Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 januari 2007
gepubliceerd op 31 januari 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2007014032
pub.
31/01/2007
prom.
11/01/2007
ELI
eli/besluit/2007/01/11/2007014032/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector heeft het statuut van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) gewijzigd. Aan het BIPT werd een grotere autonomie toegekend. De Minister van Telecommunicatie beheert het Instituut niet meer als hiërarchische meerdere. Hij treedt enkel nog op als vertegenwoordiger van de Belgische Staat, met als opdracht de controle van een gedecentraliseerde instelling. Bijgevolg werd een groot deel van de bevoegdheden van de Minister overgedragen aan de Raad, die voortaan de bevoegdheid heeft om alle daden te stellen die nodig zijn voor het volbrengen van de opdrachten van het Instituut en die het vertegenwoordigt. Het past derhalve de statuten van het personeel van het Instituut dienovereenkomstig te herzien.

Anderzijds heeft bij het federale openbare ambt een diepgaande vernieuwing van het statuut van zijn ambtenaren plaatsgehad, de « Copernicus »-hervorming genoemd, waarop het onderhavige statuut van het personeel van het Instituut zich heeft geïnspireerd, maar waarbij de specificiteiten verbonden aan de regulerende opdracht behouden werden. Deze specificiteiten rechtvaardigden reeds dat het Instituut van bij zijn oprichting een statuut voor zijn personeel verkreeg dat verschillend was van dat van de andere instellingen van openbaar nut.

Er werd tevens van de gelegenheid gebruikgemaakt om de statuten van het BIPT toegankelijker en doorzichtiger te maken. Te dien einde werd gekozen voor een nieuwe tekst waardoor een volledige herziening mogelijk was, eerder dan een wijzigende tekst.

Het geheel van de bepalingen die het statuut van het personeel van het Instituut regelen, was tot nog toe verspreid over vijftien koninklijke besluiten van 18 maart 1993. Van die vijftien besluiten blijven er slechts vijf ongewijzigd. De tien overige worden verenigd in twee koninklijke besluiten houdende respectievelijk het administratief en het geldelijk statuut. Het is het eerste van die twee dat U hier wordt voorgelegd. Samen zullen zij de ruggengraat van het statuut van het personeel van het Instituut vormen.

De krachtlijnen van de hervorming zijn de volgende : - nieuwe gradenstructuur, vergelijkbaar met die van het federale openbare ambt, ingedeeld in vier niveaus, A, B, C en D; - verscheidene maatregelen om het personeel beter te motiveren : in de eerste plaats door het omvormen van het evaluatiesysteem, dat voortaan gebaseerd zal zijn op functiebeschrijvingen, in een communicatie- en begeleidingsinstrument, vervolgens door het valoriseren van de rol van titularissen van specifieke functies, van coördinator of voor het uitvoeren van een project en ten slotte door het scheppen van een promotiemogelijkheid naar niveau A. Dit verslag, dat een verduidelijking beoogt van de filosofie achter sommige bepalingen in de tekst, is tamelijk ongebruikelijk voor een besluit houdende een administratief statuut. Het is niettemin gerechtvaardigd door het belang van de tekst en draagt bij tot het streven naar doorzichtigheid.

De verklaringen die het bevat zijn toegespitst op de vernieuwingen die aangebracht worden in het statuut van 18 maart 1993 en zijn verenigd per titel.

Bespreking van de titels Titel I - Algemene bepalingen Het administratief statuut is niet alleen van toepassing op de statutaire ambtenaren van het Instituut, inclusief diegenen die ter beschikking gesteld worden van de Ombudsdienst voor Telecommunicatie.

Voor de eerste maal worden ook de delen van het statuut die van toepassing zijn op het contractueel personeel, expliciet gedefinieerd.

Het advies van de Raad van State om in de Franse tekst van de definities opgenomen in art. 1 het woord « agent » te vervangen door de woorden « agent statutaire » wordt gevolgd. In de Nederlandse tekst wordt echter het woord « ambtenaar » niet vervangen door de woorden « personeelslid in vast dienstverband » maar wel door de woorden « statutaire ambtenaar ». Dit niet alleen omdat het beter aansluit bij de voorgestelde Franse tekst, maar vooral ook omdat met deze definitie in het huidige statuut, zowel als in onderhavig besluit, niet uitsluitend de vastbenoemde ambtenaren worden bedoeld maar ook de op proef benoemde personeelsleden en beiden worden als « ambtenaren » aanzien.

Door de wijziging van het statuut van het Instituut wordt de bevoegdheid tot het benoemen van de statutaire ambtenaren overgedragen van de Minister aan de Raad. Hetzelfde geldt voor de aanwerving van contractuelen, het nemen van tuchtmaatregelen, toestaan van overplaatsingen en van alle vormen van afwezigheden, het nemen van beslissingen over het cumuleren van beroepsactiviteiten of het neerleggen van functies.

De opbouw in niveaus, rangen en graden wordt behouden.

Wel zijn, naar analogie van de « Copernicus »-hervorming, de niveaus 1, 2 en 3 respectievelijk de niveaus A, C en D geworden, ermee rekening houdende dat er in de personeelsformatie van het Instituut nooit betrekkingen van niveau 4 zijn geweest.

Nog altijd naar het voorbeeld van het federale openbaar ambt werden de graden van administratief sectiechef, technisch sectiechef en hoofdcontroleur, behorend tot rang 24, opgewaardeerd en geplaatst in het nieuwe niveau B, dat overeenstemt met het vroegere niveau 2+ van het federale openbaar ambt.

Binnen de verschillende niveaus zijn de verschillende graden hiërarchisch op gelijke voet geplaatst en gelijkwaardig verklaard, wat de verdwijning van het begrip « rang » ten gevolge heeft.

Een uitzondering hierop wordt gevormd door niveau A, waar de 3 onderstaande rangen blijven bestaan. In de oorspronkelijke benamingen van deze rangen wordt telkens het cijfer 1 van niveau 1 vervangen door de letter A van niveau A. De rangen 15, 13 en 12 worden dus respectievelijk A5, A3 en A2. - rang A5 - dus de vroegere rang 15 - waarin de graad « administrateur (in uitdoving) » wordt geplaatst; - rang A2 die de wervingsgraden van adviseur en ingenieur-adviseur bevat, alsook de nieuwe graad van informaticus-adviseur die ingevoerd wordt tot opwaardering van deze functie in navolging van wat gebeurd is bij het federale openbaar ambt; - rang A3, waarin alle ambtenaren van rang A2 na 8 jaar graadanciënniteit terechtkomen in de respectieve graden van eerste adviseur, eerste ingenieur-adviseur en eerste informaticus-adviseur.

Zoals aangeduid in bijlage I bij het besluit waarin alle bij het Instituut bestaande graden zijn opgenomen, worden twee graden in uitdoving geplaatst, namelijk « administrateur » en « controleur ».

De graad van administrateur wordt alleen behouden ten behoeve van de statutaire ambtenaren van rang 15 die deel uitmaakten van de Directieraad, die vervangen werd door de Raad bij de inwerkingtreding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

De graad van controleur wordt in uitdoving geplaatst omdat de controletaken tegenwoordig zowel betrekking hebben op administratieve als op technische aspecten en omdat een specifieke graad derhalve niet meer gerechtvaardigd is. De graad van hoofdcontroleur wordt voorlopig behouden om een bevorderingsmogelijkheid te behouden voor de titularissen van de graad van controleur (in uitdoving).

Ten slotte wordt erop gewezen dat de graden van vertaler-revisor en vertaler-revisor (vlakke loopbaan in uitdoving) worden opgeheven. De titularissen worden ondergebracht in de graad van adviseur.

Titel II. Werving SELOR blijft de instelling die belast wordt met de aanwerving van het personeel. Niettemin wordt, om het hoofd te kunnen bieden aan dikwijls dringende en specifieke behoeften, in artikel 16 in de mogelijkheid voorzien dat het Instituut zelf vergelijkende selecties kan organiseren onder eigen verantwoordelijkheid. Deze hypothese moet nochtans de uitzondering blijven en moet onderworpen worden aan voorafgaand overleg met de representatieve vakorganisaties. Bovendien zullen deze selecties gebeuren onder kwaliteitscontrole van SELOR. De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven voorzag in het bestaan van sommige gespecialiseerde functies waarin kon worden aangeworven, niet na het slagen van een examen of een vergelijkend examen, maar op basis van drie of vijf jaar nuttige beroepservaring naargelang van de graad. Die gespecialiseerde functies verdwijnen.

Een nuttige beroepservaring kan voortaan nochtans opgelegd worden door de Raad als een bijzondere toelaatbaarheidsvereiste die wordt toegevoegd aan de algemene diplomavereisten. Het geldelijk statuut bepaalt dat die vereiste nuttige beroepservaring bijgevolg kan gevaloriseerd worden door ze in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de geldelijke anciënniteit.

De aanwerving in contractueel verband blijft de uitzondering ten opzichte van de statutaire aanwerving, die de regel blijft zoals bepaald in artikel 73, § 2, 2e lid van de wet van 21 maart 1991.

Het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de indienstneming van contractueel personeel bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie wordt opgenomen in het onderhavige besluit. De beperking van de duur van de contracten tot maximaal vijf jaar wordt behouden, behalve indien de periode van afwezigheid van een vervangen statutair ambtenaar deze duur overschrijdt. Het blijkt inderdaad niet in het belang van de dienst te zijn dat na vijf jaar een einde moet worden gesteld aan een vervangingscontract van een ervaren personeelslid terwijl de vervangen statutaire ambtenaar de dienst nog niet heeft hervat of andere ambtenaren die soortgelijke taken vervullen, vervangen moeten worden.

Bij de indienstneming van de statutaire ambtenaren moet het Instituut de rangschikking van de vergelijkende selectie respecteren indien die specifiek voor het Instituut door SELOR werd georganiseerd of indien de selectie door het Instituut zelf werd ingericht.

Indien echter een beroep gedaan wordt op geslaagde kandidaten van een algemene selectie georganiseerd door SELOR, waarin naar algemene competenties wordt gepeild, organiseert het Instituut vervolgens een bijkomende proef onder het toezicht van SELOR. Daarin worden meer specifieke of bijkomende competenties gemeten. De geslaagde kandidaten worden uitgenodigd aan deze bijkomende proef deel te nemen in de volgorde van hun rangschikking in het algemene gedeelte. Het is echter de rangschikking die opgemaakt wordt na die bijkomende proef die de volgorde van indiensttreding bepaalt.

In artikel 30 wordt de notie « hiërarchische meerdere » gedefinieerd en worden de administratieve standplaatsen voor het eerst aangeduid.

In het kader van de proefperiode die de vaste benoeming voorafgaat, wordt het gebruik van het opmaken van een louter indicatief, tussentijds verslag na zes maanden, bekrachtigd, met als enig doel de op proef benoemde statutaire ambtenaar kennis te laten nemen van de wijze waarop zijn prestaties beoordeeld worden. Zo kan hij zichzelf eventueel verbeteren vooraleer een definitief verslag wordt opgemaakt na verloop van de proefperiode.

Titel III. Rechten en plichten Deze bepalingen werden geactualiseerd verwijzend naar het statuut van het federale openbaar ambt.

Titel IV. Onverenigbaarheden De aanvragen tot cumulatie van beroepsactiviteiten werden bij het Instituut steeds behandeld in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982.

De programmawet van 24 december 2002 kondigt echter de opheffing van dit besluit aan. De datum van inwerkingtreding van deze opheffing moet nog bepaald worden door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit. Iedere instelling die onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit nr. 46 valt, zal dan zelf de nodige richtlijnen moeten uitvaardigen. Vooruitlopend hierop worden de nadere regels voor het toestaan van de cumulatie van beroepsactiviteiten aan de ambtenaren van het Instituut nu reeds opgenomen in deze titel. De bedoelde bepalingen treden echter pas in werking bij de opheffing van het koninklijk besluit nr. 46.

Behalve dat de toestemming zal worden gegeven door de Raad in plaats van door de Minister, zijn de opgenomen nadere regels vrijwel identiek met diegene die in het vermelde koninklijk besluit zijn vastgelegd.

Het spreekt vanzelf dat geen toestemming kan gegeven worden die indruist tegen artikel 27 van de wet van 17 januari 2003.

Titel V. Overplaatsing Behoudens de overdracht van de bevoegdheden van de Minister aan de Raad, zijn die bepalingen ongewijzigd gebleven.

Titel VI. Rangschikking en anciënniteit Die bepalingen bleven ongewijzigd.

Titel VII. Functiebeschrijving en beoordeling De verplichte beoordeling wordt omgevormd tot een communicatie- en begeleidingsinstrument dat gebaseerd zal zijn op een functiebeschrijving. De wisselwerking met de veralgemeende en progressieve beheerstoelage, zoals die vastgelegd wordt in het geldelijk statuut, zal er een motiverend managementstool van maken.

Dit heeft eveneens betrekking op de contractuele personeelsleden voorzover de duur van hun contract gelijk is aan of groter dan twaalf maanden.

De functiebeschrijving is het beginpunt van het gehele systeem. Ze bestaat uit een overzicht van alle taken die in een bepaalde dienst door eenzelfde groep van personeelsleden worden verricht. Ze kan nochtans geïndividualiseerd worden op basis van de elementen die in aanmerking worden genomen tijdens het functiegesprek.

Die functiebeschrijvingen mogen nochtans geen keurslijf vormen, maar moeten, in het belang van de dienst, het nog altijd mogelijk maken om in specifieke gevallen taken die er niet in omschreven zijn, op te leggen. Omgekeerd, mogen ze niet gebruikt worden om aan een personeelslid taken toe te wijzen die geen verband houden met zijn functie.

De procedure voor de individuele beoordeling bestaat uit een jaarlijkse cyclus. Ze vangt aan met een planningsgesprek waarin doelstellingen worden vastgelegd.

De realisatie van die doelstellingen en, meer in het algemeen, het functioneren van het personeelslid zijn het onderwerp van twee verplichte functioneringsgesprekken. Het eerste vindt plaats na zes maanden en leidt tot een eerste waarderingscijfer. Het tweede gesprek heeft plaats na afloop van de jaarlijkse cyclus en leidt tot een tweede waarderingscijfer. Ieder van die halfjaarlijkse waarderingscijfers bepaalt het bedrag van de daarmee overeenstemmende beheerstoelage.

Na afloop van de cyclus heeft eveneens een eindgesprek plaats waarin een balans wordt opgemaakt van het volledige voorbije jaar. In geval van duidelijk ondermaatse prestaties, dat wil zeggen een totaal waarderingscijfer (gemiddelde van beide bovenvermelde halfjaarlijkse waarderingscijfers) lager dan 50/100, wordt de vermelding « onvoldoende » toegekend aan het personeelslid. Aan die laatste wordt tevens een begeleidingsplan opgelegd dat een verbetering van zijn prestaties beoogt. Indien de vermelding « onvoldoende » twee opeenvolgende keren wordt toegekend, leidt dit tot het ambtshalve ontslag of de beëindiging van het contract van het personeelslid wegens beroepsongeschiktheid.

Vermits de beoordelingscyclus loopt over een volledig kalenderjaar, met daarin twee onderscheiden perioden van zes maanden waarna een waarderingscijfer wordt toegekend in het kader van de beheerstoelage, is het onbegonnen werk om voor iedere procedurefout de cyclus ab initio te herbeginnen. Derhalve werd het nuttig bevonden in artikel 64 die inbreuken op de procedure aan te duiden die aanleiding geven tot een nieuwe toekenning van een zesmaandelijks waarderingscijfer. Er wordt nooit overgegaan tot het heropstarten van de volledige beoordelingscyclus.

In artikel 66 wordt, ter bescherming van het personeelslid, een afwijking ingevoerd in die zin dat hij ten minste 120 kalenderdagen gewerkt moet hebben en een functioneringsgesprek plaatsgehad moet hebben, alvorens hem een tweede vermelding « onvoldoende » kan worden toegekend dat leidt tot het ambtshalve ontslag.

De Raad van State meent dat de vaststelling van de ontslagvergoeding in geval van ontslag wegens twee opeenvolgende vermeldingen « onvoldoende » op basis van de wedde bij voltijdse prestaties resulteert in een discriminatie ten nadele van de ambtenaren die voltijds werken. Net zoals bij de rijksambtenaren wordt de ontslagvergoeding berekend op basis van de wedde verbonden aan een voltijdse tewerkstelling, eventueel op fictieve wijze samengesteld indien de betrokkene deeltijds werkt.

Deze vergoeding betreft enkel de statutaire ambtenaren. Voor de contractuele personeelsleden wordt verwezen naar de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en naar de interpretatie gegeven door het Arbitragehof in zijn arrest nr. 45/99 van 20 april 1999 betreffende de berekening van het bruto jaarloon van een deeltijdse bediende, waar het besluit dat er geen discriminatie is.

In plaats van het voorstel van de Raad van State te volgen wordt er de voorkeur aan gegeven de termijn voor het indienen van een beroep tegen het voorstel van een beoordeling « onvoldoende », vast te stellen op vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van het beschrijvend beoordelingsverslag. Dit komt overeen met de som van de vijf werkdagen voorzien in artikel 59, § 2, derde lid en de oorspronkelijk in het ontwerp voorziene termijn van tien werkdagen na de teruggave van het beoordelingsverslag.

Titel VIII. Loopbaan In overeenstemming met het federale openbaar ambt, wordt duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de bevordering door verhoging in graad en de bevordering in wedde, die verbonden is aan het geldelijk statuut.

Zoals voor de aanwervingen, blijft SELOR belast met de organisatie van vergelijkende selecties voor de bevorderingen, maar ook hier kan het Instituut onder dezelfde voorwaarden als voor de aanwervingen overgaan tot het organiseren onder eigen verantwoordelijkheid.

De voorwaarden voor deelname aan de bevorderingsselecties, voordien vastgelegd in een ministerieel besluit, worden nu geïntegreerd in het onderhavige besluit, net zoals de procedure die voordien opgenomen was in bepalingen die van toepassing waren op de rijksambtenaren.

