Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 1998
gepubliceerd op 03 september 1998

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012371
pub.
03/09/1998
prom.
10/06/1998
ELI
eli/besluit/1998/06/10/1998012371/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JUNI 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen.

Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor het glasbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997 Vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de sector van de spiegelmakerij en van de fabricage van kunstramen (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 1997 onder het nummer 44983/CO/115) TITEL I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de fabrieken en ondernemingen van de volgende bedrijfssectoren, het door hen verrichte monteren en plaatsen inbegrepen, met uitzondering van de N.V. MIRODAN : 1° samengevoegd en/of omgevormd en/of bewerkt vlak glas, bijvoorbeeld : isolerende beglazing, spiegelglas, geslepen spiegelglas, met geslepen rand, verzilverd, gegraveerd, versierd, gewelfd, dofgemaakt, fijn glas, kortom de spiegelmakerij, en andere;2° de fabricage van kunstramen. Met werklieden worden arbeiders en arbeidsters bedoeld.

TITEL II. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Arbeidsduur

Art. 2.De overeengekomen arbeidsduur mag op jaarbasis gemiddeld de 38 uur per week niet overschrijden. HOOFDSTUK II. - Classificatie van de functies A. Personeel aan de fabricage.

Art. 3.De functies van de werklieden die zijn tewerkgesteld aan de fabricage worden ingedeeld in zes groepen volgens de hierna vermelde algemene criteria : Groep 1 : vakopleiding van minder dan drie maanden, licht lichamelijk werk, zeldzame behandeling van stukken van meer dan 10 kilo, aanhoudende aandacht, minimumkwaliteit en -rendement gewaarborgd.

Groep 2 : opleiding van drie tot zes maanden, licht lichamelijk werk, zeldzame behandeling van stukken van meer dan 10 kilo, aanhoudende aandacht, minimumkwaliteit en -rendement gewaarborgd.

Groep 3 : vakopleiding van minder dan drie maanden, middelmatig tot zwaar lichamelijk werk, aanhoudende aandacht, minimumkwaliteit en -rendement gewaarborgd. De wakers en huisbewaarders vallen ook onder deze groep.

Groep 4 : opleiding van twaalf tot vierentwintig maanden, licht lichamelijk werk, zeldzame behandeling van stukken van meer dan 10 kilo, aanhoudende aandacht en geestesconcentratie, minimumkwaliteit en -rendement gewaarborgd.

Groep 5 : opleiding van drie tot zes maanden, middelmatig tot zwaar lichamelijk werk, aanhoudende aandacht, minimumkwaliteit en -rendement gewaarborgd.

Groep 6 : opleiding van twaalf tot vierentwintig maanden, middelmatig tot zwaar lichamelijk werk, aanhoudende aandacht en geestesconcentratie, minimumkwaliteit en -rendement gewaarborgd.

B. Personeel voor onderhoud en aanvullende diensten.

Art. 4.De werklieden die zijn tewerkgesteld in de onderhouds- en aanvullende diensten worden als volgt ingedeeld : 1° De geoefende hulparbeiders worden ten minste gerangschikt in de in artikel 3 bepaalde groep 5.2° De geschoolde werklieden worden als volgt ingedeeld : 1) Categorie A : nieuw gediplomeerden A4, A3, B2;2) Categorie B : nieuw gediplomeerden A4, A3, B2 na een proeftijd;3) Categorie C : gediplomeerden A4 of B6, met tenminste twee jaar ervaring;4) Categorie D : gediplomeerden A3, B2 of B1, met tenminste vijf jaar ervaring;5) Brigadiers : gediplomeerden zoals bepaald voor categorie D en met uitoefening van gezag. De toegang tot de hogere categorieën is mogelijk bij uitzonderlijke verdienste of voldoende anciënniteit voor de werklieden die niet in het bezit zijn van een diploma overeenkomstig artikel 4, 2.

De overgang van een categorie naar een andere vergt echter, zoals de overgang van de ene basisgroep naar de andere, een voldoende rendement en arbeidskwaliteit.

Art. 5.De objectieve toepassing van de bij de artikelen 3 en 4 vastgestelde criteria wordt in de onderneming paritair onderzocht. HOOFDSTUK III. - Gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen

Art. 6.Aan de werklieden bedoeld in artikel 1 van 21 jaar en ouder, wordt een gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd van 42.493 F bruto. Dit bedrag wordt verhoogd tot 43.665 F bruto voor de werklieden van 21 jaar en half en die tenminste zes maanden anciënniteit in de onderneming hebben. Het wordt 44.185 F bruto voor de werklieden van 22 jaar oud die op die datum twaalf maanden anciënniteit in de onderneming tellen.

