Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 augustus 2001
gepubliceerd op 22 maart 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012695
pub.
22/03/2002
prom.
10/08/2001
ELI
eli/besluit/2001/08/10/2001012695/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 10 augustus 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Overeenkomst geregistreerd op 3 april 2000 onder het nummer 54492/CO/318) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997). HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied en omschrijving van de benamingen

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers van de diensten die vallen onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Onder « werknemers » worden de mannelijke en vrouwelijke bedienden verstaan en de werklieden en werksters.

Art. 3.Onder « partijen » worden de werkgevers- en vakorganisaties verstaan die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend, en zij die gebonden zullen zijn door de algemeen bindende kracht van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 4.Onder « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » wordt het fonds verstaan dat opgericht is op basis van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid (Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958) en waaraan het beheer van de gezamenlijke opbrengst van de bijdragevermindering wordt toevertrouwd volgens de modaliteiten vastgesteld in het ministerieel besluit van 20 mei 1998.

Art. 5.Onder « groepering » wordt verstaan de vrijwillige groepering van verschillende werkgevers die niet individueel kunnen of wensen toe te treden. HOOFDSTUK III. - Vermindering van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid

Art. 6.In geval van netto-aangroei van de tewerkstelling en van een aangroei van het totale arbeidsvolume, kan de sector een vermindering genieten van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, zoals bepaald in bovenvermeld koninklijk besluit van 5 februari 1997.

Art. 7.De kwartaalopbrengst van deze bijdragevermindering is gelijk aan de dotatie die zal toegekend worden aan het sectoraal fonds, in toepassing van artikel 35, § 5, 3e lid, 1° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van het ministerieel besluit van 4 mei 1999, ter bepaling van de modaliteiten van de storting van de forfaitaire bijdragevermindering, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, aan de sectorale fondsen van de privé non-profit sector. HOOFDSTUK IV. - Gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde werknemers

Art. 8.In de sector vermeld in artikel 2 zijn er 97 pct. werknemers voor wie de betrokken werkgevers een subsidie ontvangen en 3 pct. werknemers voor wie de werkgevers geen subsidies ontvangen. HOOFDSTUK V. - Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 9.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe een bijkomende inspanning voor de tewerkstelling te leveren, zodat er in de sector vermeld in artikel 2 een netto-aangroei van de tewerkstelling is van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 7 van deze overeenkomst en van het totale tewerkstellingsvolume, vergeleken met de tewerkstelling en met het tewerkstellingsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het refertejaar.

Voor de toetredingen (aktes tot kandidatuurstelling) die in werking treden na 30 juni 1998, is het referentiejaar het jaar dat voorafgaat aan het jaar van inwerkingtreding van toetreding van de betrokken werkgever.

Art. 10.De netto-aangroei van de tewerkstelling, alsook de verhoging van het arbeidsvolume, zoals bepaald in artikel 6 van deze overeenkomst, moet worden gerealiseerd ten belope van maximum 95 pct. op het niveau : - van de sector omschreven in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - van de dienst die toetreedt tot deze collectieve arbeidsovereenkomst; - de groepering van diensten die toetreedt tot deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 11.De netto-aangroei wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997).

Art. 12.Voor de berekening van de netto-aangroei van het aantal werknemers, wordt het bedrag per kwartaal dat gelijkstaat met de aanwerving van een bijkomende voltijds equivalente werknemer vastgesteld op : - 318 000 BEF voor een niet-gesubsidieerde werknemer van het administratief of sociaal kader; - 238 500 BEF voor een basiswerknemer zonder subsidie; - 212 000 BEF voor een basiswerknemer zonder subsidie van de Franse en Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (zie bijlage 1)

Art. 13.Wordt niet beschouwd als een nieuw aangeworven werknemer, de werknemer zoals bepaald in bovenvermeld koninklijk besluit van 5 februari 1997. HOOFDSTUK VI. - Waarborgen inzake besteding van de bijdragevermindering aan de tewerkstelling

Art. 14.Bij toepassing van artikel 6 van het ministerieel besluit van 20 mei 1998, bezorgt het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » aan de Minister van Werkgelegenheid, aan de Minister van Sociale Zaken en aan de voogdijminister het verslag bedoeld in artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdend maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Het globaal verslag moet aan de Ministers bezorgd worden vóór : - 30 april voor het verslag dat betrekking heeft op het tweede halfjaar van het afgelopen kalenderjaar; - 30 november voor het verslag dat betrekking heeft op het eerste halfjaar van het lopende jaar.