Het vroegere BIPT-statuut voorzag niet in een promotiemogelijkheid naar niveau 1, dat nu niveau A geworden is. Het onderhavige besluit wijzigt dit dus door te voorzien in een promotiemogelijkheid naar niveau A. Het is immers moeilijk te verantwoorden dat de doorstroming van bekwame en ervaren statutaire ambtenaren wordt belet.

Die promotie wordt opengesteld voor statutaire ambtenaren van zowel niveau B als niveau C. Terwijl de statutaire ambtenaren van niveau B drie jaar niveauanciënniteit moeten hebben om bevorderd te kunnen worden, wordt van de statutaire ambtenaren van niveau C daarentegen zes jaar niveauanciënniteit vereist.

Anderzijds moet de specificiteit worden erkend van het werkgebied van het Instituut waardoor vaak een doorgedreven specialisatie wordt geëist van de statutaire ambtenaren van niveau A. Bijgevolg wordt 80 % van de betrekkingen in de graad van « adviseur » voorbehouden voor werving en dus voor houders van een specifiek universitair diploma. De overige 20 % is toegankelijk voor de bevordering. Niettemin zijn er beperkte uitzonderingen op deze regel.

Het ontbreken van een bevorderingsmogelijkheid voor de overige statutaire ambtenaren van niveau A naar de graad van administrateur, door het in uitdoving plaatsen van deze graad, betekent dat geen enkele loopbaanontwikkeling mogelijk is binnen dit niveau. Bijgevolg voorzag het vroegere statuut ter compensatie in een geldelijke vlakke loopbaan gespreid over vier opeenvolgende weddenschalen.

Het onderhavige besluit neemt dat systeem over en vervolledigt het door er bovendien voor te zorgen dat aan de overgang naar het derde barema eveneens de automatische toekenning verbonden is van de hogere graad van eerste adviseur, eerste ingenieur-adviseur of eerste informaticus-adviseur.

De elektronische communicatie is van nature een sector die zich snel ontwikkelt. Het beheer van de human resources van het Instituut was verplicht om met deze specificiteit rekening te houden. Dat is de reden waarom de voorkeur werd gegeven aan het invoeren van de hoedanigheid van « opdrachthouder », eerder dan het aantal hiërarchische trappen te verhogen.

Behalve dat dit een motiverend element vormt voor het personeel, beantwoordt deze nieuwigheid bovendien aan verscheidene behoeften; vandaar dat er verschillende types zijn van « opdrachthouder » : - belast met een bepaald project - daardoor zal er minder een beroep moeten worden gedaan op outsourcing en zullen derhalve dit type van kosten voor het Instituut verminderen. Dit betekent ook dat, voor zover de kennis of ervaring op hoog niveau bij het Instituut aanwezig is, die op deze wijze kan gebruikt en gevaloriseerd worden zonder dat hiervoor contractuele personeelsleden aangeworven moeten worden; - belast met de coördinatie van collega's van niveau A, ter vervanging van de invoering van een tussenliggende graad; - of ook om bijzondere functies uit te oefenen waaraan bijzondere verantwoordelijkheden verbonden zijn en die specifieke bekwaamheden vergen. Typisch voor dit soort opdracht is niet zozeer het tijdelijke karakter van de functie, maar wel de wenselijkheid om in functies waaraan een bijzondere vertrouwensrelatie of bijkomende vereisten verbonden zijn, zoals deze van secretaris van de Raad, niemand definitief te benoemen. De vertrouwensrelatie is ook de reden waarom de Raad enkel voor deze soort opdrachten kan afzien van een oproep tot kandidaten.

Die verschillende types behouden nochtans meerdere gemene karaktertrekken.

Ten eerste is de « opdracht » in principe van nature uit beperkt in de tijd. Om te vermijden dat dezelfde personeelsleden de uitvoering van sommige opdrachten monopoliseren, mag de betrokkene over een periode van twaalf jaar niet meer dan gedurende een al dan niet ononderbroken periode van acht jaar opdrachten uitvoeren.

Ten tweede is ze onderworpen aan een voorafgaande beschrijving van de bekwaamheden die vereist zijn om ze te kunnen uitvoeren evenals van de vaststelling van meetbare doelstellingen waarvan de realisatie op gezette tijden wordt geëvalueerd.

Elke beschrijving van nieuwe opdrachten of substantiële wijziging in bestaande opdrachten moet vooraf onderworpen worden aan het overleg met de representatieve vakorganisaties.

Het uitschrijven van opdrachten is onderworpen aan een oproep voor het indienen van kandidaturen die zowel toegankelijk is voor statutaire ambtenaren als voor contractuele personeelsleden met een contract van onbepaalde duur. Onder contractuele personeelsleden met een contract van onbepaalde duur wordt bedoeld, enerzijds de contractuele personeelsleden belast met onderhoudswerkzaamheden en anderzijds de personeelsleden die met een dergelijk contract overgekomen zijn van Belgacom naar het Instituut naar aanleiding van de oprichting van de « Ombudsdienst voor Telecommunicatie ».

De opdrachten kunnen naargelang van hun aard toegekend worden aan personeelsleden van alle niveaus (A, B en C samen of D).

Als reactie op de opmerking van de Raad van State, wordt er voorzien dat, als een geschiktheidstest wordt opgelegd of de organisatie ervan mogelijk is, de nadere regels van deze test worden vastgelegd in een ministerieel uitvoeringsbesluit.

Een opdracht kan op verschillende wijzen worden beëindigd : ofwel door de Raad om functionele redenen of in geval van een negatieve beoordeling van de uitvoering van de opdracht, ofwel door toedoen van het betrokken personeelslid, expliciet of als gevolg van een regime van deeltijdse arbeid van minder dan 4/5.

Om te antwoorden op een opmerking van de Raad van State, wordt er de aandacht op gevestigd dat, wat de contractuele personeelsleden betreft, de beëindiging van een opdracht niet noodzakelijk betekent dat er een einde gesteld wordt aan hun arbeidsovereenkomst. Dit zijn twee onderscheiden handelingen.

Op te merken valt dat op geldelijk gebied de opdrachthouder een specifieke premie ontvangt in overeenstemming met het respectieve gewicht van de hem toevertrouwde opdracht.

Ten slotte moeten nog sommige bijzonderheden onderstreept worden die verbonden zijn aan de opdracht van secretaresse van een lid van de Raad of van een administrateur. Die opdracht kan namelijk ook toevertrouwd worden aan een titularis met een contract van bepaalde duur; bovendien kan de opdracht onbeperkt verlengd worden. Daarentegen heeft het einde van de opdracht tot gevolg dat een sabbatsperiode van 4 jaar wordt ingesteld waarin de betrokkene geen enkele opdracht meer mag uitvoeren, behoudens een nieuwe opdracht van secretaresse.

Titel IX. Tuchtregeling De tuchtregeling van het Instituut wordt in overeenstemming gebracht met diegene die opgenomen is in de « algemene principes ». Zo werd bijvoorbeeld de « berisping » vervangen door de « terechtwijzing » en de « blaam » en de « terugzetting in rang » door de « lagere inschaling ».

Bovendien werd de procedure die het strafvoorstel voorafgaat opgenomen in het onderhavige besluit, evenals de termijnen voor de uitwissing van iedere straf.

Titel X. Raad van beroep De samenstelling van de Raad van Beroep blijft ongewijzigd.

De hervorming van het statuut van het Instituut, en in het bijzonder de overdracht van de meeste bevoegdheden van de Minister aan de Raad, maken nochtans de aanpassing van de werking van deze beroepsinstantie noodzakelijk.

Na een voor de verzoeker gunstig advies van de Raad van Beroep, werd voordien de eindbeslissing steeds genomen door de overheid die hoger geplaatst was dan diegene waarvan het voorstel of de beslissing het voorwerp uitmaakte van het beroep. De nieuwe autonomie van het Instituut heeft de Raad op de hoogste trap van de hiërarchie gezet in plaats van de Minister. Voortaan zullen de beroepen dus ingediend moeten worden tegen voorstellen en niet meer tegen beslissingen. De Raad van Beroep spreekt zich dus in geval van beroep uit tegen die voorstellen. Na kennis genomen te hebben van het advies, neemt de Raad de eindbeslissing.

Indien het aanvankelijke voorstel uitgaat van een lid van de Raad, wordt de eindbeslissing, na het beroep, genomen door de volledige Raad, doch in afwezigheid van het betrokken lid.

De procedure voor de Raad van Beroep werd aangevuld en verduidelijkt : nieuwe termijnen werden ingevoerd, de rol van de voorzitter werd verduidelijkt en afgestemd op het statuut van de rijksambtenaren : hij stemt niet meer, behalve bij gelijkheid der stemmen in de Raad van Beroep.

Op te merken valt dat, om de werking van de Raad van Beroep niet te belemmeren, er de voorkeur aan gegeven wordt om de bepaling van het statuut van de rijksambtenaren inzake het aantal assessoren dat aanwezig moet zijn om de Raad van Beroep geldig te laten zetelen, te behouden.

Titel XI. Administratieve standen, verloven en afwezigheden In tegenstelling tot het vorige statuut, waarbij de reglementaire bepalingen inzake verloven en afwezigheden, alsook inzake administratieve standen waaraan de rijksambtenaren onderworpen zijn, bij een afzonderlijk besluit toepasselijk werden gesteld op het personeel van het Instituut, worden die bepalingen door het onderhavige besluit onmiddellijk van toepassing gesteld op het personeel van het Instituut.

Anderzijds wordt door het weglaten van iedere opsomming vermeden dat de teksten die van toepassing zijn op het Instituut bij iedere wijziging door het federale openbaar ambt aangepast moeten worden, waarbij wel de mogelijkheid wordt gelaten er in bepaalde gevallen voor het Instituut van af te wijken.

Zoals dat reeds het geval was in het vorige statuut, rechtvaardigt de bijzondere situatie van het Instituut bovendien dat sommige delen van de teksten die erop van toepassing worden gesteld, dienovereenkomstig worden aangepast.

Een nieuwigheid is het anciënniteitsverlof dat jaarlijks aan de personeelsleden wordt toegekend naar rato van één dag verlof per schijf van vijf jaar anciënniteit. Dit was een billijke wens van de representatieve vakorganisaties.

Gevolggevend aan een opmerking van de Raad van State werden in de eerste zin van artikel 116 de woorden « zoals zij gewijzigd zijn » weggelaten tussen de woorden « volgende besluiten » en « van toepassing op ». Aan het voorstel van de Raad van State om ook de tweede zin van dit artikel te schrappen, wordt daarentegen geen gevolg gegeven omdat dit er juist toe zou leiden dat nieuwe bepalingen over hetzelfde onderwerp maar die in de context van een toekomstige reglementering de huidige vervangt, niet meer van toepassing zouden zijn op het Instituut, wat niet overeenstemt met de bedoeling van de auteur. Mutatis mutandis geldt dit ook voor art.10 waar de Raad van State dezelfde bemerking maakt.

Wat de opmerking van de Raad van State betreft over het uitzonderlijk verlof dat vermeld wordt in het ontworpen artikel 10, § 4, eerste streepje van het koninklijk besluit van 19 november 1998 dat volgens artikel 132 van onderhavig ontwerp voor het Instituut anders moet worden gelezen, moet worden opgemerkt dat wel degelijk het uitzonderlijk verlof wordt bedoeld dat vermeld wordt in artikel 16 van vermeld koninklijk besluit van 19 november 1998 en dat toegekend wordt « voor een periode die overeenkomt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan de betrokkenen als kandidaat deelnemen ».

Titel XII. Definitieve ambtsneerlegging Twee punten moeten gemeld worden.

In de eerste plaats wordt verduidelijkt dat de ambtsneerlegging wegens medische ongeschiktheid voortvloeit uit de vaststelling van de definitieve ongeschiktheid opgemaakt door de Pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst.

Er wordt vervolgens op gewezen dat het nieuwe beoordelingssysteem, in het geval van twee opeenvolgende beoordelingen « onvoldoende », de ambtsneerlegging wegens beroepsongeschiktheid tot gevolg heeft.

In dat geval wordt aan de afgedankte statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid een vergoeding uitbetaald waarvan de berekeningswijze identiek is met deze toegekend aan de rijksambtenaren (koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel). In tegenstelling tot het advies van de Raad van State blijkt dit geen discriminatie te veroorzaken tussen het personeel dat voltijds werkt en het personeel dat deeltijdse prestaties levert.

Titel XIII. Overgangsbepalingen Tot nog toe werden de geslaagden voor een examen voor bevordering in hetzelfde niveau steeds benoemd in volgorde van hun anciënniteit. In het nieuwe statuut worden de bevorderingsexamens vervangen door vergelijkende selecties waarvan enkel de resultaten de volgorde bepalen van de benoeming van de laureaten.

Het Instituut telt nog een aantal geslaagden voor examens voor bevordering in de graden van administratief en technisch sectiechef die nog niet benoemd konden worden bij gebrek aan vacante betrekkingen. In afwijking van de bovenvermelde bepaling schrijft een overgangsbepaling - artikel 151 - voor dat die geslaagde kandidaten het voordeel van het slagen voor hun examen behouden, evenals hun benoeming in volgorde van de anciënniteit.

Artikel 154 dient er onder andere toe te verduidelijken dat de houders van de tijdelijke mandaten « administrateur-generaal » en « directeur-generaal », rekening houdend met het feit dat de 6 jarige duurtijd van de aanstelling verliep op 31 december 2005, kunnen terugvallen op de graad van administrateur.

Zoals de opneming van de graad van vertaler-revisor in de bestaande graad van adviseur met terugwerkende kracht op 1 juli 2004 toepasselijk is op de ambtenaren die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het onderhavige besluit in dienst zijn, gebeurt de overgang naar de nieuwe graad van informaticus-adviseur voor de betrokken ambtenaren op dezelfde datum. Aldus wenst het Instituut deze betrekkingen te herwaarderen en ze structureel in te passen in het niveau A. In artikel 157 wordt een conversietabel opgenomen die nodig is voor de perequatie van de pensioenen van de op rust gestelde BIPT-ambtenaren.

Artikel 158 wordt genomen om de rechten te vrijwaren van de ambtenaren die van andere openbare instellingen overgekomen zijn bij de oprichting van het Instituut.

Titel XIV. Slotbepalingen In reactie op een opmerking van de Raad van State wordt gepreciseerd dat de koninklijke besluiten die bij artikel 159, § 1 « niet meer van toepassing gesteld worden op de ambtenaren », niet opgeheven worden omdat zij nog van toepassing zijn op de personeelsleden van de vroegere Dienst Kijk- en Luistergeld die in 1997 van Belgacom overgeheveld werden naar het Instituut en die ondertussen ter beschikking gesteld zijn van verscheidene federale overheidsdiensten.

Om aan het bezwaar geformuleerd door de Raad van State tegemoet te komen, moet opgemerkt worden dat de inwerkingtreding van Titel I en van hoofdstuk II van Titel XIII met terugwerkende kracht tot 1 juli 2004, evenals van de artikelen 132 en 152 tot 1 januari 2006, gerechtvaardigd wordt door de ruime tijd die nodig was om de in het Sectorcomité gemaakte afspraken met de representatie vakorganisaties, vast te leggen in reglementaire teksten. Deze retroactiviteit, die in hoofdzaak regels betreft die voordelen toekennen, schaadt geenszins het gelijkheidsbeginsel, noch verworven rechten en draagt bij tot de goede werking van de diensten van het Instituut.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

ADVIES 41.494/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 17 oktober 2006 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie », heeft op 13 november 2006 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Strekking van het ontwerp Het ontworpen koninklijk besluit heeft tot doel het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (hierna : het Instituut) aan te passen aan de wijzigingen die voortvloeien uit de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, die de autonomie van het Instituut ten aanzien van de overheid heeft doen toenemen. Bovendien neemt het ontwerp in het statuut van het personeel van het Instituut de beginselen op die voortvloeien uit de zogenaamde « Copernicushervorming », inzonderheid door de structuur van de graden te hervormen en door diverse maatregelen in te voeren om het personeel beter te motiveren.

Meer algemeen strekt het ontworpen besluit ertoe in een enkele tekst alle bepalingen samen te brengen die het administratief statuut van het personeel van het Instituut regelen. Deze bepalingen zijn thans verspreid over een reeks andere teksten die bij het voorliggende ontwerp worden opgeheven of vervangen. Tegelijk met het voorliggende ontwerp is aan de afdeling wetgeving van de Raad van State ter fine van advies een ontwerp van koninklijk besluit voorgelegd houdende bezoldigingsregeling van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie; dat advies is heden uitgebracht onder het nr. 41.195/4 . Zoals blijkt uit het verslag aan de Koning dat bij het voorliggende ontwerp gaat, zullen beide ontwerpen samen « de ruggengraat van het statuut van het personeel van het Instituut » (1) vormen. Voorafgaand vormvereiste In de aanhef wordt verwezen naar de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 5 oktober 2006. De Minister heeft op deze datum weliswaar effectief zijn instemming met het ontwerp betuigd, doch op voorwaarde dat een bepaald aantal wijzigingen worden aangebracht. Een van die wijzigingen is onder meer het verzoek van de Steller van het ontwerp om de organisatie van alle vergelijkende selecties ter fine van goedkeuring voor te leggen aan SELOR. Uit artikel 16 van het ontwerp blijkt evenwel dat vergelijkende selecties die worden georganiseerd onder de eigen verantwoordelijkheid van het BIPT, die goedkeuring niet behoeven.

Bovendien maakt de Minister van Ambtenarenzaken in dezelfde brief een aantal meer technische opmerkingen waarmee slechts gedeeltelijk rekening is gehouden. Daarvan zal in voorkomende geval gewag worden gemaakt bij het onderzoek van de artikelen.

