Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 maart 1998
gepubliceerd op 26 mei 1998

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 april 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk, betreffende de arbeidsvoorwaarden

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012086
pub.
26/05/1998
prom.
09/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/09/1998012086/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 MAART 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 april 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk, betreffende de arbeidsvoorwaarden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 29 april 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk, betreffende de arbeidsvoorwaarden.

Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

Bijlage Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk Collectieve arbeidsovereenkomst van 29 april 1997 Arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 1997 onder nummer 44974/CO/102.08) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen welke onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk ressorteren.

Onder "werklieden" worden de werklieden en werksters verstaan. HOOFDSTUK II. - Lonen en premies A. Meerderjarige werklieden Minimumuurlonen

Art. 2.De minimum barema uurlonen en de werkelijke uurlonen worden met 3 F per uur verhoogd op 1 mei 1997 en met 2,50 F per uur op 1 januari 1998, in een arbeidstijdregeling van 38 uren per week.

Na deze verhoging, worden de nieuwe lonen de volgende op 1 mei 1997 : Hulpwerklieden 335,66 F Geoefenden 350,17 F Geschoolden 365,48 F De werklieden die de nodige lichamelijke geschiktheid niet bezitten voor de uit te oefenen functie, mogen worden betaald op basis van 90 pct. van de categorie "hulpwerklieden".

Deze schaalminima dienen te worden beschouwd als een gewaarborgd minimumuurloon, alle om het even welke premies inbegrepen, met uitsluiting van de ploegenpremies.

Deze minimumuurlonen gelden voor de werklieden die met normaal rendement werken en stemmen overeen met de indexreeks 121,27 tot 122,48.

Art. 3.Aan de werklieden die in ploegen werken wordt bij hun uurlonen een minimum-premie uitbetaald die als volgt is vastgesteld in een arbeidstijdregeling van 38 uren per week : F Ochtendploeg 0 Namiddagploeg 24,50 Nachtploeg 71 De werkgever kan de gemiddelde premie als volgt berekenen : Regeling van 38 uur/week - voor de 3 ploegen : (0 F + 24,50 F + 71 F) : 3 = 31,83 F/uur - voor de 2 ploegen : (0 F + 24,50 F) : 2 = 12,25 F/uur Deze premies worden geïndexeerd zoals de lonen.

Art. 4.De werklieden hebben recht op het loon van hun beroepencategorie welke in artikel 2 is bepaald.

Wanneer zij bij gelegenheid in een lagere looncategorie moeten gaan werken, dan hebben zij recht op hun gewoon loon. Wanneer zij bij gelegenheid in een hogere looncategorie moeten gaan werken, dan hebben zij recht op het loon van die categorie.

B. Jongere werklieden

Art. 5.De minimumuurlonen alsook de werkelijk betaalde uurlonen van de jongere werklieden worden berekend op de uurlonen van de meerderjarige werklieden van de beroepencategorie waartoe de betrokkenen behoren, verlaagd tot volgende percentages : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 6.De jongere werklieden die het normaal werk van meerderjarige werklieden verrichten, hebben recht op de lonen welke overeenstemmen met de beroepencategorie waartoe zij behoren.

Art. 7.Om op de in kolom "met diploma's" van artikel 5 vastgestelde lonen aanspraak te kunnen maken, moeten de gediplomeerde werklieden en de leerlingen die de cursussen van een vakschool of van een bedrijfsschool volgen : a) houder zijn van diploma's of cursussen volgen welke in de behoeften van het marmerbedrijf voorzien (mechanica, elektriciteit, tekenen);b) aan hun werkgever er van doen blijken dat zij op de cursussen werkelijk aanwezig zijn. HOOFDSTUK III. - Koppeling van de lonen en de ploegenpremies aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 8.De in artikel 2 bepaalde minimumuurlonen, de werkelijk betaalde lonen, de ploegenpremies alsmede de lonen van de jongere werklieden die bepaald zijn bij artikel 5 worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen dat maandelijks vastgesteld wordt door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt wordt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 9.Elke schommeling van het indexcijfer van 1 pct. van zijn waarde geeft recht op een verhoging met 1 pct. van de lonen die op dat ogenblik betaald worden.

Voorbeeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De waarde van het indexcijfer dat als hoogste grens van de reeks is aangegeven is het indexcijfer dat overschreden moet worden om een nieuwe verhoging met 1 pct. te veroorzaken.

Wanneer de derde decimaal van deze berekening gelijk is aan of hoger dan vijf, wordt de tweede decimaal van de grens afgerond op de hogere eenheid. Wanneer zij lager is dan vijf, is zij te verwaarlozen.