Het niet-naleven van deze bepalingen kan worden beschouwd als een inbreuk die tot sancties kan leiden, zoals bepaald in artikel 3, § 7 van bovenvermeld koninklijk besluit van 5 februari 1997.

Art. 15.Dit verslag bevat ten minste de volgende gegevens voor elk kwartaal, algemeen, per werkgever en, eventueel, per groepering van werkgevers : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in aantal tewerkgestelde werknemers en in arbeidsvolume voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal, op basis van statistieken verstrekt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; - de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in artikel 2, § 1, de besteding ervan en het eventuele saldo; - het aantal aangeworven werknemers bij toepassing van voornoemd koninklijk besluit van 5 februari 1997; - statistieken betreffende de kwalificaties, functies en arbeidsregelingen van de werknemers aangeworven bij toepassing van voornoemd koninklijk besluit van 5 februari 1997; - een advies betreffende de gelijkwaardigheid tussen kwalificaties en functies, alsook de problemen die zich eventueel hebben voorgedaan.

Indien nodig, is het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG » bevoegd om aanvullende informatie te eisen.

Bij het globaal verslag moet een kopie gevoegd worden van de individuele verslagen en adviezen.

Art. 16.Dit individueel verslag zal worden besproken in de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, met de vakbondsafvaardiging.

Het zal ter goedkeuring ondertekend worden door de werknemersafgevaardigden, of, bij gebreke daarvan, door ten minste twee regionale verantwoordelijken die behoren tot de vakorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Het ontbreken van een goedkeuring ontslaat de werkgever of de groepering van werknemers er niet van om voornoemd verslag te bezorgen aan het « Fonds Maribel RW-RB-CG », samen met een kopie van het advies van de werknemersvertegenwoordigers. HOOFDSTUK VII. - Deeltijdse werknemers en voltijdse werknemers

Art. 17.Wat de verdeling van de aanwervingen tussen de deeltijdse werknemers en de voltijdse werknemers betreft, is de sector zijn verplichtingen reeds nagekomen, aangezien hij 72 pct. deeltijdse werknemers telt. HOOFDSTUK VIII. - Planning van de bijkomende aanwervingen

Art. 18.De nieuwe aanwervingen en de verhoging van het arbeidsvolume worden gerealiseerd vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op de datum van de betekening bedoeld in artikel 4, § 3 van het ministerieel besluit van 20 mei 1998.

De betrokken werkgevers moeten voor het einde van voornoemd kwartaal minimaal 50 pct. van de geplande aanwervingen realiseren en een verhoging van het arbeidsvolume met minimaal 25 pct., en tegen de laatste dag van het volgende kwartaal, 100 pct. van de aanbevolen aanwervingen en minimaal 75 pct. van het geplande arbeidsvolume. HOOFDSTUK IX. - Functies die in aanmerking komen voor bijkomende tewerkstelling

Art. 19.Voor de aanwervingen die gebeuren vóór 30 juni 1999, blijven de functies die in aanmerking komen en de verdeling van de aanwervingen, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, geregistreerd onder nr. 44450, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 27 januari 1998, geregistreerd onder nr. 47091 en 30 juni 1998, geregistreerd onder nr. 49950.

Met ingang van 1 juli 1999 zal de netto-groei van de tewerkstelling betrekking hebben op het kaderpersoneel en de basiswerknemers, zoals bepaald in de reglementering van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, de polyvalente arbeiders, de thuisoppas dag en nacht, de huishoudhulp, de oppas voor zieke kinderen. HOOFDSTUK X. - Toetredingsprocedure

Art. 20.Alle individuele diensten of groeperingen van diensten die tot de sector behoren zijn onderworpen aan de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 21.De werkgevers of groepering van werkgevers die van plan zijn om een inspanning te leveren inzake tewerkstelling moeten een akte tot kandidatuurstelling indienen, gericht aan het « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG », met een ter post aangetekende brief.

