxi's;9° instellen van vervangingsmiddelen voor het vervoer van de klanten, veiligheid; 10° begeleiding van de bestuurder naar het station (slecht vertrouwd met de installaties, mist, enz.). 2.10 Bediende belast met de rangeringen specialiteit "reiziger" De bijzondere kennis die vereist is met betrekking tot de veiligheid in het raam van de uitvoering van de rangeerdienst, het bedienen van de installaties, het samenstellen van treinen, is de volgende : a. volmaakte kennis van de bediende plaatselijke installaties; b. theoretische en praktische kennis (kennis van zaken) van de uit te voeren verrichtingen (rangering met opgeduwd stel, rangering met getrokken stel, enz.); c. kennis van de betrokken algemene en plaatselijke reglementering; d. in staat zijn de voorziene en noodzakelijke mededelingen te wisselen met het personeel van de IB, met het personeel van de IG (bestuurder), met het personeel van andere IG's, enz.); e. de kenmerken van de spoorvoertuigen herkennen en meedelen : 1° het in reizigerstreinen toegestane materieel onderscheiden (gesleept materieel, MS, motorwagons, HST-stellen);2° de op de voertuigen voorkomende conventionele tekens en opschriften interpreteren;3° de gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;f. de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen;in voorkomend geval, de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen; g. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;h. de noodzakelijke controles en verplichte procedures alvorens een rangering te bevelen, kennen en toepassen;i. de procedure en de regels voor het correct gebruik van de remkoppeling kennen en eerbiedigen bij het opdrukken van een stel;j. de regels inzake het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien toepassen (de uitvoering bevestigen aan de IB en aan het personeel van de IG belast met de rangeringen) : 1° een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; 2° de betekenis kennen van de technische merktekens (rem, lading, enz.) en de maatregelen die van toepassing zijn in de praktijk, kunnen brengen; 3° de verschillende automatische en handbediende alternatoren herkennen, de handbediende alternatoren "vlakte/bergen", "reizigers/ goederen", "ledig/beladen" in de juiste stand plaatsen;4° het volgens de omstandigheden uit te voeren type van remproef bepalen en kunnen uitvoeren;5° de remproeven uitvoeren (minimum : continuïteitsproef (type D) en volledige proef (type E), remkoppelingsproef, werkingsproef op een rangerend stel);6° de voertuigen in een stel rangschikken;7° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;8° de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;9° tijdelijke en aanvullende immobilisatie van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;10° een immobilisatie ongedaan maken;11° correct reageren wanneer voertuigen ontsnappen;12° de voorwaarden inzake signalisatie waaraan het einde van het spoorkonvooi moet voldoen kennen.k. samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : 1° de voertuigen koppelen en ontkoppelen; 2° de regels naleven met betrekking tot het invoegen en rangschikken van voertuigen, opgelegd door bijzondere technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften (maximumsnelheid afhankelijk van het materieel en/of de lading, gevaarlijke goederen, buitengewoon vervoer, beschadigingen, enz.); 3° de lengte van een stel bepalen;4° het treineinde wat betreft de koppeling, de leidingen en de seinen, in orde brengen;5° het bevel geven om een treinstel klaar te maken voor het rangeren;6° het bevel geven voor het verplaatsen en tot stilstand brengen van voertuigen en stellen : 7° de verschillende beelden van een vast stopsein herkennen;8° de verschillende seinborden herkennen;9° de optische en akoestische handseinen herkennen;10° bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische signalen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling, via radioverbinding;11° instaan voor de bediening van plaatselijke toestellen of toepassing van plaatselijke procedures voor het overschrijden van overwegen;12° het rijden op zicht naleven;13° een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen (enkel in de zones waar de bediening van de wissels door IG toegestaan is); 14° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.) enkel in de zones waar de bediening van de wissels door IG toegestaan is; 15° rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische, en pneumatische leidingen, overgangsbruggen en vouwbalgen, enz.); 16° nagaan of een rangeerbeweging kan worden uitgevoerd met het oog op het materieel en op de coördinatie tussen de deelnemers;17° de voor de uitvoering van bepaalde bewegingen vereiste toelating vragen (rangering op hoofdspoor, verplaatsing van een beschadigd voertuig);18° de veiligheid van de niet-betrokken bedienden en van het publiek verzekeren;19° een hindernis afdekken;l. de vrijmaking van de kruisingen nakijken ter hoogte van de vrijeruimtebalken. 