Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 september 2010
gepubliceerd op 15 september 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2010014194
pub.
15/09/2010
prom.
10/09/2010
ELI
eli/besluit/2010/09/10/2010014194/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 SEPTEMBER 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998014078 bron ministerie van verkeer en infrastructuur Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs sluiten betreffende het rijbewijs


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, artikel 1, eerste lid, artikel 21, vervangen bij de wet van 9 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990, artikel 23, vervangen bij de wet van 9 juli 1976 en gewijzigd bij de wetten van 29 februari 1984 en 18 juli 1990 en artikel 26, vervangen bij de wet van 9 juli 1976;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998014078 bron ministerie van verkeer en infrastructuur Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs sluiten betreffende het rijbewijs;

Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;

Gelet op het advies nr. 48.438/4 van de Raad van State, gegeven op 14 juli 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en van de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 7 van dit besluit beoogt de omzetting van de Richtlijn 2009/112/EG van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van Richtlijn 91/439/EEG van de Raad betreffende het rijbewijs en de Richtlijn 2009/113/EG van de Commissie van 25 augustus 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het rijbewijs.

Art. 2.In artikel 4, 12°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998014078 bron ministerie van verkeer en infrastructuur Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs sluiten betreffende het rijbewijs, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 september 2006, worden de woorden « artikel 1, § 1, 15 » vervangen door de woorden « artikel 1, § 2, 75 ».

Art. 3.In artikel 32, § 5, van hetzelfde besluit, Nederlandse tekst, worden de woorden « psychisch-medisch-sociaal centrum » vervangen door de woorden « centrum voor leerlingenbegeleiding ».

Art. 4.In artikel 43 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 oktober 2008Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 31/10/2008 pub. 10/11/2008 numac 2008014312 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs type koninklijk besluit prom. 31/10/2008 pub. 23/12/2008 numac 2008001023 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs. - Duitse vertaling sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur bedoeld in artikel 6, § 1, X, 8° van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980;»; b) de bepaling onder 3° wordt opgegeven;c) in de bepaling onder 6°, worden de woorden « artikel 1, § 2, 12 » vervangen door de woorden « artikel 1, § 2, 68 ».

Art. 5.In artikel 44, 4, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit, Nederlandse tekst, worden de woorden « psychisch-medisch-sociaal centrum » vervangen door de woorden « centrum voor leerlingenbegeleiding ».

Art. 6.In artikel 64, tweede lid van hetzelfde besluit, worden de woorden « en 9° » vervangen door de woorden « 9°, 15 en 16° ».

Art. 7.In bijlage 6 bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 september 2002, 15 juli 2004 en 1 september 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder II.3 wordt vervangen als volgt : « 3. Epilepsie 3.1. De kandidaat met epilepsie of die een epileptische aanval heeft gehad, ongeacht het al dan niet ondergaan hebben van curatieve cerebrale chirurgie, is niet rijgeschikt. Een persoon heeft epilepsie indien hij binnen een periode van vijf jaar twee of meerdere niet uitgelokte epileptische aanvallen heeft gehad. Na vijf jaar aanvalsvrijheid kan een nieuwe aanval beschouwd worden als een eerste aanval.

