Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 augustus 2005
gepubliceerd op 30 augustus 2005

Koninklijk besluit betreffende de samenstelling en de werking van de commissie tot evaluatie van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2005003646
pub.
30/08/2005
prom.
10/08/2005
ELI
eli/besluit/2005/08/10/2005003646/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de samenstelling en de werking van de commissie tot evaluatie van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën (gewijzigd door de Programmawet van 5 augustus 2003 en de Programmawet van 22 december 2003) voorziet in de oprichting van een evaluatiecommissie (cf. artikel 29). Deze commissie is belast met het jaarlijks opmaken van een evaluatieverslag en het voorleggen van adviezen.

Tijdens de parlementaire voorbereiding van deze wet is veel aandacht besteed aan de noodzaak tot evaluatie van het systeem dat vanaf 1 juni 2004 wordt ingevoerd. De evaluatie dient niet alleen de werking en de organisatie van de nieuw opgerichte dienst te betreffen maar ook bepaalde aspecten van de wet zelf (en dan vooral de percentages van de bijdrage in de werkingskosten van de Dienst, budgettaire gevolgen, het bedrag van de voorschotten,...) en van de werkzaamheden van de O.C.M.W.'s in deze materie (de O.C.M.W.'s blijven tot 1 oktober 2005 bevoegd voor de toekenning van voorschotten op onderhoudsgeld).

Dit koninklijk besluit regelt de samenstelling en de werking van de commissie.

Artikel 29 van de wet van 21 februari 2003 voorziet dat de commissie bestaat uit een gelijk aantal leden van elk geslacht. Zoals reeds herhaaldelijk bevestigd (zie bijvoorbeeld het Verslag namens de Commissie voor de Financiën en de Begroting, Gedr. St., Kamer, 2002-2003, doc 50 1627/18, blz. 155, en Vr. nr. 2215 Mme. Gerkens, Kamer, 2003-2004, CRABV, 23 maart 2004, blz. 3) bestaat deze commissie niet enkel uit ambtenaren van de FOD Financiën, maar zullen er ook parlementsleden en vertegenwoordigers van de belangengroepen die betrokken zijn bij deze problematiek deel van uitmaken. Door het heterogeen karakter van de tweede groep leden moet er voorzien worden in een soepeler regime van aanduiding. Daarom wordt voorzien in twee soorten leden : de leden-ambtenaren die bij een afzonderlijk koninklijk besluit worden benoemd en de leden-raadgevers die door de Minister van Financiën zullen worden aangewezen. Voor het overige staan deze leden op voet van gelijkheid.

Wil het evaluatieverslag een nuttig beleidsinstrument zijn dan moet het evaluatieproces onpartijdig en zo open mogelijk verlopen. De resultaten moeten ook ruim beschikbaar zijn. Aan sommige van deze vereisten wordt voldaan door artikel 29 van de wet van 21 februari 2003, krachtens hetwelk het evaluatieverslag aan de Wetgevende Kamers moet worden voorgelegd. Dit koninklijk besluit voorziet bovendien dat het evaluatieverslag minstens uit een aantal delen moet bestaan (en dit om tegemoet te komen aan de aandachtspunten die tijdens de parlementaire voorbereiding naar voren zijn gekomen - zie hoger) en dat een deel van dit verslag het evaluatieplan moet omschrijven wat een garantie moet bieden voor het onpartijdig, onafhankelijk en geloofwaardig karakter van de evaluatie.

De Raad van State gaf zijn advies op 8 juni 2005 en het ontwerp werd grotendeels aangepast aan de opmerkingen. Het ontwerp werd vervolledigd met de basisregels inzake de werkwijze van de commissie.

Daarnaast werd uitdrukkelijk bepaald dat het evaluatieverslag jaarlijks vóór 31 januari van het jaar dat volgt op het geëvalueerde jaar moet worden overgemaakt aan de Minister bevoegd voor de Financiën en aan de Minister bevoegd voor de Begroting. Ook de opmerking aangaande de bepalingen die betrekking hebben op de met naam aangewezen personen wordt gevolgd: de benoeming van de leden-ambtenaren wordt opgenomen in een onderscheiden koninklijk besluit. Betreffende de inwerkingtreding merkt de Raad van State op dat de terugwerkende kracht van het ontwerp niet gerechtvaardigd is.