De inhoud van dit inkomen wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, zoals gewijzigd en aangevuld door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 43bis van 16 mei 1989, nr. 43ter van 19 december 1989, nr. 43quater van 26 maart 1991, nr. 43quinquies van 13 juli 1993, nr. 43sexies van 5 oktober 1993 en nr. 43septies van 2 juli 1996. HOOFDSTUK IV. - Minimum uurlonen A. Werklieden van 21 jaar en ouder.

Art. 7.Onverminderd de toepassing van artikel 6, worden de minimumuurlonen van de werklieden van 21 jaar en ouder die een in artikel 3 bepaald beroep uitoefenen, op 1 januari 1997 voor een arbeidsregeling van achtendertig uren per week, als volgt vastgesteld : Personeel van de fabricage : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De werklieden die enkel 's nachts werken ontvangen eveneens een premie van 47,16 F per uur.

De hierboven vastgestelde ploegenpremies worden verdubbeld voor elk werk verricht in ploegen op zaterdag. HOOFDSTUK VI. - Arbeid op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen

Art. 10.De werklieden, tewerkgesteld in een normale arbeidsregeling op zaterdag, ontvangen de overeenstemmende verdubbelde ploegenpremie zoals voorzien in artikel 9 voor het ploegenwerk op zaterdag.

Art. 11.De lonen en ploegenpremies worden verdubbeld voor elke arbeid welke wordt verricht op zondagen en wettelijke feestdagen.

Deze bijslag wordt ook toegekend aan de wakers en huisbewaarders. HOOFDSTUK VII. - Koopkracht

Art. 12.Tijdens de duur van de huidige overeenkomst krijgen de werklieden een verhoging van hun reële bruto uurlonen van 4 F op 1 september 1997. Ingeval de loonnorm van 6,1 pct., vastgesteld door de Regering, wordt overschreden, tijdens de duur van de huidige overeenkomst zal de aanpassing gebeuren tijdens de volgende onderhandelingen met het oog op het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst voor de jaren 1999-2000. HOOFDSTUK VIII. - Koppeling van de lonen en van de ploegenpremies aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 13.Het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld bij artikel 6, de minimumuurlonen vastgesteld bij artikel 7, de ploegenpremies vastgesteld bij artikel 9, alsmede de werkelijk uitbetaalde lonen, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomsten van 15 mei 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 26 september 1991, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 oktober 1991.

De bedragen van deze minimum inkomsten, uurlonen en ploegenpremies stemmen overeen met het spilindexcijfer 119,32 (basis 1988 = 100). HOOFDSTUK IX. - Betaling van het geoorloofd verzuim

Art. 14.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963, betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op de binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 en 22 juli 1970, 18 november 1975, 16 januari 1978, 12 augustus 1981, 8 juni 1984, 27 februari 1989 en 7 februari 1991, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden het recht, met behoud van hun normaal loon, het werk te verzuimen om volgende redenen en voor als volgt bepaalde duur : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld TITEL III. - Bestaanszekerheid HOOFDSTUK I. - Inleidende verklaring

Art. 15.De in artikel 1 bedoelde werkgevers verbinden zich ertoe de volgende beginselen na te leven : 1° De representatieve werknemersorganisaties worden door de werkgever, zo vlug mogelijk, op de hoogte gesteld van een eventuele werkloosstelling of van een collectief ontslag.2° Bij werkloosstelling wordt, in de mate van het mogelijke : a) een beurtregeling ingevoerd onder de werklieden waarvan de functies gelijkwaardig zijn;b) het betrokken personeel in andere secties of afdelingen van de onderneming tewerkgesteld.3° In geval van collectief ontslag gebruikt de werkgever zijn invloed om de werklieden in andere ondernemingen een betrekking te bezorgen. HOOFDSTUK II. - Sociale voordelen De werkgevers verlenen de hierna vermelde sociale voordelen : A. Tijdelijke werkloosheid.

Art. 16.Wordt beschouwd als zijnde tijdelijke werkloosheid, de werklozen waarvan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet is geschorst.