Een geneesheer gespecialiseerd in de neurologie of neuropsychiatrie bepaalt het specifieke epilepsie syndroom en het (de) aanvalstype(n), nodig om het risico op verdere aanvallen in te schatten. Bij andere oorzaken van bewustzijnsverlies of -daling houdt hij rekening met het risico op herhaling tijdens het rijden en met de andere desbetreffende criteria bedoeld in die bijlage. Hij formuleert het advies betreffende de rijgeschiktheid en de geldigheidsduur ervan. 3.2. Normen voor de kandidaten van groep 1 3.2.1. De kandidaat die één aanval van epilepsie heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard na een aanvalsvrije periode van minstens zes maanden. 3.2.2. De kandidaat die één aanval van epilepsie heeft gehad, kan na een aanvalsvrije periode van minstens drie maanden, rijgeschikt worden verklaard indien het elektro-encefalogram geen epileptiforme tekens vertoont en de neurologische beeldvorming niet wijst op het bestaan van een epileptogene cerebrale pathologie. 3.2.3. De kandidaat die ten gevolge van een aanwijsbare en vermijdbare oorzaak een eenmalige uitgelokte aanval van epilepsie heeft vertoond, kan na een aanvalsvrije periode van minstens drie maanden rijgeschikt worden verklaard indien het elektro-encefalogram verricht na de periode van provocatie geen epileptiforme tekens vertoont en een uitgebreid specialistisch onderzoek niet wijst op het bestaan van een epileptogene cerebrale pathologie. Indien de aanval optrad tengevolge van het gebruik of wegens de onthouding van het gebruik van alcohol en/of psychotrope stoffen dient men dit in de beoordeling te betrekken volgens de desbetreffende criteria voorzien in punt IV. « Normen betreffende het gebruik van alcohol, psychotrope stoffen en geneesmiddelen ». 3.2.4. De kandidaat met epilepsie kan rijgeschikt worden verklaard na een aanvalsvrije periode van minstens één jaar. 3.2.5. De kandidaat, met een tevoren stabiele situatie, die een epileptische aanval heeft vertoond ten gevolge van het afbouwen, wijzigen van de dosering of het type van de anti-epileptica, kan rijgeschikt worden verklaard drie maanden na de laatste aanval indien de vorige behandeling wordt hervat. Indien er een andere behandeling wordt gestart, kan de kandidaat rijgeschikt verklaard worden 6 maand na de laatste aanval. De geneesheer licht de kandidaat in over de mogelijke risico's bij het afbouwen of veranderen van de medicatie. 3.2.6. De kandidaat die uitsluitend aanvallen van epilepsie vertoont die geen invloed hebben op het bewustzijn en die geen aanleiding geven tot enig andere beperking met betrekking tot een veilige verkeersdeelname, en die in de anamnese vrij is van andere epilepsie-aanvallen, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer deze toestand tenminste één jaar bestaat. 3.2.7 De kandidaat die gedurende een periode van twee jaar uitsluitend aanvallen van epilepsie heeft gehad tijdens de slaap, kan rijgeschikt worden verklaard. 3.2.8. De kandidaat met epilepsie die hiervoor curatieve cerebrale chirurgie heeft ondergaan, kan na een periode zonder aanvallen van minstens een jaar rijgeschikt worden verklaard. Indien de aandoening of de ingreep een invloed heeft of heeft gehad op de motorische controle, het gedrag, het oordeels-, aanpassing-, waarneming- en perceptievermogen, zijn de bepalingen voorzien in punt II. 1. « aandoeningen » van toepassing. 3.2.9. De voorwaarden voor het afleveren van een rijgeschiktheidsattest of voor de verlenging van de geldigheidsduur zijn dat de kandidaat onder regelmatig geneeskundig toezicht staat, voldoende inzicht heeft in de aandoening, blijk geeft van een strikte therapietrouw en de voorgeschreven medicamenteuze anti-epileptische behandeling nauwgezet volgt. Een uitgebreid neurologisch onderzoek laat tot een stabilisatie van de toestand besluiten. Een gunstig neurologisch verslag is steeds vereist. 3.2.10. De geldigheidsduur van het rijgeschiktheidsattest is voor de eerste afgifte beperkt tot één jaar. Indien de kandidaat in deze periode vrij van aanvallen is gebleven kan de geldigheidsduur worden verlengd tot maximaal vijf jaar na de laatste aanval. Na een periode zonder aanvallen van vijf opeenvolgende jaren, kan een rijgeschiktheidsattest zonder beperking in de geldigheidsduur worden afgeleverd.