Dit advies wordt gevolgd : het koninklijk besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Verder merkt de Raad van State op dat het ontwerp de basisregels voor de aanwijzing van de tien leden-raadgevers moet vaststellen. De Regering is het daar niet mee eens : het is steeds de bedoeling geweest - en dit vooral op aandringen van de parlementsleden - dat ook parlementsleden en vertegenwoordigers van de belangengroepen die betrokken zijn bij deze problematiek deel van de commissie moeten kunnen uitmaken (zie hoger). Er worden geen basisregels gegeven om aan de Minister van Financiën, aan wie de bevoegdheid wordt gedelegeerd, een zo ruim mogelijke keuze van kandidaten te laten. De leden-raadgevers worden trouwens niet benoemd maar wel aangewezen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS

10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de samenstelling en de werking van de commissie tot evaluatie van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, inzonderheid artikel 29;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 mei 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 25 februari 2005;

Gelet op advies 38.266/2 van de Raad van State, gegeven op 8 juni 2005;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De commissie is samengesteld uit 10 leden-ambtenaren, waaronder de voorzitter, en 10 leden-raadgevers. De Minister van Financiën duidt de leden-raadgevers aan.

Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangewezen, die het lid in geval van afwezigheid of belet vervangt.

Art. 2.De leden worden benoemd of aangewezen voor een termijn van zes jaar. Ze kunnen herbenoemd of opnieuw aangewezen worden.

De leden-ambtenaren of de plaatsvervangers-ambtenaren maken niet langer deel uit van de commissie wanneer hun administratief ambt een einde neemt.

Art. 3.Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door twee ambtenaren afkomstig van de dienst bij de FOD Financiën die de niet-fiscale invordering in zijn bevoegdheden heeft.

Van deze ambtenaren behoort één tot de Nederlandse en één tot de Franse taalrol.

Art. 4.De voorzitter van de commissie stelt de plaats, de dag en het uur van de vergadering vast. Hij stelt eveneens de agenda vast.

De leden-ambtenaren of de leden-raadgevers - of hun plaatsvervangers - kunnen een punt op de agenda laten inschrijven mits voorafgaandelijk schriftelijk verzoek daartoe gericht aan de voorzitter.

Art. 5.De voorzitter of, in opdracht, een secretaris roept de leden-ambtenaren en de leden-raadgevers op bij gewone brief, ten minste zeven dagen vóór de datum van de vergadering. De oproeping vermeldt de agenda.

Art. 6.De voorzitter opent en sluit de vergaderingen. Hij leidt de besprekingen en organiseert de stemming indien er geen consensus wordt bereikt.

Art. 7.De vergaderingen worden genotuleerd in het Nederlands en in het Frans. De notulen maken een integrerend deel uit van het door de commissie op te maken evaluatieverslag of te formuleren advies.

Art. 8.De commissie stelt een huishoudelijk reglement vast dat alle nadere bepalingen bevat die de werking van de commissie aanbelangen en die niet in dit besluit geregeld zijn.

Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Financiën.

Art. 9.Het evaluatieverslag betreffende de wet van 21 februari 2003 wordt jaarlijks vóór 31 januari van het jaar dat volgt op het geëvalueerde kalenderjaar aan de Minister bevoegd voor Financiën en aan de Minister bevoegd voor de Begroting overgemaakt.

Het evaluatieverslag bevat minstens: - de evaluatie van de werking en de organisatie van de Dienst voor alimentatievorderingen; - de evaluatie van de relevantie en de realisatie van de doelstellingen van de wet van 21 februari 2003, alsook van de doeltreffendheid, van de impact en van de duurzaamheid ervan; - de conclusies en de aanbevelingen; - het evaluatieplan.

Het evaluatieverslag wordt in het Nederlands en in het Frans opgesteld.

Art. 10.De commissie formuleert adviezen op eigen initiatief of op verzoek van de Minister bevoegd voor Financiën of van de Minister bevoegd voor de Begroting.

De adviezen worden in het Nederlands en in het Frans opgesteld.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 12.Onze Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^