Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 2001
gepubliceerd op 25 juli 2001

Koninklijk besluit betreffende de uitbating van attractietoestellen

bron
ministerie van economische zaken
numac
2001011267
pub.
25/07/2001
prom.
10/06/2001
ELI
eli/besluit/2001/06/10/2001011267/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de uitbating van attractietoestellen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorliggend ontwerp strekt er in hoofdzaak toe veiligheidsbeginselen vast te stellen waaraan attractietoestellen en de uitbating ervan moeten voldoen.

Commentaar bij de artikelen In het ter ondertekening voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit werden de nodige aanpassingen aangebracht, overeenkomstig het advies van de Raad van State.

Op één punt, namelijk wat betreft artikel 3, wordt het advies van de Raad van State evenwel niet opgevolgd.

In artikel 3 van het ontwerp wordt gesteld dat attractietoestellen slechts mogen worden uitgebaat indien wordt voldaan aan de algemene veiligheidsverplichting en aan bepaalde veiligheidsbeginselen.

Om aan te tonen dat hieraan wordt voldaan dient een risicoanalyse te worden uitgevoerd.

Indien echter het attractietoestel in overeenstemming is met een Europese norm, dan dient een dergelijke risicoanalyse niet te worden uitgevoerd, daar dan het vermoeden bestaat dat het attractietoestel voldoet aan de algemene veiligheidsverplichting.

Aldus wordt, zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, bij de toetsing van de algemene veiligheidsverplichting rekening gehouden met de Europese normen.

Dit belet niet dat er maatregelen worden getroffen indien het attractietoestel toch gevaar oplevert voor de veiligheid van de consumenten.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

ADVIES 30.817/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 23 oktober 2000 door de Minister van Consumentenzaken verzocht haar van advies te dienen over een ontwerp van koninklijkbesluit "betreffende de uitbating van attractietoestellen", heeft op 8 februari 2001 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt er in hoofdzaak toe veiligheidsbeginselen vast te stellen waaraan attractietoestellen en de uitbating ervan moeten voldoen.2. Volgens de gemachtigde van de regering wordt voor de rechtsgrond geen beroep gedaan op de wet van 29 juni 1990 betreffende de veiligheid van speelgoed omdat het uitbaten van attractietoestellen een dienst is, zodat het niet gaat om het op de markt brengen van producten, wat door voormelde wet wordt geregeld. Terecht wordt voor het ontwerp rechtsgrond gezocht in de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, meer bepaald in artikel 4 van die wet. Luidens dat artikel bepaalt de Koning, "met het oog op de bescherming van de veiligheid of de gezondheid van de consument overeenkomstig artikel 2, [...] per produkt of categorie van produkten, de voorwaarden waaronder de vervaardiging, de invoer, de verwerking, de uitvoer, het aanbod, de verkoop, de verdeling zelfs kosteloos, de verhuring, het bezit, de etikettering, het verpakken, de omloop of de gebruikswijze van deze produkten verboden of gereglementeerd zijn alsmede de voorwaarden inzake hygiëne en gezondheid die moeten worden in acht genomen".

Onderzoek van de tekst Voorafgaande opmerkingen De tussentitels die in het ontwerp voorkomen, moeten hetzij worden weggelaten, hetzij worden aangevuld met de vermelding "hoofdstuk I", "hoofdstuk II", enzovoort.

Aanhef 1. In het tweede lid van de aanhef dient te worden vermeld dat richtlijn 98/34/EG gewijzigd is, door het lid aan te vullen met de woorden ", gewijzigd bij de richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998;". 2. Omdat de wet van 9 februari 1994 niet zelf de termijn vaststelt waarbinnen de Commissie voor de veiligheid van de consumenten haar advies dient te geven, maar dat aan de minister overlaat, kan men in het derde lid van de aanhef beter schrijven : "... en gelet op het feit dat geen advies is vertrekt binnen de termijn bepaald door de minister overeenkomstig artikel 4 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten". 3. Het vijfde en het zesde lid van de aanhef dienen te worden geschrapt, omdat het advies niet wordt gevraagd met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. In plaats daarvan moet de algemene formule voor adviesaanvragen zonder termijn komen : « Gelet op het advies 30.817/1 van de Raad van State, gegeven op 8 februari 2001; ».

