Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 december 2008
gepubliceerd op 24 december 2008

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 januari 2005 tot het bepalen van de nadere regels voor de toekenning van de verwarmingstoelage in het kader van het Sociaal Stookoliefonds

bron
programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie
numac
2008011553
pub.
24/12/2008
prom.
10/12/2008
ELI
eli/besluit/2008/12/10/2008011553/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 DECEMBER 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 januari 2005 tot het bepalen van de nadere regels voor de toekenning van de verwarmingstoelage in het kader van het Sociaal Stookoliefonds


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 27 december 2004, artikel 207, artikel 210, derde lid, en artikel 215, hersteld bij de wet van 7 januari 2008;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 januari 2005 tot het bepalen van de nadere regels voor de toekenning van de verwarmingstoelage in het kader van het Sociaal Stookoliefonds, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 augustus 2005, 6 december 2005 en 20 februari 2008;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 augustus 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 5 september 2008;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de prijs van een vat olie blijft stijgen; dat deze stijging een weerslag heeft op de prijs van de stookolie; dat de meest precaire huishoudens door deze plotselinge prijsstijging meer en meer moeilijkheden ondervinden om zich te verwarmen; dat de nieuwe verwarmingsperiode begint op 1 september 2008; dat de maatregel dient aangepast aan de evolutie van de welvaart; dat de nieuwe interventiedrempels gekend dienen te zijn; dat de richtlijnen dus zo snel mogelijk aan de O.C.M.W.'s dienen te worden overgemaakt, zodat deze de nodige voorbereidingen kunnen treffen;

Gelet op advies 45.229/1 van de Raad van State, gegeven op 25 september 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 januari 2005 tot het bepalen van de nadere regels voor de toekenning van de verwarmingstoelage in het kader van het Sociaal Stookoliefonds, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 1.§ 1. Voor de categorieën 1° tot en met 3° van verbruikers met een laag inkomen zoals bedoeld in artikel 205, § 1, van de programmawet van 27 december 2004 en zodra de op de factuur vermelde prijs per liter van een in aanmerking komende brandstof in bulk gelijk is aan of hoger dan de hieronder vastgestelde drempelwaarden, wordt het bedrag van de verwarmingstoelage als volgt bepaald : - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,560 EUR en lager dan 0,585 EUR per liter, bedraagt de toelage 3 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,585 EUR en lager dan 0,610 EUR per liter, bedraagt de toelage 5 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,610 EUR en lager dan 0,635 EUR per liter, bedraagt de toelage 7 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,635 EUR en lager dan 0,660 EUR per liter, bedraagt de toelage 8 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,660 EUR en lager dan 0,685 EUR per liter, bedraagt de toelage 9 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,685 EUR en lager dan 0,710 EUR per liter, bedraagt de toelage 10 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,710 EUR en lager dan 0,735 EUR per liter, bedraagt de toelage 11 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,735 EUR en lager dan 0,760 EUR per liter, bedraagt de toelage 12 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,760 EUR en lager dan 0,785 EUR per liter, bedraagt de toelage 13 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,785 EUR en lager dan 0,810 EUR per liter, bedraagt de toelage 14 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,810 EUR en lager dan 0,835 EUR per liter, bedraagt de toelage 15 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,835 EUR en lager dan 0,860 EUR per liter, bedraagt de toelage 16 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,860 EUR en lager dan 0,885 EUR per liter, bedraagt de toelage 17 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,885 EUR en lager dan 0,910 EUR per liter, bedraagt de toelage 18 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,910 EUR en lager dan 0,935 EUR per liter, bedraagt de toelage 19 cent per liter; - indien de gefactureerde prijs hoger ligt of gelijk is aan 0,935 EUR per liter, bedraagt de toelage 20 cent per liter;

Voor de periode van 1 september tot en met 30 april, hierna « verwarmingsperiode » genoemd, kan maximum 1500 liter in aanmerking komende brandstof in aanmerking genomen worden voor de toekenning van de verwarmingstoelage. § 2. De eerste dag van de verwarmingsperiode van ieder jaar worden de drempelwaarden en de bijhorende bedragen van de verwarmingstoelage, als volgt aangepast : a) men bepaalt een referentiedrempelwaarde volgens de volgende formule : 1,30 x de gemiddelde maximumprijs van gasolieverwarming van de laatste vijf kalenderjaren. De aldus bekomen referentiedrempelwaarde wordt tot op 2 decimalen naar beneden afgerond.

