Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 november 2006
gepubliceerd op 08 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203518
pub.
08/12/2006
prom.
10/11/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 november 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006 Vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (Overeenkomst geregistreerd op 30 mei 2006 onder het nummer 79915/CO/145) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. HOOFDSTUK II. - Beroepenclassificatie

Art. 2.De beroepenclassificatie van de werklieden wordt vastgesteld als volgt : 1. Ongeschoolden.Worden als ongeschoolden aangezien : a) de hulpwerklieden, de ongeschoolde werklieden die niet zelfstandig kunnen werken;b) de werklieden die niet zijn begrepen in een van de ondervermelde categorieën.2. Halfgeschoolden.Worden als halfgeschoolden aangezien : a) de werklieden die, na technische aanwijzingen, ten minste de helft van de verrichtingen van de geschoolden, op één na, normaal, zelfstandig en degelijk kunnen uitvoeren;b) de houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg";c) de grondwerkers.3. Geschoolden.Worden als geschoolden aangezien : a) de werklieden, houders van het einddiploma van het lager middelbaar tuinbouwonderwijs (A3), die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van het hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de werklieden, houders van het brevet afgeleverd na voleindiging van een leerovereenkomst "tuinaanleg" en die ten minste drie jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;d) de werklieden die de volgende voorwaarden vervullen : - gedurende ten minste drie jaar in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen hebben gewerkt; - bekwaam zijn om, na technische voorlichting, op bevel van de werkgever of zijn plaatsvervanger, volgende werkzaamheden te verrichten op één of twee uitzonderingen na : snoeien in het algemeen; binden van alle gewassen voor de versiering van tuinen, zowel sierplanten als fruitbomen; onder profiel brengen en afsteken van de randen van de wegen en heestergroepen; toepassen van verschillende besproeiingen; uitstrooien van organische en scheikundige meststoffen; planten van alle gewassen voor het verfraaien van de tuinen en een grondige kennis ervan bezitten; maaien van grasperken en snoeien van hagen en randen; voorbereiden van de te bezaaien percelen en deze percelen bezaaien, met alle werkzaamheden die daarop betrekking hebben; gebruiken van radicale en selectieve onkruidverdelgers; verrichten van alle metselwerk nodig voor de versiering van de tuinen (vloeren, rotsen, vijvers, enz.); gebruiken van motorgrasmaaiers en maaimachines. 4. Meergeschoolden A.Worden als meergeschoolden A aangezien : a) de geschoolde werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de geschoolde werklieden, houders van het diploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste twee jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;c) de autovoerders die regelmatig en in hoofdzaak een vrachtwagen van minimum 3,5 ton nuttige last voeren;d) de geschoolde werklieden die gelast worden met het vervoer van zwaar materieel;e) de eerste hoveniers en de grasmaaiers op glooiingen en gevaarlijke bermen;f) de werklieden die gras maaien op bermen langs wegen aangeduid met de verkeerstekens F5 en F9 en langs wegen met twee of meer baanvakken, gescheiden door een bezaaide of beplante middenberm.5. Meergeschoolden B.Behoren tot de meergeschoolden B : a) de werklieden, houders van een diploma van tuinbouwtechnicus, afgeleverd door een instelling van hoger middelbaar tuinbouwonderwijs (A2), die ten minste tien jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen;b) de werklieden, houders van het einddiploma A1 afgeleverd door een instelling van hoger tuinbouwonderwijs, die ten minste vijf jaar praktijk hebben in één of meer ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen. HOOFDSTUK III. - Loonvoorwaarden A. Uurlonen

Art. 3.De minimumuurlonen van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder worden op basis van een wekelijkse arbeidsduur van 39 uren als volgt vastgesteld : op 1 april 2006 : Ongeschoolden : 9,78 EUR Halfgeschoolden : 10,08 EUR Geschoolden : 10,72 EUR Meergeschoolden A : 10,99 EUR Meergeschoolden B : 11,56 EUR

Art. 4.Voor de ondernemingen met minder dan tien werknemers die een effectieve werkelijke wekelijkse arbeidsduur van 38 uren hebben, worden de minimumuurlonen voor de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder als volgt vastgelegd : op 1 april 2006 : Ongeschoolden : 10,01 EUR Halfgeschoolden : 10,34 EUR Geschoolden : 10,99 EUR Meergeschoolden A : 11,24 EUR Meergeschoolden B : 11,85 EUR

Art. 5.De minimumuurlonen en de in de ondernemingen werkelijk uitbetaalde lonen worden verhoogd met 0,5 pct. op 1 oktober 2006.

B. Barema minderjarigen

Art. 6.De minimumuurlonen van de minderjarige werklieden en werksters worden als volgt vastgesteld : 17 jaar : 85 pct. 16 jaar : 70 pct. 15 jaar : 55 pct. van het uurloon van de werklieden en werksters van 18 jaar en ouder van dezelfde categorie.