Algemene opmerkingen 1. De steller van het ontwerp wordt erop gewezen dat de thans geldende overeenkomsten gesloten tussen het BIPT en de leden van het personeel ervan, de partijen tot wet strekken en alleen kunnen worden gewijzigd met de wederzijdse toestemming van deze partijen.Zulks heeft tot gevolg dat de aanpassingen die het ontworpen koninklijk besluit aanbrengt in de aanvullende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten niet geacht kunnen worden onmiddellijk van toepassing te zijn op de lopende overeenkomsten. Deze toepasbaarheid kan in voorkomend geval alleen voortvloeien uit aanvullingen van de geldende overeenkomsten. 2.1. In artikel 82, § 1, van het ontwerp, wordt de kwalificatie « opdrachthouder » alleen toegekend ofwel aan de ambtenaren ofwel aan de « bij arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur in dienst genomen contractuele personeelsleden ».

Uit de artikelen 20 tot 24 van het ontwerp blijkt evenwel dat, met als enige uitzondering de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 24, § 2, van het ontwerp, waarin wordt verwezen naar degenen die in dienst worden genomen voor het vervullen van bijzondere taken, alle andere contractuele personeelsleden voor een bepaalde duur worden in dienst genomen (2).

Dit gebrek aan samenhang moet worden verholpen.

Bovendien rijst de vraag of de indienstneming bij arbeidsovereenkomst van de personeelsleden bedoeld in artikel 24, § 2, niet reeds geheel of gedeeltelijk beantwoordt aan de specifieke behoeften waarin de aanstelling van « houders van een projectopdracht en van een functieopdracht » beoogt te voorzien. 2.2. De definitie die in paragraaf 3 van artikel 82 van het ontwerp wordt gegeven van « functieopdracht » is in onbegrijpelijke bewoordingen gesteld, waarbij bovendien het onderscheid niet kan worden gemaakt tussen deze specifieke opdracht en de « projectopdracht » in paragraaf 2. 2.3. Ten slotte heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State bedenkingen bij de reële strekking van deze onduidelijke bepalingen die zullen kunnen worden toegepast op zowel ambtenaren als contractuele personeelsleden (3) die behoren tot de niveaus A, B en C samen en D (4) en inzonderheid vraagt zij zich af hoe zulke belangrijke of moeilijke opdrachten zullen kunnen worden opgedragen aan personen die behoren tot lagere niveaus in beide categorieën van vastbenoemd of contractueel personeel. 2.4. Alle bepalingen moeten grondig worden herzien.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, die vermeld wordt in de eerste aanhefverwijzing, levert niet de rechtsgrond op van het ontworpen besluit.De eerste aanhefverwijzing moet dus vervallen. 2. Artikel 26, derde lid, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector vormt de rechtsgrond van het ontworpen besluit. In de tweede aanhefverwijzing dienen de woorden « inzonderheid op artikel 13 » vervangen te worden door de woorden « inzonderheid op artikel 26, derde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006 ». 3. In de aanhef van het ontworpen besluit dient verwezen te worden naar alle besluiten die de ontworpen tekst wijzigt of opheft.De verwijzing naar die teksten moet geschieden met vermelding van alle uitdrukkelijke nog geldende wijzigingen die deze teksten hebben ondergaan; daartoe dienen alleen de aard en de datum van de wijzigingsteksten te worden aangegeven. Deze teksten moeten in de aanhef worden vermeld naar tijdsorde, te beginnen met de oudste. 4. Het ministerieel besluit van 4 november 1998, aangehaald in de zevende aanhefverwijzing, wordt niet opgeheven bij het ontworpen besluit.De zevende aanhefverwijzing moet bijgevolg vervallen. 5. Artikel 26, derde lid, van de voormelde wet van 17 januari 2003 bepaalt dat het administratief statuut van het Instituut door de Koning wordt vastgesteld « op voorstel van het Instituut en na akkoord van de ministers van Ambtenarenzaken en Begroting ».Bijgevolg dient vóór de aanhefverwijzing waarin het advies van de Inspecteur van Financiën wordt vermeld, een aanhefverwijzing te worden ingevoegd met vermelding van het voorstel van het Instituut van 10 februari 2006. 6. In plaats van « Gelet op het advies van de afgevaardigde van de Minister van Begroting, gegeven op 7 juli 2006 », schrijve men « Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2006 ». Dispositief Artikel 1 In onderdeel 4° dient duidelijkheidshalve in de Franse tekst het woord « agent » vervangen te worden door de woorden « agent statutaire ».

De gehele tekst moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 2 In artikel 2, § 2, wordt voorgesteld in een onderdeel 6° (waarbij het huidige onderdeel 6° onderdeel 7° wordt) eveneens melding te maken van titel VIII, hoofdstuk III. Hoofdstuk III van titel VIII, betreffende de « opdrachthouders », is immers ook van toepassing op de contractuele personeelsleden.

Artikel 6 1. In artikel 6, § 1, 5 °, van het ontwerp wordt bepaald dat voor de graden die worden opgesomd in bijlage II, men geslaagd moet zijn « voor een vergelijkende selectie ».Uit artikel 78, § 1, van het ontwerp blijkt evenwel dat sommige van de in bijlage II opgesomde graden bij wege van bevordering kunnen worden verleend. De vraag rijst of het wel de bedoeling is die graden ofwel via werving, ofwel bij wege van bevordering te verlenen. 2. In paragraaf 2 schrijve men in de Franse tekst « conformément à la loi ». Artikel 7 1. In artikel 7, eerste streepje, laat het zich aanzien dat « bedoeld in artikel 6, § 1, 4° » dient te worden gelezen in plaats van « bedoeld in artikel 6, § 1, 5° ».2. Onder het tweede streepje is er sprake van praktische kennis en beroepservaring verworven in een Lid-Staat van de Europese Unie of in de Zwitserse Bondsstaat.Krachtens artikel 6, § 1, 1°, kunnen tot ambtenaar worden benoemd de personen met de nationaliteit van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte (die dus niet noodzakelijk onderdanen zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie) of de Zwitserse Bondsstaat. Het zou beter zijn in artikel 7, tweede streepje, de woorden « Europese Unie » te vervangen door de woorden « Europese Economische Ruimte », om elk probleem te voorkomen van discriminatie ten aanzien van gegadigden die praktische kennis of nuttige beroepservaring hebben opgedaan in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, doch niet van de Europese Unie.

Artikel 10 In paragraaf 2 zouden de woorden « zoals het gewijzigd is », alsmede de tweede zin, moeten vervallen.

Met deze tweevoudige wijziging wordt tegemoetgekomen aan het opzet van de steller van het ontwerp om zowel de huidige als de toekomstige versies van het besluit van 1 maart 2003 toepasselijk te verklaren.

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 16 van het ontwerp.

Artikel 14 In artikel 14, 2°, zou het woord « eventueel » moeten vervallen. Het zou bovendien nuttig zijn te preciseren dat de assessoren eveneens stemgerechtigd zijn.

Artikel 16 In plaats van te schrijven « in uitzonderlijke omstandigheden », zou het duidelijker zijn om, zoals in het verslag aan de Koning wordt uitgelegd, te schrijven « in geval van noodzaak gerechtvaardigd door dringende en specifieke behoeften van het Instituut » (5). Deze precisering maakt het mogelijk te controleren of het Instituut geen onrechtmatig gebruik maakt van de in artikel 16 geboden mogelijkheid. 2. De Minister van Ambtenarenzaken heeft in zijn brief van 5 oktober 2006 bovendien gesteld dat de mogelijkheid om vergelijkende selecties te organiseren ten minste ter goedkeuring zal moeten worden voorgelegd aan Selor en dat Selor moet toezien op de kwaliteit van de in dat kader verrichte selecties. Artikel 16 voorziet in casu wel in een kwaliteitscontrole door Selor, doch niet in de goedkeuring van Selor.

Artikel 17 Er zou moeten worden gepreciseerd uit welke personen de voorzitter van de in artikel 17 bedoelde selectiecommissies kan worden gekozen.

Artikel 19 In het tweede lid schrijve men « gesteld bij artikel 6, § 1 ».

Artikelen 20, 21, 22 en 24. 1. Het is wenselijk in artikel 20, eerste lid, te preciseren dat gedoeld wordt op de buitengewone en tijdelijke personeelsbehoeften « in de zin van artikel 73, § 2, tweede lid, l°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven », naar het voorbeeld van de werkwijze in artikel 24, § § 1 en 2, eerste lid, van het ontwerp.2. In artikel 21, § 1, eerste lid, moet verwezen worden naar onderdeel 2° van de voormelde wetsbepaling.3. In artikel 22, eerste lid, moet verwezen worden naar onderdeel 3° van diezelfde bepaling. 4. In artikel 24, § 1, schrijve men « zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 4°, [...] ». Om rekening te houden met het feit dat een koninklijk besluit, krachtens het beginsel van de hiërarchie in de regelgeving, geen wet mag interpreteren, wordt bovendien aangeraden tussen het woord « moet » en de woorden « worden verstaan », de woorden « voor de toepassing van dit besluit » in te voegen.

In artikel 24, § 1, 4°, is er sprake van « het personeel bestemd om onvolledige prestaties te verrichten ». De afdeling wetgeving wijst erop dat dit personeel en het personeel waarvan sprake is in artikel 73, § 2, tweede lid, 4°, niet noodzakelijk met elkaar overeenstemmen.

De tekst moet dienovereenkomstig worden herzien. 5. In artikel 24, § 2, schrijve men « zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 4°, [...] ». Om de hierboven opgegeven redenen wordt voorgesteld om tussen het woord « moet » en de woorden « worden verstaan » de woorden « voor de toepassing van dit besluit » in te voegen.

Artikel 25 1. Wat paragraaf 3 betreft, zou het wenselijk zijn in het verslag aan de Koning de inhoud te vermelden van respectievelijk « het algemene gedeelte » en de zogenaamde « bijkomende proef ».2. Uit paragraaf 3, tweede lid, kan niet worden opgemaakt of alle geslaagden voor het algemene gedeelte zullen worden opgeroepen om deel te nemen aan het bijkomende gedeelte.Indien zulks het geval is, zijn de woorden « in de volgorde van hun rangschikking » nutteloos. Als het in de bedoeling ligt in de volgorde van de rangschikking na het algemene gedeelte slechts een aantal gegadigden op te roepen in verhouding tot het aantal openstaande betrekkingen, zou deze precisering in de tekst moeten worden opgenomen.

Artikel 26 In paragraaf 1, eerste lid, verdient het aanbeveling te preciseren of de woorden « mededeling van de beslissing » doelen op het toezenden van de beslissing door de raad dan wel op de ontvangst ervan door de geslaagde. Een zodanige precisering voorkomt interpretatieproblemen in geval van betwisting. 2. Om elk probleem ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie, die door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden bekrachtigd, te voorkomen, wordt voorgesteld in paragraaf 1, tweede lid, de woorden « met toepassing van de bepalingen van nationaal of internationaal recht » te gebruiken in plaats van de thans ontworpen beperkende formulering.3. De redactie van paragraaf 2, eerste zin, zou moeten worden verduidelijkt.Voor deze eerste zin zou de volgende formulering in aanmerking kunnen worden genomen, indien zij echt overeenstemt met de bedoeling van de steller van het ontwerp : « Indien verscheidene geslaagden uit eenzelfde vergelijkende selectie terzelfder tijd worden opgeroepen, hebben zij rang op grond van hun rangschikking bij de eerste vergelijkende selectie. » 4. De betekenis van de tweede zin van artikel 26, § 2, eerste lid, is niet duidelijk.Indien men na de woorden « de laagste na hem gerangschikte » de woorden « die reeds in dienst is » erbij moet denken, zou het beter zijn zulks uitdrukkelijk te vermelden in de tekst. Hoe dan ook moet er klaarheid worden gebracht in deze zin.

De vraag rijst ook of het logisch en billijk is dat een geslaagde, van wie na onderzoek blijkt dat zijn gedrag voldoet aan de vereisten van het ambt, desondanks benadeeld wordt in zijn rangschikking ten aanzien van de overige gegadigden naar wier gedrag geen onderzoek is verricht. 5. Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk wat het nut is van de woorden « en zij kunnen alleen tot de proeftijd worden toegelaten indien een betrekking vrijkomt vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergelijkende selectie » in paragraaf 2, tweede lid.Aan die voorwaarde lijkt te moeten zijn voldaan vóór iedere aanwerving, aangezien het slagen voor een vergelijkende selectie geen recht geeft op een benoeming. Voorgesteld wordt derhalve dit zinsdeel weg te laten.

Artikel 27 In de paragrafen 2 en 3 moet vóór het woord « geschiktheidsvoorwaarden » het woord « medische » ingevoegd worden.

Artikel 28 1. In artikel 28, eerste lid, moeten de woorden « controleert de afgevaardigd bestuurder de algemene toelaatbaarheidsvereisten voorzien in artikel 6, 5° (lees : bepaald in artikel 6, § 1, 5°) » gepreciseerd worden. Indien daarmee alleen wordt bedoeld dat wordt nagegaan of de betrokkene geslaagd is voor een vergelijkende selectie in de zin van artikel 6, § 1, 5°, zou het beter zijn de genoemde woorden te vervangen door de volgende formulering « controleert de afgevaardigd bestuurder, in voorkomend geval (6), of het algemene toelaatbaarheidsvereiste bepaald in artikel 6, § 1, 5°, vervuld is ». 2. In artikel 28, eerste lid, in fine, moet in de Franse tekst, ter wille van een eenvormige terminologie, het woord « particulières » vervangen worden door het woord « spéciales ».3. Bovendien moeten in artikel 28, tweede lid, de woorden « de overige toelaatbaarheidsvereisten » vervangen worden door de woorden « de toelaatbaarheidsvereisten bepaald in artikel 6, § 1, 1° tot 4° », ten minste als dat de bedoeling is van de steller van het ontwerp.Die voorwaarden moeten in ieder geval gepreciseerd worden.

Artikel 29 Het volledige opschrift van het decreet van 20 juli 1831 moet worden vermeld (decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie).

Artikel 31 De afdeling wetgeving merkt op dat het omstandigheidsverlof genoemd in artikel 15bis van het koninklijk besluit van 19 november 1998 niet vermeld wordt in artikel 31, § 2, derde lid, 3°, van het ontwerp. Er wordt voorgesteld na te gaan of dat verlof bewust is weggelaten.

Artikel 33 1. Wat paragraaf 2 betreft, zou het nuttig zijn te preciseren dat de proeftijd slechts één keer kan worden verlengd.2. Voorgesteld wordt om aan het einde van paragraaf 2 de volgende zin toe te voegen : « Er wordt te werk gegaan als vermeld in para graaf 1 ». Artikelen 34 en 35 1. De afdeling wetgeving vraagt zich af of het voorstel bedoeld in artikel 35, § 1, niet eveneens zou moeten worden vermeld in artikel 34 als een voorstel waartegen beroep kan worden ingesteld bij de Raad van beroep.In dat geval zou de volgorde van de artikelen 34 en 35 moeten worden omgekeerd. 2. In verband met het ontslag zonder opzegging wegens een zware fout, waarin artikel 35, § 2, voorziet, merkt de afdeling wetgeving op dat de idee van een aanmaning zich niet verdraagt met de idee van een zware fout.De woorden « of aangemaand » zouden dus moeten vervallen.

Artikel 36 Om iedere onduidelijkheid te voorkomen omtrent de betekenis van de woorden « in de volgorde » gebruikt in de Nederlandse versie, en de woorden « dans l'ordre suivant », gebruikt in de Franse tekst, wordt de volgende tekst voorgesteld : « Bij hun aanstelling in vast verband worden de ambtenaren, met ranginneming op de datum van de benoeming op proef en met inachtneming, in elk van de hiernavolgende groepen, van de rangschikking waarvan sprake in artikel 8, eerste lid, in deze volgorde gerangschikt : eerst zij die na de normale duur van de proeftijd voldoening geven, en vervolgens zij die voldoening geven na verlenging van de proeftijd ».

Artikel 39 In artikel 39, tweede lid, is het beter te schrijven « cette interdiction vaut également [...] », in plaats van « ceci vaut également [...] »; die formulering zou bovendien nauwer aansluiten bij de Nederlandse versie van de tekst.

Artikel 40 Aan paragraaf 2, tweede lid, behoort, zoals in artikel 11, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, te worden toegevoegd dat « de Raad daartoe de toegang waarborgt tot de voortgezette opleiding, onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan ».

Artikel 42 In de Franse versie van artikel 42 lijkt er in de plaats van « de consulter personnellement son dossier » het volgende te moeten staan : « de consulter son dossier personnel », in navolging van wat er in artikel 9 van het voornoemde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 staat.

Artikel 43 In artikel 43 is er eerst sprake van ambtenaren en contractuele personeelsleden (« Met de hoedanigheid van ambtenaar of contractueel personeelslid is onverenigbaar [...] »), maar daarna enkel nog van ambtenaren, wat niet logisch is. Voorgesteld wordt artikel 43 als volgt te stellen : « Met de hoedanigheid van ambtenaar of contractueel personeelslid is onverenigbaar elke bezigheid die door de betrokkene zelf, hetzij door zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, hetzij door een tussenpersoon, wordt verricht, en die het Instituut nadeel kan berokkenen, het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is. » Artikel 44 In artikel 44, § 1, tweede lid, moet de verwijzing naar artikel 20 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen begrepen worden als een verwijzing naar artikel 23 van dat Wetboek. De bepaling moet in die zin worden verbeterd.

Artikel 45 1. In paragraaf 1, eerste lid, schrijve men « In afwijking van artikel 44, § 1, eerste lid », in plaats van « Bij afwijking van artikel 45, § 1, eerste lid ».2. Het laatste lid van paragraaf 2 moet vervallen, aangezien de betrokken beslissingen hoe dan ook gemotiveerd moeten worden krachtens de wet van 29 juli 1991.Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 87, § 3, en 88, § 2, derde lid.

Artikel 46 1. Voorgesteld wordt in paragraaf 3 aan de woorden « zijn rechten op een eventueel (lees : eventuele) latere benoeming » de woorden « in die graad » toe te voegen.2. De afdeling wetgeving vraagt zich af of de bepaling van paragraaf 3 zo begrepen moet worden dat ingeval de ambtenaar een bevordering weigert, deze een recht van voorrang heeft om in de eerstvolgende bevorderingsbetrekking die nadien openvalt bevorderd te worden.Het zou hoe dan ook beter zijn de tekst te verduidelijken.