De lonen die worden uitbetaald na de overschrijding van het hoogste grensindexcijfer van de reeks blijven bijgevolg onveranderd zolang het indexcijfer van de consumptieprijzen boven het begin van de reeks blijft en de volgende reeks nog niet bereikt heeft.

Voorbeeld : De uurlonen die betaald worden ingevolge de overschrijding van het hoogste grensindexcijfer van de reeks 121,27 blijven geldig zolang het indexcijfer tussen 121,27 en 122,48 schommelt.

Art. 10.De loonwijzigingen gaan in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarop het indexcijfer van de consumptieprijzen betrekking heeft. HOOFDSTUK IV. - Eindejaarspremie

Art. 11.De werklieden die op 1 december van het lopende jaar in de onderneming ingeschreven zijn, zullen voor 31 december van het refertejaar een jaarlijkse eindejaarspremie van 169 uren (in 39-urenstelsel) van hun individueel loon op 30 november van het refertejaar ontvangen, of 164,66 uren (in 38-urenstelsel).

Onder individueel loon dient te worden verstaan het uurloon verhoogd met de premies uitgedrukt per uur met uitzondering van de ploegenpremies.

Hebben recht op de premies naar rato van hun effectieve arbeidsprestaties en voor zover zij ten minste 3 maand in dienst in de onderneming zijn : - de werklieden die op 1 december van het refertejaar ingeschreven zijn; - de werklieden die door de werkgever werden ontslagen, behalve bij ontslag om dringende of disciplinaire reden; - de gepensioneerden, de bruggepensioneerden en de rechthebbenden van de overleden werklieden.

Het aantal dagen effectieve activiteit van de onderneming en/of de afdelingen is index 100 voor de berekening van de evenredige delen.

De dagen die verloren gingen door een arbeidsongeval, zullen worden beschouwd als effectief gewerkte dagen zoals de dagen van syndicale vorming.

De premies die in sommige ondernemingen worden betaald voor het patroonsfeest blijven behouden, maar worden beperkt tot 1.000 F. HOOFDSTUK V. - Bijkomende uitkering in geval van werkloosheid

Art. 12.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 27 en 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden, in geval van volledige of gedeeltelijke schorsing van het werk wegens vorst, sneeuw of ijzel, recht op de betaling van een dagelijkse uitkering, die ten laste van hun werkgever valt.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst beslist de werkgever met instemming van de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis ervan, van de meerderheid van het personeel, over de gepastheid van het werk volledig of gedeeltelijk stil te leggen wegens de in het eerste lid van dit artikel opgesomde oorzaken, over de datum van deze stillegging en over de datum van de volledige of gedeeltelijke hervatting van het werk.

De oorzaken die vreemd zijn aan de onderneming, zoals de totale stillegging van de vervoermiddelen, de schorsingen van de arbeid bij leveranciers of kopers, voor zover zij toegeschreven worden aan weerverlet, kunnen geen aanleiding geven tot de betaling van de uitkering indien de onderneming, die enkel om deze vreemde redenen het werk moet staken, haar personeel uitdien hoofde werkloos stelt.

Art. 13.De in artikel 14 bepaalde uitkeringen zijn ook verschuldigd voor elke vorm van werkloosheid, uitgezonderd de technische werkloosheid. Zij worden gedurende maximum 30 dagen toegekend vanaf het jaar 1994. 1. De werkman die werkloos wordt, ontvangt de uitkering voor iedere dag van zijn twintig eerste werkloosheidsdagen;2. Er wordt een pool gevormd door het aantal werklieden respectievelijk ingeschreven in het personeelsregister op 1 januari 1997 te vermenigvuldigen met twintig.Het aldus vastgesteld aantal stemt overeen met het totaal aantal bijkomende uitkeringen die het werkliedenpersoneel kan genieten tijdens de geldigheidsduur van de overeenkomst; 3. Indien, na wat bepaald is in punt 1, er op het einde van de overeenkomst een kredietsaldo vastgesteld in punt 2 overblijft, wordt dit laatste ten voordele van de werklieden verdeeld naar rato en ten belope van het aantal werkloosheidsdagen van elkeen.

Art. 14.Het bedrag van de werkgeverstussenkomst betaald aan de werklieden bij gedeeltelijke werkloosheid is voor alle werklieden op 225 F gebracht vanaf 1 januari 1997.

De samenvoeging van deze uitkeringen en van de werkloosheidsuitkeringen is evenwel beperkt tot 90 pct. van het normale netto dagloon.

