Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 november 2006
gepubliceerd op 20 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de statuten van het sociaal fonds

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203649
pub.
20/12/2006
prom.
10/11/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de statuten van het sociaal fonds (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het garagebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de statuten van het sociaal fonds.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 november 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor het garagebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997 Statuten van het sociaal fonds (Overeenkomst geregistreerd op 5 december 1997 onder het nummer 46296/CO/112)

Artikel 1.Het fonds volgt op in rechten en plichten en neemt het actief en het passief over van het "Sociaal fonds voor het garagebedrijf", opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 maart 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, tot ordening van de statuten van het "Sociaal fonds voor het garagebedrijf", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1992, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 maart 1993, geregistreerd onder het nummer 32487/CO/112, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1995, geregistreerd onder het nummer 38261/CO/112.

Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf" zijn bijgevoegd in bijlage.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1997 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

De collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen mits een opzegging van 6 maanden, betekend bij een ter post aangetekend schrijven, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1995, betreffende het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf", wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de statuten van het sociaal fonds Statuten van het fonds HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf". Met "fonds" wordt verder in deze statuten het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf" bedoeld. 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Brussel. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van de aanvullende vergoedingen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de toekenning van financiële tussenkomsten ten gunste van de werkgevers bedoeld in artikel 5, die personen behorende tot de risicogroepen aanwerven krachtens een arbeidsovereenkomst voor arbeiders van onbepaalde duur ter vervanging van een bruggepensioneerde; 3.5. de vorming en informatie van de werkgevers te stimuleren; 3.6. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf; 3.7. de werking en de initiatieven van de VZW "Educam" te financieren volgens door de raad van bestuur vastgelegde regels; 3.8. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde tijd opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen, die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.

Onder "werklieden" wordt verstaan : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen Art.6. Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid

Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in artikel 28, 1°, of artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof of tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) op de vergoeding voorzien in artikel 7, § 2, van de statuten, voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van de werkloosheid in dienst van de werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 juli 1997 vastgesteld op : - 200 BEF per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 100 BEF per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid

Art. 8.De bij artikel 5 bedoelde werklieden van minder dan 60 jaar hebben ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 7, § 2, voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 200 dagen en 300 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste dag van de werkloosheid minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder één van de volgende paritaire comités ressorteren : - voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - voor de non-ferrometalen (Paritair Comité 105); - voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - voor de sectors verwant aan de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritaire Subcomités 149.01, 149.02, 149.03 et 149.04); - voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.01); - voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147). 4. een wachttijd van vijftien kalenderdagen hebben vervuld. Voor de berekening van de wachttijd, worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding

Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht, ten laste van het fonds, op een vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover de werklieden volgende voorwaarden vervullen : - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bij toepassing van de wetgeving ter zake genieten; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9, § 1, bedoelde vergoeding wordt als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken of oudere werklozen

Art. 10.De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld of verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben recht op een aanvullende vergoeding van 200 BEF naar rata van 6 vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : 1. ten minste 60 jaar oud zijn (55 jaar voor de werksters) op de eerste dag van de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid;2. de uitkeringen voor volledige werkloosheid of de dagelijkse uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten;3. in geval van arbeidsongeschiktheid, een wachttijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid.

Art. 11.De werklieden die de bij artikel 10 bedoelde vergoeding genieten, hebben geen recht op de bij artikelen 8, 9 en 13 voorziene vergoedingen. 2.5. Aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming

Art. 12.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming onder de hierna gestelde voorwaarden : 1. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming, tenminste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming, een anciënniteit hebben in de firma van ten minsten vijf jaar;3. het bewijs leveren niet opnieuw in dienst genomen te zijn krachtens een arbeidsovereenkomst binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de dag van het ontslag. Onder sluiting van onderneming zoals bedoeld bij het eerste lid van dit artikel, wordt verstaan : de volledige en definitieve stopzetting van de werkzaamheden van de onderneming.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is vastgesteld op 10 000 BEF. Dit bedrag wordt met 500 BEF verhoogd per jaar anciënniteit met een maximum van 33 000 BEF. 2.6. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag

Art. 13.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1995 en het protocol van nationaal akkoord 95/96 van 22 maart 1995 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1991 en 31 december 1997, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997 en het nationaal akkoord 97/98 van 13 mei 1997 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997 en het nationaal akkoord 97/98 van 13 mei 1997 betreffende het brugpensioen ploegenarbeid tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.

Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op de werklieden vanaf de leeftijd van 58 jaar en op de werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar.

De bepalingen die voorafgaan zijn evenwel, voor de periode van 1 oktober 1987 tot en met 30 juni 2000, van toepassing vanaf de leeftijd van 57 jaar.

De bepalingen die voorafgaan zijn evenwel, voor de periode van 1 juni 1995 tot en met 31 december 1996, van toepassing vanaf de leeftijd van 55 jaar.

De bepalingen die voorafgaan met betrekking tot het brugpensioen ploegenarbeid zijn vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 van toepassing vanaf de leeftijd van 55 jaar in 1997 en vanaf de leeftijd van 56 jaar in 1998. § 2. De aanvullende werkloosheidsvergoedingen voorzien in artikel 7, § 2, van de statuten wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanvullende uitkering voorzien in artikel 13, § 1. § 3. In toepassing van en overeenkomstig : - het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994) betreffende het halftijds brugpensioen, de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1995 betreffende het halftijds brugpensioen, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55, gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden tot de tewerkstellingsakkoorden; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juli 1997 en het nationaal akkoord 97/98 van 13 mei 1997, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, neemt het fonds de aanvullende vergoeding ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds brugpen-sioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55. 2.7. Aanvullende sociale vergoeding

Art. 14.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voor zover zij sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele organisaties van werknemers die voor het hele land zijn opgericht. § 2. Het bedrag van de bij artikel 14, § 1, bedoelde uitkering wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.8. Betalingsmodaliteiten van bovengenoemde aanvullende vergoedingen

Art. 15.§ 1. De in artikelen 7 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid), 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van volledige werkloosheid), 9 (aanvullende vergoeding in geval van arbeidsongeschiktheid), 10 (aanvullende vergoeding voor bejaarde werkloze of zieke werklieden), 12 (vergoeding voor sluiting van onderneming) en 13 (aanvullende vergoeding voor brugpensioen na ontslag), bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald, voorzover zij het bewijs leveren van hun recht op de vergoedingen voorzien door voormelde artikelen en volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur. § 2. De in artikel 14, § 1, en artikel 14, § 2 bedoelde vergoeding wordt uitbetaald door de interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal vlak verbonden zijn.

Art. 16.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van de betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen; in geen geval mag de betaling van de vergoeding afhankelijk zijn van de storting van de bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevorderen van de vakbondsvorming Art.17. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben gedaan, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de werklieden die afwezig waren, in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 maart 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf betreffende de vakbondsvorming.

Art. 18.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 4. Bevordering van de aanwerving en de vorming van de risicogroepen Art.19. § 1. De werkgevers vermeld onder artikel 5, die tijdens de periode gaande van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1994 overgaan tot de aanwerving en opleiding van : vervangers van een bruggepensioneerde (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17) zoals omschreven in het koninklijk besluit van 16 november 1990, in het bijzonder artikel 4 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen kunnen een financiële tegemoetkoming genieten op basis van een beslissing van de raad van bestuur, zoals voorzien in paragraaf 4 van dit artikel. § 2. De aanwerving van de onder § 1 bedoelde werklieden moet gebeuren met een arbeidsovereenkomst voor arbeiders afgesloten voor onbepaalde tijd. § 3. De raad van bestuur van het fonds wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel, met inbegrip van het bedrag van de financiële tegemoetkoming, vast te stellen. 5. Vorming en informatie van de werkgevers stimuleren Art.20. Het fonds kent aan de organisaties van de werkgevers, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, een tussenkomst toe in de kosten voor informatie en vorming van de werkgevers. Zij wordt geïnd volgens de modaliteiten vastgesteld door artikel 30 van deze statuten. 6. Afleveren van tewerkstellingsattesten Art.21. Het fond sis ermee belast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden van de bij artikel 5 van deze statuten bedoelde werkgevers. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 7. Financiering van de werking en de initiatieven van de VZW "Educam" Art.22. Het fonds financiert de werking en de initiatieven van de VZW. "Educam". De jaarlijkse financiële bijdrage van het fonds wordt door de raad van bestuur bepaald.