Artikel 48 Het is beter te schrijven « nodig blijkt » in plaats van « noodzakelijk wordt bevonden. » Artikel 57 1. De inhoud van de functioneringsgesprekken is thans zeer vaag bepaald in artikel 57.Aangezien die gesprekken onder meer bedoeld zijn om het bedrag van de beheerstoelage die voor de afgelopen periode voorgesteld zal worden, toe te lichten, lijkt het raadzaam die bepaling concreter te stellen. Zo bijvoorbeeld zou artikel 57, § 1, tweede lid, 2°, als volgt kunnen worden gesteld : « 2° de resultaten bereikt door het personeelslid en de algemene bekwaamheden waarvan hij blijk heeft gegeven ten aanzien van de doelstellingen die hem tijdens het voorgaande planningsgesprek uiteen zijn gezet. » 2. De laatste zin van paragraaf 4, tweede lid, lijkt overbodig, aangezien in artikel 63, § 1, 3°, reeds bepaald is dat het verslag « van alle al dan niet verplichte functioneringsgesprekken » moet worden neergelegd.Die zin moet bijgevolg vervallen.

Artikel 58 Het zou duidelijker zijn artikel 58, § 1, derde lid, als volgt te stellen : « Tijdens het begeleidingsplan wordt maandelijks een gesprek gehouden waarvan de voornaamste vaststellingen en afspraken worden genoteerd.

Dat begeleidingsplan loopt tot het volgende verplichte functioneringsgesprek en wordt tijdig gestart zodat het steeds minimaal 3 maanden duurt. » Artikel 59 1. Naar analogie van het tekstvoorstel gedaan in de Franse versie van dit advies, schrijve men in paragraaf 2, eerste lid, « stelt de beoordelaar het beschrijvende beoordelingsverslag op » in plaats van « finaliseert de beoordelaar het beschrijvende beoordelingsverslag ».2. Het zou beter zijn in hetzelfde lid aan het einde te schrijven « en de persoonlijke bijdrage van de beoordeelde aan het bereiken daarvan » in plaats van « en de persoonlijke bijdrage van de beoordeelde hieraan ». Artikel 60 1. De uitdrukking « Het beschrijvende beoordelingsverslag van het eindgesprek » in artikel 60, § 1, initio, is enigszins vreemd.Het zou misschien beter zijn te spreken van « Het beschrijvende beoordelingsverslag dat volgt op het eindgesprek ». Deze opmerking geldt ook voor artikel 68. 2. In diezelfde paragraaf 1 lijkt het beter te schrijven « bevat geen voorstel van eindvermelding » in plaats van « omvat geen eindvermelding ».Zoals blijkt uit artikel 61 beslist immers de Raad en niet de beoordelaar over de beoordeling die wordt toegekend. 3. Wat artikel 60, § 2, tweede lid, betreft, wordt verwezen naar opmerking nr.4 bij artikel 48 in het voornoemde advies 41.495/4. 4. Het zou juister zijn in de Franse versie van artikel 60, 3, in fine « cycle d'évaluation écoulé » te schrijven in plaats van « cycle d'évaluation précédent ». Artikel 61 1. Artikel 61 hoort veeleer thuis tussen de huidige artikelen 63 en 64, zodat de chronologische volgorde van de verschillende fasen van de procedure geëerbiedigd wordt.In dat geval zouden de artikelen 62 en 63 de artikelen 61 en 62 worden, en zou artikel 61 artikel 63 worden. 2. Het zou nuttig kunnen zijn aan het einde van het huidige artikel 61 toe te voegen dat de Raad zich uitspreekt over de beoordelingsvoorstellen « op basis van het individueel beoordelingsdossier ». Artikel 64 Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk waarom alleen voor de vormvoorschriften bepaald in de in artikel 64 opgesomde artikelen in een specifieke regeling is voorzien. Moeten de overige vormvoorschriften beschouwd worden als procedurefouten die ertoe leiden dat de hele procedure ab initio onregelmatig is ? Artikel 64 moet wat dat betreft verduidelijkt worden.

Artikel 66 1. Het zou nuttig zijn dat in het verslag aan de Koning wordt uitgelegd wat de strekking is van de afwijking waarvan sprake in paragraaf 2, tweede zin van de voorliggende bepaling. 2. In paragraaf 3 schrijve men « Het ontslag of de afdanking na... » .

Artikel 67 1. Het zou duidelijker zijn in het tweede lid te schrijven''[...] aan achtmaal deze bezoldiging indien de ambtenaar minstens tien jaar en minder dan twintig jaar dienst heeft en aan zesmaal deze bezoldiging indien de ambtenaar minder dan tien jaar dienst heeft ». Daarnaast wordt voorgesteld aan het einde van het tweede lid te preciseren op welk tijdstip die anciënniteitvoorwaarden vervuld moeten zijn (bijvoorbeeld « op het tijdstip waarop het ontslag hem wordt betekend »). 2. In het derde lid staat dat de bezoldiging die in aanmerking genomen moet worden, de bezoldiging is die verschuldigd is voor volledige prestaties.Indien daaruit afgeleid moet worden dat de vergoeding van twaalf-, acht- of zesmaal de laatste maandbezoldiging steeds berekend wordt op basis van « voltijdse » bezoldigingen, ook al werkte de werknemer deeltijds, zou er een probleem van discriminatie zijn ten aanzien van de voltijds werkende werknemers. Het derde lid moet zo worden gesteld dat zulk een probleem van discriminatie voorkomen wordt.

Artikel 68 De tekst moet worden aangevuld met de volgende woorden « bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen bepaald in artikel 59, § 2, derde lid ».

Artikel 69 1. In onderdeel 1° moet de tekst aangevuld worden met de woorden « Ze wordt bevordering door verhoging in graad genoemd ».2. De uitdrukking « benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hoger niveau » in artikel 69 is dubbelzinnig.Het is niet duidelijk of hiermee alleen de overgang naar een hoger niveau wordt bedoeld (waarbij onder de term « niveau » de niveaus A, B, C en D worden verstaan), dan wel of het ook kan gaan om de overgang naar een hogere graad van hetzelfde niveau. Het is ongetwijfeld deze tweede uitleg die overeenstemt met de bedoeling van de steller van het ontworpen besluit (7); de betrokken uitdrukking moet bijgevolg vervangen worden door de woorden « benoeming van een ambtenaar tot een graad van een hoger niveau of van een hogere rang ».

Artikel 70 In paragraaf 1 moeten de woorden « een bevordering in graad » vervangen worden door de woorden « een bevordering door verhoging in graad ».

Artikel 72 1. In paragraaf 2 hebben de woorden « doet de Raad een beroep op Selor » geen juridische strekking.Het zou bijvoorbeeld beter zijn te schrijven dat die vergelijkende selecties georganiseerd worden « onder de verantwoordelijkheid van Selor ». 2. Met betrekking tot de woorden « in uitzonderlijke omstandigheden » wordt verwezen naar opmerking nr.1 bij artikel 16.

Artikel 78 1. De steller van het ontwerp wordt verzocht na te gaan of de vermelding van de graad « eerste adviseur » in paragraaf 1 geen vergissing is.In bijlage II van het ontworpen besluit wordt de graad « eerste adviseur » immers niet genoemd als één van de graden die toegankelijk zijn bij wege van werving. Bovendien is er in paragraaf 1, tweede lid, sprake van « graad » in het enkelvoud, en wordt verder in artikel 78 alleen de graad « adviseur » genoemd. De vermelding van de graad « eerste adviseur » in paragraaf 1 moet in voorkomend geval vervallen. 2. De strekking van paragraaf 2 is niet duidelijk.Er behoort te worden nagegaan of de woorden « sélection de carrière » gebruikt in de Franse versie wel overeenstemmen met de Nederlandse term « bevorderingsselectie ». Het zou misschien beter zijn in de Franse versie de woorden « sélection comparative de promotion » te gebruiken.

Artikel 80 1. Voorgesteld wordt in paragraaf 2, eerste lid, veeleer te schrijven « aan de ambtenaren die in aanmerking komen voor een bevordering met toepassing van paragraaf 1 » in plaats van « aan de voor benoeming in aanmerking komende ambtenaren ».2. Het zou beter zijn het tweede lid van dezelfde paragraaf 2 als volgt te stellen : « Alleen de sollicitaties die in de vorm en binnen de termijn bepaald door de Raad zijn ingediend, worden in aanmerking genomen.» Artikel 81 In artikel 81, § 2, worden strengere anciënniteitsvoorwaarden bepaald voor de bevordering van de geslaagden tot adviseur, dan die welke voorgeschreven zijn in artikel 73, § 2, om te mogen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor bevordering tot adviseur. Het is dus mogelijk dat geslaagden voor de vergelijkende selectie voor adviseur niet onmiddellijk benoemd kunnen worden. Die situatie is een afwijking op artikel 76, luidens hetwelk de geslaagden bevorderd worden in de volgorde van hun rangschikking. Het ontwerp moet op dat punt worden verduidelijkt.

Artikel 83 1. Artikel 83, § 2, bepaalt dat de functieopdracht « secretaresse van een Administrateur (in uitdoving), of van de Voorzitter of van een Lid van de Raad, steeds verlengbaar is ».Uit artikel 82, § 3, laatste zin, blijkt overigens dat een functieopdracht ook toegekend kan worden aan contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op de artikelen 10, 10bis en 11 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, waarbij het afsluiten van verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur aan strenge voorwaarden wordt verbonden voor wat betreft de arbeidscontractanten aan wie die opdracht wordt toevertrouwd. 2. In dezelfde paragraaf schrijve men in de Franse tekst « du Président ou d'un Membre du Conseil ».3. In paragraaf 4 is de strekking van de woorden « tenzij vooraf aangetoond wordt dat de opdracht een tijdelijk karakter heeft » niet duidelijk.Indien aan die woorden de betekenis moet worden gegeven « tenzij onmiddellijk duidelijk is dat de opdracht minder lang zal duren (8) », zou het beter zijn de laatstgenoemde formulering te gebruiken. Artikel 85 1. In paragraaf 1 moet bij datgene wat vermeld moet worden in de oproep tot het indienen van kandidaturen, ook de vermelding staan of voorzien wordt in een geschiktheidstest, zoals genoemd in artikel 86, tweede en derde lid.Zo ja, moeten nauwkeurig de aard, de strekking en het verloop van die test worden bepaald. 2. Wat het tweede streepje van de opsomming van de inhoud van de oproep tot het indienen van kandidaturen betreft, lijken de woorden « tot aanbeveling strekken » niet erg geschikt.Het zou beter zijn te schrijven : « een voordeel opleveren » of « ook in aanmerking komen ».

Deze opmerking geldt ook voor artikel 86, eerste lid, in fine. 3. Wat paragraaf 2 betreft, moet in de tekst zelf worden vermeld in welke gevallen kan worden afgeweken van de oproep tot de gegadigden. Het vereisen van een motivering blijkt onvoldoende.

Artikel 86 Wat de geschiktheidtesten vermeld in het tweede en het derde lid betreft, wordt verwezen naar opmerking nr. 1 bij artikel 85.

Artikel 87 Wat paragraaf 2 betreft, wordt voorgesteld om een vierde lid toe te voegen waarin wordt gepreciseerd dat de Raad in voorkomend geval besluit om de opdracht in te trekken.

Artikel 88 1. Artikel 88, § 1, zou beter paragraaf 4 van artikel 87 worden.Zo zou artikel 87 alle gevallen van beslissingen tot intrekking van een opdracht bevatten. Als dat voorstel wordt gevolgd, zouden de paragrafen 2, 3 en 4 van artikel 88 de paragrafen 1, 2 en 3 van die bepaling worden. 2. In de huidige paragraaf 2 (die paragraaf 1 wordt), eerste lid, is het gebruik van de woorden « zoals bepaald in art.55, § 3 van het geldelijk statuut » niet duidelijk. Artikel 55, § 3, van het geldelijk statuut gaat over het percentage van de bezoldiging dat als uitgangspunt dient voor het vaststellen van het bedrag van de toelagen. De steller van het ontwerp wordt verzocht na te gaan of de verwijzing naar artikel 55, § 3, van het geldelijk statuut moet worden behouden. 3. De woorden « deze beslissing » in het laatste lid van de huidige paragraaf 2 (die paragraaf 1 wordt) zouden moeten worden verduidelijkt.Het zou bijvoorbeeld duidelijker zijn te schrijven « (...) stelt de representatieve vakorganisaties in kennis van de beslissing om de opdracht bedoeld in het tweede lid ambtshalve in te trekken ». 4. In verband met paragraaf 3 (die paragraaf 2 wordt) wordt erop gewezen dat de steller van het ontwerp niet mag afwijken van de uitleggingsbepalingen van de voornoemde wet van 3 juli 1978 inzake de opzeggingen die in acht moeten worden genomen wanneer de opdrachthouders bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen worden. Wat de ambtenaren betreft, wordt aangeraden niet alleen de minimale, maar ook de maximale opzeggingstermijn die van de opdrachthouder kan worden geëist te preciseren, om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid die de opdrachthouder wordt gegeven om een eind te maken aan die opdracht, werkelijk een recht is.

Artikel 90 In paragraaf 1, eerste lid, in fine, zou moeten worden verduidelijkt dat het dringend en grondig onderzoek wordt verricht door de hiërarchische meerdere.

Artikel 91 Paragraaf 3 zou moeten worden aangevuld met de vermelding van de handeling waarmee de tuchtvordering geacht wordt ingesteld te zijn.

Artikel 93 De steller van het ontwerp wordt erop attent gemaakt dat alleen de partijen in het strafgeding recht hebben op een kopie van de vonnissen. Voor de overige personen wordt de kennisgeving van het vonnis afhankelijk gesteld van een uitdrukkelijke toestemming van de procureur-generaal bij het hof van beroep of van de auditeurgeneraal (9). De kennisgeving van de einduitspraak van het gerecht aan het Instituut kan dus slechts als zeker worden beschouwd als het Instituut is opgetreden als burgerlijke partij in het strafgeding. In artikel 93, tweede lid, zou moeten worden verduidelijkt hoe de verjaringstermijn van zes maanden wordt berekend ingeval het openbaar ministerie de uitspraak van het gerecht niet ter kennis heeft gebracht.

Artikel 95 In paragraaf 2, derde lid, zou het beter zijn in de Franse versie « agents nommés à titre définitif' te schrijven in plaats van « agents définitifs ». In het Nederlands schrijve men « vastbenoemde ambtenaren » in plaats van « ambtenaren ».

In datzelfde lid zouden de woorden « goede dienst » moeten worden vervangen door een ander begrip met een juridisch controleerbare strekking.

Artikel 97 1. Het is raadzaam de woorden « zijn voornemen te kennen te geven » te laten vallen.Voorts zouden de vorm waarin een zaak aanhangig moet worden gemaakt bij de Raad van Beroep (bijvoorbeeld door het zenden van een aangetekende brief), alsook het adres en de verdere gegevens van de instantie waarbij het beroep rechtsgeldig wordt ingesteld nader moeten worden gepreciseerd. 2. Het is ook wenselijk dat wordt gepreciseerd of de dag waarop de betrokkene het voorstel van maatregel of straf heeft geviseerd, inbegrepen is in de termijn van tien werkdagen (een andere mogelijke formulering zou zijn : « die ingaat de dag nadat hij het voorstel van maatregel of straf heeft geviseerd »).3. Tot slot is het raadzaam artikel 97 aan te vullen met de volgende woorden : « In dat geval gaat de termijn van tien werkdagen in de dag na die vaststelling.» Artikel 99 Het zou beter zijn in paragraaf 2 te bepalen dat een afdeling slechts op geldige wijze zitting houdt als ze is samengesteld uit evenveel assessoren aangewezen door de vakorganisaties als assessoren aangewezen door de Raad (waardoor het systeem van latere uitschakeling bij loting tijdens de stemming overbodig wordt). Het beoogde evenwicht tussen de vertegenwoordigers van de vakorganisaties en die van de Raad zal zo beter worden gewaarborgd, in het bijzonder in de ogen van de verzoeker als deze persoonlijk voor de Raad van Beroep verschijnt.

Artikel 101 Voorgesteld wordt artikel 101, § 1, aan te vullen met een tweede lid dat als volgt zou kunnen worden gesteld (om rekening te houden met de termijn van tien dagen voorgeschreven in paragraaf 2, tweede lid) : « Tussen de datum van de oproeping voor de zitting en de zitting zelf moet een termijn van ten minste tien werkdagen liggen. » Artikel 104 In paragraaf 1, tweede lid, schrijve men beter « in voorkomend geval » in plaats van « eventueel ».

Artikel 108 In de Franse versie van artikel 108 schrijve men beter « obtient des » in plaats van « reçoit les ».

Artikel 112 Men schrijve « op non-activiteit » in plaats van « in non-activiteit ». Dezelfde opmerking geldt voor artikel 111.

In de Franse tekst gebruike men in plaats van het woord « fixé » beter het woord « prévu ».

Artikel 114 In het eerste lid voege men de woorden « van indisponibiliteitstelling » toe na de woorden « onder de voorwaarden ».

Artikel 120 In artikel 120 van het ontwerp lijkt « In afwijking van artikel 107 [...] » te moeten worden gelezen in plaats van « In afwijking van artikel 108 [...] » Artikel 121 In artikel 121 moet worden verwezen naar artikel 91, §§ 1 en 3, en artikel 89 van het administratief statuut in plaats van naar artikel 92, §§ 1 en 3, en artikel 90, 5°, van dat statuut.

Artikelen 125 en 128 In de artikelen 125 en 128 van het ontwerp zou het beter zijn de woorden « wanneer een afwezigheid van één jaar wordt voorzien » te vervangen door de woorden « wanneer een afwezigheid van ten minste één jaar wordt voorzien ».