Voor de kandidaten vermeld onder 3.1.6 en 3.1.7 wordt een rijgeschiktheidsattest met een geldigheidsduur van één jaar, jaarlijks verlengbaar, afgeleverd. Voor deze kandidaten kan een rijgeschiktheidsattest met een onbeperkte geldigheidsduur afgeleverd worden na vier opeenvolgende verlengingen. 3.3. Normen voor de kandidaten van groep 2 3.3.1. De kandidaat die een éénmalige niet uitgelokte aanval van epilepsie heeft gehad en reeds vijf jaar geen aanvallen van welke vorm ook heeft vertoond kan rijgeschikt worden verklaard. 3.3.2. De kandidaat die ten gevolge van een aanwijsbare en vermijdbare oorzaak een eenmalige uitgelokte aanval van epilepsie heeft vertoond, kan na een aanvalsvrije periode van minstens een jaar rijgeschikt worden verklaard.

Indien er prognostisch uitzonderlijk gunstige factoren zijn, kan de kandidaat rijgeschikt verklaard worden na een aanvalsvrije periode van minstens zes maanden.

Indien de aanval optrad tengevolge van het gebruik of wegens de onthouding van het gebruik van alcohol en/of psychotrope stoffen dient men dit in de beoordeling te betrekken volgens de desbetreffende criteria bedoeld in punt IV. Normen betreffende het gebruik van alcohol, psychotrope stoffen en geneesmiddelen. 3.3.3. De kandidaat met epilepsie, ongeacht de vorm, kan rijgeschikt worden verklaard na een ononderbroken periode van ten minste tien jaar zonder aanvallen van welke vorm ook.

Indien er prognostisch uitzonderlijk gunstige factoren zijn, kan de kandidaat met epilepsie rijgeschikt verklaard worden voor het besturen van een voertuig bedoeld in artikel 43 of van de categorie C1 na een ononderbroken periode van ten minste twee jaar zonder aanvallen van welke vorm ook. 3.3.4. De voorwaarden voor het afleveren van of voor de verlenging van de geldigheidsduur van het rijgeschiktheidsattest zijn dat de kandidaat aanvalsvrij is gebleven voor de vereiste periode en dit zonder anti-epileptische medicatie, onder regelmatig geneeskundig toezicht staat, voldoende inzicht heeft in de aandoening, het elektro-encefalogram geen epileptiforme afwijkingen vertoont, en de neurologische beeldvorming niet wijst op het bestaan van een epileptogene cerebrale pathologie. Een gunstig neurologisch verslag is steeds vereist. Dit verslag geeft aan dat er geen aanwijzingen zijn dat het risico op een nieuwe aanval, bewustzijnsverlies; of -daling tijdens het rijden groter is dan 2 % per jaar. 3.3.5. De geldigheidsduur van het rijgeschiktheidsattest is voor de eerste afgifte beperkt tot een jaar en kan gedurende de vijf volgende jaren telkens worden verlengd met maximaal een jaar.

Na deze periode is de geldigheidsduur voorgeschreven in artikel 44, § 5, van toepassing. »; 2° de bepaling onder II.7 wordt vervangen als volgt : « Diabetes mellitus 7. Diabetes mellitus 7.1. De kandidaat met diabetes mellitus is niet rijgeschikt.

De kandidaat met een verhoogd risico op een ernstige hypoglykemie of met een ernstige hypoglykemie, ongeacht het moment waarop ze is opgetreden, is niet rijgeschikt. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard door een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie.

De kandidaat met een verhoogd risico op een ernstige hyperglykemie of met een ernstige hyperglykemie, ongeacht het moment waarop ze is opgetreden, is niet rijgeschikt. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard door een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie.

De kandidaat met een recurrente hypoglykemie of de kandidaat die onvoldoende inzicht heeft in het risico op hypoglykemie die de rijgeschiktheid in gevaar brengt, is niet rijgeschikt. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard door een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie.

Onder ernstige hypoglykemie wordt verstaan een toestand van een te lage bloedsuikerspiegel waarbij een persoon behoefte heeft aan bijstand van een andere persoon om uit deze toestand te komen. Er is sprake van recurrente hypoglykemie bij een tweede aanval van ernstige hypoglykemie in een periode van twaalf maanden.