Artikel 1 1. De inleidende volzin van artikel 1 van het ontwerp kan men beter als volgt redigeren : « Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : ».2. Luidens artikel 1, 2°, van het ontwerp wordt onder "de Minister" verstaan "de Minister tot wiens bevoegdheden de bescherming van de veiligheid van de consumenten behoort".In de wet van 9 februari 1994 wordt echter telkens de omschrijving "de Minister tot wiens bevoegdheid het verbruik behoort" gebruikt. Die omschrijving dient ook in het ontwerp te worden overgenomen. 3. In de Nederlandse tekst van 5° vervange men het woord "uitbater" door "exploitant".Deze opmerking geldt voor het gehele ontwerp.

Artikel 2 De zinsnede "bij redelijkerwijs te verwachten gebruik", in de Nederlandse tekst van artikel 2 van het ontwerp, stemt niet overeen met de Franse tekst ("en cas d'utilisation raisonnablement prévisible"). Zoals aangegeven door de gemachtigde van de regering neemt men in beide teksten beter de bewoordingen uit artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 9 februari 1994 over, namelijk "onder normale gebruiksvoorwaarden of onder andere, door de producent voorzienbare voorwaarden".

Artikel 3 1. Aangezien de "algemene veiligheidsverplichting" vermeld in artikel 3, § 1, eerste gedachtestreepje, van het ontwerp, volgt uit de wet van 9 februari 1994, kan men de tekst beter als volgt redigeren : « - aan de algemene veiligheidsverplichting bepaald in artikel 2 van de wet en ».2. Er wordt ter overweging gegeven de tekst bij het tweede gedachtestreepje te stellen als volgt : « - aan de veiligheidsbeginselen inzake ontwerp en vervaardiging, opgesomd in de bijlage bij dit besluit ».3. In artikel 3, § 3, eerste lid, van het ontwerp wordt ten dele herhaald wat reeds volgt uit artikel 3 van de wet van 9 februari 1994. Doch waar in de wet wordt bepaald dat de niet-verplichte normen als toetssteen zullen worden gebruikt om na te gaan of een product of een dienst voldoet aan de algemene veiligheidsvereiste, terwijl het voldoen eraan niet belet dat maatregelen worden getroffen indien het product of de dienst toch gevaar oplevert voor de gezondheid en de veiligheid van de consumenten, beoogt het ontwerp het vermoeden in te voeren dat attractietoestellen die overeenstemmen met de niet-verplichte norm voldoen aan de "algemene veiligheidsverplichting en/of veiligheidsbeginselen" (1). Aldus gaat het ontwerp verder dan de wet toelaat, aangezien de wet een toetsing nodig acht, terwijl in het ontwerp die toetsing door de omkering van de bewijslast wordt bemoeilijkt. Artikel 3, § 3, eerste lid, dient derhalve uit het ontwerp te worden weggelaten. (1) Het is overigens niet duidelijk waarop de term « veiligheidsbeginselen » precies slaat.4. Een minister heeft de bevoegdheid door een publicatie in het Belgisch Staatsblad inlichtingen mede te delen;daarvoor is geen specifieke machtiging nodig. Daarenboven wordt in het tweede lid van artikel 3, § 3, van het ontwerp voortgebouwd op het te schrappen eerste lid, zodat het zeer de vraag is of dat tweede lid kan behouden blijven.

Artikel 6 In artikel 6, § 1, eerste lid, vervange men in de Nederlandse tekst het woord "tenminste" door de woorden "ten minste".