Artikel 129 De afdeling wetgeving merkt op dat in artikel 129 van het ontwerp (ontworpen artikel 1, § 3, 7°,) niet wordt verwezen naar het adoptieverlof, terwijl in artikel 136, tweede lid, van het ontwerp (ontworpen artikel 12, § 1, vijfde lid) wel naar dat soort verlof wordt verwezen. De steller van het ontwerp wordt verzocht na te gaan of dat wel coherent is.

Artikel 132 1. Met uitzondering van artikel 132 van afdeling VI van titel XI, hoofdstuk V, dienen de bepalingen zich niet aan als uitdrukkelijke wijzigingsbepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen - wat overigens niet het geval zou kunnen zijn, gelet op de specifieke strekking van het voorliggende ontwerp -, maar als bepalingen waarin wordt voorgeschreven hoe de genoemde bepalingen van dat koninklijk besluit moeten worden gelezen voor zover ze krachtens artikel 116, eerste lid, van het ontwerp van toepassing zijn op het personeel van het BIPT. Zo moeten ook de paragrafen 3, 4 en 5 van artikel 10 van het voornoemde besluit van 19 november 1998, die worden vermeld in artikel 132 van het ontwerp, worden ingekleed, zelfs als die paragrafen, in tegenstelling tot de andere bepalingen van de voormelde afdeling VI, alleen van toepassing zouden zijn op de leden van het BIPT. De redactionele methode moet immers eenvormig blijven. Zoals de voormelde paragrafen 4 en 5 zijn gesteld en naar de vorm zijn ingevoegd in het voormelde artikel 10, lijken ze bovendien een algemene strekking te hebben in het voormelde besluit van 19 november 1998 en zou paragraaf 3 alleen van toepassing zijn op « het Instituut » zonder dat in het voornoemde besluit van 19 november 1998, dal niet uitdrukkelijk wordt gewijzigd, vooraf zou zijn verduidelijkt dat het om het BIPT gaat.

De inleidende zin van artikel 132 moet dus als volgt worden gesteld : « Artikel 10 moet zo worden gelezen dat het paragrafen 3, 4 en 5 bevat die als volgt zijn gesteld : » 2. Wat het ontworpen artikel 10, § 4, eerste streepje, betreft, moet worden opgemerkt dat de ambtenaar het genoemde uitzonderlijk verlof niet krijgt « om zich kandidaat te stellen », maar wel om het mandaat uit te oefenen waartoe die kandidatuur kan leiden.De tekst moet in die zin worden rechtgezet.

Deze opmerking geldt ook voor artikel 135 van het ontwerp.

Artikel 138 Er bestaat al een paragraaf 5 in artikel 14 van het voormelde koninklijk besluit van 19 november 1998.

Als het de bedoeling is van de steller van het ontwerp dat de voorgestelde tekst wordt gelezen als een vervangende tekst voor het huidige artikel 14, § 5, van het voormelde koninklijk besluit van 19 november 1998, dan moet - volgens dezelfde redactionele methode die in de rest van afdeling VI van titel XI, hoofdstuk V, wordt gevolgd en om te voorkomen dat verkeerdelijk wordt geschreven dat artikel 14, § 5, algemeen, voor alle personeelsleden waarop dat besluit van toepassing is, uitdrukkelijk vervangen wordtde inleidende zin van artikel 138 als volgt worden gesteld : « Artikel 14, § 5, moet als volgt worden gelezen : » De inleidende zin van artikel 138 lijkt echter op de invoeging van een paragraaf te wijzen en niet op de vervanging van een paragraaf, wat kan doen vermoeden dat het de bedoeling van de steller van het ontwerp is om te bepalen dat het voormelde artikel 14 zo moet worden gelezen als bevatte het een nieuwe paragraaf. Dat lijkt de bedoeling te moeten zijn, gelet op de strekking van de genoemde paragraaf. Als dat werkelijk het geval is, zou, nog altijd om de vermelde redenen, mutatis mutandis, in opmerking nr. 1 over artikel 132, de inleidende zin van artikel 138 als volgt moeten worden gesteld. « Artikel 14 moet worden gelezen als bevat het een paragraaf 4bis die als volgt luidt : » Artikel 139 De Franse versie van artikel 139 van het ontwerp (ontworpen artikel 45, eerste lid) bevat een verschrijving : in plaats van « à quelque titre que ce soit et sans interruption de carrière » moet worden geschreven : « à quelque titre que ce soit et sans interruption volontaire » (10). De ontworpen bepaling moet in die zin worden rechtgezet.

Artikel 149 In artikel 149, eerste lid, is in de onderdelen 3° en 4° geen rekening gehouden met de omstandigheid dat bepaalde personen de Belgische nationaliteit en de nationaliteit van een Staat van de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat kunnen hebben. Daarom wordt voorgesteld de woorden « zonder er een andere te verwerven » in die twee bepalingen te vervangen door de woorden « zonder te doen blijken van de nationaliteit ».

Artikel 150 1. Wat onderdeel 1° betreft, zou het beter zijn niet alleen de minimumduur te bepalen van de opzeggingstermijn die door de ambtenaar in acht moet worden genomen, maar ook de maximumduur die kan worden geëist.2. Voorgesteld wordt aan onderdeel 3° de volgende woorden toe te voegen « verkregen bij de beoordeling bedoeld in de artikelen 56 en volgende ». Artikel 152 De steller van het ontwerp wordt verzocht na te gaan of aan het einde van de beschouwde bepaling niet veeleer moet worden verwezen naar artikel 26, § 2, van het geldelijk statuut in plaats van naar artikel 26, § 1, van dat statuut.

Artikel 153 Die bepaling wijkt af van het algemene beginsel dat bestuurshandelingen niet mogen terugwerken en mag bijgevolg niet met terugwerkende kracht een rechtsgrond verlenen aan onregelmatige handelingen die onwettig zouden zijn verricht onder de gelding van de vroegere regelgeving. Aangezien het volgens het verslag aan de Koning in het bijzonder de bedoeling is handelingen te regulariseren die door een onbevoegde overheid zijn verricht, zou alleen de wetgever, onder bepaalde voorwaarden, de regularisering van zulke handelingen kunnen opzetten.

Artikel 159 1. Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk waarom paragraaf 1 bepaalt dat de drie daarin genoemde koninklijke besluiten « niet meer van toepassing zijn », in plaats van te bepalen dat ze worden opgeheven.De gebruikte bewoordingen gaan alleen op, als de drie besluiten in kwestie van toepassing blijven op andere personen dan de ambtenaren bedoeld in artikel 2 van het ontwerp. Op het eerste gezicht lijkt dat niet het geval te zijn. Bovendien lijkt het tweede van de aangehaalde koninklijke besluiten nooit van toepassing te zijn geweest op de ambtenaren bedoeld in artikel 2, aangezien dat koninklijk besluit betrekking heeft op het statuut van het contractueel personeel. Paragraaf 1 moet dus worden herzien. 2. In paragraaf 2 moeten de woorden « en van de specifieke administratieve reglementen met betrekking tot die graden » vervallen, aangezien de opheffing van het koninklijk besluit dat de grondslag van die reglementen vormt, voldoende is. Artikel 160 De bepalingen betreffende de inwerkingtreding willen het ontworpen besluit terugwerkende kracht verlenen (behalve wat de artikelen 44 en 45 van het ontwerp betreft). Het verslag aan de Koning bevat geen uitleg over de redenen voor die terugwerkende kracht, noch over de respectieve data van inwerkingtreding die voor de verschillende bepalingen zijn vastgelegd.

Zoals de afdeling wetgeving reeds herhaaldelijk heeft opmerkt (11), is het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar, namelijk ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke machtiging bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en erdoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. De steller van het ontwerp zal moeten kunnen aantonen dat de geplande terugwerkende kracht aan één van die gevallen beantwoordt.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State;

P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. W. Vogel, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, De eerste voorzitter, C. Gigot. R. Andersen. (1) Verslag aan de Koning, blz.2. (2) Sommige contractuele personeelsleden die worden « aangeworven om bijkomende taken uit te voeren » kunnen eveneens in dienst worden genomen voor onbepaalde duur, maar in artikel 82, § 1, wordt duidelijk niet gedoeld op die personen.(3) Zie artikel 82, § 1, van het ontwerp.(4) Zie artikel 82, 9 5, van het ontwerp.(5) Verslag aan de Koning, onderaan bladzijde 4.(6) Artikel 6, § 1, 5° legt het slagen voor een vergelijkende selectie alleen op aan de graden opgesomd in bijlage II.(7) Dat wordt bevestigd in artikel 79 van het ontwerp, dat betrekking heeft op bevorderingen tussen verschillenden rangen van niveau 1 (artikel 79 slaat inderdaad op bevorderingen aangezien het zich aandient als een afwijking op de artikelen 70, § 1, en 72, § 1, eerste lid, waarin expliciet sprake is van bevorderingen).(8) Ze kan niet langer duren (zie artikel 83, § 1).(9) Artikel 125 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.(10) Zie de Nederlandse versie van de tekst (« en zonder vrijwillige onderbreking ») en de huidige versie van artikel 45, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 november 1998. (11) Zie bijvoorbeeld advies 38.185/1 van 17 maart 2005 over een ontwerp dat heeft geleid tot het ministerieel besluit van 31 mei 2006 houdende samenstelling van de Directieraad van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 29 juni 2006).

11 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, inzonderheid op artikel 26, derde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 september 1998 en 14 november 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de indienstneming van contractueel personeel bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toepassing van sommige verordeningsbepalingen op het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van de graden van de ambtenaren van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie die aan gespecialiseerde functies beantwoorden en van de specifieke administratieve reglementen met betrekking tot die graden;

Gelet op het ministerieel besluit van 4 november 1998 tot vaststelling van de deelnemingsvoorwaarden aan de vergelijkende examens of examens voor bevordering in een graad van niveau 2 bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;

Op voorstel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie van 10 februari 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 7 juli 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 september 2006;

Gelet op het protocol van het Sectorcomité VIII van 25 september 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 5 oktober 2006;

Gelet op advies 41.494/4 van de Raad van State, gegeven op 13 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; » Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1 « Instituut » : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie; 2° « Minister » : de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die de postdiensten of telecommunicatie betreffen;3° « Raad » : de Raad bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;4° « statutaire ambtenaar » : ieder persoon die, bij het Instituut, op proef of in vast verband, werd benoemd;5° « contractueel personeelslid » : ieder persoon die, bij het Instituut, bij arbeidsovereenkomst in dienst werd genomen;6° « personeel » : de ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Instituut;7° « Selor » : SELOR - het selectiebureau van de Federale Overheid;8° « afgevaardigd bestuurder » : de afgevaardigd bestuurder van Selor;9° « geldelijk statuut » : het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.

Art. 2.§ 1. Behoudens hoofdstuk III van Titel II is dit statuut van toepassing op elke statutaire ambtenaar. § 2. Behoudens waar het uitdrukkelijk wordt vermeld zijn voor de contractuele personeelsleden enkel de bepalingen van toepassing van : 1° Titel I;2° Titel II, hoofdstukken III en V;3° Titel III;4° Titel IV;5° Titel VII;6° Titel VIII, hoofdstuk III;7° Titel X.

Art. 3.De statutaire ambtenaren worden door de Raad benoemd in graden.

De graad is de titel die de statutaire ambtenaar machtigt tot het bekleden van één van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.

Iedere benoeming wordt ter kennis gebracht van het personeel.

Art. 4.§ 1. De graden worden verdeeld over vier niveaus, namelijk niveau A, dat het hoogste niveau is, en de niveaus B, C en D. Het niveau van een graad bepaalt de plaats ervan in de hiërarchie. § 2. In niveau A worden de graden onderverdeeld in rangen naargelang hun hiërarchische positie in dit niveau. De rang wordt aangeduid door de letter van het niveau aan te vullen met een cijfer. Het laagste cijfer wordt toegekend aan de laagste rang.

De graden in de rangen A2 en A3 zijn « gelijkwaardige graden ». § 3. Binnen de niveaus B, C en D, zijn de graden gelijkwaardig.

Art. 5.De verdeling van de graden, die de statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden kunnen bekleden, over de verschillende niveaus en, voor niveau A, over de rangen, gebeurt overeenkomstig bijlage I. TITEL II. - Werving HOOFDSTUK I. - Toelaatbaarheidsvereisten

Art. 6.§ 1. Niemand kan tot statutaire ambtenaar worden benoemd indien hij niet aan de volgende algemene voorwaarden voldoet : 1° Belg zijn indien de uit te oefenen betrekking al dan niet rechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt en werkzaamheden omvat strekkende tot de bescherming van de algemene belangen van de Staat, ofwel, in de overige gevallen, Belg zijn of burger van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° behoudens voor niveau D, houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift opgesomd in bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.Het diploma of studiegetuigschrift vereist voor de beoogde graad, wordt bepaald door de Minister op voorstel van de Raad en dient in overeenstemming te zijn met het niveau van de te verlenen graad; 5° voor de graden die in bijlage II worden opgesomd, geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie. § 2. Wanneer de aard van het ambt het nodig maakt, worden, in overeenstemming met de wet van 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd, medische geschiktheidvoorwaarden vastgelegd. In dat geval moet de gegadigde bewijzen de medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt te bezitten.

Art. 7.De Raad kan, bij gemotiveerde beslissing, bijzondere toelaatbaarheidsvereisten opleggen in functie van de specifieke vereisten van de betrekking door het bezit voor te schrijven van : - specifieke diploma's of studiegetuigschriften die opgenomen zijn in de ministeriële verordening bedoeld in artikel 6, § 1, 4°; - praktische kennis of een nuttige beroepservaring verworven in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat. HOOFDSTUK II. - Werving van de statutaire ambtenaren Afdeling 1. - Algemene bepalingen betreffende de vergelijkende

selecties

Art. 8.Een vergelijkende selectie leidt tot een rangschikking van de geslaagden.

Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende selecties, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van de selectie waarvan het proces-verbaal op de verst afgelegen datum is afgesloten.

Art. 9.Na het afsluiten van het proces-verbaal van de vergelijkende selectie ontvangt iedere deelnemer bericht van zijn uitslag en van zijn rangschikking.

In geval van benoeming worden de uitslagen die de statutaire ambtenaar in elk selectiegedeelte heeft behaald evenals zijn rangschikking vermeld in zijn persoonlijk dossier..

Art. 10.§ 1. De vergelijkende selecties worden georganiseerd door de afgevaardigd bestuurder. De bij de organisatie te volgen regelen worden vastgelegd in een protocol afgesloten tussen de afgevaardigd bestuurder en de Raad. § 2. Het besluit van 1 maart 2003 van de afgevaardigd bestuurder van SELOR tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de vergelijkende selecties en de selecties, is van toepassing voor het Instituut. De bepalingen die dit besluit mochten wijzigen, aanvullen of vervangen, vinden van rechtswege toepassing op het Instituut.

Art. 11.De afgevaardigd bestuurder, of de Raad in geval van toepassing van artikel 16, stelt de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en, in voorkomend geval, aan de vereiste bijzondere toelaatbaarheidsvereisten. Afdeling 2. - Specifieke vergelijkende selecties

Art. 12.De Raad kan de afgevaardigd bestuurder vragen een specifieke vergelijkende selectie te organiseren op basis van een door het Instituut opgesteld functieprofiel.

Art. 13.De Raad kan een reserve van de geslaagden aanleggen. In dat geval wordt vooraf het aantal geslaagden bepaald dat in de reserve wordt opgenomen op basis van het aantal verwachte vacante betrekkingen.

De geldigheidsduur van deze wervingsreserves, wordt bepaald op drie jaar. De Raad kan deze termijn éénmaal met een maximum van drie jaar verlengen.

Art. 14.De selectiecommissies voor de specifieke vergelijkende selecties zijn samengesteld uit : 1° een voorzitter, die de afgevaardigd bestuurder of zijn vertegenwoordiger is.Hij is stemgerechtigd; 2° ten minste twee assessoren en hun plaatsvervangers.Zij zijn stemgerechtigd.

De Raad wijst, na overleg met de afgevaardigd bestuurder of de ambtenaar bedoeld in het eerste lid, 1°, de assessoren van de selectiecommissie aan onder : 1° de statutaire ambtenaren bekleed met een graad die ten minste gelijk is aan die van de te verlenen graad;2° personen die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn.

Art. 15.De door Ons in het kader van de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel vastgestelde uurtoelage, wordt toegekend aan de leden van de selectiecommissie voor de prestaties die verricht worden op zaterdagen, zondagen en feestdagen en gedurende een dienstvrijstelling toegekend door de Raad of door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. Afdeling 3. - Vergelijkende selecties georganiseerd op eigen

verantwoordelijkheid van het Instituut

Art. 16.In afwijking van art. 10, § 1, kan het Instituut, in geval van noodzaak gerechtvaardigd door dringende en specifieke behoeften van het Instituut, na overleg met de representatieve vakorganisaties en in akkoord met Selor, vergelijkende selecties organiseren op zijn eigen verantwoordelijkheid en onder kwaliteitscontrole door SELOR.

Art. 17.De voorzitter en ten minste twee assessoren van de selectiecommissies worden aangeduid door de Raad.

De voorzitter en de assessoren worden aangeduid onder de personen bedoeld in artikel 14, tweede lid, 1° en 2°.

Art. 18.De artikelen 13 en 15 zijn van toepassing op de selecties bedoeld in artikel 16. HOOFDSTUK III. - Werving in contractueel verband

Art. 19.De contractuele personeelsleden worden door de Raad aangesteld in graden.

Zij moeten voldoen aan de algemene toelaatbaarheidsvereisten gesteld bij artikel 6, § 1.

Art. 20.De aanwerving van contractuele personeelsleden om te voorzien in buitengewone en tijdelijke personeelsbehoeften, zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 1° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, geschiedt bij voorrang onder de geslaagden voor een vergelijkende selectie voor de graad die overeenstemt met de te vervullen functies.

Zij kunnen in dienst genomen worden voor de duur van de buitengewone en tijdelijke behoeften, zonder dat die duur langer mag zijn dan vijf jaar.

