Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 2001
gepubliceerd op 31 juli 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen inzake de referteperiode betreffende loon- en arbeidstijdgegevens

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001022465
pub.
31/07/2001
prom.
10/06/2001
ELI
eli/besluit/2001/06/10/2001022465/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen inzake de referteperiode betreffende loon- en arbeidstijdgegevens


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op het artikel 71, § 2, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989;

Gelet op de Besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op het artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, het koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, de wet van 22 januari 1985, het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, de wetten van 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997, 13 februari 1998, 22 december 1998 en 26 maart 1999;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op het artikel 21, vervangen bij de wet van 20 juli 1991;

Gelet op de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, inzonderheid op de artikelen 3, 2° en 34, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999;

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 128 tot 130;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op de artikelen 24, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, en 37, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, inzonderheid op het hoofdstuk II, afdeling Ibis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 juni 1989 tot uitvoering van artikel 71, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op artikel 6, § 1, vervangen door het koninklijk besluit van 12 maart 1990 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 december 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 37, § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 april 1999, en 116, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993, 21 december 1994 en 22 november 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 203, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1997 en 10 juni 2001, en 207, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 27 april 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 maart 1999;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 26 maart 1999 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 oktober 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Sociale zekerheid voor werknemers

Artikel 1.Artikel 24, 2° van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het voorgaande eindigt het vierde kwartaal van elk jaar op 31 december van dat jaar en begint het eerste kwartaal van elk jaar op 1 januari van dat jaar. »

Art. 2.Artikel 37 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, wordt opgeheven. HOOFDSTUK II. - Arbeidsongevallen

Art. 3.In hoofdstuk II, afdeling Ibis van het koninklijk besluit van 21 december 1971 houdende uitvoering van sommige bepalingen van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, wordt een artikel 34quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 34quinquies.Wanneer de loon- en arbeidstijdgegevens aangegeven worden per kwartaal en slechts een gedeelte van dit kwartaal ligt binnen de referteperiode bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, worden deze gegevens toegewezen aan dit gedeelte van het kwartaal op basis van de volgende regels : a) de in het kwartaal aangegeven dagen of uren waarop arbeid werd verricht, zoals bedoeld in artikel 34bis, eerste lid, en het ermee overeenstemmend loon worden maximaal in aanmerking genomen tot beloop van het aantal dagen waarop de getroffene overeenkomstig zijn normaal werkrooster binnen het bedoelde gedeelte van het kwartaal geacht wordt arbeid te verrichten;b) indien in de overige kwartalen van de referteperiode het aantal dagen wettelijke vakantie lager ligt dan het aantal waarop de getroffene voor een vakantiedienstjaar aanspraak kan maken overeenkomstig de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971, worden de in het kwartaal aangegeven dagen wettelijke vakantie geacht zich te situeren binnen dit gedeelte van het kwartaal tot het maximaal aantal wettelijke vakantiedagen voor een jaar bereikt wordt en wordt vervolgens de regel onder a) toegepast.» HOOFDSTUK III. - Gezinsbijslag voor werknemers

Art. 4.Artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 12 juni 1989 tot uitvoering van artikel 71, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen door het koninklijk besluit van 12 maart 1990 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 december 1990, wordt vervangen als volgt : « § 1. Indien de bewijsstukken betreffende de tewerkstelling, de ingevolge artikel 53 van de samengeordende wetten daarmede gelijkgestelde situaties of de al dan niet vergoede tijdelijke werkloosheid, bedoeld in artikel 56novies van dezelfde wetten voor de referentiemaand van een kalenderkwartaal ontbreken dan wel onvolledig zijn, betaalt de instelling de kinderbijslag provisioneel door, over het volgend kalenderkwartaal.

Indien de bewijsstukken betreffende de situaties van toekenning bedoeld in de artikelen 56 of 56octies van de samengeordende wetten of betreffende de al dan niet vergoede volledige werkloosheid, bedoeld in artikel 56novies van dezelfde wetten voor de referentiemaand van een kalenderkwartaal ontbreken dan wel onvolledig zijn, betaalt de instelling de kinderbijslag provisioneel door, over de eerste maand van het volgend kalenderkwartaal. » HOOFDSTUK IV. - Werkloosheid

Art. 5.In artikel 37, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 april 1999, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Als de loon- en arbeidstijdgegevens op globale wijze per kwartaal worden meegedeeld aan de dienst bevoegd voor de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid, en als de ligging van de arbeidsprestaties en het ermee overeenstemmend loon binnen een kwartaal niet kan worden vastgesteld, worden de arbeidsprestaties en het ermee overeenstemmend loon die gelegen zijn in het kwartaal waarin een referteperiode aanvangt en die deze periode voorafgaan, geacht gelegen te zijn in de referteperiode. »