Art. 17.Wanneer de gedeeltelijke werkloosheid is veroorzaakt door economische en/of technische redenen, met uitzondering van de gedeeltelijke werkloosheid welke wordt veroorzaakt door stakingen of gevolgen van stakingen in de onderneming of in andere ondernemingen, wordt per dag werkloosheid een uitkering toegekend aan de werklieden die zes en meer maanden anciënniteit in de onderneming tellen.

Deze uitkering wordt vastgesteld op : - 212,24 F per dag werkloosheid (stelsel 5 dagen/week); - 176,87 F per dag werkloosheid (stelsel 6 dagen/week); zonder beperking van het aantal dagen werkloosheid gedurende het jaar.

Art. 18.De krachtens artikel 17 toegekende uitkering is enkel verschuldigd wanneer de rechthebbende werkelijk werkloos is.

Art. 19.De uitkering wordt pas uitbetaald na nazicht van de controlelasten.

Art. 20.De uitkering wordt met dezelfde periodiciteit als de lonen uitbetaald.

B. Ontslag wegens redenen welke eigen zijn aan de onderneming.

Art. 21.In geval van ontslag wegens redenen welke eigen zijn aan de onderneming tijdens de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1998, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden die drie en meer maanden anciënniteit in de onderneming tellen, recht op de volgende vergoedingen : 1° Werklieden die minder dan één jaar anciënniteit in de onderneming tellen : aan de werklieden die ten minste drie maanden doch minder dan één jaar anciënniteit tellen, wordt een ontslagvergoeding uitgekeerd in alle gevallen van ontslag wegens redenen eigen aan de onderneming.Deze vergoeding bedraagt 4.030 F 2° Werklieden die één jaar en meer anciënniteit in de onderneming tellen : een keuze wordt gelaten tussen : a) het voordeel van de bij artikel 17 bepaalde uitkeringen bij gedeeltelijke werkloosheid naar mate van : 50 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die één tot twee jaren anciënniteit tellen; 75 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die twee jaar tot minder dan vijf jaar anciënniteit tellen; 120 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die vijf jaar tot minder dan tien jaar anciënniteit tellen; 150 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die tien jaar tot minder dan vijftien jaar anciënniteit tellen; 200 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die vijftien jaar tot minder dan twintig jaar anciënniteit tellen; 300 dagelijkse uitkeringen, maximum, aan de werklieden die twintig jaar en meer anciënniteit tellen.

Dit aantal uitkeringen, dat is berekend voor een arbeidsregeling van zes dagen per week, wordt prorata omgezet voor de werklieden die in een arbeidsregeling van vijf dagen per week zijn tewerkgesteld en de breuken worden naar de hogere eenheid afgerond. b) het voordeel van een ontslagvergoeding gelijk aan : 50 pct.van het totaal van de uitkeringen voorzien in a), wanneer de werkman jonger is dan 45 jaar; 75 pct. van hetzelfde bedrag wanneer hij 45 jaar en ouder is.

De keuze moet door de werkman worden gemaakt voor het verstrijken van de wettelijke opzeggingstermijn.

Op de keuze tussen de ontslagvergoeding en het voordeel van de dagelijkse bestaanszekerheidsuitkeringen kan niet worden teruggekomen.

C. Koppeling van de uitkeringen en vergoeding aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Art. 22.De uitkeringen en vergoedingen, voorzien in de artikelen 17 en 21, schommelen volgens het koppelingssysteem, vastgesteld voor de evolutie van de drempels van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid.

Zij moeten worden gesteld tegenover het spilindexcijfer 119,53 (basis 1988 = 100).

De indexaanpassingen van de dagelijkse uitkeringen worden verricht op basis van het wekelijkse bedrag dat door 5 of 6 wordt gedeeld, naargelang de arbeidsregeling 5 of 6 dagen per week telt.

D. Cumulatie van voordelen.

Art. 23.Artikel 21 (B. Ontslag wegens redenen welke eigen zijn aan de onderneming) is enkel van toepassing op de ondernemingen en de werklieden ervan die de bepalingen van de wet van 28 juni 1966, betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, niet genieten.

TITEL IV. - Werkzekerheid A. Mutaties.

Art. 24.In geval van functieverandering van een werkman binnen een maatschappij, kent de werkgever aan de werkman een compensatievergoeding toe wanneer het gemiddeld uurloon van de werkman lager ligt dan het vroegere loon.