C. Anciënniteitstoeslag

Art. 7.Op de minimumuurlonen wordt een anciënniteitstoeslag toegekend. Deze toeslag bedraagt 0,5 pct. bij een anciënniteit van 5 jaar in de onderneming, 1 pct. bij een anciënniteit van 10 jaar in de onderneming, 1,5 pct. bij een anciënniteit van 15 jaar in de onderneming en 2 pct. bij een anciënniteit van 20 jaar in de onderneming.

Art. 8.De toeslag wordt betaald vanaf de eerste dag van de maand volgend op het bereiken van de anciënniteit van respectievelijk 5, 10, 15 of 20 jaar.

D. Indexering

Art. 9.§ 1. Vanaf 1 juli 2006 wordt het indexmechanisme gewijzigd. De lonen worden jaarlijks geïndexeerd als volgt : De minimum en reële uurlonen worden elk jaar op 1 januari aangepast in functie van de reële evolutie van het viermaandelijks gemiddelde van de gezondheidsindex van de laatste 12 maanden (december jaar -1 tegenover december jaar -2). § 2. Bij wijze van overgangsmaatregel zal op 1 januari 2007 de indexering de inflatie omvatten tussen het viermaandelijks gemiddelde van de gezondheidsindex van de maand september 2005 en het viermaandelijks gemiddelde van de gezondheidsindex van de maand december 2006.

Art. 10.Indien gelijktijdig een conventionele verhoging van de lonen en een indexering moet worden toegepast, wordt eerst de conventionele verhoging van de lonen toegepast en wordt nadien de indexering berekend.

Art. 11.De lonen worden bij een aanpassing als volgt afgerond : - bij om het even welke wijziging van de lonen gebeurt de berekening, voor het bekomen van het eindresultaat, tot op drie decimalen. Het bekomen bedrag wordt naar de hogere centiem afgerond wanneer de derde decimaal 5 of meer bedraagt en naar de lagere centiem wanneer de derde decimaal minder dan 5 bedraagt; - bij meerdere op eenzelfde tijdstip uit te voeren wijzigingen, wordt slechts het eindresultaat afgerond.

E. Mobiliteitsvergoeding

Art. 12.Wanneer de werkman, in opdracht van de werkgever, zich van de zetel van de onderneming, het werkhuis, de werkplaats of een ander door de werkgever aangeduide plaats naar een andere werkplaats moet begeven, worden deze verplaatsingskosten volledig door de werkgever gedragen, ongeacht het gebruikte vervoermiddel en de af te leggen afstand.

Art. 13.De vergoeding van de verplaatsingen van de woonplaats rechtstreeks naar de plaats van tewerkstelling wordt aangevuld door een mobiliteitspremie van 0,037 EUR per effectief afgelegde kilometer (zowel heen als terug).

De werkgever is vrijgesteld van de betaling van de mobiliteitspremie indien de verplaatsing gebeurt gedurende de tijd tijdens dewelke het personeel ter beschikking is van de werkgever.

Art. 14.Het betalen van de mobiliteitspremie gebeurt gelijktijdig met de terugbetaling van de verplaatsingskosten.

F. Premie ter compensatie van de onmogelijkheid van de werkgever om warme maaltijden te verstrekken

Art. 15.Alle werknemers die recht hebben op de mobiliteitsvergoeding ontvangen ook dagelijks een forfaitaire premie ter compensatie van de onmogelijkheid van de werkgever om warme maaltijden te verstrekken van 2,50 EUR. Deze premie doet geen afbreuk aan de bestaande vergoedingen die worden uitbetaald in het kader van overnachtingen.

G. Verblijfskosten en scheidingsvergoeding

Art. 16.Indien de werkman belet is, wegens de aard van het werk of de lange verplaatsingsduur, dagelijks huiswaarts te keren en hij dus in de omgeving van de werkplaats moet overnachten, moet de werkgever instaan voor degelijke huisvesting, eetmalen en het gratis vervoer naar die werkplaats.

Art. 17.De werkgever kan zich van deze verplichting kwijten door betaling van : - de forfaitaire vergoedingen : huisvesting : 18,01 EUR per dag; eetmalen : 9,16 EUR per dag.

Deze bedragen zijn van kracht sinds 1 oktober 2005 en worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde manier als de indexaanpassing van de lonen maar worden afgerond naar de hogere deciem. - een scheidingsvergoeding van minimum 6,20 EUR per dag wegens de door huisvesting veroorzaakte bijkomende kosten. HOOFDSTUK IV. - Geldigheid

Art. 18.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 april 2006 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Elk van de contracterende partijen kan ze opzeggen, mits een opzeggingstermijn van drie maanden, te betekenen bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juli 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de werklieden en werksters van de ondernemingen voor het inplanten en onderhouden van parken en tuinen (koninklijk besluit van 1 september 2004, Belgisch Staatsblad van 29 september 2004) wordt opgeheven.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen wordt opgeheven (koninklijk besluit van 17 januari 2003, Belgisch Staatsblad van 27 maart 2003).

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^