2.11 Bediende belast met verrichtingen tot bediening van de private spooraansluitingen Deze functie kan alleen worden uitgeoefend binnen de strikte grenzen die in het plaatselijk protocol opgenomen werden, ondertekend door de IB en de IG. De bijzondere kennis voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie van "bediende belast met verrichtingen tot bediening van de private spooraansluitingen ", zijn voornamelijk de volgende : a. in staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : 1° de kenmerken van de spoorvoertuigen en hun lading herkennen en meedelen : a) de conventionele tekens en opschriften op de voertuigen interpreteren;b) de beschadigingsetiketten interpreteren;c) de etiketten inzake breekbare goederen interpreteren;d) gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;2° de aanwezigheid van gevaarlijke goederen vaststellen, in voorkomend geval, de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen en het codeboek van de gevaarlijke goederen gebruiken;3° tijdens de aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in de eigen veiligheid, en indien men een ploeg leidt, in de veiligheid van het personeel onder zijn bevoegdheid voorzien;4° kennen en toepassen van de noodzakelijke controles alvorens het bevel tot rangering te geven;5° de regels inzake het remmen en het immobiliseren van voertuigen en konvooien toepassen : a) een afzonderingskraan en een spuiklep herkennen en bedienen; b) de betekenis van de technische merktekens (rem, lading, enz.) begrijpen en de maatregelen nemen die erop van toepassing zijn; c) de remproeven uitvoeren op een stel in rangering;d) de voertuigen in een stel rangschikken;e) een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;f) de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;g) tijdelijke en aanvullende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;h) een immobilisatie ongedaan maken;i) correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;6° samenstellen en ontbinden van spoorkonvooien : a) de voertuigen koppelen en ontkoppelen;b) de lengte van een stel bepalen;c) bevelen van het verplaatsen en het stoppen van de voertuigen en de stellen;d) herkennen van de verschillende beelden van een vast stopsein;e) herkennen van verschillende seinborden;f) herkennen van optische en akoestische handseinen g) bevelen aan de bestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische seinen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling;h) het rijden op zicht naleven;i) een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen; j) een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.); k) rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische en pneumatische koppelingen);l) nagaan of de rangeerbeweging rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de deelnemers, kan worden aangevat;m) de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;n) de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen aanleggen en deze reiswegen controleren;o) de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen.b. in staat zijn de bediening van het rollend materieel op sporen buiten toegelaten rijpad te verzekeren, dat op de Belgische spoorweginfrastructuur rijdt overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 mei 2013 tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel zonder het gebruik van rijpaden, namelijk : 1° in staat zijn om alleen en in alle veiligheid de trein te besturen met inachtneming van de seininrichting en de reglementering die hem werd meegedeeld;2° de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om zijn dienst te waarborgen;3° de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren;4° de werking van de remmen van het krachtvoertuig controleren vóór het in beweging brengen van de trein;5° aanwijzingen van niet-conformiteit identificeren, ze onderscheiden en erop reageren volgens hun respectief belang, waarbij in alle gevallen voorrang wordt gegeven aan de veiligheid van het spoorverkeer, van personen en goederen;6° de nodige contacten opnemen met andere personen om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende beschikbare communicatiemiddelen;7° de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen;8° de van kracht zijnde communicatieprocedures naleven. De titularis van deze functie mag de bediening van een tractiemotor toegelaten om op de Belgische spoorweginfrastructuur te rijden overeenkomstig de beschikkingen van het ministerieel besluit van 30 juli 2010 tot aanneming van de van toepassing zijnde vereisten op het rollend materieel voor gebruik van de rijpaden, niet verzekeren. 