Deze vergoeding is vastgesteld op de percentages en voor de periodes welke hieronder zijn vermeld door als basis het verschil te nemen tussen de twee bovenvermelde lonen zoals hierna uitgelegd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De eerste periode van vergoeding (tegen 100 pct.) omvat niet de periode welke wordt gedekt door de wettelijke of conventionele loonopzegging; zij vangt aan op de eerste werkdag welke volgt op de dag waarop de wettelijke of conventionele loonopzegging een einde neemt.

De anciënniteit wordt berekend op de dag waarop de loonopzegging begint te lopen.

Geen enkele vergoeding wordt betaald : 1° Aan de werklieden waarvan de anciënniteit lager ligt den drie maanden.2° In de volgende gevallen : a) de mutaties, doorgevoerd op aanvraag van de werkman;b) de mutaties, beslist door de werkgever wegens tuchtredenen;c) de loonschommelingen, voortvloeiend uit de gebruiken en de overeenkomsten van toepassing op de functie. Onder gemiddeld uurloon moet worden verstaan het uurloon, vermeerderd met de productiviteitspremie per uur, berekend op het gemiddelde van de drie maanden welke de verandering van functie voorafgaan. De ploegenpremies, de verscheidene premies (andere dan de productiviteitspremies) en de overlonen worden niet in aanmerking genomen. De speciale gevallen worden gemeenschappelijk op lokaal niveau onderzocht.

Deze vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de mutatie, en is, behalve de progressieve vermindering tot respectievelijk 90 en 80 pct. van haar bedrag, constant gedurende de ganse vergoedingsperiode, in verhouding tot de gepresteerde tijd. Ze schommelt nochtans verhoudingsgewijze indien het verschil tussen het verloren loon en het huidige loon varieert.

B. Ontslagen van oudere personen :

Art. 25.Tijdens de huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt het brugpensioen, volgens de voorwaarden van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, toegekend in alle gevallen van ontslag van een arbeider die de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, indien de belanghebbende een loopbaan van 25 jaar als loontrekkende kan bewijzen.

Art. 26.§ 1. In uitvoering van artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid en tot het preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, hebben de ontslagen werklieden die, in de periode 1 januari 1997 tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn en voor de ontslagen werklieden die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar zijn, recht op het voltijds brugpensioen beschreven in artikel 16. Bovendien moet de leeftijd van 55 of 56 jaar worden bereikt tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. De bedoelde werklieden moeten op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Deze werknemers moeten bovendien kunnen aantonen dat zij op het ogenblik van de beïndiging van de arbeidsovereenkomst, minstens 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen : - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving; - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periodes tijdens welke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen tijdens welke de werknemer zijn loondienst onderbroken heeft om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar nog niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van 5 jaar.

Art. 27.De vervanging van de bruggepensioneerde werkman zal gebeuren overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorrang zal worden verleend aan werklieden met een nepstatuut, waarbij rekening zal worden gehouden met de vereiste kwalificatie.

TITEL V. - Andere voordelen HOOFDSTUK I. - Extra-wettelijke bijslag bij het vakantiegeld

Art. 28.Aan de werklieden wordt een extra-wettelijke bijslag bij het vakantiegeld toegekend, welke overeenstemt met het loon voor : 110 uren arbeid na een anciënniteit van één jaar; 120 uren arbeid na een anciënniteit van twee jaar; 130 uren arbeid na een anciënniteit van drie jaar; 140 uren arbeid na een anciënniteit van vier jaar; 150 uren arbeid na een anciënniteit van vijf jaar; 160 uren arbeid na een anciënniteit van zes jaar; voor ten minste 220 gewerkte en daarmee gelijkgestelde dagen per jaar.

Worden met gewerkte dagen gelijkgesteld : 1° de dagen afwezigheid wegens een arbeidsongeval;2° de dagen van geoorloofd verzuim met uitzondering van deze welke door het gewaarborgd weekloon zijn gedekt. In de veronderstelling echter van een voortgezette afwezigheid wegens ziekte, dekt de gelijkstelling slechts de zes eerste onafgebroken maanden ziekte.

In geval van een nieuwe afwezigheid wegens ziekte, vangt een nieuwe maximale periode van gelijkstelling van zes maanden aan voor zover de arbeider, gedurende 90 opeenvolgende kalenderdagen het werk heeft hervat tussen de twee afwezigheidsperiodes.