Onder ernstige hyperglykemie wordt verstaan een toestand van een te hoge bloedsuikerspiegel waarbij een persoon behoefte heeft aan bijstand van een andere persoon om uit deze toestand te komen. Er is sprake van recurrente hyperglykemie bij een tweede aanval van ernstige hyperglykemie in een periode van twaalf maanden. 7.2. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard, mits wordt voldaan aan de specifieke vereisten van de gewenste rijbewijscategorie. 7.3. De kandidaat met diabetes mellitus bij wie de aandoening gepaard gaat met ernstige verwikkelingen ter hoogte van de ogen, het zenuwstelsel, het hart of de bloedvaten, wordt doorverwezen naar de artsen gespecialiseerd in dit type aandoening om hun respectief advies in te winnen.

De kandidaat met locomotorische stoornissen die een invloed kunnen hebben op het veilig besturen van een motorvoertuig, wordt doorverwezen naar het in artikel 45 bedoelde centrum. De arts van het centrum wint de nodige adviezen in en bezorgt overeenkomstig de bepalingen van artikel 45 het attest of zijn conclusies aan de in artikel 44 bedoelde arts, rekening houdend met de vereiste voorwaarden, beperkingen en aanpassingen. 7.4. Normen voor de kandidaten van groep 1 7.4.1. De kandidaat met diabetes mellitus die wordt behandeld met een dieet en/of met (orale of inspuitbare) bloedsuikerverlagende medicatie, wendt zich tot een arts, die zijn rijgeschiktheid en de geldigheidsduur ervan bepaalt.

De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid bedraagt maximaal 5 jaar. 7.4.2. De rijgeschiktheid van een kandidaat die 3 of meer insuline-inspuitingen per dag of een behandeling met een insulinepomp toegediend krijgt, wordt bepaald door een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie.

De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid bedraagt maximaal 5 jaar. 7.4.3. De kandidaat met een recurrente hypoglykemie kan rijgeschikt worden verklaard ten minste 3 maanden na het optreden van de hypoglykemie die aanleiding gaf tot de status « recurrentie », met inachtneming van de in 7.5.4 bedoelde criteria.

Een gunstig verslag van een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie is vereist. Het verslag bevat ook een voorstel over de eventuele voorwaarden en/of beperkingen. 7.4.4. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard indien hij een stabiele diabetes heeft, voldoende inzicht heeft in zijn aandoening, het risico op hypoglykemie kent en de symptomen ervan herkent, blijk geeft van strikte therapietrouw, een diabeteseducatie heeft gevolgd en onder geregeld geneeskundig toezicht staat. 7.4.5. Bij elke verlenging van de geldigheidsduur van de rijgeschiktheid legt de arts de kandidaat uit welke tekens op hypoglykemie wijzen en hoe hij deze toestand kan voorkomen.

Wanneer de resultaten van de bloedsuikerspiegelmetingen beschikbaar zijn, evalueert de arts ze en bespreekt hij ze met de kandidaat.

De kandidaat die medicatie gebruikt die een hypoglykemie kan veroorzaken, moet altijd snelle suikers binnen handbereik hebben in het voertuig dat hij bestuurt. 7.5. Normen voor de kandidaten van groep 2 7.5.1. De kandidaat met diabetes mellitus die wordt behandeld met een dieet of met (orale of inspuitbare) bloedsuikerverlagende medicatie die in een therapeutische dosis geen hypoglykemie kan veroorzaken, kan rijgeschikt worden verklaard.

Een gunstig verslag van de arts is vereist.

De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid bedraagt maximaal 3 jaar. 7.5.2. De kandidaat met diabetes mellitus die wordt behandeld met bloedsuikerverlagende medicatie die in een therapeutische dosis hypoglykemieaanvallen kan veroorzaken of wordt behandeld met insuline, kan rijgeschikt worden verklaard.

Een gunstig verslag van een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie is vereist. Het verslag bevat ook een voorstel over de eventuele voorwaarden en/of beperkingen.