Artikel 7 Het geven van de bevoegdheid om bijkomende voorwaarden op te leggen, dus van normerende bevoegdheid aan de minister is niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de wet van 9 februari 1994, waarin immers wordt gesteld dat die bevoegdheid de Koning toekomt "op voorstel van de Minister tot wiens bevoegdheid het verbruik behoort". Aldus heeft de wetgever het delegeren van normerende bevoegdheid, ook als het om het uitwerken van aanvullende en bijkomstige regels gaat, onmogelijk gemaakt. Artikel 7 van het ontwerp kan derhalve geen doorgang vinden.

Artikel 10 In artikel 10 van het ontwerp schrijve men beter : « De exploitant licht de door de minister, ter uitvoering van artikel 7 van de wet, aangewezen administratieve dienst onmiddellijk in over... ».

Artikel 11 1. In de inleidende volzin van artikel 11 kunnen de woorden "de toepasselijke bepalingen van" worden geschrapt.2. In artikel 11, 1°, a), van het ontwerp dienen de woorden "artikel 3, tweede lid" vervangen te worden door de woorden "artikel 3, § 2".3. Zowel in artikel 11, 1°, d), van het ontwerp, als in 2°, a), van hetzelfde artikel is sprake van een "regularisatieprogramma".Om de juiste draagwijdte van de door voormelde bepalingen opgelegde verplichting beter te kunnen inschatten, zou de inhoud van dit regularisatieprogramma nader moeten worden omschreven.

Artikel 13 Aangezien de uitvoering van de regeling moet voortduren, behoort de minister niet persoonlijk te worden aangewezen in de uitvoeringsbepaling, dat wil zeggen met de titulatuur vermeld in het benoemingsbesluit, maar moet diegene die bevoegd is en bevoegd zal zijn voor de aangelegenheid die in het besluit geregeld wordt, met de uitvoering worden belast. Het verdient daarom aanbeveling artikel 13 van het ontwerp, gelet op het feit dat artikel 4 van de wet van 9 februari 1994 bevoegdheid toekent aan "de Minister tot wiens bevoegdheid het verbruik behoort", als volgt te redigeren : « De minister bevoegd voor het verbruik is belast met de uitvoering van dit besluit ».

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter, J. Baert en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Baert.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer E. Vanherck, referendaris.

De griffier, De voorzitter, A. Beckers. M. Van Damme.

10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de uitbating van attractietoestellen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, inzonderheid op artikel 4;

Overwegende dat werd voldaan aan de formaliteiten bepaald in de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij de Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998;

Gelet op de aanvraag die op 7 juli 1999 bij de Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten is ingediend en gelet op het feit dat geen advies is verstrekt binnen de termijn bepaald door de Minister van Consumentenzaken, overeenkomstig artikel 4 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten;

Gelet op het feit dat de Minister van Consumentenzaken de producenten heeft gehoord op 23 juni 2000;

Gelet op het advies 30.817/1 van de Raad van State, gegeven op 8 februari 2001;

Overwegende dat de normalisatie een belangrijke plaats inneemt bij de veiligheid der producten en diensten en dat de naleving van de normen een vermoeden van overeenstemming met de algemene veiligheidsverplichting vormt;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten;2° installatie : een gezamenlijke constructie van producten zodanig opgesteld dat zij in samenhang functioneren;3° attractietoestel : een permanente installatie bestemd voor vermaak of ontspanning, ter voortbeweging van personen, en aangedreven door een niet-menselijke energiebron;4° uitbater : elke producent of distributeur in de zin van artikel 1 van de wet, die een attractietoestel rechtstreeks ter beschikking van de consumenten stelt;5° ernstig ongeval : een dodelijk ongeval of een ongeval dat een blijvend letsel veroorzaakt of zou kunnen veroorzaken;6° ernstig incident : een incident dat aanleiding geeft of zou kunnen geven tot een ernstig ongeval. HOOFDSTUK II. - Uitbatingsvoorwaarden

Art. 2.De uitbater zorgt ervoor dat het attractietoestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er onder normale gebruiksvoorwaarden of onder andere, door de uitbater voorzienbare voorwaarden, geen gevaar voor de veiligheid van de gebruikers of derden bestaat.