Art. 21.§ 1. De contractuele personeelsleden aangeworven om taken van niveau A te vervullen welke een kennis of ervaring op hoog niveau vereisen, zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 2° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, moeten door het bezit van één of meer aanvullende diploma's of door nuttige beroepservaring aantonen de vereiste kwalificaties te hebben voor de uit te voeren taken.

De uit te voeren taken en de vereiste bijzondere kwalificaties worden door de Raad bepaald en worden op de door de Raad vastgestelde wijze van bekendmaking ter kennis gebracht van het publiek.

De belangstellenden moeten ten minste over tien werkdagen beschikken om te solliciteren. § 2. De contractuele personeelsleden die krachtens § 1, eerste lid, in dienst zijn genomen, zijn dat voor de duur van de uit te voeren taken, zonder dat die duur langer mag zijn dan vijf jaar.

Art. 22.De aanwerving van contractuele personeelsleden om personeel te vervangen gedurende periodes van tijdelijke afwezigheid, zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 3° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, geschiedt bij voorrang onder de geslaagden voor een vergelijkende selectie voor de graad die overeenstemt met de te vervullen functies.

Zij kunnen in dienst genomen worden voor de duur van de vervangingen waarin moet worden voorzien.

Art. 23.Bij ontstentenis van gegadigden die aan de voorwaarden vermeld in artikel 20, eerste lid, en artikel 22, eerste lid, voldoen, kan de Raad een beroep doen op andere gegadigden, zonder van artikel 19, tweede lid, af te wijken.

Art. 24.§ 1. Onder personeel aangeworven om bijkomende taken uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 4° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, moet, voor de toepassing van dit besluit, worden verstaan : 1° de personen belast met onderhoudswerkzaamheden;2° de studenten aangeworven tijdens de schoolvakanties;3° het seizoenspersoneel. § 2. Onder personeel aangeworven om bijzondere taken uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 4° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, moet voor de toepassing van dit besluit worden verstaan, het specifieke personeel dat nodig is voor de uitvoering van researchprogramma's of studies.

De in overeenstemming met het eerste lid verrichte indienstnemingen mogen niet afgesloten worden voor een duur welke die van het researchprogramma of de studie overschrijdt en verlenen de in dienst genomen werknemers geen aanspraak op het definitief bekleden van een ambt.

Onder specifiek personeel dient te worden verstaan het personeel dat de nodige wetenschappelijke of technische kwaliteiten bezit welke vereist zijn voor de uitvoering van het programma of de studie. HOOFDSTUK IV. - Indiensttreding in statutair verband

Art. 25.§ 1. De Raad beslist over de datum van indiensttreding. § 2. Werd de vergelijkende selectie georganiseerd door het Instituut of op vraag van het Instituut, dan is het Instituut bij de werving gebonden door de rangschikking, die voortvloeit uit die vergelijkende selectie. § 3. Het Instituut kan ook geslaagden contacteren uit vergelijkende selecties waarvan het algemene gedeelte georganiseerd werd op initiatief van de afgevaardigd bestuurder. In dat geval biedt de afgevaardigd bestuurder de lijst van de geslaagden aan in de rangschikking van dit gedeelte.

Het Instituut organiseert een bijkomende proef, onder het toezicht van de afgevaardigd bestuurder, en nodigt het aantal geslaagden uit dat aangewezen is ten opzichte van het aantal toe te kennen betrekkingen, in de volgorde van hun rangschikking na het algemene gedeelte.

Na de bijkomende proef worden de gegadigden gerangschikt naargelang van hun geschiktheid voor de uit te oefenen functie. Bij de werving is de Raad gebonden door de rangschikking die voortvloeit uit de bijkomende proef.

Art. 26.§ 1. De in dienst geroepen gegadigde dient uiterlijk in dienst te treden op de eerste dag van de derde maand volgend op de verzending van de beslissing van de Raad aan de gegadigde per aangetekende brief.

Wanneer de gegadigde een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van de bepalingen van nationaal of internationaal recht, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt. § 2. De gegadigden uit eenzelfde vergelijkende selectie, die gelijktijdig opgeroepen zijn, nemen rang in op de datum van hun indiensttreding met behoud van hun rangschikking bij de selectie.

Indien de indiensttreding werd vertraagd omdat de geslaagde een opzeggingsperiode moet volbrengen bij toepassing van bepalingen van nationaal of internationaal recht of een onderzoek geboden was om uit te maken of het gedrag van de gegadigde wel in overeenstemming is met het uit te oefenen ambt, en indien de gegadigde door één of meer na hem gerangschikte geslaagden van dezelfde vergelijkende selectie voorbijgegaan is, dan neemt hij echter rang in op de datum waarop die geslaagde of de best gerangschikte van die geslaagden zijn proefperiode heeft aangevat.

De geslaagden die om andere redenen uitstel van indiensttreding vragen, verliezen het voordeel van hun rangschikking indien aan hun verzoek wordt voldaan.

Art. 27.§ 1. In de gevallen waarin een onderzoek naar de medische geschiktheid is vereist, kan de aangeworven geslaagde slechts tot benoeming worden toegelaten wanneer hij zich voor het onderzoek heeft aangemeld. § 2. Indien hij niet aan de medische geschiktheidvoorwaarden voldoet, wordt hij ambtshalve ontslagen met een opzeggingstermijn van drie maanden. § 3. Indien de aangeworven geslaagde die niet aan de medische geschiktheidvoorwaarden voldoet, reeds een betrekking bekleedde bij het Instituut, wordt hij teruggeplaatst in zijn vroegere graad.

Art. 28.Behoudens in geval van organisatie van de vergelijkende selectie door het Instituut zelf, controleert de afgevaardigd bestuurder, in voorkomend geval, of de algemene toelaatbaarheidsvereisten bepaald in artikel 6, § 1, 4° en 5° en de bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vervuld zijn.

Het Instituut controleert of de aangeworven geslaagden voldoen aan de toelaatbaarheidsvereisten voorzien in artikel 6, § 1, 1° tot 3°. Zo er een reserve van de geslaagden is aangelegd, brengt het de afgevaardigd bestuurder op de hoogte van de aanwerving.

Wanneer, in overeenstemming met artikel 6, § 1, 2°, een nader onderzoek geboden is om uit te maken of een aangeworven geslaagde een gedrag heeft dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking, wordt het dossier voor beslissing aan de afgevaardigd bestuurder bezorgd. Zolang het onderzoek duurt, wordt de geslaagde voorlopig geweerd; hij wordt op de hoogte gebracht van deze procedure.

Art. 29.De statutaire ambtenaren leggen in handen van de Voorzitter van de Raad de eed af in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie. HOOFDSTUK V. - Dienst- en standplaatsaanwijzing

Art. 30.§ 1. De Raad duidt voor iedere statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid aan : 1° de standplaats;2° de dienst binnen deze standplaats;3° de hiërarchische meerdere ten minste titularis van een graad van niveau B. § 2. Het Instituut erkent als standplaatsen : 1° de centrale dienst, waar de hoofdzetel gevestigd is;2° de controlecentra of gewestelijke diensten. HOOFDSTUK VI. - Proeftijd en benoeming in vast verband

Art. 31.§ 1. De benoeming in vast verband is afhankelijk van het effectief vervullen van een proeftijd van één jaar. § 2. Om de effectieve duur van de proeftijd te berekenen worden alle perioden waarin de op proef benoemde statutaire ambtenaar in actieve dienst is, in aanmerking genomen.

Worden echter niet in aanmerking genomen de afwezigheden die zich voordoen nadat de op proef benoemde statutaire ambtenaar reeds vijftien werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest, zelfs indien hij gedurende deze afwezigheden in actieve dienst is.

Komen voor de berekening van deze dagen afwezigheid niet in aanmerking : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de vakbondsverloven toegestaan met toepassing van de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;3° het omstandigheidsverlof en het uitzonderlijk verlof bedoeld in de artikelen 15, 15bis en 20 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;4° de verloven voor sociale promotie. § 3. Behoudens in de in § 2, derde lid, opgesomde gevallen, hebben de afwezigheden die zich voordoen nadat de op proef benoemde statutaire ambtenaar gedurende vijftien werkdagen in één of verschillende malen afwezig is geweest, opschorting van de proefperiode tot gevolg.

Art. 32.Na 6 maanden effectieve proeftijd maakt de in artikel 30, § 1, 3°, bedoelde hiërarchische meerdere een tussentijds verslag op over de wijze van dienen van de op proef benoemde statutaire ambtenaar.

Dit tussentijdse verslag, dat louter indicatief is, wordt ter kennis gebracht van de op proef benoemde statutaire ambtenaar, die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt, en wordt in zijn persoonlijk dossier opgenomen.

Art. 33.§ 1. Op het einde van de proefperiode maakt de hiërarchische meerdere een eindverslag op waarin, naargelang van het geval, wordt voorgesteld : 1° de benoeming van de statutaire ambtenaar in vast verband;2° de verlenging van de proeftijd;3° het ambtshalve ontslag van de statutaire ambtenaar;4° de terugplaatsing van de statutaire ambtenaar in zijn vroegere graad bij het Instituut. Het eindverslag wordt binnen de vijftien werkdagen vóór het einde van de proeftijd door de statutaire ambtenaar op wie het betrekking heeft, geviseerd en wordt langs hiërarchische weg voor beslissing voorgelegd aan de Raad. Weigert de statutaire ambtenaar het eindverslag te viseren, dan wordt het hem per aangetekende zending met ontvangstmelding toegestuurd. § 2. De Raad kan de proeftijd éénmaal verlengen met maximaal zes maanden. In dat geval wordt na afloop van deze verlenging een nieuw omstandig verslag opgemaakt over de wijze van dienen van de statutaire ambtenaar. Er wordt te werk gegaan als vermeld in § 1. § 3. Het ambtshalve ontslag van de statutaire ambtenaren op proef wordt uitgesproken door de Raad met een opzeggingstermijn van drie maanden.

Art. 34.§ 1. Indien al tijdens de proeftijd voldoende vastgesteld wordt dat de statutaire ambtenaar niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan de vereisten van de dienst, kan de hiërarchische meerdere onmiddellijk een eindverslag opmaken waarin het ambtshalve ontslag van de statutaire ambtenaar of diens terugplaatsing in zijn vroegere graad bij het Instituut wordt voorgesteld. Hierbij wordt de in artikel 33 omschreven procedure gevolgd. § 2. De statutaire ambtenaar op proef die gedurende de proeftijd een zware fout begaat kan worden afgedankt zonder opzegging. Hij moet vooraf gehoord worden.

Art. 35.Tegen de voorstellen bedoeld in de artikelen 33, § 1, 2° tot 4°, en 34, § 1, kan beroep worden ingesteld in overeenstemming met de bepalingen van titel X betreffende de Raad van Beroep.

Art. 36.Bij hun aanstelling in vast verband worden de statutaire ambtenaren, met ranginneming op de datum van de benoeming op proef en met inachtneming, in elk van de hiernavolgende groepen, van de rangschikking waarvan sprake in artikel 8, eerste lid, in deze volgorde gerangschikt : eerst zij die na de normale duur van de proeftijd voldoening geven en vervolgens zij die voldoening geven na verlenging van de proeftijd.

TITEL III. - Rechten en plichten

Art. 37.§ 1. De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden oefenen hun ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van hun hiërarchische meerderen.

Daartoe dienen zij : 1° de van kracht zijnde wetten en reglementen evenals de richtlijnen, waaronder de nadere gedragsregels inzake de deontologie van het Instituut na te leven;2° nauwgezet en correct hun taken uit te voeren;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren. § 2. De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden moeten met waardigheid en hoffelijkheid worden behandeld, zowel door hun hiërarchische meerderen en hun collega's als door hun ondergeschikten.

Ze dienen elk verbaal of niet-verbaal gedrag te vermijden dat deze waardigheid in het gedrang zou kunnen brengen.

Art. 38.§ 1. De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden behandelen de gebruikers van hun dienst met begrip en zonder enige discriminatie. § 2. Buiten de uitoefening van hun ambt vermijden de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden elke handelwijze die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.

Zelfs buiten hun ambt doch ter oorzake ervan, mogen de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden rechtstreeks of bij tussen-persoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art. 39.De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt.

Het is hun enkel verboden die feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medische geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder op het recht op eerbied voor het privé-leven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen, evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de positie van het Instituut kunnen schaden.

De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden die hun ambt hebben neergelegd.

Art. 40.§ 1. De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden hebben recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor hun taakvervulling. Elke hiërarchische meerdere verzekert de informatiedoorstroming naar zijn ondergeschikten. § 2. De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden houden zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.

Daartoe heeft de statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren bij het Instituut. De Raad voorziet in die opleiding volgens door Ons vast te stellen nadere regelen en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding, onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.

Art. 41.Elke inbreuk op de bepalingen van deze titel begaan door een statutaire ambtenaar, wordt bestraft met één van de tuchtstraffen die bepaald zijn bij artikel 89, onverminderd de toepassing van de strafwetten.

Art. 42.Elke statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen en er een kopie van te krijgen.

TITEL IV. - Onverenigbaarheden

Art. 43.Met de hoedanigheid van statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid is onverenigbaar, elke bezigheid die door de betrokkene zelf, hetzij door zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenleeft, hetzij door een tussenpersoon, wordt verricht, en die het Instituut nadeel kan berokkenen, het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt in strijd is.

Art. 44.§ 1. De statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden mogen geen beroepsactiviteiten cumuleren.

Onder beroepsactiviteit moet worden verstaan elke bezigheid, behoudens een openbaar mandaat van politieke aard, waarvan de opbrengst een bedrijfsinkomen is als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. § 2. In afwijking van § 1 wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten die inherent zijn aan het uitoefenen van het ambt van rechtswege uitgeoefend.

Is inherent aan het uitoefenen van het ambt elke opdracht : 1° die als gevolg van een wettelijke of reglementaire bepaling is gekoppeld aan het ambt dat door een statutair ambtenaar of contractueel personeelslid wordt uitgeoefend;2° waarvoor de statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid ambtshalve wordt aangewezen door de Raad.

Art. 45.§ 1. In afwijking van artikel 44, § 1, eerste lid, kan de Raad, op geschreven en voorafgaande aanvraag van de statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid en na gemotiveerd advies van de in artikel 30, § 1, 3°, bedoelde hiërarchische meerdere, machtiging verlenen tot cumulatie buiten de diensturen van beroepsactiviteiten die verenigbaar zijn met de hoedanigheid van statutair ambtenaar of van contractueel personeelslid.

Uiterlijk binnen een termijn van 30 dagen na het indienen van een aanvraag houdende alle noodzakelijke gegevens, geeft de hiërarchische meerdere een gemotiveerd advies terzake. Na deze termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 2. De Raad doet uitspraak over de aanvraag van de statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid binnen een termijn van 30 dagen die ingaat op de datum van ontvangst van het gemotiveerde advies van de hiërarchische meerdere. Na verloop van die termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.

De machtiging kan worden herroepen.

TITEL V. - Overplaatsing

Art. 46.§ 1. Overplaatsing is de aanwijzing van een statutair ambtenaar voor een andere standplaats van het Instituut. § 2. Overplaatsingen kunnen door de Raad worden opgelegd : 1° in het belang van de dienst;2° ten gevolge van een bevordering of een verandering van graad;3° wegens ontstentenis van betrekking;4° wanneer zij noodzakelijk zijn wegens medische ongeschiktheid. § 3. De statutaire ambtenaar aan wie een overplaatsing wordt opgelegd tengevolge van een bevordering van graad mag die bevordering weigeren.

In dit geval behoudt hij zijn rechten op een eventuele latere bevordering in die graad zolang hij al de benoemingsvoorwaarden vervult.

Art. 47.Overplaatsingen wegens persoonlijke aangelegenheden kunnen door de statutaire ambtenaren worden aangevraagd en kunnen op de wijze bepaald door de Raad worden toegestaan.

Een overplaatsing wegens persoonlijke aangelegenheden is maar mogelijk indien een betrekking in de graad vacant is.

Art. 48.Wanneer het door toedoen van de statutaire ambtenaar nodig blijkt hem in een andere werkkring te plaatsen, kan tegen dit voorstel tot overplaatsing beroep worden ingesteld bij de Raad van Beroep bedoeld in titel X. TITEL VI. - Rangschikking en anciënniteit

Art. 49.Voor de toepassing van de reglementaire bepalingen die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de statutaire ambtenaren, van wie de anciënniteit moet worden vergeleken, de rangschikking als volgt bepaald : 1° de statutaire ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit : a) naar de rangschikking opgemaakt in overeenstemming met het reglement van de vergelijkende selectie, indien het verkrijgen van de nieuwe graad afhankelijk is van het slagen voor een vergelijkende selectie;b) naar de chronologische volgorde van de benoemingsbesluiten en, in geval van gelijkheid, naar de rangschikking in de vorige graad;c) naar de rangschikking in de vorige graad, indien de verandering van graad zonder voorafgaande vergelijkende selectie wordt toegekend aan statutaire ambtenaren die titularis zijn van dezelfde graad;d) indien de betrokken statutaire ambtenaren titularis zijn van verschillende graden, wordt achtereenvolgens de rang-, de niveau- en de dienstanciënniteit in aanmerking genomen;e) in geval van gelijkheid : de oudste statutaire ambtenaar.

Art. 50.De graad-, de rang-, de niveau- en de dienstanciënniteit zijn gelijk aan de som van de volle kalendermaanden begrepen in de voor het berekenen ervan in aanmerking komende diensten.

