Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 november 2001
gepubliceerd op 12 december 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001001174
pub.
12/12/2001
prom.
10/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/10/2001001174/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 30, § 2, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, in zijn lezing van na de wijziging door de wet van 18 april 2000, bepaalt het volgende : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijzondere procedureregels vaststellen voor de behandeling van de verzoekschriften die doelloos, kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond zijn, zo nodig in afwijking van artikel 90. » De verzoekschriften die doelloos zijn in de zin van artikel 30 moeten begrepen worden als verzoekschriften die tijdens de behandeling hun doel verloren hebben.

Immers, als van bij het begin van de behandeling blijkt dat het verzoekschrift doelloos is, zal het beschouwd worden als een kennelijk onontvankelijk verzoekschrift en zal het om die reden kunnen vallen onder de versnelde procedure die voorzien is in artikel 93 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, dat het volgende bepaalt : « Wanneer na inzage van het verzoekschrift blijkt dat de Raad van State kennelijk niet bevoegd is of dat de vordering kennelijk niet-ontvankelijk of niet-gegrond is, brengt het aangewezen lid van het auditoraat overeenkomstig artikel 12 onmiddellijk verslag uit aan de voorzitter van de kamer waarbij de zaak aanhangig is.

De voorzitter roept de verzoeker, de tegenpartij en de tussenkomende partij op om op korte termijn en uiterlijk de tiende dag na de neerlegging van het verslag voor hem te verschijnen; dat verslag wordt bij de oproeping gevoegd.

Na de partijen en het advies van de auditeur te hebben gehoord, doet de voorzitter onverwijld uitspraak.

Indien hij bij zijn arrest oordeelt dat de Raad van State kennelijk onbevoegd is of indien zijn arrest de vordering als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond afwijst, wordt de zaak definitief beslecht.

Indien hij bij zijn arrest niet oordeelt dat de Raad van State kennelijk onbevoegd is of indien zijn arrest de vordering niet als kennelijk niet-ontvankelijk of als kennelijk ongegrond afwijst, wordt de procedure voortgezet overeenkomstig dit besluit. » De hier overwogen hypothese is derhalve die van de verzoekschriften die, wanneer ze tijdens het proces hun doel verloren hebben, leiden tot een arrest waarbij de Raad van State beslist dat er geen uitspraak gedaan dient te worden.

Om de wegwerking van de gerechtelijke achterstand en het ontlasten van de Raad van State te bevorderen, is het aangewezen artikel 30, § 2, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State toe te passen, door de bijzondere procedure voorzien in artikel 93 van de algemene procedureregeling uit te breiden tot dat geval.

Dit besluit strekt er aldus toe het begrip doelloos verzoekschrift in de betekenis die deze term ontleent aan artikel 30 van de gecoördineerde wetten, in te voeren in Titel IX van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State; en in het bijzonder in artikel 93 dat een bijzondere procedure vaststelt voor de aanvragen waarvoor de Raad van State kennelijk niet bevoegd is of die kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn.

Zoals de Raad van State onderstreept moet artikel 94 van ditzelfde besluit eveneens gewijzigd worden, aangezien het verwijst naar leden van artikel 93 waarvan de nummering verandert naar aanleiding van de in het vorige lid bedoelde wijziging.

De eindopmerking van de Raad van State kan daarentegen niet gevolgd worden wat artikel 70, § 1, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, betreft. Dit artikel moet immers niet aangevuld worden, aangezien het betrekking heeft op een vordering tot schorsing die aan het begin van de procedure kennelijk onontvankelijk of ongegrond is, of waarvoor de Raad van State van mening is dat hij kennelijk niet bevoegd is. Aan het begrip van doelloos verzoekschrift, in de betekenis van dit besluit, wordt daarentegen duidelijk tegemoet gekomen door het vierde lid van dit artikel dat uitdrukkelijk de oplossing bepaalt die toegepast moet worden bij een terugtrekking van de verzoeker of bij een intrekking van de aangeklaagde akte in de loop van de procedure.

Zo moeten ook de artikelen 14 en 30 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State niet aangepast worden zoals de Raad van State in zijn advies suggereert. Deze artikelen hebben immers betrekking op de gevallen waarin, in limine litis, het geschil doelloos is en om die reden kennelijk onontvankelijk, of kennelijk ongegrond, terwijl het ontworpen besluit betrekking heeft op het geval van beroepen die hun doel verliezen in de loop van de procedure.

Met toepassing van de regel volgens welke de bepalingen inzake rechtspleging, behoudens uitdrukkelijke tegenovergestelde wil, onmiddellijk toepasbaar zijn, zal dit besluit van toepassing zijn op de zaken die hangend zijn op het moment dat het besluit in werking treedt. Men zal trouwens vaststellen dat op die manier geen afbreuk gedaan wordt aan de rechten van de gedingvoerende partijen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Advies 32.023/2/V van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 19 juli 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van artikel 93 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State", heeft op 10 september 2001 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. In het eerste lid moeten de woorden "gewijzigd bij de wet van 25 mei 1999 en" vervallen.2. Het vierde en het vijfde lid moeten als volgt worden gesteld : « Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand; Gelet op advies 32.023/2/V van de Raad van State, gegeven op 10 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».

Dispositief Artikel 1 Het ontworpen opschrift zou beter als volgt worden gesteld : « Titel IX. Vorderingen die doelloos, kennelijk gegrond, kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn ».

Artikel 2 In onderdeel 1° zou het ontworpen lid beter als volgt worden geredigeerd : « Hetzelfde geldt wanneer het verzoekschrift tijdens de behandeling doelloos wordt. » Slotopmerking Ook de andere bepalingen van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State behoren aangepast te worden aan de ontworpen wijziging. Het gaat inzonderheid om artikel 94 waarin verwezen wordt naar het tweede en het derde lid van artikel 93, en artikel 70, § 1, dat geen derde lid betrekking heeft op doelloze beroepen.

Hetzelfde geldt voor wat betreft de artikelen 14 en 30 van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. : M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren : P. Hanse, J. Jaumotte, staatsraden;

J. van Compernolle, B. Glansdorff, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer X. Delgrange, auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.

10 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 30, § 2, eerste lid, vervangen bij de wet van 18 april 2000;

Gelet op het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, inzonderheid op de artikelen 93 en 94, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1991;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 april 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 32.023/2/V van de Raad van State, gegeven op 10 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het opschrift van Titel IX van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1991, wordt vervangen als volgt : « Titel IX. Vorderingen die doelloos, kennelijk gegrond, kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn. »

Art. 2.In artikel 93 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « Hetzelfde geldt wanneer het verzoekschrift tijdens de behandeling doelloos wordt.»; 2° in het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "beslist dat er geen uitspraak gedaan moet worden of" ingevoegd tussen de woorden "of indien zijn arrest" en de woorden "de vordering als";3° in het vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden "niet beslist dat er geen uitspraak gedaan moet worden of" ingevoegd tussen de woorden "of indien zijn arrest" en de woorden "de vordering niet".

Art. 3.Artikel 94, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Lid 3 en lid 4 van artikel 93 zijn toepasselijk. »

Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^