Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 2002
gepubliceerd op 18 juni 2002

Koninklijk besluit betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012710
pub.
18/06/2002
prom.
10/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/10/2002012710/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 2002. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op hoofdstuk IV, afdeling 5, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, de wet van 20 juli 1991, de wet van 21 december 1994, de wet van 22 december 1995, de wet van 13 februari 1998, de wet van 22 februari 1998, de wet van 26 maart 1999 en de wet van 10 augustus 2001;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 december 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 4 januari 2002;

Gelet op het advies van het Comité Overheidsbedrijven van 30 januari 2002;

Gelet op het verzoek van spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat, voor wat de private sector betreft, het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, vastgelegd in de CAO nr. 77bis van 19 december 2001, van toepassing is geworden op 1 januari 2002; dat voor de autonome overheidsbedrijven van de wet van 21 maart 1991, die niet onder het toepassingsgebied van de CAO nr. 77bis ressorteren, de reglementering inzake loopbaanonderbreking onverwijld dient afgestemd op deze van de private sector, teneinde een maximale gelijke behandeling te waarborgen, zowel van de betrokken werkgevers als van de betrokken werknemers; dat dus zowel de instellingen belast met de practische uitvoering van dit stelsel, als de betrokken werknemers en werkgevers zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen gebracht te worden van de in dit kader genomen uitvoeringsmaatregelen;

Gelet op het advies 33.320/1 van de Raad van State, gegeven op 30 april 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van de economische overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben, in zoverre deze personeelsleden aan een statuut onderworpen zijn en zij hun loopbaan onderbreken op basis van of krachtens de regels vastgelegd in dit statuut.

Art. 2.De verschillende overheidsbedrijven kunnen de bepalingen van dit besluit eveneens van toepassing maken op het geheel of een deel van hun contractueel personeel.

Art. 3.Onverminderd de mogelijkheid om terzake een collectieve arbeidsovereenkomst af te sluiten in toepassing van artikel 31, § 4 van voornoemde wet van 21 maart 1991, bepaalt elk overheidsbedrijf in welke mate en op welke categorieën van personeelsleden het de bepalingen van dit besluit toepast.

Dit betekent ondermeer dat elk overheidsbedrijf kan beslissen bepaalde categorieën van zijn personeel van de toepassing van dit besluit uit te sluiten of slechts onder bepaalde voorwaarden de voordelen van dit besluit toe te kennen. HOOFDSTUK II. - Algemeen stelsel Afdeling 1. - Volledige onderbreking van de beroepsloopbaan

Art. 4.Het personeelslid dat in de loop van de 15 maanden die voorafgaan aan de mededeling bedoeld in artikel 15 minstens 12 maanden in dienst was van de werkgever, kan zijn loopbaan volledig onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste 3 maanden en ten hoogste 12 maanden.

De periodes gedurende dewelke het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan 60 maanden tijdens de hele loopbaan.

Voor de berekening van de duur van 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk III. Nochtans wordt de maximumduur van 60 maanden verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking en met de periodes van vermindering van prestaties tot een halftijdse betrekking waarvan het personeelslid, reeds genoten heeft krachtens gelijk welke andere wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen. Afdeling 2. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor de

personeelsleden van minder dan 50 jaar

Art. 5.§ 1. Het personeelslid van minder dan 50 jaar, tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling, kan zijn loopbaan onderbreken ten belope van één vijfde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste 3 maanden. § 2. In afwijking van § 1 kan het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierde van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld in hetzelfde bedrijf, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling. § 3. De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan 60 maanden tijdens de hele loopbaan.