Art. 29.De werklieden die geen 220 gewerkte en daarmee gelijkgestelde dagen per jaar totaliseren omdat zij in de loop van het dienstjaar in dienst zijn getreden, omdat zij ziek zijn geweest onder de voorwaarden voorzien in artikel 28 of omdat de overeenkomst eindigde wegens overmacht of door ontslag, behalve omwille van een ernstige reden, of omdat zij gepensioneerd werden, bekomen een extra-wettelijke bijslag welke overeenstemt met het loon voor : 9 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van minder dan of gelijk aan één jaar; 10 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van twee jaar; 11 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van drie jaar; 12 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van vier jaar; 13 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van vijf jaar; 14 uren arbeid per maand voor een anciënniteit van zes jaar; met dien verstaande dat elke begonnen maand als volledige maand wordt beschouwd.

Art. 30.Voor de berekening van de extra-wettelijke bijslag, vangt de referentieperiode aan op 1 december en eindigt op 30 november van het volgende jaar.

De anciënniteit en het loon die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de extra-wettelijke bijslag worden bepaald door de toestand op 30 november.

De anciënniteit en het loon welke in aanmerking moeten worden genomen voor de werklieden die op voormelde datum niet meer in dienst van de onderneming zijn, worden bepaald door de toestand op de laatste dag van tewerkstelling.

Art. 31.Deze extra-wettelijke bijslag is betaalbaar ten laatste in december, vóór Kerstmis of bij het beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de in artikel 29 bedoelde werklieden. HOOFDSTUK II. - Stiptheidspremie

Art. 32.Aan de werklieden worden een stiptheidspremie betaald van 5 F per dag werkelijke arbeidsprestatie. De dagen jaarlijkse vakantie waarop de werkman recht heeft worden met dagen werkelijke arbeidsprestatie in het stelsel van de vijfdaagse werkweek gelijkgesteld.

Deze premie wordt per kwartaal berekend en wordt tegelijk met de eerste loonuitbetaling welke volgt op het einde van dat kwartaal, uitgekeerd. HOOFDSTUK III. - Afscheidspremie

Art. 33.Een afscheidspremie gelijk aan de laatste extra-wettelijke bijslag bij het vakantiegeld waarvan sprake in de artikelen 28 tot en met 31, wordt toegekend aan de werklieden die de onderneming verlaten op de pensioengerechtigde leeftijd, evenals aan de werklieden die de onderneming verlaten door een vervroegd pensioenstelsel. HOOFDSTUK IV. - Feest van de patroonheilige

Art. 34.De voordelen toegekend ter gelegenheid van het feest van de patroonheilige blijven behouden. HOOFDSTUK V. - Avondcursussen

Art. 35.De werklieden die wensen zich te bekwamen in het uitgeoefend beroep (cursussen met betrekking tot de bewerking van glas voor het produktiepersoneel of in verband met de uitgeoefende specialiteit voor het werkplaats- en onderhoudspersoneel) kunnen, op hun verzoek, bijkomende verlofdagen bekomen om de voorbereiding en het afleggen van de eindejaarsexamens te vergemakkelijken.

Deze bepaling beoogt enkel de werklieden die, bij de aanvang van het academisch jaar, het getuigschrift van inschrijving voor de cursussen hebben ingediend en waarvan de aanvraag door de hiërarchische chef werd onderzocht en aanvaard.

De cursussen per briefwisseling komen niet in aanmerking, behalve voor de personen die zich voorbereiden op een examen voor een centrale examencommissie.

Art. 36.De werklieden hebben recht op de volgende dagen krediet : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De hierboven opgenomen tabel werd opgesteld rekening houdend niet alleen met het niveau van de gevolgde cursussen doch ook met de omvang van de stof waarover de examens handelen.

Art. 37.De dagen krediet moeten worden gebruikt gedurende de periode gaande van veertien dagen onmiddellijk vóór het begin van de examenzitting tot het einde van deze zitting.

De dagen krediet kunnen in tweeën worden verdeeld en moet met volledige dagen worden opgenomen.

Het verlof moet altijd vooraf worden aangevraagd en in overleg met de hiërarchische chef worden bepaald.

Dit krediet wordt slechts éénmaal per academisch jaar toegestaan.

