Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 1998
gepubliceerd op 26 augustus 1998

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicaptenzorg - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012391
pub.
26/08/1998
prom.
10/06/1998
ELI
eli/besluit/1998/06/10/1998012391/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JUNI 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicaptenzorg - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicaptenzorg - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.

Bijlage Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 1997 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector van de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen - gehandicaptenzorg - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (Overeenkomst geregistreerd op 1 juli 1997 onder het nummer 44411/CO/319) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector en van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdragevermindering in de non-profit sector. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en werkgevers van de inrichtingen en diensten die behoren tot de sector gehandicaptenzorg die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen die erkend en/of gesubsidieerd zijn door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gemeenschappelijke gemeenschapscommissie.

Onder « werknemers » worden de mannelijke en vrouwelijke bedienden verstaan en de werklieden en werksters. HOOFDSTUK III. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid

Art. 3.In geval van netto aangroei van het tewerkstellingsvolume, kunnen de werkgevers die tot deze overeenkomst zijn toegetreden een vermindering genieten van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, zoals bepaald in bovenvermelde koninklijke besluiten.

Art. 4.Indien alle werkgevers toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst, kan de opbrengst van bovengenoemde verminderingen worden geraamd op : 170 werknemers x 3 250 F = 552 500 F per kwartaal. HOOFDSTUK IV. - Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 5.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe een bijkomende inspanning voor de tewerkstelling te leveren met het oog op een netto aangroei van de tewerkstelling van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering bedoeld in deze overeenkomst en van het tewerkstellingsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken bepaald referentiejaar, te weten het jaar 1996.

Art. 6.De netto aangroei van de tewerkstelling alsook de verhoging van het arbeidsvolume zoals bepaald in artikel 5 van deze overeenkomst moet worden gerealiseerd op het niveau : - van de inrichting en/of individuele dienst aan dewelke de bijkomende tewerkstelling zal worden toegekend en die zal toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst; - van de groepering van inrichtingen en/of individuele diensten aan dewelke de bijkomende tewerkstelling zal worden toegekend en die zal toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 7.De netto aangroei wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 1 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Art. 8.Voor de berekening van de netto aangroei van het aantal werknemers, wordt het bedrag per kwartaal dat gelijkstaat met de aanwerving van een bijkomende werknemer bepaald op maximum 300 000 F.

Art. 9.Wordt niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemer, met toepassing van artikel 4, § 2 van bovenvermeld koninklijk besluit : - de werknemer, aangeworven in het kader van het banenplan, bedoeld in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gedurende de periode van bijdragevermindering; - de werknemer, aangeworven in het kader van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988 gedurende de periode van vrijstelling van werkgeversbijdragen; - de werknemer, aangeworven ten gevolge van een fusie of een overname van een andere instelling of ten gevolge van een transfer binnen instellingen die behoren tot diezelfde groep; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de werknemer, tewerkgesteld in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976, betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn in uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen; - de jongere, tewerkgesteld in het kader van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit dat preciezere voorwaarden omvat betreffende de tewerkstellingsakkoorden met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de tewerkstelling en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. HOOFDSTUK V. - Waarborgen inzake besteding van de bijdragevermindering aan de tewerkstelling

Art. 10.Met toepassing van artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, zal elke betrokken werkgever of groepering van werkgevers om de zes maanden vanaf de inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst een gedetailleerd verslag uitbrengen aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Sociale Zaken, de Voogdijministers van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de voorzitter van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen.

De niet-naleving van deze bepalingen kan worden beschouwd als een inbreuk die tot sancties kan leiden, zoals bepaald in artikel 3, § 7 van bovenvermeld koninklijk besluit.

Art. 11.Voor de werkgevers aan wie de bijkomende tewerkstelling werd toegekend moet dit verslag ten minste de volgende gegevens bevatten voor elk kwartaal : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in personen die ten minste deeltijds werken en in bezoldigde uren voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal; - de opbrengst van de bijdragevermindering; - de vermelding van het aantal werknemers die werden aangeworven ingevolge de bijdragevermindering en van hun functie, van hun contractuele arbeidsduur en het aantal deeltijds tewerkgestelde werknemers, uitgedrukt in personen.

Een model van dit halfjaarlijks verslag zal worden uitgewerkt door het paritair comité.

Art. 12.De werkgevers bedoeld in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst stellen in principe geen enkele werknemer te werk voor wie geen enkele subsidie in de personeelslasten zou worden geïnd. HOOFDSTUK VI. - Deeltijdse werknemers en voltijdse werknemers

Art. 13.Wat de verdeling van de aanwervingen tussen de deeltijdse werknemers en de voltijdse werknemers betreft, is de sector zijn verplichtingen reeds nagekomen aangezien er meer dan 50 pct. deeltijdse werknemers worden tewerkgesteld. HOOFDSTUK VII. - Planning van de bijkomende aanwervingen

Art. 14.Wat de realisatie van de aanwervingen in de tijd betreft, verbinden de betrokken werkgevers zich ertoe vóór 30 juni van het betrokken jaar minimaal 50 pct. van de geplande aanwervingen te realiseren en een verhoging van het arbeidsvolume met minimaal 25 pct. en tegen 30 september, tot 100 pct. van de aanbevolen aanwervingen en minimaal 75 pct. van het arbeidsvolume. HOOFDSTUK VIII. - Modaliteiten inzake verdeling van de arbeidsplaatsen en functies die in aanmerking komen voor bijkomende tewerkstelling

Art. 15.De functies zullen worden bepaald en de arbeidsplaatsen zullen worden besteed op basis van ontwerpen die bij voorkeur worden neergelegd per groepering van werkgevers en zullen worden toegekend na gunstig advies van het beperkt comité van het paritair comité. HOOFDSTUK IX. - Toetredingsprocedure

Art. 16.De werkgevers of de groepering van werkgevers die tot de sector behoren en aan wie bijkomende tewerkstelling wordt toegekend, moeten toetreden tot deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 17.Hiertoe moeten zij per aangetekende brief een toetredingsakte richten aan de voorzitter van het paritair comité. Deze brief bevat een uitvoerige omschrijving van de verbintenissen inzake tewerkstelling, volgens het model dat zal worden uitgewerkt door het paritair comité.

Art. 18.De voorzitter van het paritair comité legt de toetredingsakten in de loop van de kalendermaand na de maand van ontvangst ter goedkeuring voor aan het beperkt comité dat werd opgericht door het paritair comité.

Bij ontstentenis van reactie van het paritair comité binnen een termijn van twee kalendermaanden na de maand van ontvangst door de voorzitter, wordt de toetredingsakte als goedgekeurd beschouwd.

De toetredingsakte wordt geacht door de voorzitter ontvangen te zijn de derde dag na de verzending ervan, poststempel als bewijs. HOOFDSTUK X. - Eindbepalingen en geldigheidsduur

Art. 19.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 april 1997 en wordt gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen per aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, mits een opzegtermijn van drie maanden wordt inachtgenomen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 juin 1998.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

^