De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid bedraagt maximaal 3 jaar. 7.5.3. De kandidaat met een recurrente hypoglykemie kan rijgeschikt worden verklaard ten minste 3 maanden na het optreden van de hypoglykemie die aanleiding gaf tot de status « recurrentie », met inachtneming van de in 7.5.4 bedoelde criteria.

Een gunstig verslag van een arts met bijzondere beroepstitel in de endocrino-diabetologie is vereist. Het verslag bevat ook een voorstel over de eventuele voorwaarden en/of beperkingen.

De geldigheidsduur van de rijgeschiktheid bedraagt maximaal 3 jaar. 7.5.4. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard indien hij een stabiele diabetes heeft, voldoende inzicht heeft in zijn aandoening, het risico op hypoglykemie kent en de symptomen ervan herkent, blijk geeft van strikte therapietrouw, een diabeteseducatie heeft gevolgd en onder geregeld geneeskundig toezicht staat.

De kandidaat die medicatie gebruikt die een hypoglykemie kan veroorzaken, moet zijn toestand op afdoende wijze controleren door minstens tweemaal per dag en op voor het rijden relevante tijdstippen zijn bloedsuikerspiegel te meten en de nodige maatregelen te nemen.

De kandidaat die medicatie gebruikt die een hypoglykemie kan veroorzaken, moet altijd snelle suikers binnen handbereik hebben in het voertuig dat hij bestuurt. 7.5.5. Op verzoek van de in artikel 44 bedoelde arts verstrekt de behandelende arts hem alle bovenvermelde en andere relevante medische gegevens, alsook zijn advies omtrent de rijgeschiktheid van de kandidaat.