Art. 38.De werklieden die zich in een opzeggingstermijn bevinden of aan wie reeds hun ontslag werd betekend bij de aanvang van de examens kunnen dit voordeel niet genieten.

Art. 39.De dagen verlof, toegekend op grond van artikel 35 tot en met 37 worden beschouwd als werkelijke arbeidsdagen voor de berekening van de inhaalrustdagen welke eventueel zijn bepaald in het kader van het stelsel van de arbeidsduur dat van toepassing is op degenen die verlof genieten, alsook voor de berekening van de extra-wettelijke bijslag bij het vakantiegeld.

Art. 40.De nodige maatregelen worden, binnen de perken van de wet, getroffen opdat het op grond van de artikelen 35 tot en met 37 toegekende verlof geen afbreuk doet aan de rechten van de betrokkenen in verband met de voordelen bepaald in de wetgeving of door een overeenkomst in de sector of in de onderneming.

Art. 41.De krachtens de artikelen 35 tot en met 37 toegekende voordelen mogen niet worden gecumuleerd met gelijkwaardige bij de wet of bij overeenkomst toegekende voordelen. HOOFDSTUK VI. - Werkgeversbijdrage voor het Sociaal Fonds der werklieden van de glasnijverheid v.z.w.

Art. 42.De werkgeversbijdrage wordt vastgesteld, per tewerkgestelde werkman, op een bedrag evenwaardig aan 3.000 F voor de jaren 1997 en 1998.

Er zal in de schoot van het fonds voor bestaanszekerheid een werkgroep opgericht worden die zich zal buigen over het probleem van de adequatie tussen de ontvangsten en de uitgaven.

Het aantal tewerkgestelde personen wordt bekomen door het aantal gewerkte dagen en de dagen welke daarmede krachtens de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers worden gelijkgesteld, te delen door het theoretisch aantal te werken en daarmee gelijkgestelde dagen in de loop van elk kalenderjaar. HOOFDSTUK VII. - Vakbondsopleiding

Art. 43.Met het oog op de financiering van de vakbondsopleiding wordt de werkgeversbijdrage vastgesteld, per jaar en per tewerkgestelde werkman, op een bedrag gelijkwaardig aan 950 F voor de jaren 1997 en 1998. HOOFDSTUK VIII. - Vakbondsafvaardiging

Art. 44.Een krediet van drie normale arbeidsdagen per jaar en per vast mandaat van de vakbondsafgevaardigde wordt toegekend teneinde de werkende leden van de vakbondsafvaardiging de gelegenheid te bieden mee te werken aan sommige vakbondsopdrachten buiten de onderneming, andere dan vormingsactiviteiten of paritaire vergaderingen op het niveau van het paritair comité voor het glasbedrijf, van de sub-sector of van de onderneming. HOOFDSTUK IX. - Anciënniteitsverlof

Art. 45.Aan de werklieden wordt het volgende toegekend : - 1 verlofdag na 5 jaar anciënniteit in de onderneming; - een 2e verlofdag na 15 anciënniteit in de onderneming; - een 3e verlofdag na 25 anciënniteit in de onderneming.

In alle gevallen wordt de anciënniteit berekend op 1 januari van het betrokken jaar.

De verlofdata worden vastgesteld in afspraak met de werkgever, rekening houdend met de werkorganisatie.

TITEL VI. - Duur van de opzegtermijn

Art. 46.De opzeggingsduur in geval van ontslag, met uitzondering van brugpensioenen of ziektes die langer dan 1 jaar aanslepen, wordt gebracht op : - 4 weken voor de werklieden die minder dan 10 jaar anciënniteit tellen; - 6 weken voor de werklieden die 10 tot minder dan 15 jaar anciënniteit tellen; - 8 weken voor de werklieden die 15 tot minder dan 20 jaar anciënniteit tellen; - 10 weken voor de werklieden die 20 tot minder dan 30 jaar anciënniteit tellen; - 12 weken voor de werklieden die meer dan 30 jaar anciënniteit tellen.

TITEL VII. - Overuren

Art. 47.De bedrijven verbinden er zich toe alles in het werk te stellen om, in overleg met de vakbondsafvaardiging, de niet te recupereren overuren maximaal te beperken.

TITEL VIII. - Uitzendarbeid

Art. 48.Het beroep doen op uitzendkrachten zal gebeuren in overleg met de vakbondsafvaardiging of met de ondernemingsraad en met inachtneming van de bestaande wetgeving en collectieve arbeidsovereenkomsten.