2.12 Bediende belast met de bediening van installaties (werkplaats, onderhoudspost, enz.) Deze functie kan alleen worden uitgeoefend binnen de strikte grenzen die in het plaatselijk protocol opgenomen werden, ondertekend door de IB en de IG. De bijzondere kennis voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie van "bediende belast met de bediening van installaties ", zijn voornamelijk de volgende : a. in staat zijn de regels van de kunst toe te passen, met name : 1° tijdens de aanwezigheid op de spoorweginfrastructuur in de eigen veiligheid, en indien men een ploeg leidt, in de veiligheid van het personeel onder zijn bevoegdheid voorzien;2° kennen en toepassen van de noodzakelijke controles alvorens het bevel tot rangering te geven;3° een handrem lokaliseren, controleren en bedienen;4° de verschillende types en reeksen van stopblokken onderscheiden, controleren en gebruiken;5° tijdelijke en aanvullende immobilisaties van voertuigen en stellen uitvoeren, het vereiste aantal handremmen en/of stopblokken bepalen;6° een immobilisatie ongedaan maken;7° correct reageren bij ontsnapping van voertuigen;8° de voertuigen koppelen en ontkoppelen;9° bevelen van het verplaatsen en het stoppen van de voertuigen;10° herkennen van de verschillende beelden van een vast stopsein;11° herkennen van verschillende seinborden;12° herkennen van optische en akoestische handseinen;13° bevelen aan de treinbestuurder doorgeven : mondeling, met akoestische seinen, met gebaren, door het bedienen van de remkoppeling;14° het rijden op zicht naleven;15° een ter plaatse te bedienen wissel in de gewenste stand plaatsen; 16° een reisweg controleren (wissels, kruisingen, enz.); 17° rollend materieel kunnen koppelen en ontkoppelen (mechanische, elektrische en pneumatische koppelingen);18° nagaan of de rangeerbeweging rekening houdend met het materieel en de coördinatie tussen de deelnemers, kan worden aangevat;19° de te bedienen installaties en de uit te voeren handelingen kennen;20° de te berijden reiswegen in alle veiligheid kunnen opstellen en deze reiswegen controleren;21° de bediening kennen en de plaatselijke procedures met betrekking tot de spoortoestellen en de seinposten waarvan de bediening door de IG gebeurt of aan laatstgenoemde is toevertrouwd, conform de bepalingen vermeld in de plaatselijke protocollen, kunnen toepassen.b. in staat zijn om de bediening van een tractiemotor te verzekeren, in het kader van rangeerbewegingen, namelijk : 1° in staat zijn om alleen en in alle veiligheid de trein te besturen met inachtneming van de seininrichting en de reglementering die hem werd meegedeeld;2° de voorgeschreven controles en proeven uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het voertuig in staat is om zijn dienst te waarborgen;3° de uitwendige schouwing van het krachtvoertuig uitvoeren;4° de werking van de remmen van het krachtvoertuig controleren vóór het in beweging brengen;5° aanwijzingen van niet-conformiteit identificeren, ze onderscheiden en erop reageren volgens hun respectief belang, waarbij in alle gevallen voorrang wordt gegeven aan de veiligheid van het spoorverkeer, van personen en goederen;6° de nodige contacten opnemen met andere personen om de onregelmatigheden te melden en eventueel de nodige hulp te vragen, met gebruik van de verschillende beschikbare communicatiemiddelen;7° de trein in alle veiligheid immobiliseren en op een zijspoor plaatsen;8° de eventuele van kracht zijnde communicatieprocedures naleven. 2.13 De veiligheidsfunctie "verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken" De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken" zijn voornamelijk de volgende : a. de voorgeschreven maatregelen nemen om de werf te beveiligen en de veiligheid te verzekeren van het treinverkeer en het personeel;b. leiden en organiseren van het werk van de brigade;c. toezicht houden op de uitvoering van de werken;d. gebruik van het veiligheidsboekje voor werken kennen;e. de voorziene procedure toepassen om werktreinen op het buiten dienst gestelde spoor toe te laten;f. de nodige maatregelen nemen om het verkeer van werktreinen op het buitendienstgestelde spoor veilig te laten verlopen;g. de nodige maatregelen nemen om bij verkeer van werktreinen op het buitendienstgestelde spoor de overwegen veilig te overschrijden;h. zich vergewissen van de goede staat van de installatie vooraleer het spoor terug in dienst te geven;i. toestaan of verbieden om in te dringen in het vrijeruimteprofiel van een in dienst zijnd spoor na toepassing van de voorziene veiligheidsmaatregelen;j. verlenen van toelating aan andere diensten om werken uit te voeren op het al buitendienstgestelde spoor, na het nemen van de nodige veiligheidsmaatregelen;k. terug in dienst stellen van het spoor nadat alle diensten die hij toelating gegeven heeft om te werken op het buitendienstgestelde spoor, de beëindiging van de werken en de goede staat van de installaties hebben gemeld;l. gebruik van het veiligheidsboekje voor een rit kennen;m. de procedure om telefonisch een spoor buiten dienst en terug in dienst te stellen kennen;n. indien er een Tijdelijke Plaatselijke Onderrichting opgemaakt werd voor de werken, de maatregelen die erin vermeld zijn toepassen;o. de nodige maatregelen nemen bij de uitvoering van andere werken dan welke hierboven zijn vermeld, door de veiligheidsvoorwaarden aan te passen;p. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;q. toepassen van de voorziene maatregelen bij werken aan een wissel in dienst;r. toepassen van de toegangsprocedure tot een spoor buiten dienst. Sommige van deze bekwaamheden, die in het veiligheidsbeheersysteem van de IB zijn opgenomen, zijn specifiek voor welbepaalde personeelscategorieën. 2.14 De veiligheidsfunctie "verdeler tractiestroom" De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "verdeler tractiestroom" zijn voornamelijk de volgende : a. verzekeren van de voeding van de bovenleiding door een doelmatige uitbating van de onderstations, sectioneerposten, voedingsposten en bovenleidingschakelaars;b. een grondige kennis bezitten van : 1° de werking van de toestellen en hun schakelschema's;2° de samenstelling van de bovenleidingen en het schema van de elektrische verdeling van de bovenleidingen;3° de verschillende reglementen en onderrichtingen betreffende de exploitatie van de onderstations, sectioneerposten, voedingsposten en van het bovenleidingsnet;c. bevelen tot rijden met neergelaten stroomafnemers;d. de voorziene maatregelen nemen om de veiligheid van het personeel te verzekeren;e. in staat zijn om onmiddellijk de betekenis van elke storing te begrijpen;f. van op afstand de installaties beheren;g. stroom verbreken, buiten spanning stellen en onder spanning stellen van de bovenleiding;h. opvolgen van het uitschakelen van beveiligingen en het opzoeken van de oorzaken;i. de regelmaat van het treinverkeer vrijwaren door de nodige maatregelen te nemen bij storingen;j. coördineren van de samenwerking met Traffic Control en seinposten;k. oproepen van personeel in geval van beschadigingen;l. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;m. bij vaststellen of melding van een ongeval, hinder, elektrocutie of gevaar voor aanrijding : 1° de spanning verbreken en/of buiten spanning stellen van de bovenleiding voor de betrokken zone;2° de voorziene procedures toepassen om de seinposten, andere verdelers, de lijnregelaars en het technisch personeel op de lijn in te lichten. 2.15 De veiligheidsfunctie "begeleidende agent van werktreinen" De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "begeleidende agent van werktreinen" zijn voornamelijk de volgende : a. de algemene beschikkingen van het veiligheidsboekje kennen en kunnen toepassen;b. de verrichtingen uitvoeren met betrekking tot het samenstellen van de treinen;1° handbediende wissels bedienen;2° stuitklampen en ontspoortongen bedienen;3° gewone, door optische seinen of per radio bevolen rangeringen uitvoeren;4° de beperkte technische schouwing van de voertuigen uitvoeren en de "gemakkelijk te ontdekken" onregelmatigheden opsporen;5° een beschadigingsetiket opmaken, aanbrengen en opsturen;6° het krachtvoertuig aankoppelen;7° de inrichting voor immobilisatie van het treinstel uitschakelen;8° de voorziene remproeven uitvoeren;9° het treineinde in orde brengen;10° de alternatoren "ledig-beladen" en "goederen-reizigers" in de juiste stand plaatsen;11° de koppeling voor noodremming van wagons plaatsen, testen en gebruiken; 12° de voorwaarden controleren met betrekking tot remming, samenstelling, snelheid, last van de trein, enz.; 13° de overeenkomstig de van kracht zijnde reglementering vereiste documenten opmaken en aan de bestuurder bezorgen;c. de procedure en de regels voor het correct gebruik van de remkoppeling eerbiedigen bij het opdrukken van een stel;d. gevaarsetiketten kunnen lezen en de betekenis ervan begrijpen;e. een overweg in alle veiligheid laten overschrijden; f. een trein vergezellen naar, op en van een spoor buiten dienst : 1° de grenzen van een spoor buiten dienst kennen (identificatie van de seinen) en de bijzonderheden van het spoorvak onthouden (zones met snelheidsbeperking, overwegstelsel, enz.); 2° de handstopseinen, snelheidsseinen en seinen voor elektrische tractie herkennen;3° de rit op zicht uitvoeren en beëindigen, ervoor zorgen dat de seinen en de snelheid tijdens het opdrukken van het stel door middel van visuele seinen en radio in acht worden genomen;4° een treinstel voorlopig en definitief immobiliseren;5° gebruik maken van de apparatuur voor de uitschakeling van de aankondigingzones van de overwegen;6° een overweg overschrijden met een werktrein;7° een krachtvoertuig ontkoppelen;g. de passende controles en verrichtingen uitvoeren bij abnormale situaties, incidenten of ongevallen : 1° de trein tot stilstand brengen indien de veiligheid in het gedrang komt;2° de vereiste maatregelen treffen indien een feit dat een snelheidsbeperking vereist, zich voordoet;3° een hinder afdekken (op afstand en ter plaatse);4° nagaan of een trein volledig is als hij niet is uitgerust met het reglementaire eindsein;5° een bericht van "in nood-verklaring" opgesteld door een bestuurder doorsturen;6° weten waar en hoe gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare communicatiemiddelen;7° een onregelmatige seinoverschrijding kunnen vaststellen en