De keuringsarts bepaalt de rijgeschiktheid en indien nodig de voorwaarden. 3° de bepaling onder III wordt vervangen als volgt : « III.Normen betreffende de visuele functies 1. Algemene bepalingen 1.1. De kandidaat van groep 1 bedoeld in artikel 41, § 3, en de kandidaat van groep 2, behalve als de in artikel 44, § 4, bepaalde geneesheer voor deze laatste de vereiste onderzoeken kan uitvoeren, wenden zich tot de oogarts van hun keuze, die, op het vlak van het visueel functioneren, de rijgeschiktheid en de geldigheidsduur ervan moet bepalen. 1.2. De beoordeling van de rijgeschiktheid houdt rekening met de diverse aspecten van het visueel functioneren die noodzakelijk zijn om een motorvoertuig in alle veiligheid te besturen. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die essentieel zijn om een motorvoertuig in alle veiligheid te besturen. 1.3. De kandidaat met een stoornis in het visueel functioneren die het in alle veiligheid besturen van een motorvoertuig kan verhinderen, is niet rijgeschikt. De kandidaat van groep 1 met een beperking door een gestoorde contrastgevoeligheid kan rijgeschikt verklaard worden door de oogarts. 1.4. De kandidaat met een progressieve visuele functiestoornis is niet rijgeschikt. Indien deze stoornis het in alle veiligheid besturen van een motorvoertuig niet kan verhinderen, kan de kandidaat rijgeschikt verklaard worden door de oogarts. De geldigheidsduur van het attest is maximaal tien jaar. 1.5. Na een belangrijke verandering in het visueel functioneren, bijvoorbeeld na het ontstaan van diplopie of het functioneel monoculair worden, is de kandidaat niet rijgeschikt. De kandidaat kan rijgeschikt worden verklaard door de oogarts indien de aandoening het in alle veiligheid besturen van een motorvoertuig niet verhindert. 2. Gezichtsscherpte 2.1. Indien de kandidaat verplicht is een optische correctie te dragen om de vereiste gezichtsscherpte te bereiken of om een visueel functioneren te garanderen zodanig dat de kandidaat in alle veiligheid een motorvoertuig kan besturen, wordt deze vermeld op het afgeleverde attest door de oogaarts. 2.2. De correctie moet goed verdragen worden en mag geen aanleiding geven tot een stoornis in andere visuele functies. 2.3. Normen voor de kandidaten van groep 1 2.3.1. De kandidaat moet, zo nodig met een optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte van ten minste 5/10 hebben. 2.3.2. Op gunstig advies van de oogarts kan de kandidaat, die niet voldoet aan de normen van de gezichtsscherpte, in uitzonderlijke gevallen rijgeschikt verklaard worden door de geneesheer, van het centrum bedoeld in artikel 45, overeenkomstig de bepalingen van het punt II.5.2.2., op voorwaarde dat hij, indien nodig met optische correctie, een gezichtssterkte van minimaal 3/10 behaalt en voldoet aan de norm van het gezichtsveld; hij moet slagen voor een rijtest in het centrum bedoeld in artikel 45. In dat geval bezorgt de oogarts aan de geneesheer van dit centrum een verslag betreffende het visueel functioneren van de kandidaat. Dit verslag moet onder meer aantonen dat het om een geïsoleerde visuele functiestoornis gaat. 2.4. Normen voor de kandidaten van groep 2 De kandidaat dient, zo nodig met een optische correctie, te beschikken over een gezichtsscherpte van ten minste 8/10 voor het beste oog en 1/10 voor het minder goede oog. Indien de waarden 8/10 en 1/10 worden bereikt met een optische correctie dient deze minimale gezichtsscherpte te zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan plus 8 dioptrieën, of door contactlenzen. 3. Het gezichtsveld 3.1. Het meten van het gezichtsveld gebeurt door middel van een perimeter. Indien de kandidaat verplicht is een optische correctie te dragen, gebeurt het meten van het gezichtsveld met deze optische correctie. 3.2. Normen voor de kandidaten van groep 1 3.2.1. Het horizontale binoculaire gezichtsveld dient minstens 120° te bedragen. Vanuit het centrum van dit gezichtsveld dient de amplitude minimaal 50° naar links en naar rechts, en minimaal 20° naar boven en onder te bedragen. De centrale 20° dienen vrij te zijn van enig absoluut defect. 3.2.2. Op gunstig advies van de oogarts kan de kandidaat, die niet voldoet aan de normen van het gezichtsveld, in uitzonderlijke gevallen, rijgeschikt verklaard worden door de geneesheer van het centrum bedoeld in artikel 45, overeenkomstig de bepalingen van het punt II.5.2.2., op voorwaarde dat hij voldoet aan de normen van het gezichtsscherpte; hij moet slagen voor een rijtest in het centrum bedoeld in artikel 45. In dat geval bezorgt de oogarts aan de geneesheer van dit centrum een verslag betreffende het visueel functioneren van de kandidaat, met vermelding van de oorzaak, prognose, stabiliteit en adaptatie. Uit het verslag moet ook blijken dat het om een geïsoleerde visuele functiestoornis gaat. 3.2.3. Als de kandidaat slechts één oog functioneel gebruikt, gelden dezelfde criteria als voor het binoculair functioneren. De kandidaat kan rijgeschikt verklaard worden door de oogarts. 3.3. Normen voor de kandidaten van groep 2 3.3.1. Het horizontale binoculaire gezichtsveld dient minstens 160° te bedragen. Vanuit het centrum van dit gezichtsveld dient de amplitude minimaal 70° naar links en naar rechts, en minimaal 30° naar boven en onder te bedragen. De centrale 30° dienen vrij te zijn van enig absoluut defect. 3.3.2. De kandidaat die slechts één oog functioneel gebruikt is niet rijgeschikt. 4. Zicht bij schemerlicht Om rijgeschikt te zijn moet de kandidaat na vijf minuten aanpassing aan de duisternis een gezichtsscherpte vertonen van 2/10, eventueel met een optische correctie. De gezichtsscherpte wordt gemeten voor beide ogen samen aan de hand van een schaal van optotypen, zwarte letters op witte grond, belicht met één Lux, geplaatst op een afstand van vijf meter van de kandidaat.

Bij twijfel zal nader onderzoek met een adaptometer plaatsvinden. De maximaal toegestane afwijking bedraagt één logeenheid. »

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 15 september 2010.

Art. 9.De Minister bevoegd voor het Wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 september 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^