De duur van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid zal minstens één week bedragen, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, die met de vakbondsafvaardiging moeten worden besproken.

De maximale duur moet worden besproken met de vakbondsafvaardiging met het oog op een eventuele contractuele aanwerving, indien de uitzendkracht minstens 12 maanden ononderbroken tewerkgesteld is.

TITEL IX. - Onderaanneming

Art. 49.Indien het nodig blijkt een beroep te moeten doen op onderaannemingsbedrijven, verbindt de werkgever er zich toe de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad op de hoogte te brengen van de gekende en geplande onderaannemingsactiviteiten.

De informatie zal betrekking hebben op de aard van werken, hun duur en de kwalificatie van de werknemers die deze werken zullen uitvoeren.

De werkgever verbindt er zich toe een beroep te doen op onderaannemingsbedrijven die de wettelijke bepalingen inzake personeelsbezetting, de wetten en Belgische reglementen betreffende veiligheid en gezondheid van de werknemers, naleven. De opvolging van de wettelijke bepalingen inzake veiligheid en gezondheid zal gebeuren in overleg met het Comité voor preventie en bescherming op het werk.

TITEL X. - Arbeidsorganisatie

Art. 50.Indien het nodig blijkt de werktijdorganisatie in de ondernemling te wijzigen, zullen de sociale gesprekspartners ervoor zorgen dat er enerzijds de economische en anderzijds de sociale bezorgdheden in opgenomen worden, zijnde : - de effecten op de werkgelegenheid (bijvoorbeeld mogelijkheden om er meer contracten van bepaalde en/of onbepaalde duur in op te nemen, om de overuren te beperken); - de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden; - de gezondheid en de veiligheid van de werknemers; - de effecten op de inkomsten van de werklieden.

De toepassing van de nieuwe arbeidsorganisatie zal opgevolgd worden en, indien nodig, aangepast in overleg met de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad.

TITEL XI. - Herstructurering

Art. 51.In geval van herstructurering, zullen de mogelijkheden voorzien in artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende preciezere voorwaarden betreffende de werkgelegenheidsakkoorden, paritair onderzocht worden op het niveau van de onderneming voor zover zij een positieve oplossing voor het sociaal probleem dat zich stelt kunnen bieden en voor zover zij de uurkost van de arbeidskrachten niet doen verhogen of op een negatieve manier de rendabiliteit en het concurrentievermogen van de betrokken onderneming beïnvloeden.

De overgang naar een lagere wekelijkse arbeidsduur blijft omkeerbaar en is beperkt tot de duur van de overeenkomst gesloten op het niveau van de onderneming in het kader van de herstructurering. Aan het eind van de herstructurering zal er een paritaire evaluatie plaatsvinden op het niveau van de onderneming.

De ervaringen op het niveau van de ondernemingen vormen geen precedent op het niveau van de sub-sector.

TITEL XII. - Sociaal overleg

Art. 52.In geval van sociale conflicten, bevestigen de werkgevers en de werklieden hun vaste intentie om de aangepaste conventionele bemiddelingsprocedures te volgen, met inbegrip van het beroep doen op de voorzitter van het Paritair Comité in zijn hoedanigheid van sociaal bemiddelaar.

TITEL XIII. - Sociale vrede

Art. 53.Tot 31 december 1998, verbinden de ondertekenende vakbonden van de huidige overeenkomst en hun leden er zich toe geen enkele algemene en collectieve eis meer te stellen, ten gunste van de arbeiders, bij de werkgevers die behoren tot aanvullende sub-sector van de glasnijverheid, buiten de uitvoeringsmaatregelen van de huidige overeenkomst.

TITEL XIV. - Geldigheid

Art. 54.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt van kracht op 1 januari 1997 en verliest haar uitwerking op 31 december 1998. Zij wordt te goeder trouw gesloten en de ondertekenende partijen verbinden er zich toe om ze te doen naleven bij hun lastgevers, zowel naar de letter als naar de geest.

Art. 55.De voordeligere maatregelen van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de schoot van de onderneming behouden hun uitwerking tijdens de ganse duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 56.Deze huidige collectieve arbeidsovereenkomst zal worden neergelegd ter Griffie van de Dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen en een aanvraag tot algemene verbindend verklaring bij koninklijk besluit zal worden gevraagd.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 juni 1998.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

^