Voor de berekening van deze periode van 60 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van gedeeltelijke onderbreking in de specifieke stelsels voorzien in hoofdstuk III. Nochtans wordt de maximumduur van 60 maanden verminderd met de periode van gedeeltelijke loopbaanonderbreking à rato van 1/5de, 1/4de of 1/3de waarvan het personeelslid reeds genoten heeft krachtens gelijk welke andere wettelijke of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985. Afdeling 3. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor personeelsleden

van 50 jaar of meer

Art. 6.§ 1. Het.personeelslid tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling dat de leeftijd van 50 jaar bereikt kan zijn loopbaan onderbreken te belopen van één vijfde, of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd, tot aan zijn pensioen. § 2. In afwijking van § 1 kan het personeelslid dat de leeftijd van 50 jaar bereikt heeft en tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van een personeelslid dat voltijds is tewerkgesteld, overgaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling en dit tot aan zijn pensioen. Afdeling 4. - Bedrag van de uitkering

Art. 7.Het bedrag van de onderbrekingsuitkering bedraagt, voor de personeelsleden bedoeld in artikel 4 : A) euro 364,55 per maand wanneer de voltijdse werknemer niet gedurende minstens vijf jaar tewerkgesteld is geweest bij zijn werkgever;

B) euro 486,07 per maand wanneer de voltijdse werknemer wel gedurende minstens vijf jaar tewerkgesteld is geweest bij zijn werkgever.

Aan de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling schorsen, wordt per maand een gedeelde van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan de arbeidsduur in die deeltijdse arbeidsregeling.

Art. 8.§ 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering bedraagt, voor de personeelsleden bedoeld in artikel 5 die hun voltijdse arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking : A) euro 182,27 per maand wanneer het voltijds personeelslid niet gedurende minstens vijf jaar tewerkgesteld is geweest bij zijn werkgever;

B) euro 243,03 per maand wanneer het voltijds personeelslid wel gedurende minstens vijf jaar tewerkgesteld is geweest bij zijn werkgever.

Aan de personeelsleden die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling die ten minste 3/4 bedraagt van een voltijdse betrekking en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden ingevolge de toepassing van artikel 5, § 2 en het aantal uren van de halftijdse wekelijkse arbeidsduur. § 2. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering bedraagt, voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen euro 120,03 per maand.

Voor de alleenwonende werknemer wordt het bedrag van euro 120,03 bedoeld in het vorige lid vervangen door euro 154,90.

Onder alleenwonende werknemer wordt voor toepassing van het vorige lid verstaan de werknemer die alleen woont en de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft.

Art. 9.§ 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering bedraagt, voor de personeelsleden bedoeld in artikel 6, die de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben en die voltijds tewerkgesteld zijn : A) euro 168,64 per maand indien zij hun arbeidsprestaties met één vijfde verminderen;

B) euro 363,06 per maand indien zij hun arbeidsprestaties met de helft verminderen.

Aan de personeelsleden die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling die tenminste 3/4 bedraagt van een voltijdse betrekking en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid, B, vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden ingevolge de toepassing van artikel 6, § 2 en het aantal uren van de halftijdse wekelijkse arbeidsduur. § 2. Voor de alleenwonende werknemer wordt het bedrag van euro 168,64 bedoeld in § 1 vervangen door euro 203,51.

Onder alleenwonende werknemer wordt voor toepassing van het vorige lid verstaan de werknemer die alleen woont en de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft. HOOFDSTUK III. - Specifieke stelsels Afdeling 1. - Palliatieve zorgen

Art. 10.§ 1. In afwijking van artikel 4, kan het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden. § 2. Het personeelslid dat om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt zijn werkgever er van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 23 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is deze zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.

De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord van de werkgever.

De werkgever vult het in artikel 23 vermelde formulier in en geeft het af aan het personeelslid.

In geval het personeelslid wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode met één maand dient hij opnieuw een dergelijk attest af te leveren. Een personeelslid kan maximaal twee attesten afleveren voor de palliatieve verzorging van eenzelfde persoon.

Art. 11.In afwijking van de artikelen 5 en 6 kan het personeelslid tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken ten belope van een vijfde of de helft voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van het artikel 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Het personeelslid dat, anders dan in toepassing van artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming, kan voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die normaal gemiddeld de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling.

De in artikel 10, § 2, voorziene aanvraagprocedure is van toepassing. Afdeling 2. - Zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid

Art. 12.Het personeelslid kan zijn loopbaan volledig onderbreken op basis van artikel 100 van de voormelde wet van 22 januari 1985 voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad, dat lijdt aan een zware ziekte.

Op basis van artikel 102 van voormelde wet van 22 januari 1985 kan voor dezelfde reden het personeelslid tewerkgesteld in een voltijdse arbeidsregeling eveneens zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken met een vijfde, of de helft.

Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld aantal arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds tewerkgesteld is in dezelfde onderneming, kan naar een deeltijdse arbeidsregeling overgaan die de helft bedraagt van het aantal arbeidsuren in de voltijdse arbeidsregeling.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en onder familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder zware ziekte verstaan elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.

Het bewijs van de reden van deze loopbaanonderbreking wordt geleverd bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.

De mogelijkheid om zijn loopbaan volledig te onderbreken om de in dit artikel aangehaalde reden is beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 12 maanden bereikt is. Nochtans wordt de maximumperiode van 12 maanden verminderd met de periodes van volledige loopbaanonderbreking die het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.

De in dit artikel bedoelde mogelijkheid van gedeeltelijke loopbaanonderbreking is beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één maand tot maximum drie maanden, aaneensluitend of niet tot het maximum van 24 maanden bereikt is.

Nochtans wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt verminderd met de periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking waarvan het personeelslid reeds genoten heeft voor dezelfde patiënt op basis van een andere wettekst of reglementaire tekst ter uitvoering van de voornoemde herstelwet van 22 januari 1985, die dezelfde mogelijkheid voorzag.

De aanvraagprocedure is dezelfde als deze voorzien in het artikel 10, § 2. Afdeling 3. - Ouderschapsverlof

Art. 13.Aan het personeelslid kan bij de geboorte of de adoptie van een kind worden toegestaan : - ofwel 3 maanden ouderschapsverlof in het kader van volledige loopbaanonderbreking zoals voorzien in het artikel 100 van de voornoemde wet van 22 januari 1985; - ofwel 6 maanden ouderschapsverlof in het kader van halftijdse loopbaanonderbreking zoals voorzien in het artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, indien het voltijds tewerkgesteld is; - ofwel 15 maanden vermindering van de arbeidsprestaties met een vijfde zoals voorzien in het artikel 102 van de voornoemde wet van 22 januari 1985, indien het voltijds tewerkgesteld is.

De 3 maanden ouderschapsverlof in het kader van volledige loopbaanonderbreking moeten opgenomen worden in periodes van minstens één maand. De 15 maanden vermindering van de arbeidsprestaties met een vijfde moeten opgenomen worden in periodes van minstens 3 maanden.

In geval van geboorte dient dit verlof opgenomen te worden vooraleer het betrokken kind de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt. Naar aanleiding van een adoptie van een kind dient het verlof opgenomen te worden in een periode van 4 jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.

Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.

Het personeelslid dat al genoten heeft van één of andere vorm van ouderschapsverlof voor het betrokken kind, kan voor het zelfde kind niet meer genieten van de bepalingen van dit besluit.

De aanvraagprocedure is dezelfde als deze die voorzien voor het bekomen van een gewone volledige of halftijdse loopbaanonderbreking. Afdeling 4. - Bedrag van de uitkering

Art. 14.§ 1. Het bedrag van de onderbrekingsuitkering toegekend aan de personeelsleden die een voltijdse arbeidsregeling volledig onderbreken in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk bedraagt euro 505,70 per maand.

Aan de personeelsleden die hun deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, wordt per maand een gedeelte van de in het eerste lid vermelde bedrag toegekend, dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in die deeltijdse arbeidsregeling. § 2. Voor de personeelsleden die een gedeeltelijke loopbaanonderbreking nemen in de stelsels voorzien bij dit hoofdstuk, wordt dit maandbedrag van de onderbrekingsuitkering als volgt vastgesteld : 1° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op euro 101,14;2° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op euro 252,85;3° voor de personeelsleden bedoeld in artikel 5, § 2 op het gedeelte van het in 2° vermeld bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. § 3. In afwijking van § 2 wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkering voor de personeelsleden die de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben vastgesteld als volgt : 1° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties verminderen met een vijfde op euro 202,28;2° voor de personeelsleden die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op euro 505,70;2° voor de personeelsleden bedoeld in artikel 6, § 2 op het gedeelte van het in 2° vermeld bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 15.Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken deelt aan zijn werkgever de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag om uitkering bedoeld in artikel 23.