Art. 15.De in artikel 13 bedoelde dagen zijn die welke worden vergoed bij toepassing van de werkloosheidsreglementering.

De in deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde uitkering wordt nochtans ook toegekend, wanneer alle andere voorwaarden zijn vervuld, aan de werklieden die van het recht op werkloosheidsuitkeringen uitgesloten zijn, in de volgende gevallen : 1. wanneer zij de voorwaarden inzake stage welke door de werkloosheidsreglementering worden gesteld, niet vervullen;2. wanneer zij de 65-jarige leeftijd hebben bereikt;3. wanneer te hunnen opzichte krachtens de werkloosheidsreglementering, een sanctie werd toegepast.

Art. 16.De in artikel 1 bedoelde werklieden hebben recht op de betaling van de uitkering voor zover : 1. zij in de marmergroeven en -zagerijen welke onder het Paritair Comité voor het groefbedrijf ressorteren ten minste negen maanden ingeschreven zijn vóór de datum van de eerste stillegging van het werk in het lopende referentiejaar, waarvan drie maanden in de onderneming zelf;2. zij in de onderneming niet meer dan één dag ongeoorloofd verzuim per maand aanwezigheid in deze onderneming tellen, met een maximum van negen dagen;3. zij, vóór de datum van de uitbetaling van de uitkering, hun arbeidsovereenkomst voor werklieden niet hebben opgezegd of niet om een dringende reden door hun werkgever werden ontslagen.

Art. 17.De uitkering wordt niet toegekend voor de weerverletdagen wegens vorst, sneeuw of ijzel die in een periode van staking of uitsluiting vallen.

Art. 18.De uitkering wordt rechtstreeks uitbetaald aan de arbeider door de werkgever die hem tewerkstelt.

De uitkering wordt uitbetaald op de gewone betaaldag van de lonen voor de periode waarin de stillegging zich heeft voorgedaan, of op een datum overeen te komen tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging. HOOFDSTUK VI. - Tewerkstelling

Art. 19.De 0,5 pct. voor de tewerkstelling worden gestort in het fonds voor bestaanszekerheid van de sector en zullen worden geïnd door de Rijksdienst voor sociale zekerheid in de vorm van een bijdrage ten belope van 1,2 pct. van de loonmassa vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het paritair subcomité. HOOFDSTUK VII. - Syndicale premie

Art. 20.Vanaf het boekjaar 1994, is de syndicale premie op 3.500 F gebracht. HOOFDSTUK VIII. - Brugpensioen

Art. 21.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, wordt het principe van de toepassing van een regeling van conventioneel brugpensioen volgens de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 in deze sector aanvaard voor het werkend personeel dat voor deze formule opteert en tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998 de leeftijd van 58 jaar bereikt.

Er zal een bijkomende collectieve arbeidsovereenkomst over de toekenningsvoorwaarden van dit brugpensioen worden gesloten. HOOFDSTUK IX. - Vorming en Tewerkstelling

Art. 22.0,20 pct. van de loonmassa aangegeven aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid zal worden aangewend voor de vorming van de werklieden van de sector.

Het fonds voor bestaanszekerheid van de sector zal zorgen voor de opleiding en de beroepsvervolmaking van de werklieden die in dienst worden genomen in het kader van de brugpensioneringen of van de werklieden aan wie in hetzelfde kader wordt gevraagd andere functies uit te oefenen.

Art. 23.ver alle problemen betreffende het behoud van het tewerkstellingsniveau in de ondernemingen zal er voortdurend op paritair niveau overleg worden gepleegd in de ondernemingsraden of met de vakbondsafvaardigingen.

Art. 24.Een jaarlijks vormingspremie van een bedrag van 2.000 F zal door het fonds voor bestaanszekerheid toegekend worden aan de werklieden op 15 augustus 1997 en 15 augustus 1998.

De ondernemingen zullen het formulier voor 1 juni van het dienstjaar aan het fonds voor bestaanszekerheid zenden met als basis het vorige referentejaar.

De werklieden hebben recht op de premie,naar rato van hun effectieve arbeidsprestaties, met een minimum van 1.000 F en voor zover zij ten minste 3 maand in dienst in de onderneming zijn gedurende het lopende referentiejaar. HOOFDSTUK X. - Duur van de overeenkomst

Art. 25.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998.

Art. 26.Deze overeenkomst is geldig op voorwaarde dat de sociale vrede gevrijwaard wordt en dat over geen enkel punt van deze overeenkomst opnieuw wordt onderhandeld tijdens de geldigheidsduur ervan.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1998.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

^