er op passende wijze op reageren;8° de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen vaststellen en de aanbevelingen van de gevarenkaart toepassen;h. in voorkomend geval verrichtingen uitvoeren die normaal aan de werkleider zijn toegewezen : 1° de samenstelling van een werktrein controleren;2° de alternatoren "ledig-beladen" doen aanpassen en het remmingsbulletin van de bestuurder aanpassen als de rem- of ladingsvoorwaarden van een wagon zijn veranderd.i. de vereiste mededelingen opgelegd door de IB kunnen wisselen om bij het binnenrijden van een infrastructuurzone de uitvoering en de toepassing van de voorziene beschikkingen van de plaatselijke protocollen te eerbiedigen;j. beschikken over de theoretische en praktische kennis van de plaatselijke consignes en plaatselijke protocollen voor het gebruik van de infrastructuur en bekwaam zijn deze toe te passen;k. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;l. de administratieve handelingen in verband met het samenstellen en verzenden van treinen uitvoeren. 2.16 De veiligheidsfunctie "overwegwachter" Volgende bekwaamheden zijn vereist voor het uitoefenen van de veiligheidsfunctie "overwegwachter" : a. bekwaam zijn om de nodige documenten, gereedschap en materiaal klaar te maken voor de bewaking;b. de boekjes voor de wegwachter correct kunnen aanvullen;c. toepassen van de communicatieprocedures betreffende overwegen;d. kennis van de vereiste uit te wisselen aankondigingen;e. bekwaam zijn om alle ontvangen aankondigingen door te geven langs de overweglijn;f. de procedure "instellen van de bewaking" kennen;g. de procedure "einde bewaking" kennen;h. bekwaam zijn om het wegverkeer te verbieden op een overweg in beschadigde toestand (verstoring door sluiting van slagbomenbarelen/spoorbomen;gedoofde lichten, enz.); i. de eventueel gedane vaststellingen kunnen inschrijven in het register der vaststellingen en onderrichtingen;j. onmiddellijk en op een onberispelijke manier kunnen antwoorden op elke telefonische oproep;k. de procedure "werken" kennen;l. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;m. bekwaam zijn om bij het vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding : 1° het alarm mondeling door te geven aan de seinposten en aan de andere overwegen in bewaking;2° in elk spoor een mobiel stopsein te plaatsen bevestigd door een klapper 3° het wegverkeer te verbieden. 2.17 De veiligheidsfunctie "schildwacht" De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "schildwacht" zijn voornamelijk de volgende : a. een voldoende kennis bezitten van de plaats van de werkzaamheden (sporenplan, reiswegen, ritzin, refertesnelheid van de werf, zichtbaarheidsafstand, verwittigingsafstand, enz.); b. het geheel van de aan de functie toegekende taken : 1° bewaken van aankomende bewegingen;2° waarnemen van de ritzin van de aankomende bewegingen;3° de waarschuwingsmiddelen kennen en ze tijdig kunnen gebruiken;4° er zich steeds van vergewissen dat de nodige zichbaarheidsafstand wordt gevrijwaard zodat de aankondigingstijden kunnen geëerbiedigd worden;5° gevaarlijke situaties ontdekken en dringend aangepaste maatregelen kunnen treffen;c. de toe te passen voorschriften met betrekking tot storingen en ongevallen kennen;d. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen; e. de toe te passen voorschriften met betrekking tot slechte weersomstandigheden kennen (mist, sneeuwstorm, onvoldoende zichtbaarheid, enz.). 2.18 De veiligheidsfunctie "bediende beweging Infrabel" a. Bediende beweging werkzaam op een seinhuis De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende beweging werkzaam op een seinhuis" zijn voornamelijk de volgende : 1° de voorgeschreven maatregelen kennen om zich veilig te verplaatsen op de spoorweginfrastructuur;2° betreffende spoorvoertuigen : a) de spoorvoertuigen herkennen en de opschriften en tekens die erop voorkomen kennen;b) de betekenis van de gevaarsetiketten kennen;c) de betekenis van beschadigingsetiketten kennen;3° een schematisch seininrichtingsplan kunnen lezen en begrijpen;4° de organisatie van de treindienst kennen;5° de procedures in verband met veiligheidscommunicatie toepassen;6° spoortoestellen te velde correct bedienen;7° een grondige kennis bezitten over de vaste en mobiele seinen;8° de veiligheid en opvolging van het verkeer verzekeren, met respect voor de treinpaden en de voorrangsvolgorde;9° de voorwaarden voor het vertrek van een trein kennen;10° de door een trein gedragen seinen en de voorwaarden waaraan een treineinde moet voldoen kennen;11° de bijzondere voorwaarden kennen voor het afschaffen of omleiden van een trein;12° een buitengewoon vervoer herkennen en de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen kunnen toepassen;13° de voorgeschreven maatregelen nemen om de veiligheid te verzekeren van het personeel dat tewerkgesteld is op spoorwegterrein of in de omgeving ervan;14° de in de plaatselijke onderrichting, beroepsonderrichting, de tabel der wisselstraten en/of