Behalve anders bepaald in dit besluit gebeurt deze mededeling schriftelijk minstens drie maanden voor de aanvang van de onderbreking, tenzij de werkgever op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De werkgever vult het in artikel 23 vermelde formulier in en geeft het af aan het personeelslid.

Art. 16.De in dit besluit bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.

Art. 17.§ 1. De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden : 1° met de inkomsten voortvloeiend uit een politiek mandaat, tenzij het een mandaat van gemeenteraadslid of van raadslid van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreft;2° met de inkomsten voortvloeiend uit een bijkomende activiteit als loontrekkende behalve indien die reeds, te samen met de activiteit waarvan de uitoefening geschorst wordt of waarvan de prestaties verminderd worden, uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de volledige loopbaanonderbreking of de vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in dit besluit voorafgaan;3° met de inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit, behalve in het geval van volledige onderbreking van de arbeidsprestaties in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende tenminste de twaalf maanden die het begin van de volledige onderbreking van de arbeidsprestaties voorafgaan, in welk geval de cumulatie toegelaten wordt gedurende een periode van maximum twaalf maanden. De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen.

Wordt voor toepassing van het vorig lid als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend : 1° door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet 2° door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut. Voor de toepassing van het eerste lid, 3° wordt beschouwd als bijkomende zelfstandige activiteit deze activiteit waardoor volgens de ter zake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen. § 2. Het recht op volledige loopbaanonderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties zonder uitkeringen kan enkel toegekend worden indien : 1° het personeelslid geniet van een overlevingspensioen;2° het personeelslid dat een zelfstandige activiteit voortzet, het recht op uitkeringen verloren heeft, omdat hij de periode van twaalf maanden gedurende dewelke de cumulatie toegelaten is voorzien bij § 1, eerste lid, 3°, overschreden heeft;3° het personeelslid in geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst, in het buitenland verblijft om er een bezoldigde activiteit te verrichten in het kader van een erkend project inzake ontwikkelingssamenwerking via een erkende niet-goevernementele organisatie voor ontwikkelingssamenwerking.

Art. 18.§ 1. Het recht op onderbrekingsuitkering gaat verloren vanaf de dag dat het personeelslid die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde of zelfstandige activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende bezoldigde activiteit uitbreidt of meer dan een jaar zelfstandige activiteit telt.

Het personeelslid dat toch een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient vooraf de directeur hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds betaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden vanaf de dag van de uitoefening van deze activiteit. § 2. De Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering.

Art. 19.Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens dewelke de personeelsleden gevangen gezet zijn.

Art. 20.Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient het betrokken personeelslid over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de Europese Economische Ruimte.

De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. De artikelen 161 en 162 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering zijn naar analogie van toepassing.

Art. 21.§ 1. De bedragen van de uitkeringen vermeld in onderhavig besluit, zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag, bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.

Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het eerste lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt. § 2. Wanneer het overeenkomstig § 1 berekende bedrag van de uitkering, een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

Art. 22.De personeelsleden die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen daartoe een aanvraag in bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in het ambtsgebied waarvan zij verblijven.

Indien het personeelslid geen verblijfplaats heeft in België dient de aanvraag ingediend bij het werkloosheidsbureau van het ambtsgebied bevoegd voor de technische bedrijfseenheid waar de werknemer tewerkgesteld is.

De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief verzonden te worden en wordt geacht ontvangen te zijn op het bureau de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

Art. 23.De aanvraag dient te gebeuren bij middel van de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgesteld wordt door de Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft, na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

De Minister kan tevens bepalen welke bewijsstukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.

De aanvraagformulieren kunnen worden bekomen op het werkloosheidsbureau.

Art. 24.Wanneer de volledige loopbaanonderbreking van de arbeidsprestaties of van de vermindering van de arbeidsprestaties verlengd wordt, dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden binnen de termijn bepaald in artikel 26.

Art. 25.§ 1. Een volledige loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten op een gedeeltelijke loopbaanonderbreking en omgekeerd en een vorm van gedeeltelijke loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een andere. Voor de in dit besluit bepaalde minimumtermijnen wordt dan rekening gehouden met de samengenomen periodes. § 2. Elk overheidsbedrijf kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen die toelaten dat een personeelslid zijn ambt terug opneemt vooraleer de toegekende periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking verstreken is. § 3. In zoverre dat het niet een periode van loopbaanonderbreking of loopbaanhalvering betreft, die onmiddellijk aansluit bij een eerste periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, dienen de onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de verschillende minimumperiodes voorzien bij dit besluit terugbetaald te worden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art. 26.Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten behoorlijk en volledig ingevuld op het werkloosheidsbureau toekomen binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum. Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld ontvangen worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de ontvangst ervan.