Art. 3.§ 1. Een attractietoestel mag slechts worden uitgebaat indien wordt voldaan : - aan de algemene veiligheidsverplichting bepaald in artikel 2 van de wet en - aan de veiligheidsbeginselen inzake ontwerp en vervaardiging, opgesomd in de bijlage bij dit besluit. § 2. Om aan te tonen dat een attractietoestel voldoet aan de algemene veiligheidsverplichting dient door de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, een risicoanalyse te worden uitgevoerd.

Deze risicoanalyse bestaat achtereenvolgens uit : 1° het identificeren van de gevaren, vermeld in punt 2 van de bijlage bij dit besluit, die bij het attractietoestel en tijdens de uitbating ervan aanwezig zijn;2° het vaststellen en nader bepalen van de overeenkomstige risico's voor de veiligheid van de gebruikers en derden tijdens de uitbating van het attractietoestel;3° het evalueren van deze risico's. § 3. Een attractietoestel dat in overeenstemming is met een niet-verplichte norm waarin een Europese norm of, indien deze bestaat, een communautaire technische specificatie, is omgezet, die één of meer veiligheidseisen omvat betreffende de veiligheid van attractietoestellen, wordt, voor de desbetreffende gevaarsaspecten, vermoed te voldoen aan de algemene veiligheidsverplichting en/of veiligheidsbeginselen.

Art. 4.Op basis van de uitgevoerde risicoanalyse stelt de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, preventiemaatregelen vast en past deze toe tijdens de opstelling en uitbating van het attractietoestel.

Deze preventiemaatregelen omvatten onder andere : - technische maatregelen; - organisatorische maatregelen; - toezicht; - informatieverstrekking.

Art. 5.§ 1. De uitbater, eventueel bijgestaan door derden, stelt voor het attractietoestel een inspectie- en onderhoudsschema op.

Dit schema heeft ten minste betrekking op : - het regelmatig nazicht; - het onderhoud; - de periodieke controles. § 2. De periodieke controles worden ten minste éénmaal per jaar uitgevoerd door een organisme dat voldoet aan volgende vereisten : 1° geaccrediteerd zijn door het Belgisch accreditatiesysteem, opgericht bij het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot oprichting van een accreditatiesysteem van beproevingslaboratoria en keuringsinstellingen en tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor accreditatie overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000 of geacrediteerd zijn door een evenwaardige organisatie of voldoen aan een nationale regelgeving van een land die partij is bij de EER-overeenkomst en die de naleving oplegt van criteria die gelijkwaardige garanties bieden als het voormelde Belgisch accreditatiesysteem;2° onafhankelijk zijn bij het uitvoeren van proeven, het opstellen van verslagen, het afgeven van verklaringen, van het kaderpersoneel en het technisch personeel ten aanzien van alle kringen, groeperingen en personen die rechtstreeks of onrechtstreeks belangen hebben bij het uitbaten van attractietoestellen.

Art. 6.§ 1. Waarschuwingen en opschriften die betrekking hebben op het veilige gebruik van het attractietoestel moeten ten minste zijn opgesteld in de taal of de talen van het taalgebied waar het attractietoestel zich bevindt.

Deze waarschuwingen en opschriften moeten aangebracht worden onder een voor de gebruikers duidelijk leesbare vorm en op een voor de gebruikers zichtbare en opvallende plaats. § 2. Het vermelden van de waarschuwing « Gebruik op eigen risico » of elke andere gelijkaardige vermelding is verboden.