Art. 51.§ 1. Voor de berekening van de graad-, de rang-, de niveau- of de dienstanciënniteit komen enkel de werkelijke diensten die de statutaire ambtenaar zonder vrijwillige onderbreking bij het Instituut heeft verricht, in aanmerking. Vrijwillig is de onderbreking die het gevolg is van een vraag van de statutaire ambtenaar of door zijn schuld is veroorzaakt. § 2. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de statutaire ambtenaar is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop de statutaire ambtenaar voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge uitdrukkelijke terugwerking van zijn benoeming in zulke graden. § 3. Voor de rang- en niveauanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de statutaire ambtenaar in een graad van de betreffende rang of van het niveau is benoemd of vanaf de datum waarop hij voor latere bevordering is gerangschikt ten gevolge van de uitdrukkelijke terugwerking van zijn benoeming in zulke graad. § 4. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten in de zin van § 5, welke de statutaire ambtenaar heeft verricht in enigerlei hoedanigheid, zonder vrijwillige onderbreking en als lid van het personeel van het Instituut. § 5. De statutaire ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.

TITEL VII. - Functiebeschrijving en beoordeling HOOFDSTUK I. - Functiebeschrijving

Art. 52.Onder functiebeschrijving wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan, het doel van de functie en de dienst waarbinnen ze zich situeert, de algemene en dienst- of functiegebonden resultaatsgebieden en de algemene bekwaamheden die vereist zijn voor de functie en eventueel de beschrijving van de functiecontext waarin de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid functioneert.

Art. 53.Bij de indiensttreding van een statutair ambtenaar of van een contractueel personeelslid en telkens een andere functiebeschrijving wordt toegekend, nodigt de hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 30, § 1, 3°, betrokkene uit voor een functiegesprek, waarbij de functiebeschrijving horende bij de uit te oefenen functie, wordt toegelicht. HOOFDSTUK II. - De beoordeling

Art. 54.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° beoordeelde : iedere statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid voor wie de beoordeling verplicht is;2° beoordeling : het beschrijvend beoordelen van het functioneren, van de resultaatsgebieden, de algemene bekwaamheden van de beoordeelde, evenals van het bereiken van de vastgestelde doelstellingen door de beoordeelde;3° beoordelaar : de statutaire ambtenaar, ten minste van niveau B, die aangewezen wordt door de Raad en die als functionele chef de dagelijkse leiding en/of het toezicht heeft over het functioneren van de beoordeelde en die de informele en formele communicatie in het kader van de beoordelingscyclus verzekert;4° beheerstoelage : een halfjaarlijkse toelage van individuele aard waarvan de toekenningsvoorwaarden vastgelegd zijn in het geldelijk statuut.

Art. 55.De beoordeling is verplicht voor iedere statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid die minstens twaalf al dan niet onderbroken kalendermaanden in dienst is en die effectieve diensten heeft verricht gedurende de volledige of een gedeelte van de beschouwde periode. HOOFDSTUK III. - De beoordelingscyclus

Art. 56.Tijdens de beoordelingscyclus loopt een proces dat beheerd wordt door de beoordelaar en dat gericht is op het verbeteren van de resultaten, het stimuleren van de communicatie tussen beoordelaar en beoordeelde, het bevorderen van de ontwikkeling van de bekwaamheden van de beoordeelde en op het bereiken van doelstellingen.

De beoordelingscyclus loopt over één jaar, gaande van 1 november tot en met 31 oktober van het volgende kalenderjaar, en vangt aan met een planningsgesprek tijdens hetwelk meetbare, resultaatgerichte en/of ontwikkelingsgerichte doelstellingen schriftelijk worden vastgelegd.

Art. 57.§ 1. In de loop van de maanden mei en november vindt een verplicht functioneringsgesprek plaats, waarna de beoordelaar aan de beoordeelde het waarderingscijfer mededeelt dat hij aan de Raad voorstelt voor de afgelopen periode van de beheerstoelage.

Tijdens deze verplichte zesmaandelijkse functioneringsgesprekken komen aan bod : 1° de functioneringscontext die de werking binnen de dienst mee bepaalt;2° de resultaten die het personeelslid behaalde op de taken die in de individuele functiebeschrijving omschreven zijn, de algemene bekwaamheden waarvan hij blijk gegeven heeft, alsook de behaalde resultaten op de doelstellingen die tijdens het vorige planningsgesprek werden geformuleerd. Daarenboven kan ook gesproken worden over : 1° de ontwikkeling van de beoordeelde binnen de huidige functie;2° de loopbaanperspectieven en de carrièreverwachtingen van de beoordeelde en de ontwikkeling van bekwaamheden die hiervoor wenselijk zijn. § 2. Is een beoordeelde afwezig in de periode waarin een verplicht tussentijds functioneringsgesprek moet plaatsvinden, dan wordt dit gesprek uitgesteld tot zijn terugkeer.

Blijft hij gedurende de volledige beoordelingsperiode van zes maanden afwezig, dan is er geen functioneringsgesprek. § 3. Bovendien kunnen in de loop van de beoordelingscyclus telkens de beoordelaar of de beoordeelde het nodig acht tussentijdse facultatieve functioneringsgesprekken plaatsvinden. § 4. Een tussentijds functioneringsgesprek is echter verplicht alvorens aan een beoordeelde een waarderingscijfer kan worden toegekend dat lager is dan de helft van het maximale waarderingscijfer dat in het kader van de beheerstoelage kan worden toegekend.

In dit gesprek moeten alle punten besproken worden waarop de beoordeelde geen voldoening geeft en hoe deze punten kunnen worden verholpen. § 5. Na ieder functioneringsgesprek maakt de beoordelaar binnen de tien werkdagen een verslag dat door de beoordeelde binnen de vijf werkdagen na ontvangst wordt geviseerd en terugbezorgd aan de beoordelaar, eventueel vergezeld van zijn opmerkingen.

Art. 58.§ 1. Er wordt een begeleidingsplan opgelegd aan de beoordeelde waarvan het zesmaandelijkse functioneringsgesprek afgesloten wordt met een waarderingscijfer dat lager is dan de helft van het maximale waarderingscijfer dat kan worden toegekend in het kader van de beheerstoelage.

In het begeleidingsplan worden realistische en meetbare doelstellingen geformuleerd die erop gericht zijn de prestaties van de beoordeelde te verbeteren.

Tijdens het begeleidingsplan wordt maandelijks een gesprek gehouden waarvan de voornaamste vaststellingen en afspraken worden genoteerd.

Dat begeleidingsplan loopt tot het volgende verplichte functioneringsgesprek en wordt tijdig gestart zodat het steeds minimaal drie maanden duurt. § 2. Aan de beoordeelde waarvan het zesmaandelijkse functioneringsgesprek afgesloten wordt met een waarderingscijfer dat gelegen is tussen de helft en 59 % van het maximale waarderingscijfer dat kan worden toegekend in het kader van de beheerstoelage, worden individuele doelstellingen opgelegd voor die resultaatsgebieden of algemene bekwaamheden waarop minder dan de helft werd gepresteerd.

Art. 59.§ 1. De beoordelingscyclus wordt afgesloten met het eindgesprek dat gevoerd wordt na het verplichte functioneringsgesprek van begin november. Er wordt een balans opgemaakt van het functioneren van de beoordeelde en van de mate waarin de doelstellingen werden bereikt. § 2. Na het eindgesprek stelt de beoordelaar het beschrijvende beoordelingsverslag op dat handelt over het functioneren van de beoordeelde in de afgelopen beoordelingscyclus, over de mate waarin de vooropgestelde doelstellingen werden gehaald en de persoonlijke bijdrage van de beoordeelde aan het bereiken daarvan.

Het beschrijvende beoordelingsverslag wordt door de beoordelaar ondertekend en binnen de tien werkdagen na het eindgesprek aan de beoordeelde bezorgd.

Binnen de vijf werkdagen na ontvangst bezorgt de beoordeelde het geviseerde verslag terug aan de beoordelaar, eventueel vergezeld van zijn opmerkingen.

Art. 60.§ 1. Het beschrijvende beoordelingsverslag dat volgt op het eindgesprek bevat geen voorstel van eindvermelding, tenzij vastgesteld wordt dat de beoordeelde manifest ondermaats functioneert en de vermelding « onvoldoende » verdient. § 2. De eindvermelding « onvoldoende » wordt voorgesteld indien het gemiddelde van de twee waarderingscijfers toegekend tijdens dezelfde beoordelingscyclus lager is dan de helft van het maximale waarderingscijfer.

Was de beoordeelde afwezig gedurende een volledige zesmaandelijkse beoordelingsperiode, dan wordt het gemiddelde genomen van de twee laatst toegekende waarderingscijfers. § 3. De eindvermelding « onvoldoende » wordt door de beoordelaar onderbouwd in het beschrijvende beoordelingsverslag over de voorbije beoordelingscyclus.

Art. 61.§ 1. Zowel de beoordeelde als de beoordelaar kunnen documenten laten opnemen in het beoordelingsdossier.

Zowel het bijgevoegde document als de eventuele opmerkingen daarop, moeten door beiden geviseerd worden. § 2. Als voorbereiding op een beoordelingsgesprek kan de beoordelaar alle inlichtingen inwinnen die aan de beoordeling een nuttige bijdrage kunnen leveren.

Art. 62.§ 1. Het individuele beoordelingsdossier bestaat uit : 1° de functiebeschrijving waarin de identificatiegegevens opgenomen zijn;2° het verslag van het planningsgesprek houdende de afgesproken doelstellingen;3° het verslag van alle al dan niet verplichte functioneringsgesprekken;4° de documenten toegevoegd door de beoordelaar of op verzoek van de beoordeelde;5° het beschrijvend eindverslag van de beoordeling;6° het eventuele begeleidingsplan. § 2. Het individuele beoordelingsdossier van de beoordeelde is ter beschikking van : - de beoordeelde zelf; - de beoordelaar; - de statutaire ambtenaar of het lid van de Raad die de dagelijkse leiding en/of toezicht heeft over het functioneren van de beoordelaar; - de personeelsdienst en de dienst Human Resources van het Instituut; - de Raad.

Art. 63.De Raad spreekt zich uit over de beoordelingsvoorstellen na inzage van de individuele beoordelingsdossiers.

Art. 64.Het niet respecteren van de bepalingen van de artikelen 57, § 4, 58 en 61, § 1, wordt beschouwd als een procedurefout. Enkel in die gevallen wordt een nieuw waarderingscijfer toegekend. HOOFDSTUK IV. - De eindvermelding « onvoldoende »

Art. 65.De eerste vermelding « onvoldoende » houdt voor de beoordeelde een waarschuwing in en een uitnodiging tot beter functioneren.

Art. 66.§ 1. In geval van twee opeenvolgende eindvermeldingen « onvoldoende », wordt de beoordeelde ofwel ambtshalve ontslagen ofwel wordt een einde gesteld aan zijn arbeidsovereenkomst met inachtneming van de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. § 2. Het waarderingscijfer van de laatste beoordelingsperiode, dat leidt tot een tweede opeenvolgende eindvermelding « onvoldoende », moet steeds betrekking hebben op een periode waarin minimaal 120 al dan niet onderbroken kalenderdagen effectieve prestaties werden geleverd. In afwijking van art. 57, § 2, tweede lid, wordt het laatste functioneringsgesprek uitgesteld tot het moment dat deze termijn wordt gehaald. § 3. Het ontslag of de afdanking na twee opeenvolgende vermeldingen « onvoldoende » worden uitgesproken door de Raad.

Art. 67.Aan de wegens twee opeenvolgende vermeldingen « onvoldoende » ontslagen statutaire ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.

Deze vergoeding is gelijk aan twaalfmaal de laatste maandbezoldiging van de statutaire ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan achtmaal deze maandbezoldiging indien de statutaire ambtenaar ten minste tien jaar en minder dan twintig jaar dienst heeft en aan zesmaal deze maandbezoldiging indien de statutaire ambtenaar minder dan tien jaar dienst heeft op het tijdstip waarop het ontslag hem wordt betekend.

Voor de toepassing van dit artikel moet onder « bezoldiging » worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding in de plaats van wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.

Art. 68.De beoordeelde kan, per aangetekende brief, tegen ieder voorstel van een vermelding « onvoldoende », beroep instellen bij de Raad van Beroep bedoeld in titel X, binnen de vijftien werkdagen na ontvangst van het beschrijvende beoordelingsverslag dat volgt op het eindgesprek.

TITEL VIII. - Loopbaan HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 69.Er zijn twee soorten bevorderingen : 1° wat de administratieve loopbaan betreft, is de bevordering de benoeming van een statutair ambtenaar tot een graad van een hoger niveau of van een hogere rang.Ze wordt « bevordering door verhoging in graad » genoemd; 2° wat de geldelijke loopbaan betreft is de bevordering de toekenning aan de statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid in zijn graad van de weddenschaal die hoger is dan die welke hij genoot.Ze wordt « bevordering door verhoging in weddenschaal » genoemd.

Art. 70.§ 1. Onverminderd andersluidende wettelijke of reglementaire bepalingen, is een bevordering door verhoging in graad slechts mogelijk indien er een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is. § 2. De organisatie van een vergelijkende bevorderingsselectie of de vacature van een door verandering van graad te begeven betrekking, wordt ter kennis gebracht van de benoembare ambtenaren door een bekendmaking van de vacante betrekking.

Wanneer een statutair ambtenaar om welke reden ook tijdelijk uit de dienst verwijderd is, wordt hem de bekendmaking van vacante betrekking bij een ter post aangetekend schrijven gezonden aan het laatste door hem opgegeven adres. § 3. Alleen de inschrijvingen van de statutaire ambtenaren voor de bevorderingsselectie of de sollicitaties voor de verandering van graad, die volgens de vormvereisten en binnen de termijn bepaald door de Raad werden ingediend, komen in aanmerking.

Art. 71.Iedere benoeming na een bevordering door verhoging in graad wordt ter kennis gebracht van het personeel. HOOFDSTUK II. - Bevordering door verhoging in graad

Art. 72.§ 1. De bevordering door verhoging in graad wordt afhankelijk gesteld van het slagen voor een vergelijkende selectie.

De vergelijkende selecties voor verhoging in graad worden georganiseerd als de Raad oordeelt dat het belang van het Instituut het vergt. § 2. De vergelijkende selecties voor verhoging in graad worden georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van Selor. In afwijking hiervan kan het Instituut, in geval van noodzaak door dringende en specifieke behoeften van het Instituut, na overleg met de representatieve vakorganisaties en onder kwaliteitscontrole door Selor, deze selecties op zijn eigen verantwoordelijkheid organiseren. § 3. Op voorstel van de Raad bepaalt de Minister voor elk der graden die toegankelijk zijn bij wege van bevordering door verhoging in graad de lijst van de graden die er toegang toe verlenen.

Art. 73.§ 1. Om aan een vergelijkende bevorderingsselectie te mogen deelnemen, moet de statutaire ambtenaar in vast verband benoemd zijn, zich in een administratieve stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden en bij de beoordeling niet de eindvermelding « onvoldoende » bekomen hebben.

De statutaire ambtenaar die tussen de selectieproeven in niet langer deze voorwaarden vervult, behoudt het voordeel van zijn eventuele slagen voor de proef die hij aflegde, doch mag niet meer deelnemen aan het vervolg van deze bevorderingsselectie. § 2. Om te mogen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor bevordering in de graad van adviseur moet de statutaire ambtenaar ten minste twee jaar niveauanciënniteit hebben in het niveau B of ten minste vijf jaar niveauanciënniteit hebben in de niveaus B en C samen.

Art. 74.De kandidaten worden verklaard geslaagd te zijn als zij : - ten minste 50 % der punten hebben behaald op ieder onderdeel van de vergelijkende selectie; - en ten minste 60 % der punten hebben behaald voor de volledige vergelijkende selectie.

Zij behouden onbeperkt het voordeel van hun uitslag.

Art. 75.De geslaagden voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau worden gerangschikt volgens de behaalde punten.

Ingeval de vergelijkende selectie is opgesplitst, worden zij gerangschikt volgens de voor het bijzonder gedeelte of de bijzondere gedeelten behaalde punten. Bij gelijkheid der punten wordt de rangschikking bepaald in overeenstemming met artikel 49.

Art. 76.Voor zover voldaan is aan de bepalingen van artikel 81, worden de geslaagden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd tot de graad waarnaar zij hebben medegedongen en worden zij voor een vacante betrekking van die graad aangewezen.

Wanneer de geslaagden van verschillende vergelijkende selecties naar dezelfde bevordering dingen, worden zij gerangschikt volgens de datum van de processen-verbaal van afsluiting, te beginnen met de verst afgelegen datum, en, voor elke vergelijkende selectie, in de volgorde van hun rangschikking.

Art. 77.Indien een vergelijkende selectie uit een algemeen en één of meer bijzondere gedeelten bestaat, worden de statutaire ambtenaren die geslaagd zijn voor het algemene gedeelte, op hun verzoek van dit gedeelte vrijgesteld wanneer zij later opnieuw deelnemen aan één of meer vergelijkende selecties van hetzelfde niveau.

Art. 78.§ 1. In de graden van adviseur en eerste adviseur moeten ten minste 80 % van de betrekkingen, af te ronden naar het lagere even getal, ingevuld worden via werving.

Mits aan deze voorwaarde voldaan is, wordt iedere vacante betrekking in de graad van adviseur ambtshalve opengesteld voor bevordering. § 2. Wanneer het quotum van 80 % is bereikt en er laureaten van een vergelijkende bevorderingsselectie zijn, dan mag de Raad hiervan éénmalig, op basis van een gemotiveerde beslissing, afwijken van een benoeming via bevordering. § 3. Wanneer minstens de laatste drie betrekkingen in de graad van adviseur via bevordering werden ingevuld, mag de Raad in de volgende betrekking voorzien via werving. Dit geldt niet als de uitzondering bedoeld in § 2. § 4. Indien er de voorbije vierentwintig maanden geen bevordering in de graad van adviseur is geweest en zelfs al is het quotum van 80 % niet bereikt, moet één van de eerste twee volgende benoemingen toch via bevordering gebeuren, voor zover er laureaten zijn. § 5. In afwijking van artikel 72, § 1, tweede lid, is de Raad ertoe gehouden een nieuwe vergelijkende selectie voor bevordering in de graad van adviseur te organiseren ingeval de laatste selectie ten minste vierentwintig maanden geleden werd afgesloten en de bevorderings-reserve uitgeput is.