Art. 6.Artikel 116, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1993, 21 december 1994 en 22 november 1995, wordt vervangen als volgt : « § 2. Onverminderd de toepassing van § 1 worden de werkloosheidsperiodes bedoeld in artikel 114 slechts verlengd : 1° wanneer de duur van navermelde tewerkstellingen ten minste drie maanden bedraagt : a) een tewerkstelling als voltijdse werknemer;b) een voltijdse tewerkstelling als minder-valide werkloze in toepassing van artikel 78;c) een tewerkstelling in het kader van een overeenkomst werkopleiding zoals geregeld bij het koninklijk besluit nr.495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; d) een periode van tewerkstelling als deeltijdse werknemer met behoud van rechten, voor dewelke de inkomensgarantie-uitkering niet is toegekend;e) een periode van tewerkstelling als onvrijwillig deeltijdse werknemer in de zin van artikel 29, § 1, zoals van kracht vóór 1 januari 1996, voor dewelke geen enkele uitkering is toegekend; 1°bis wanneer de ononderbroken duur van navermelde gebeurtenissen ten minste drie maanden bedraagt : a) een beroepsopleiding in de zin van artikel 27, 6°, met een wekelijks aantal uren dat overeenstemt met een voltijdse arbeidsregeling;b) militieverplichtingen;c) samenwoonst in het buitenland met een Belg werkzaam in het kader van de stationering van de Belgische Strijdkrachten;2° wanneer de ononderbroken duur van navermelde gebeurtenissen ten minste zes maanden bedraagt : a) de uitoefening van een beroep dat niet valt onder de sociale zekerheid, sector werkloosheid;b) het genot van de vrijstelling bedoeld in artikel 90 voor de werkloze die zich in een toestand bevindt die moeilijkheden veroorzaakt op sociaal en familiaal vlak;c) een hervatting van studies met volledig leerplan gedurende dewelke geen enkele uitkering is toegekend;3° ongeacht de duur, indien een werknemer onderbrekingsuitkeringen geniet omdat hij zijn beroepsloopbaan onderbreekt of zijn arbeidsprestaties vermindert. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt de werkloosheidsperiode verlengd met een aantal maanden dat bekomen wordt door het aantal dagen gelegen in de periode van tewerkstelling, met uitsluiting van de zondagen en verminderd met de dagen van onderbreking, te delen door 26, op voorwaarde dat dit resultaat ten minste drie eenheden bedraagt. Het bekomen resultaat wordt naar de lagere eenheid afgerond.

In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°bis, 2° en 3°, wordt de werkloosheidsperiode verlengd met de duur van de gebeurtenis. Bij de vaststelling van de duur van de gebeurtenis wordt slechts rekening gehouden met volledige maanden. » HOOFDSTUK V. - Verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen voor werknemers

Art. 7.Artikel 203 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1997 en 10 juni 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « Als de arbeidstijdgegevens als bedoeld in dit artikel op globale wijze per kwartaal worden meegedeeld aan de dienst bevoegd voor de inning van de sociale zekerheidsbijdragen en als de arbeidsprestaties niet gesitueerd kunnen worden in een kwartaal, worden de arbeidsprestaties die gelegen zijn in het kwartaal waarin de referteperiode aanvangt en die deze periode voorafgaan, geacht gelegen te zijn in deze referteperiode. »

Art. 8.Artikel 207 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers behouden het recht op uitkeringen op voorwaarde dat zij voor het tweede en derde kwartaal vóór dat waarin ze om prestaties vragen enerzijds het in artikel 203, derde lid, bepaalde aantal arbeidsuren of gelijkgestelde uren hebben gepresteerd, en anderzijds voldaan hebben aan de voorwaarden bepaald in artikel 130, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wet.

De seizoenarbeiders, de arbeiders bij tussenpozen en de deeltijdse werknemers die niet voldoen aan deze voorwaarden behouden evenwel het recht op uitkeringen voor zover er zich tijdens de drie kwartalen vóór dat waarin ze om deze prestaties vragen geen doorlopende onderbreking van meer dan dertig dagen heeft voorgedaan in hun hoedanigheid van gerechtigde, zoals deze is omschreven in artikel 86, § 1, van de gecoördineerde wet en voor zover zij voldaan hebben aan de voorwaarden bepaald in artikel 130, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wet.

Indien de arbeidstijdgegevens op globale wijze per kwartaal worden meegedeeld aan de dienst bevoegd voor de inning van de sociale zekerheidsbijdragen en indien de arbeidsprestaties niet gesitueerd kunnen worden in een kwartaal, worden deze arbeidsprestaties beschouwd niet gescheiden te zijn door een periode van meer dan dertig dagen.

Nochtans geniet de seizoenarbeider, de arbeider bij tussenpozen of de deeltijdse werknemer die op het einde van een kwartaal in het genot is van uitkeringen, verder prestaties tot op het einde van de lopende arbeidsongeschiktheid. »

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Art. 10.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^