Art. 7.Attractietoestellen die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit mogen op jaarbeurzen, exposities en bij demonstraties worden tentoongesteld en gedemonstreerd, mits op een zichtbaar bord, in de taal of de talen van het gebied, is aangegeven dat de betrokken attractietoestellen niet in overeenstemming zijn met dit besluit en dat zij niet uitgebaat mogen worden voordat ze in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit zijn gebracht.

Bij deze demonstraties moeten alle passende veiligheidsmaatregelen worden genomen om de veiligheid van personen te waarborgen. HOOFDSTUK III. - Toezicht

Art. 8.De uitbater dient, te allen tijde : - te kunnen aantonen dat een risicoanalyse werd uitgevoerd; - de resultaten van deze risicoanalyse en de op basis daarvan vastgestelde preventiemaatregelen beschikbaar te houden; - het inspectie- en onderhoudschema beschikbaar te houden; - te kunnen aantonen dat dit inspectie- en onderhoudsschema op een correcte wijze wordt opgevolgd.

Art. 9.De uitbater licht de door de Minister ter uitvoering van artikel 7 van de wet, aangewezen administratieve dienst onmiddellijk in over elk ernstig incident en elk ernstig ongeval dat een gebruiker of derde overkomt tijdens de uitbating van een attractietoestel. HOOFDSTUK IV. - Overgangsmaatregelen

Art. 10.Voor attractietoestellen die reeds in gebruik zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hierna deze datum genoemd, dient de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, in afwijking van dit besluit, 1° ten laatste zes maanden na deze datum : a) de risicoanalyse zoals bedoeld in artikel 3, § 2, van dit besluit, uit te voeren;b) de preventiemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit, die werden vastgesteld ter voorkoming van ernstige risico's, waarbij directe verbetering is vereist, toe te passen tijdens de uitbating van het attractietoestel;c) een inspectie- en onderhoudsschema, zoals bedoeld in artikel 5 van dit besluit, op te stellen;d) een regularisatieprogramma op te stellen dat aangeeft welke maatregelen zullen worden genomen;2° ten laatste twee jaar na deze datum : a) het regularisatieprogramma uit te voeren;b) de preventiemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit, toe te passen tijdens de uitbating van het attractietoestel;c) de waarschuwingen en opschriften, zoals bedoeld in artikel 6 van dit besluit, te voorzien. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 11.Artikel 5, § 2, van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.

Art. 12.Onze Minister van Consumentenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