De referentiedrempelwaarde wordt enkel aangepast wanneer de afwijking ten aanzien van de vorige referentiedrempelwaarde hoger is dan 0,0500 EUR. b) men trekt, enerzijds, twee drempelwaarden af van de referentiedrempelwaarde, en voegt er, anderzijds, zeven drempelwaarden bij, en bepaalt vervolgens het bedrag van de toelage per liter als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art.2. Artikel 1bis van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «

Art. 1bis.Voor de categorieën 1° tot en met 3° van verbruikers met een laag inkomen zoals bedoeld in artikel 205, § 1, van de programmawet van 27 december 2004, bedraagt de toelage 150 EUR per verwarmingsperiode, voor zover de op de factuur vermelde prijs per liter van huisbrandolie aan de pomp of verwarmingspetroleum (c) aan de pomp gelijk is aan of hoger dan de eerste drempelwaarde die overeenkomstig artikel 1 van dit besluit wordt vastgesteld. »

Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 1quater ingevoegd, luidende : «

Art. 1quater.Voor categorie 4 van verbruikers met een laag inkomen zoals bedoeld in artikel 205, § 1, van de programmawet van 27 december 2004, bedraagt de toelage 105 EUR per verwarmingsperiode, voor zover de op de factuur vermelde prijs per liter van een in aanmerking komende brandstof in bulk gelijk is aan of hoger dan de eerste drempelwaarde die overeenkomstig artikel 1 van dit besluit wordt vastgesteld, en voor zover het aantal liter geleverde in aanmerking komende brandstof in bulk minimum 750 liter bedraagt. »

Art. 4.Artikel 3 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.§ 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gaat op basis van een sociaal onderzoek na of alle voorwaarden vervuld zijn. § 2. De aanvrager moet tenminste de volgende bewijsstukken aan het centrum voorleggen : a) de identiteitskaart van de gerechtigde en in voorkomend geval, van de persoon die in zijn naam de aanvraag indient;b) de factuur bij levering van een in aanmerking komende brandstof;c) indien de aanvrager in een gebouw met meerdere woongelegenheden woont, een bewijs van de eigenaar of beheerder van het gebouw waarin hij het aantal van de woongelegenheden vermeldt waarop de factuur betrekking heeft. § 3. Met het oog op het verifiëren van de bedragen voorzien in artikel 205 van de programmawet van 27 december 2004, hebben de openbare centra voor maatschappelijk welzijn elektronische toegang tot de gegevens van de Federale Overheidsdienst Financiën. Indien deze gegevens niet volstaan voor het sociaal onderzoek, moet het O.C.M.W. ten minste volgende bewijsstukken opvragen : 1° voor de eerste categorie : a) een bewijsstuk van het ziekenfonds waarin het attesteert dat een persoon die deel uitmaakt van het huishouden van de verhoogde tegemoetkoming in de zin van artikel 205 van de programmawet van 27 december 2004 geniet;b) het meest recente aanslagbiljet van de gerechtigde en van de leden van het huishouden of, ingeval het sociaal statuut of het inkomen gewijzigd is : de meest recente loonfiche of het meest recente bewijs van een ontvangen sociale uitkering.Bij gebreke hiervan, ieder bewijsstuk op basis waarvan het brutobelastbaar jaarinkomen van het lopende jaar kan berekend worden; 2° voor de tweede categorie : a) het meest recente aanslagbiljet van de gerechtigde en van de leden van het huishouden of, in geval het sociaal statuut of het inkomen gewijzigd is : de meest recente loonfiche of het meest recente bewijs van een ontvangen sociale uitkering.Bij gebreke hiervan, ieder bewijsstuk op basis waarvan het brutobelastbaar jaarinkomen van het lopende jaar kan berekend worden; b) het meest recente aanslagbiljet van de onroerende voorheffing van de gerechtigde en van de leden van het huishouden;3° voor de derde categorie : hetzij, de beschikking van toelaatbaarheid van de vordering tot collectieve schuldenregeling, als bedoeld in artikel 1657/6 van het Gerechtelijk Wetboek, uitgesproken ten opzichte van een lid van het huishouden;hetzij, een attest van de persoon of de instelling als bedoeld in artikel 67 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, die de schuldbemiddeling verricht ten aanzien van een lid van het huishouden; 4° voor de vierde categorie : het meest recente aanslagbiljet van de gerechtigde en van de leden van het huishouden.Bij gebreke hiervan, ieder bewijsstuk op basis waarvan het inkomen kan berekend worden.

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2008.

Art. 6.Onze Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 december 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, Mevr. M. ARENA

^