Art. 27.De bevoegde directeur neemt elke beslissing inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of laten verrichten.

Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud wordt vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht toegekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

Art. 28.Alvorens een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen te nemen, roept de directeur de werknemer op om hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in zijn verweermiddelen : 1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de loopbaanonderbreker de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet, terwijl hij reeds gedurende één jaar de uitoefening van deze activiteit heeft gecumuleerd met het genot van onderbrekingsuitkeringen;2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 7, 8, 9 en 14;3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord. Indien het personeelslid de dag van de oproeping belet is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld.

Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar éénmaal verleend.

De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in de gevallen van overmacht, op het werkloosheidsbureau toekomen uiterlijk de dag vóór de dag waarop de werknemer werd geroepen.

Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.

De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken werknemer ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedragen.

De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer : - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau; - ofwel de werknemer die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.

De werknemer kan tegen de beslissing van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen de 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde Arbeidsrechtbank in beroep gaan.

Art. 29.De regels die gelden inzake het toezicht op de toepassing van de werkloosheidsreglementering zijn eveneens van toepassing inzake het toezicht op de toepassing van de bepalingen bedoeld in dit besluit. De voor dit toezicht bevoegde ambtenaren zijn eveneens bevoegd voor het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit besluit.

Art. 30.De sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de inspectie van de sociale wetten worden eveneens aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van hoofdstuk IV, afdeling 5 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 31.Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Het koninklijk besluit van 7 april 1995 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de statutaire personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 beheersautonomie verkregen hebben, wordt vanaf deze datum opgeheven.

In afwijking van het vorig lid blijft het bedoelde koninklijk besluit van 7 april 1995 evenwel van toepassing op de op basis van datzelfde besluit toegekende periodes van onderbreking en vermindering, die lopende waren op datum van bekendmaking van huidig besluit, en dit tot het einde van de toegekende periode.

Art. 32.§ 1. In afwijking van artikel 4 kan het personeelslid dat in toepassing van artikel 2 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 7 april 1995 recht had op 72 maanden volledige onderbreking van de loopbaan eveneens aanspraak maken op 72 maanden volledige onderbreking, voor zoverre de aanvang van de éénenzestigste maand loopbaanonderbreking zich situeert in de periode van 12 maanden volgend op de maand van bekendmaking van huidig besluit. § 2. In afwijking van artikel 5 kan het personeelslid dat in toepassing van artikel 4 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 7 april 1995 recht had op 72 maanden halftijdse onderbreking van de loopbaan, eveneens aanspraak maken op 72 maanden halftijdse onderbreking, voor zoverre de aanvang van de éénenzestigste maand loopbaanonderbreking zich situeert in de periode van 12 maanden volgend op de maand van bekendmaking van huidig besluit.

Art. 33.De personeelsleden die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn overgegaan naar een halftijdse prestatie, als statutair personeelslid in toepassing van het bovenvermeld koninklijk besluit van 7 april 1995 of als contractueel personeelslid in toepassing van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen, genieten vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit naargelang hun leeftijd respectievelijk van het bedrag van de onderbrekingsuitkeringen bedoeld in artikel 8, § 1 of in artikel 9, § 1, eerste lid, B , wanneer deze bedragen hoger liggen dan deze toegekend krachtens de voornoemde koninklijke besluiten van 7 april 1995 of 2 januari 1991.

Art. 34.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985. Wet van 1 augustus 1985, Belgisch Staatsblad van 6 augustus 1985.

Koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986, Belgisch Staatsblad van 21 augustus 1986.

Wet van 20 juli 1991, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1991.

Wet van 21 december 1994, Belgisch Staatsblad van 23 december 1994.

Wet van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 30 december 1995.

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Wet van 10 augustus 2001, Belgisch Staatsblad van 15 september 2001.

^