wisselstandbladen en de in de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen voorgeschreven maatregelen begrijpen en kunnen toepassen;15° het gebruik kennen van het register der vaststellingen en onderrichtingen;16° het gebruik kennen van de veiligheidsdocumenten;17° een grondige kennis bezitten van de technologie, de uitrusting en het sporencomplex van de seinpost;18° kennis hebben van de bediende lijnen en de blokstelsels die van toepassing zijn op de seinpost;19° gebruik en toepassing van de operationele hulpprocedures kennen;20° de veiligheidsvoorschriften kennen en kunnen toepassen voor a) het verkeer van een licht voertuig;b) het verkeer van een zwaar krachtvoertuig dat minstens een licht voertuig sleept;c) het verkeer van een voertuig met beroeste wielbanden;d) het verkeer van minstens één voertuig met een radafstand groter dan 26,5 m;e) beroeste spoorstaven;21° de veiligheid verzekeren bij dienst op enkelspoor en verkeer op tegenspoor;22° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen op de seinpost bij storingen aan een wissel;23° over de nodige kennis beschikken om een spoor, spoorgedeelte of een lijn buiten dienst te stellen volgens de voorgeschreven procedure;24° de veiligheidsmaatregelen toepassen voor het buiten dienst stellen van een spoor;25° het gebruik van het veiligheidsboekje voor werken kennen;26° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen om een werktrein toe te laten op een spoor buiten dienst en om een werktrein het buitendienstgestelde spoor te laten verlaten;27° de sporen opnieuw in dienst stellen en de normale bediening hervatten;28° de voorziene maatregelen nemen bij sporadische indringing in het vrijeruimteprofiel;29° de nodige maatregelen nemen om een trein dringend te laten stoppen;30° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;31° de principes van de bovenleiding kennen;32° T- en TS-schakelaars bedienen op vraag van de verdeler tractiestroom;33° de voorziene veiligheidsmaatregelen nemen bij beschadiging of werken aan bovenleiding;34° de reglementering in verband met werkaansluitingen beheersen; 35° tussenbeide komen te velde in geval van storingen aan spoortoestellen (storingen wissel, bedienen schakelaars op vraag verdeler tractiestroom, enz.); 36° een grondige kennis bezitten over de plaatselijke consignes en protocollen;37° de passende maatregelen kunnen nemen bij storingen, keren van de rijrichting en bijzondere vervoeren;38° de plaats van een trein in nood of een ongeval van op afstand en te velde beveiligen en toelating geven om de rit te hervatten na noodtoestand of ongeval;39° alle noodzakelijke maatregelen nemen in geval van ongeoorloofde seinvoorbijrijding;40° de bijzondere veiligheidsmaatregelen nemen in geval van onderbreking van de blokverbindingen;41° de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen;42° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij ontbreken of gedoofd eindsein;43° de nodige maatregelen nemen bij het ontsnappen van voertuigen;44° de passende veiligheidsmaatregelen nemen bij detectie van een warme asbus;45° over de nodige kennis beschikken om een aangelegde wisselstraat op een veilige manier te wijzigen;46° technische diensten oproepen om storingen te verhelpen;47° een grondige kennis bezitten over de werking van de automatische en bewaakte overwegen alsook de te nemen maatregelen bij storingen;48° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;49° bij vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding : a) toegang tot het betrokken spoor, spoorgedeelte, lijn- of spoorvak verbieden;b) indien mogelijk alarm versturen; c) Traffic Control, betrokken verdelers tractiestroom, andere betrokken seinposten en personeel op de lijn (overwegwachters, enz.) inlichten. b. Bediende beweging werkzaam op Traffic Control De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "bediende beweging werkzaam op Traffic Control" zijn voornamelijk de volgende : 1° toezicht houden op de regelmaat van het treinverkeer;2° de voorrangsvolgorde van de treinen respecteren, aangepast volgens de behoeften;3° de organisatie van de treindienst kennen;4° de volgorde van de bewegingen beheren in geval van verkeer op enkelspoor;5° principes van de wachttijden kennen en kunnen toepassen;6° op basis van de wensen van de SO beslissen of aansluitingen behouden blijven of afgeschaft worden;7° de voorziene procedures toepassen in geval van storingen;8° in geval van storingen of abnormale toestanden op de lijn, de treinbestuurder waarschuwen via de grond-treinverbinding of GSM-R;9° technische diensten oproepen om storingen te verhelpen;10° sperbevelen wisselen met de blokposten in geval van dienst op enkelspoor en verkeer op tegenspoor om het spoorvak te ontlasten;11° de principes van de bovenleiding kennen;12° een geval van de bovenleiding correct kunnen laten toepassen en opheffen;13° een trein dringend kunnen laten stoppen;14° de veiligheidsprocedures toepassen;15° de voorziene maatregelen nemen om de veiligheid