De akte tot kandidatuurstelling van de groepering van werkgevers moet een akte tot kandidatuurstelling bevatten, opgemaakt namens elkeen van de werkgevers die deel uitmaakt van de groepering.

Art. 22.Deze akte tot kandidatuurstelling zal worden besproken in de ondernemingsraad, of, bij gebreke daarvan, met de vakbondsafvaardiging. De akte moet ter goedkeuring ondertekend worden door de werkgeversafgevaardigden, of, bij gebreke daarvan, door ten minste twee regionale verantwoordelijken die behoren tot de vakorganisaties vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Het ontbreken van een goedkeuring ontslaat de werkgever of de groepering van werknemers er niet van om voornoemd verslag te bezorgen aan het « Fonds Maribel RW-RB-CG », samen met een kopie van het advies van de werknemersvertegenwoordigers.

Art. 23.Na controle en onderzoek van de akten tot kandidatuurstelling die het werden bezorgd, legt het sectoraal fonds een gemotiveerd voorstel tot verdeling van de bijkomende arbeidsplaatsen ter goedkeuring voor aan de Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken.

Dit voorstel, dat opgemaakt is in de vorm van een tabel met 7 kolommen, omvat : - de inventaris van de werkgevers die een akte tot kandidatuurstelling hebben ingediend; - voor ieder van voornoemde werkgevers, het aantal arbeidsplaatsen waarop zij aanspraak zouden kunnen maken krachtens de bepalingen van de sociale maribel; - voor ieder van deze werkgevers, het aantal gevraagde arbeidsplaatsen; - voor ieder van deze werkgevers, het aantal arbeidsplaatsen waarvan de toekenning wordt voorgesteld; - voor elk van deze arbeidsplaatsen, de functie, de arbeidsregeling en de basisloonschaal.

Art. 24.De Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken betekenen schriftelijk hun goedkeuring of hun niet-goedkeuring aan het sectoraal fonds binnen 45 dagen na ontvangst van het voornoemd voorstel. Bij gebreke van een officiële kennisgeving binnen de vastgestelde termijn, wordt het voorstel goedgekeurd geacht.

Art. 25.Het « Fonds Maribel RW-RB-CG » dient de goedkeuring of de niet-goedkeuring aan de betrokken werkgevers of groepering van werknemers bekend te maken. HOOFDSTUK XI. - Bijzondere modaliteiten

Art. 26.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid stort aan het sectoraal fonds, genoemd « Fonds sectoriel Maribel RW-RB-CG », met dit doel opgericht, de opbrengst van de bijdragevermindering waarop alle werkgevers, bedoeld in artikel 2 van deze overeenkomst, aanspraak kunnen maken. Bovendien is het fonds belast met de herverdeling van de tewerkstelling, volgens de modaliteiten bepaald door deze collectieve arbeidsovereenkomst, overwegende de bepalingen van het ministerieel besluit van 20 mei 1998.

Art. 27.De arbeidsplaatsen die worden aangewend en gefinancierd op 30 juni 1999 ingevolge de bijkomende inspanning voor de tewerkstelling bedoeld in de artikelen 3, § 2, d) en § 3, 1°, b) en § 4, d) van bovenvermeld koninklijk besluit van 5 februari 1997 blijven gehandhaafd.

Art. 28.Elke dienst of groepering van diensten verkrijgt door toedoen van het sectoraal fonds ten minste 95 pct. van de vermindering van de werkgeversbijdrage die van toepassing is op de dienst of op de groepering van diensten. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen en geldigheidsduur

Art. 29.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heft op en vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp die gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, geregistreerd onder het nummer 49950/CO/318.

Art. 30.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1999 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan door elk van de ondertekenende partijen worden beëindigd, mits naleving van een opzeggingstermijn van zes maanden, per aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage bij artikel 12, te voegen bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Voor de berekening van de netto-aangroei van het aantal werknemers wordt het kwartaalbedrag dat overeenkomt met de aanwerving van een bijkomende voltijds equivalent werknemer vastgesteld als volgt : - 318 000 BEF voor een niet-gesubsidieerd personeelslid van het administratief of sociaal kader; - 238 500 BEF voor een basiswerknemer zonder enige subsidie; - 212 000 BEF voor een basiswerknemer zonder subsidie van de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^