Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 augustus 2001
gepubliceerd op 22 september 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001012848
pub.
22/09/2001
prom.
10/08/2001
ELI
eli/besluit/2001/08/10/2001012848/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid artikel 53;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 mei 2001;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 5 juni 2001;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit, genomen op basis van artikel 53 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, verdere uitvoering geeft aan artikel 11 van de richtlijn 89/391/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk; dat voormeld artikel 53 van de wet van 4 augustus 1996 reeds voorzag dat in ondernemingen waar noch een comité voor preventie en bescherming op het werk, noch een vakbondsafvaardiging bestaat, de werknemers zelf rechtstreeks deelnemen aan de behandeling van de vraagstukken die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; dat overeenkomstig het gemotiveerd advies van 9 juli 1999 van de Europese Commissie deze bepaling als onvoldoende wordt beschouwd voor de omzetting van artikel 11 van voormelde Europese richtlijn naar Belgisch recht omdat het uitvoeringsbesluit tot vastlegging van de wijze waarop deze rechtstreekse participatie van de werknemers gebeurt, nog niet was vastgesteld; dat het bijgevolg noodzakelijk is om onverwijld een procedure te voorzien volgens dewelke de rechtstreekse participatie van de werknemers dient te gebeuren teneinde een veroordeling van de Belgische staat voor het Europese Hof van Justitie te vermijden wegens niet omzetting van voormelde richtlijn;

Gelet op het advies 31.816/1 van de Raad van State, gegeven op 29 juni 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de comités voor preventie en bescherming op het werk, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van afdeling Vbis wordt onder rechtstreekse participatie verstaan : de rechtstreekse participatie van de werknemers zelf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet. »

Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een afdeling Vbis ingevoegd, luidende : « Afdeling Vbis. Rechtstreekse participatie.

Art. 31bis.- § 1. De werkgever raadpleegt zelf rechtstreeks zijn werknemers betreffende elk vraagstuk dat betrekking heeft op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk waarvoor hun rechtstreekse participatie vereist is. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 20, stelt de werkgever, in het kader van de rechtstreekse participatie bedoeld in § 1, de volgende middelen ter beschikking van zijn werknemers : 1° een register waarin de werknemers volledig discreet hun voorstellen, opmerkingen of advies kunnen optekenen;2° een uithangbord waarop berichten kunnen aangebracht worden of een ander geschikt communicatiemiddel waarmee alle werknemers kunnen bereikt worden, zoals elektronische post. Deze middelen bevinden zich permanent op een voor de werknemers gemakkelijk toegankelijke plaats.

Alle in dit artikel bepaalde kennisgevingen en mededelingen gebeuren door middel van het communicatiemiddel bedoeld in het eerste lid, 2°.

De hogergenoemde communicatiemiddelen vermelden op permanente wijze de naam, het adres, het telefoonnummer, het faxnummer alsook het elektronisch adres van de Externe Dienst voor preventie en bescherming op het werk en van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling. § 3. Na raadpleging, van zijn interne of externe dienst overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk, brengt de werkgever zijn voorstel ter kennis van zijn werknemers, tezelfdertijd als het advies van de geraadpleegde dienst.

Gedurende een termijn van vijftien dagen te rekenen van de dag van de kennisgeving, hebben de werknemers de vrije keuze hun opmerkingen of adviezen, hetzij, in het register in te schrijven, hetzij, deze mede te delen, in de gevallen waar de werkgever zelf de functie van preventieadviseur vervult, aan de externe dienst, en in de andere gevallen, aan de interne dienst.

Ten laatste vijftien dagen na te zijn gecontacteerd door de betrokken werknemers, deelt de externe dienst, of respectievelijk, de interne dienst, op een adequate wijze en met inachtname van de anonimiteit van de betrokken werknemers, de opmerkingen of adviezen van deze laatsten tezelfdertijd met hun eigen advies hierover mee aan de werkgever.

In de gevallen waar hij door de betrokken werknemers is gecontacteerd, kan de externe dienst, met het oog op de adequate formulering van hun opmerkingen of adviezen, zo nodig verduidelijking vanwege deze werknemers vragen.

Indien in het register geen opmerking of advies van de werknemers voorkomen en er geen opmerking of advies van de werknemers door toedoen van de externe, of respectievelijk, interne dienst aan de werkgever zijn medegedeeld, geldt dit als instemming met het voorstel van de werkgever.

De werkgever stelt de werknemers in kennis van zijn beslissing.

Indien de werkgever niet overeenkomstig de opmerkingen of de adviezen heeft gehandeld, er geen gevolg aan heeft gegeven of gekozen heeft onder de uiteenlopende adviezen, deelt hij de redenen hiervan mee aan zijn werknemers.

Art. 31ter.§ 1. De werkgever stelt de middelen, bedoeld in artikel 31bis, § 2, ter beschikking van zijn werknemers in het kader van hun recht om voorstellen te doen betreffende vraagstukken die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Alle in dit artikel bepaalde kennisgevingen en mededelingen gebeuren door middel van het communicatiemiddel bedoeld in artikel 31bis, § 2, eerste lid, 2°. § 2. De werknemers hebben evenwel de vrije keuze hun opmerkingen of adviezen, hetzij, in het register in te schrijven, hetzij, deze mede te delen, in de gevallen waar de werkgever zelf de functie van preventieadviseur vervult, aan de externe dienst, en in de andere gevallen, aan de interne dienst.

Ten laatste vijftien dagen na te zijn gecontacteerd door de betrokken werknemers, deelt de externe dienst, of respectievelijk, de interne dienst, op een adequate wijze en met inachtname van de anonimiteit van de betrokken werknemers, de opmerkingen of adviezen van deze laatsten tezelfdertijd met hun eigen advies hierover mee aan de werkgever.

In de gevallen waar hij door de betrokken werknemers is gecontacteerd, kan de externe dienst, met het oog op de adequate formulering van hun opmerkingen of adviezen, zo nodig verduidelijking vanwege deze werknemers vragen.

Indien voorstellen in het register voorkomen, vraagt de werkgever, vooraleer hij eventueel de beslissing neemt om er geen gunstig gevolg aan te geven, hierover het advies van zijn interne of externe dienst, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk.

De werkgever stelt de werknemers in kennis van het advies van zijn interne dienst of in voorkomend geval van zijn externe dienst, en van zijn beslissing.

Indien de werkgever niet overeenkomstig de voorstellen van de werknemers of de adviezen die daarop betrekking hebben heeft gehandeld, er geen gevolg aan heeft gegeven of gekozen heeft onder de uiteenlopende adviezen, deelt hij de redenen hiervan mee aan zijn werknemers.

Art. 31quater.De werknemers die in toepassing van deze afdeling voorstellen, opmerkingen of adviezen formuleren, mogen daar geen nadeel van ondervinden. »

Art. 3.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 10 augustus 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad. Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996.

Koninklijk besluit van 3 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 10 juli 1999.

^