van de hulpdiensten te garanderen en/of van personen in de nabijheid van sporen;16° erover waken dat de correcte informatie gewisseld wordt tussen de seinposten, de treinbestuurders en het begeleidingspersoneel in geval van een ernstig verstoorde situatie;17° bij vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding : a) alarm versturen;b) betrokken seinposten, betrokken verdelers tractiestroom en andere betrokken lijnregelaars inlichten;c) indien nodig technische hulptreinen verzenden;18° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;19° een schematisch seininrichtingsplan kunnen lezen en begrijpen;20° de bijzondere voorwaarden kennen voor het afschaffen of omleiden van een trein;21° een grondige kennis bezitten over de consignes en protocollen;22° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;23° de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen. 2.19 De veiligheidsfuncties "seingever" en "operator" a. Een seingever wordt tewerkgesteld op : 1° zuiver mechanische seinpost : alle bedieningen (wissels + seinen) gebeuren mechanisch;2° elektromechanische seinpost : bedieningen gebeuren deels elektrisch, deels mechanisch;3° elektrische seinpost : alle bedieningen gebeuren elektrisch;4° al relais seinpost : drukknoppen bedienen relais die de bediening sturen.b. Een operator wordt tewerkgesteld op een Elektronisch Bediende Seinpost (EBP) : 1° EBP/RZ : de relais worden bediend door een computer; 2° EBP/PLP : sturing van de wissels en seinen d.m.v. computer (geen relaiszaal meer nodig). c. De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "seingever" en "operator" zijn voornamelijk de volgende : 1° kennen van de voorgeschreven maatregelen om zich veilig te verplaatsen op spoorwegterrein;2° de organisatie van de treindienst kennen;3° de spoorvoertuigen herkennen en de opschriften en tekens die erop voorkomen kennen;4° een grondige kennis bezitten over de vaste en mobiele seinen;5° verzekeren van de veiligheid en opvolging van het verkeer, met respect voor de treinpaden en de voorrangsvolgorde;6° kennen van de voorwaarden voor het vertrek van een trein;7° kennen van de door een trein gedragen seinen en de voorwaarden waaraan een treineinde moet voldoen;8° een buitengewoon vervoer herkennen;9° de voorgeschreven maatregelen nemen om de veiligheid te verzekeren van het personeel dat tewerkgesteld is op spoorwegterrein of in de omgeving ervan;10° de in de plaatselijke onderrichting, beroepsonderrichting, de tabel der wisselstraten en/of wisselstandbladen en de in de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen voorgeschreven maatregelen begrijpen en kunnen toepassen;11° het gebruik kennen van het register der vaststellingen en onderrichtingen;12° een grondige kennis bezitten over de technologie, de uitrusting en het sporencomplex van de seinpost;13° kennis van de bediende lijnen en de blokstelsels die van toepassing zijn op de seinpost;14° de veiligheidsvoorschriften kennen en kunnen toepassen voor : a) het verkeer van een licht voertuig;b) het verkeer van een zwaar krachtvoertuig dat minstens een licht voertuig sleept;c) het verkeer van een voertuig met beroeste wielbanden;d) het verkeer van minstens één voertuig met een radafstand groter dan 26,5 m;e) beroeste spoorstaven;15° de principes in verband met de werking van de automatische en bewaakte overwegen alsook de veilige overschrijding ervan kennen;16° sperren van het verkeer bij dienst op enkelspoor en verkeer op tegenspoor;17° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen kennen om een werktrein toe te laten op een spoor buiten dienst en om een werktrein het buitendienstgestelde spoor te laten verlaten;18° de voorziene maatregelen toepassen bij sporadische indringing in het vrijeruimteprofiel;19° de nodige maatregelen kennen om een trein dringend te laten stoppen;20° de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen kennen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;21° de beperkingen kennen bij beschadiging of werken aan bovenleiding;22° een grondige kennis bezitten van de plaatselijke consignes en protocollen;23° de passende maatregelen kennen bij storingen, keren van de rijrichting en buitengewone vervoeren;24° de bijzondere veiligheidsmaatregelen kennen in geval van onderbreking van de blokverbindingen;25° kennen van de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen bij ontbrekend of gedoofd eindsein;26° de nodige maatregelen kennen bij het ontsnappen van voertuigen;27° de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen;28° de principes van de bovenleiding kennen;29° een schematisch seininrichtingsplan kunnen lezen en begrijpen;30° de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;31° de procedures in verband met veiligheidscommunicatie toepassen. 2.20 De veiligheidsfunctie "mobiele seingever" Mobiele seingevers zijn enkel voorzien in het district Noordoost - Havengebied van Antwerpen. Zij worden belast met de werkzaamheden van seingever, rangeerder en lader.