De VZW "Educam" organiseert, in opdracht en in coöperatie met de betrokken paritaire comités en subcomités en de betrokken fondsen voor bestaanszekerheid van de sector van het garagebedrijf, de beroepsopleiding en de vorming voor de werklieden zoals omschreven in de statuten van de VZW "Educam" en volgens de beslissingen genomen door de bestuursinstanties van deze VZW inzake de stichtende en toegetreden leden. 8. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen Art.23. De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds, door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds, door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor Werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, worden door het fonds ten laste genomen.

De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1991 ten laste genomen voor de mannen vanaf de leeftijd van 57 jaar en voor de vrouwen vanaf 55 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1991 en 30 juni 2000.

In geval van brugpensioen ploegenarbeid worden de bedoelde bijzondere bijdragen voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 vanaf de leeftijd van 55 jaar, en voor de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 vanaf de leeftijd van 56 jaar, ten laste genomen.

De nieuwe compenserende werkgeversbijdrage op het brugpensioen vanaf 55 jaar wordt ten laste genomen, voorzover het brugpensioen een aanvang genomen heeft tussen 1 juni 1995 en 31 december 1998.

De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden en tot de oppensioenstelling van de werklieden.

Art. 24.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 23 van deze statuten.

Art. 25.De voorwaarden van toekenning van de vergoedingen die door het fonds worden verleend evenals het bedrag, kunnen gewijzigd worden op voorstel van de raad van bestuur bij beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds

Art. 26.Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

De raad van bestuur bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers.

De leden van de raad van bestuur worden door het Paritair Comité voor het garagebedrijf benoemd.

Art. 27.Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan.

Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen.

De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt voor de eerste maal door loting aangeduid.

De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.

Art. 28.De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad erom verzoeken. De uitnodiging vermeldt de agenda.

De notulen worden door de door de raad van bestuur aangeduide secretaris opgesteld.

De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of twee bestuurders ondertekend.

Wanneer tot de stemming moet worden overgegaan, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden).

De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en tenminste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.

Art. 29.De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist.

Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds.

De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder.

De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.

Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van werknemerszijde en twee van werkgeverszijde).

De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds

Art. 30.Om de financiering van de in artikel 7 tot artikel 23 bedoelde vergoedingen en financiële tussenkomsten te verzekeren beschikt het fonds over de bijdragen die door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.

Art. 31.§ 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 1,4 pct. van het brutoloon van de werklieden. § 2. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald met bepaling van de innings- en verdelingsmodaliteiten.

Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst, bekrachtigd bij koninklijk besluit.

Art. 32.De inning en invordering van de bijdrage worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid.

Van de aldus door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het fonds gestorte som, worden vooraf de door de raad van bestuur vastgestelde kosten afgetrokken. Het saldo wordt verdeeld naar rata van één derde voor de in artikelen 7 tot 13 bedoelde vergoedingen en van twee derden voor de in artikel 14 bedoelde vergoedingen. HOOFDSTUK VI. - Begroting en rekeningen van het fonds

Art. 33.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 34.De rekeningen van het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.

De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Comité voor het garagebedrijf aangeduide revisor of accoutant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juli aan het Paritair Comité voor het garagebedrijf ter goedkeuring worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening van het fonds

Art. 35.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de netto activa te bepalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^