Bijlage 1° Bij het ontwerp en de vervaardiging te eerbiedigen veiligheidsbeginselen : 1.1. het attractietoestel dient zodanig te zijn vervaardigd dat het kan functioneren en kan worden afgesteld en onderhouden zonder dat men aan gevaren voor de veiligheid blootstaat wanneer deze handelingen worden voltrokken onder door de fabrikant vastgestelde omstandigheden; 1.2. de getroffen voorzieningen moeten erop gericht zijn elk gevaar gedurende de te verwachten levensduur van het attractietoestel uit te sluiten, ook wanneer de gevaren het gevolg zijn van voorzienbare abnormale omstandigheden; 1.3. om de meest passende oplossingen te kiezen, moet men de volgende beginselen toepassen in de opgegeven volgorde : - de gevaren uitsluiten of zoveel mogelijk beperken door het aspect veiligheid optimaal te verwerken in het ontwerp en bij de vervaardiging van het attractietoestel; - de noodzakelijke beveiligingsvoorzieningen treffen voor gevaren die niet kunnen worden uitgesloten; - de gevaren signaleren die nog aanwezig zijn als gevolg van een niet volledige doelmatigheid van de getroffen beveiligingsvoorzieningen, aangeven of een bijzondere opleiding is vereist en signaleren dat bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt; 1.4. bij het ontwerpen en vervaardigen van een attractietoestel alsmede bij de opstelling van de gebruiksaanwijzing moet men niet alleen uitgaan van een normaal gebruik maar tevens van het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan; 1.5. een attractietoestel dient zodanig te zijn ontworpen dat abnormaal gebruik, indien gevaarlijk, wordt voorkomen. In voorkomend geval dient de gebruiksaanwijzing de aandacht te vestigen op te ontraden gebruik; 1.6. onder de gebruiksomstandigheden waarvoor een attractietoestel is bestemd moeten hinder, vermoeidheid en psychische belasting van degene die het attractietoestel zal bedienen tot een haalbaar minimum beperkt blijven, rekening houdend met de beginselen van de ergonomie; 1.7. bij het ontwerp en de vervaardiging dient men rekening te houden met de belemmeringen die diegene die het attractietoestel zal bedienen kan ondervinden door een noodzakelijk of te voorzien gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen; 1.8. het attractietoestel moet worden geleverd met alle speciale uitrustingen en accessoires die essentieel zijn voor het voorkomen van gevaren bij montage, demontage, transport, afstelling, onderhoud en gebruik; 2° Bij het ontwerp, vervaardiging, plaatsen, opstellen, opbouwen en uitbaten in acht te nemen gevaarsaspecten, voorzover van toepassing : 2.1. gevaren ten gevolge van onvoldoende draagkracht van het attractietoestel, rekening houdend met de sterkte, stijfheid en de vervormingscapaciteit van de toegepaste materialen; 2.2. gevaren ten gevolge van het verlies van evenwicht van het attractietoestel, rekening houdend met de ondersteuning van het attractietoestel, de aanwezige ondergrond en de verankering van het attractietoestel hierin, alsmede mogelijke belastingen van het attractietoestel; 2.3. gevaren ten gevolge van de toegepaste elektrische energie; 2.4. gevaren ten gevolge van de toegepaste mechanische, pneumatische of hydraulische energie; 2.5. gevaren ten gevolge van een defect in het bedieningscircuit of defecten in de energievoorziening; 2.6. gevaren ten gevolge van het gebruik van het attractietoestel, waaronder vallen, snijden, beklemming, afklemming, verstikking, wurging, verdrinking, botsen en overbelasting van het lichaam; 2.7. gevaren ten gevolge van de toegankelijkheid van het attractietoestel, hierbij inbegrepen de toegankelijkheid bij defecten, noodsituaties en evacuaties; 2.8. gevaren ten gevolge van mogelijke interacties van het attractietoestel en de gebruikers met de omgeving en omstanders; 2.9. gevaren ten gevolge van het klimaat binnen omsloten ruimten, waarbij inbegrepen onvoldoende ventilatie en onvoldoende verlichting; 2.10. gevaren ten gevolge van gebrekkige onderhoudsmogelijkheden; 2.11. gevaren ten gevolge van het monteren, demonteren en hanteren van het attractietoestel; 2.12. gevaren ten gevolge van brand; 2.13. gevaren ten gevolge van hinderlijke straling; 2.14. gevaren ten gevolge van blootstelling aan chemische stoffen; 2.15. gevaren ten gevolge van onvoldoende omgevingsverlichting; 2.16. gevaren ten gevolge van onvoldoende afstand tot andere attractietoestellen en omgevingselementen; 2.17. gevaren ten gevolge van onvoldoende mogelijkheden tot toezicht; 2.18. gevaren ten gevolge van gebrekkig onderhoud en beheer; 2.19. gevaren ten gevolge van ingrijpende wijzigingen aan het attractietoestel; 2.20. gevaren ten gevolge van een gebrek aan informatie aan de consumenten met betrekking tot de aanwezige risico's; 2.21. gevaren ten gevolge van de onmogelijkheid om persoonlijke beschermingsmiddelen te verkrijgen; 2.22. gevaren ten gevolge van onvoldoende kennis, opleiding en ervaring van het bedienend en toezichthoudend personeel; 2.23. gevaren ten gevolge van vandalisme.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 juni 2001 betreffende de uitbating van attractietoestellen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

^