Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juli 2002
gepubliceerd op 01 augustus 2002

Koninklijk besluit tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2002002192
pub.
01/08/2002
prom.
10/07/2002
ELI
eli/besluit/2002/07/10/2002002192/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot toekenning van een Copernicuspremie aan sommige personeelsleden van de rijksbesturen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 14;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 april 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 25 april 2002;

Gelet op het protocol nr. 418 van 16 mei 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 132/3 van 27 mei 2002 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat deze Copernicuspremie aan de betrokken personeelsleden reeds moet uitbetaald zijn tussen mei en juni 2002;

Overwegende dat bijgevolg zonder uitstel de nodige maatregelen moeten getroffen worden om de uitbetaling binnen de gestelde termijnen te waarborgen;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Aan dit besluit zijn de statutaire en contractuele personeelsleden van de niveaus 4 (of D), 3 (of D) en 2 (of C) onderworpen, die behoren tot : 1° de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten alsook de diensten die ervan afhangen;2° de instellingen van openbaar nut die ressorteren onder het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;3° de volgende instellingen van openbaar nut : - het Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers; - het Federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie; - de Belgische dienst voor buitenlandse handel; -het Federaal planbureau; 4° de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;5° de besturen en andere diensten van de federale ministeries, zolang zij niet vervangen zijn door de in 1° beoogde overheidsdiensten.

Art. 2.De in artikel 1 vermelde personeelsleden verkrijgen elk jaar vanaf 2002 een Copernicuspremie waarvan het bedrag gelijk is aan het verschil tussen : a) het brutobedrag van het vakantiegeld betaald in het jaar van de uitbetaling van de premie, overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur;b) een bedrag gelijk aan 92 % van een twaalfde van de jaarwedde(n), verbonden aan de index der consumptieprijzen, die de wedde(n) bepaalt (bepalen) die voor de maand maart van het jaar van de uitbetaling van de premie verschuldigd is (zijn). Dit percentage wordt berekend op de wedde(n) die verschuldigd zou(den) zijn geweest voor de beschouwde maand, wanneer het personeelslid voor die maand geen enkele wedde of slechts een beperkte wedde heeft genoten.

Onder jaarwedde verstaat men de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging, de vergoeding of de toelage die in de plaats van de wedde of het loon komt, met inbegrip in voorkomend geval van de haard- of standplaatstoelage en competentietoelage.

De ambtenaren bevorderd door overgang naar het hogere niveau in de niveaus 2+ of 1, tijdens de referentieperiode, krijgen eveneens de premie, berekend op de laatst verschuldigde wedde in het oorspronkelijke niveau, overeenkomstig de prestaties geleverd in dit niveau.

Voor de eerste betaling van de premie in 2002 worden de prestaties geleverd gedurende het jaar 2001 in aanmerking genomen in de niveaus 4, 3 of 2, in de hoedanigheid van vastbenoemd ambtenaar, stagiair en/of contractueel personeelslid.

Art. 3.§ 1. De Copernicuspremie geldt als volledig wanneer volledige prestaties verricht werden gedurende het gehele kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de uitbetaling van de premie, of het referentiejaar. § 2. Wanneer niet gedurende het gehele referentiejaar volledige prestaties verricht werden wordt het bedrag van de premie als volgt vastgesteld : a) een twaalfde van het jaarbedrag voor elke periode van prestaties die een gehele maand bestrijkt;b) een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties niet een gehele maand bestrijken. § 3. De toekenning van een partiële wedde die betrekking heeft op de uitoefening van verminderde prestaties brengt een proportionele vermindering van het bedrag van de premie mee. § 4. Het personeelslid dat geniet van de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 maart 2001 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4 krijgt een premie ten belope van 70 % van het bedrag van een volledige premie.

Art. 4.§ 1. In afwijking van artikel 3, § 2, worden voor de berekening van de premie in aanmerking genomen de periodes waarin het personeelslid gedurende het referentiejaar : a) zijn functies opgeschort heeft wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;b) een ouderschapsverlof genoten heeft;c) afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. § 2. Voor de berekening van de premie wordt eveneens in aanmerking genomen de periode gaande van 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke de datum voorafgaat waarop het personeelslid die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waarin het zijn studiën heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst een einde heeft genomen. Het personeelslid moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Bedoeld bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.

Art. 5.De Copernicuspremie wordt uitbetaald tussen 1 mei en 30 juni, samen met het vakantiegeld.

In afwijking van de in vorige lid omschreven regel, wordt de premie uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens bereikt of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt de premie berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde welke het personeelslid op die datum geniet.

Wanneer het personeelslid functies heeft uitgeoefend in twee of meerdere diensten, zoals bedoeld in artikel 1, tijdens de referentieperiode, dan valt de betaling van de premie ten laste van elk van deze diensten, overeenkomstig de prestaties die aldaar zijn geleverd.

Art. 6.Voor de toepassing van artikel 14 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, dient de premie niet als loon te worden beschouwd.

Op het bedrag van de premie wordt een inhouding van 13,07 % verricht.

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2002.

Art. 8.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juli 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^