De specifieke bekwaamheden voor het uitvoeren van de veiligheidsfunctie "mobiele seingever" zijn voornamelijk de volgende : a. de algemene reglementering, de consignes, de plaatselijke protocollen en de tijdelijke plaatselijke onderrichtingen kennen en kunnen toepassen;b. de te bedienen installaties, de verschillende mogelijke te berijden reiswegen, de bijzonderheden van de installatie kennen; c. de verschillende uit te voeren handelingen of mogelijk uit te voeren handelingen en de te bedienen toestellen kennen (wissels, ontspoortongen, stuitklampen, overwegen, sloten, wisselwachtersposten, enz.); d. de verschillende te verwezenlijken procedures kunnen toepassen (wisselen van aankondigingen/geformaliseerde aankondigingen, nemen van bijzondere maatregelen in normale en abnormale omstandigheden, enz.); e. in staat zijn de voorziene beweging en bedieningen uit te voeren; f. coördineren van de bewegingen in zijn actiezone (rangeringen, vertrekken, ontvangsten, enz.); g. kennen van de voorgeschreven maatregelen om zich veilig te verplaatsen op spoorwegterrein;h. spoorvoertuigen : 1° de spoorvoertuigen herkennen en de opschriften en tekens die erop voorkomen kennen;2° de betekenis van de gevaarsetiketten kennen;3° de betekenis van de beschadigingsetiketten kennen;i. de voorgeschreven maatregelen nemen om de veiligheid te verzekeren van het personeel dat tewerkgesteld is op spoorwegterrein of in de omgeving ervan;j. de bewegingen opvolgen, er rekenschap over kunnen afleggen;k. bij vaststellen of ingelicht worden van een ongeval, hinder of gevaar voor aanrijding, de betrokken seinposten, de betrokken verdelers tractiestroom en betrokken lijnregelaars inlichten;l. de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen toepassen bij incidenten, in nood verkeren, ongevallen en abnormale toestanden;m. de principes in verband met de werking van de overwegen en de veilige overschrijding ervan kennen;n. de organisatie van de treindienst kennen;o. de blokstelsels die van toepassing zijn kennen;p. de te treffen maatregelen kennen bij uitvoering van rangeringen;q. de bijzondere maatregelen treffen bij een ongeval met gevaarlijke goederen;r. de principes van de bovenleiding kennen;s. de regels met betrekking tot de veiligheid van het personeel toepassen;t. het uitvoeren van rangeringen volgens de voorgeschreven reglementering. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET ______ Nota's 1 In het raam van dit punt zijn de veiligheidsfuncties die verband houden met de samenstelling van treinen of waarvan het takenpakket bestaat uit het toestaan van de bewegingen van treinen, de volgende : ? verantwoordelijke voor de rangeerdienst; ? begeleidende agent van goederentreinen; ? bediende belast met het rangeren; ? bediende belast met het samenstellen en verzenden van treinen; ? bediende belast met de bediening van spoortoestellen en seinposten (binnen de perken van de overeenkomsten tussen de SO en de IB); ? bediende belast met de volledige technische schouwing van het rollend materieel, specialiteit "goederen"; ? bediende belast met de schouwing van het rollend materieel, specialiteit "reizigers"; ? onderchef specialiteit "reiziger" - toezicht en bediening van de perrons en uitwijkbundels; ? bediende belast met de rangeringen specialiteit "reiziger"; ? bediende belast met verrichtingen tot bediening van de private spooraansluitingen; ? bediende belast met de bediening van installaties (werkplaats, onderhoudspost, enz.); ? verantwoordelijke bediende voor de uitvoering van de werken; ? verdeler tractiestroom; ? begeleidende agent van werktreinen; ? overwegwachter; ? schildwacht; ? bediende beweging; ? seingever en operator; ? mobiele seingever; 2 In het raam van dit punt is de veiligheidsfunctie die geen verband houdt met de samenstelling van treinen of waarvan het takenpakket niet bestaat uit het toestaan van de bewegingen van treinen, de volgende : ? bediende belast met het beheer van de administratieve taken met betrekking tot het rangeren, het bedienen van installaties, het samenstellen en verzenden van treinen.

Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 9 juli 2013 tot vaststelling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel Bijlage 4 : preventieve schorsing

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 juli 2013 tot bepaling van de vereisten van toepassing op het veiligheidspersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

^