Wanneer nog slechts in één taalgroep laureaten overblijven, kan de Raad, teneinde het taalevenwicht te waarborgen en voor zover het vorige lid gerespecteerd is, overgaan tot werving in de andere taalgroep, zelfs al wordt hierdoor het quotum van 80 % overschreden.

Dit geldt niet als een uitzondering op § 1.

Art. 79.In afwijking van de artikelen 70, § 1 en 72, § 1, eerste lid, worden de statutaire ambtenaren met acht jaar graadanciënniteit in de graden van « adviseur », « ingenieur-adviseur » en « informaticus-adviseur » respectievelijk benoemd in de graden van « eerste adviseur », « eerste ingenieur-adviseur » en « eerste informaticus-adviseur ».

Art. 80.§ 1. In afwijking van artikel 70, § 1, eerste lid, kunnen de statutaire ambtenaren met de graad van controleur (in uitdoving) met ten minste drie jaar graadanciënniteit worden bevorderd tot de graad van hoofdcontroleur. § 2. De Raad bepaalt op welke wijze aan de statutaire ambtenaren die in aanmerking komen voor een bevordering met toepassing van § 1, kennis wordt gegeven van de vacature van een betrekking die bij wege van bevordering te verlenen is en niet afhankelijk is van het slagen voor een vergelijkende selectie.

Alleen de sollicitaties die in de vorm en binnen de termijn bepaald door de Raad zijn ingediend, worden in aanmerking genomen. § 3. De Raad onderzoekt de sollicitaties en brengt een voorlopig benoemingsvoorstel ter kennis van de gegadigden.

De statutaire ambtenaar die zich benadeeld acht kan bij de Raad een bezwaarschrift indienen. Hij wordt op zijn verzoek door de Raad gehoord. Na de bezwaarschriften te hebben onderzocht neemt de Raad een beslissing die aan de gegadigden ter kennis wordt gebracht.

Art. 81.§ 1. Om te worden bevorderd tot een graad van niveau B of C moeten de geslaagden een niveauanciënniteit van ten minste drie jaar hebben. § 2. Om te worden bevorderd tot de graad van adviseur moet de geslaagde ten minste drie jaar niveauanciënniteit hebben in het niveau B of ten minste zes jaar niveauanciënniteit hebben in de niveaus B en C samen. HOOFDSTUK III. - Opdrachthouder

Art. 82.§ 1. De kwalificatie « opdrachthouder » kan door de Raad toegekend worden aan de statutaire ambtenaren en aan de bij arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur in dienst genomen contractuele personeelsleden, die belast worden met een projectopdracht, een coördinatieopdracht of een functieopdracht. § 2. Onder « projectopdracht » wordt het verwezenlijken verstaan van een specifiek, in de tijd beperkt, project of het uitvoeren van taken die niet inherent zijn aan een bij het Instituut bestaande functie. § 3. Onder « functieopdracht » wordt verstaan de tijdelijke aanstelling in een volwaardige functie die niet overeenstemt met een bestaande graad, die aantoonbare bijkomende vereisten en verantwoordelijkheden stelt en die niet onbeperkt door eenzelfde persoon wordt uitgevoerd. Er kunnen niet meer dan zes identieke functieopdrachten toegekend worden. In afwijking van § 1, kan een functieopdracht ook toegekend worden aan contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. § 4. Onder « coördinatieopdracht » wordt het leiden of coördineren verstaan van de activiteiten van minimaal vijf statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden van niveau A. Een coördinerende opdracht kan enkel worden toegekend aan statutaire ambtenaren van niveau A en aan contractuele personeelsleden van niveau A met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. De coördinator doet zelf een deel van de conceptuele taken die gecoördineerd moeten worden. § 5. Opdrachten kunnen opengesteld worden in drie niveaus, namelijk : 1° niveau A;2° de niveaus B en C samen;3° niveau D. In niveau A wordt de toegang beperkt tot de statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden van de rangen A3 en A2. § 6. Opdrachten kunnen niet gelijktijdig gecumuleerd worden.

Art. 83.§ 1. De duur van een opdracht, die uitgedrukt wordt in periodes van volle kalendermaanden, wordt verbonden aan de aard van de opdracht. Een opdracht kan nooit langer dan achtenveertig maanden duren en kan maximaal éénmaal voor een periode van maximaal achtenveertig maanden verlengd worden.

Over een periode van honderd vierenveertig maanden mag een statutair ambtenaar of contractueel personeelslid nooit meer dan gedurende zesennegentig gecumuleerde maanden een opdracht uitgevoerd hebben.

Een statutair ambtenaar of contractueel personeelslid kan geen nieuwe opdracht toegewezen krijgen indien hij door toevoeging van de geraamde duur van de nieuwe opdracht de gecumuleerde termijn van zesennegentig maanden over een periode van honderd vierenveertig maanden, overschrijdt. § 2. In afwijking van § 1 is de functieopdracht « secretaresse van een Administrateur (in uitdoving), van de Voorzitter of van een Lid van de Raad », steeds verlengbaar. Gedurende de eerste achtenveertig maanden na beëindiging van deze functieopdracht, kan geen andere opdracht toegekend worden, behoudens een nieuwe opdracht van « secretaresse ». § 3. De duur van een projectopdracht is gekoppeld aan de gemotiveerde geraamde duur van het project, die mits verantwoording éénmaal verlengbaar is.

Wordt het project beëindigd vóór de vooropgestelde einddatum, dan wordt de opdracht ambtshalve beëindigd op het einde van de begonnen kalendermaand. § 4. Een coördinatieopdracht wordt uitgeschreven voor een duur van achtenveertig maanden, tenzij onmiddellijk duidelijk is dat de opdracht minder lang zal duren. § 5. Voor de duur van de opdracht moet de statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid minimaal viervijfde prestaties verrichten.

Bij de uitschrijving kan de Raad bepalen dat voltijdse prestaties vereist zijn.

Art. 84.§ 1. Voor iedere opdracht wordt een opdrachtbeschrijving opgesteld die voor de duur van de opdracht de functiebeschrijving vervangt.

In de opdrachtbeschrijving worden vermeld : - de situering van de opdracht in een niveau; - het doel van de opdracht; - de algemene en de opdrachtgebonden resultaatsgebieden; - de vereiste algemene bekwaamheden; - op welke wijze aan de aangeduide hiërarchische meerdere en aan de Raad gerapporteerd moet worden; - in welke mate de opdracht gecombineerd kan worden met de taken verbonden aan de door de opdrachthouder beklede functie. § 2. In de opdrachtbeschrijving van een coördinatieopdracht wordt de te coördineren materie expliciet vermeld en afgelijnd.

Aangeduid wordt op welke statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden de coördinatie betrekking heeft en welke bevoegdheidsdelegaties aan de opdrachthouder worden toegekend.

Art. 85.§ 1. De aanstelling tot opdrachthouder dient te zijn voorafgegaan door een oproep tot het indienen van kandidaturen.

De oproep vermeldt : - voor welk niveau de opdracht opengesteld wordt en hoeveel niveauanciënniteit er vereist is. De vereiste niveauanciënniteit mag niet lager zijn dan vier jaar, noch hoger dan twaalf jaar; - welke competenties en ervaringen vereist zijn en welke een voordeel opleveren; - welke vergoeding aan de opdracht verbonden wordt; - de duur waarvoor de opdracht wordt toegekend; - de dienst en locatie waar de opdracht wordt uitgevoerd; - de hiërarchische meerdere waaraan gerapporteerd moet worden. § 2. In afwijking van § 1 kan de Raad enkel voor de functieopdracht waar er sprake is van een bijzondere vertrouwensrelatie, afzien van een oproep tot de kandidaten. § 3. De kandidaturen worden in een gesloten envelop, tegen ontvangstbevestiging, ingediend bij de Voorzitter van de Raad. Na een inschrijvingsperiode van ten minste vijftien werkdagen worden de enveloppen geopend op het secretariaat van de Raad.

Art. 86.Na een onderhoud met de Raad of een vertegenwoordiging van de Raad onder voorzitterschap van een lid van de Raad, met de kandidaten die aangetoond hebben aan de gestelde eisen op het gebied van competenties, ervaring en niveauanciënniteit te voldoen, wijst de Raad de opdracht toe aan de kandidaat die kan aantonen het beste te voldoen aan de criteria welke een voordeel opleveren.

In geval van een coördinatieopdracht worden de kandidaten vooraf onderworpen aan een geschiktheidstest waarvan de aard, de draagwijdte en het verloop worden bepaald door de Minister.

Indien de aard van de opdracht dit rechtvaardigt, kunnen ook voor de project- en functieopdrachten geschiktheidstesten worden opgelegd.

Art. 87.§ 1. Tijdens de opdracht rapporteert de opdrachthouder maandelijks aan de hiërarchische meerdere en minimaal zesmaandelijks aan de Raad. § 2. Wanneer na drie opeenvolgende maandelijkse rapporteringen de hiërarchische meerdere oordeelt dat de uitvoering van de opdracht geen voldoening schenkt, kan hij aan de Raad de intrekking van de opdracht voorstellen. De Raad beslist, in voorkomend geval, tot de intrekking van de opdracht.

Uit het dossier moet blijken dat de hiërarchische meerdere uitdrukkelijk heeft aangegeven welke tekortkomingen er in de uitvoering van de opdracht zijn, met verwijzing naar de opdrachtbeschrijving, en dat hieraan onvoldoende gevolg werd gegeven.

De opdrachthouder wordt hiervan in kennis gesteld en kan vragen vooraf gehoord te worden door de Raad. § 3. Bij vaststelling van ernstige tekortkomingen kan de Raad, na de opdrachthouder gehoord te hebben, steeds de opdracht intrekken. § 4. De Raad kan ook te allen tijde een opdracht om functionele redenen intrekken. In dat geval mag in een periode van twaalf kalendermaanden geen gelijkaardige opdracht uitgeschreven worden.

Art. 88.§ 1. Wanneer een opdrachthouder het recht verliest op een opdrachtvergoeding, zoals bepaald in art. 56, § 3 van het geldelijk statuut, dan wordt gelijktijdig ook zijn aanstelling tot opdrachthouder ambtshalve ingetrokken.

In afwijking hiervan en wanneer het belang van de opdracht het vereist, heeft de Raad het recht te beslissen dat deze ambtshalve intrekking van de aanstelling tijdelijk is, zonder dat het tijdelijke karakter ervan langer kan duren dan zes kalendermaanden. In dat geval zal de opdrachthouder zowel zijn aanstelling als zijn vergoeding herwinnen zodra hij opnieuw de voorwaarden vervult om de opdrachtvergoeding te genieten.

De Raad stelt de representatieve vakorganisaties in kennis van de beslissing om de opdracht bedoeld in het tweede lid ambtshalve in te trekken. § 2. De opdrachthouder heeft steeds het recht een einde te stellen aan de opdracht, mits een met de Raad overeen te komen opzegperiode die dertig kalenderdagen niet mag overschrijden. § 3. De intrekking van een opdracht, om welke redenen ook, kan nooit gelijkgesteld worden met een tuchtmaatregel, noch aangegrepen worden in latere beoordelingen van de opdrachthouder.

TITEL IX. - Tuchtregeling

Art. 89.§ 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° terechtwijzing;2° blaam;3° inhouding van wedde;4° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° de tuchtschorsing van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden;6° lagere inschaling;7° terugzetting in graad;8° ontslag van ambtswege;9° afzetting. § 2. Inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste één maand en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 3. De lagere inschaling wordt, naargelang van het geval, opgelegd door toekenning van : 1° een lagere weddenschaal in dezelfde graad;2° een graad van hetzelfde niveau met een lagere weddenschaal. § 4. De terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lager niveau of, in niveau A, van een lagere rang.

De graad waarin de terugzetting plaatsheeft, moet voorkomen in de personeelsformatie. De statutaire ambtenaar neemt in deze nieuwe graad rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft.

Art. 90.§ 1. Elk feit dat een disciplinaire maatregel tot gevolg kan hebben, moet het voorwerp uitmaken van een dringend en grondig onderzoek uitgevoerd door de hiërarchische meerdere.

De in artikel 30, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere hoort vooraf de statutaire ambtenaar over de feiten die hem ten laste worden gelegd en gaat, in voorkomend geval, over tot het horen van getuigen. De betrokken statutaire ambtenaar kan zich hierbij laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

De verklaringen die in het kader van dit onderzoek van de statutaire ambtenaar worden afgenomen, worden schriftelijk vastgelegd. De statutaire ambtenaar viseert deze notities en geeft ze binnen de vijf werkdagen terug. Indien hij bezwaren heeft, geeft hij de notities terug vergezeld van een schriftelijke nota. § 2. De straffen kunnen, na afsluiting van het onderzoek waarvan sprake in § 1, door de in artikel 30, § 1, bedoelde hiërarchische meerdere voorgesteld worden. Zij worden uitgesproken door de Raad.

Art. 91.§ 1. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak, tenzij een verordeningsbepaling uitdrukkelijk anders luidt. § 2. Wanneer meer dan één feit ten laste van de statutaire ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de statutaire ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt. § 3. De tuchtvordering, die aanvangt met het strafvoorstel, mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of zijn vastgesteld binnen de verjaringstermijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld. § 4. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en zich voordoen binnen de termijn vermeld in § 3, kan niemand het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds op tuchtrechtelijk vlak bestrafte feiten.

Art. 92.De statutaire ambtenaar waarvoor een straf is voorgesteld, mag een beroep inleiden bij de Raad van Beroep bedoeld in titel X.

Art. 93.Strafvordering schorst de tuchtprocedure en -uitspraak.

Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de Raad over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken.

De tuchtvordering moet ingesteld worden binnen de zes maanden volgend op de datum van de einduitspraak van het gerecht.

Art. 94.§ 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege wordt in het persoonlijke dossier van de statutaire ambtenaar uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden. § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : - zes maanden voor de terechtwijzing; - negen maanden voor de blaam; - één jaar voor de inhouding van wedde; - achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel; - twee jaar voor de tuchtschorsing van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden; - drie jaar voor de lagere inschaling en de terugzetting in graad.

De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.

Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de uitwissing tot gevolg dat met de uitgewiste tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden inzonderheid bij de appreciatie van de aanspraken op bevordering van de statutaire ambtenaar, noch bij de toekenning van de beoordeling.

TITEL X. - Raad van Beroep

Art. 95.§ 1. De Raad van Beroep bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling. De taalregeling waartoe de statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid behoort bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt. § 2. Iedere afdeling van de Raad van Beroep is samengesteld uit een voorzitter, assessoren, een griffierrapporteur en plaatsvervangers.

De voorzitter, die magistraat is, wordt door Ons benoemd.

De assessoren worden gekozen onder de vastbenoemde ambtenaren in actieve dienst, die ten minste 35 jaar oud zijn en die de voorbije zes jaar niet de eindvermelding « onvoldoende » kregen.

Zij worden voor de helft aangewezen door de Raad en voor de andere helft door de representatieve vakorganisaties die zitting hebben in het sectorcomité VIII naar rato van één assessor per organisatie.

De griffierrapporteur wordt aangewezen door de Raad. Hij is niet stemgerechtigd.

De plaatsvervangers voor de voorzitter, voor de assessoren en voor de griffierrapporteur worden op dezelfde wijze aangewezen als deze laatsten. § 3. In elke zaak wijst de Raad een statutair ambtenaar of contractueel personeelslid aan om het betwiste voorstel te verdedigen.

Hij mag niet zetelen als assessor en kan worden bijgestaan door een advocaat indien de verzoeker zich laat bijstaan door een advocaat.

Art. 96.§ 1. De Raad van Beroep neemt kennis van de beroepen ingediend tegen de voorstellen waartegen kan worden opgekomen met toepassing van dit statuut, van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten of van het geldelijk statuut. § 2. De Raad van Beroep maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Raad.

Art. 97.De statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid kan, per aangetekende brief gericht aan de griffierrapporteur van de afdeling van de taalrol waartoe de verzoeker behoort, beroep instellen bij de Raad van Beroep. Hij beschikt hiervoor over een termijn van tien werkdagen die ingaat de dag nadat hij het voorstel van maatregel of straf heeft geviseerd.

Indien de statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid het voorstel weigert te viseren, laat de statutaire ambtenaar van wie het voorstel uitgaat, dit vaststellen door een getuige. In dat geval gaat de termijn van tien werkdagen in de dag na die vaststelling.

Art. 98.De Raad van Beroep oordeelt over de ontvankelijkheid van een beroep.

Art. 99.§ 1. In iedere zaak moeten de zetelende assessoren tot hetzelfde of een hoger niveau behoren als dat van de verzoeker. § 2. Elke afdeling van de Raad van Beroep houdt op geldige wijze zitting zodra het aantal assessoren ten minste de helft plus één bedraagt van het aantal assessoren waaruit de afdeling moet bestaan, zonder dat kan worden geëist dat de assessoren die door de vakorganisaties zijn aangewezen en degenen die door de Raad zijn aangewezen, even talrijk zijn. Aan de stemming moet deelgenomen worden door evenveel assessoren aangewezen door de Raad als door de vakorganisaties. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen assessoren.

Indien de assessoren een wettige reden van verhindering hebben, moeten zij de voorzitter schriftelijk de reden van hun afwezigheid mededelen binnen de drie werkdagen volgend op de datum van de oproeping.

Art. 100.§ 1. De griffierrapporteur geeft kennis aan de verzoeker van de lijst van de gewone of plaatsvervangende assessoren die zijn opgeroepen voor het onderzoek van de hem betreffende zaak. De verzoeker ondertekent deze lijst voor ontvangst. In geval van afwezigheid van de verzoeker wordt de lijst hem bij ter post aangetekende brief opgestuurd. § 2. De verzoeker heeft het recht de assessoren te wraken. Dit recht kan slechts eenmaal tijdens eenzelfde zaak worden uitgeoefend.

Binnen een termijn van tien werkdagen vanaf de bekendmaking van de lijst overhandigt de verzoeker deze lijst aan de griffierrapporteur met vermelding van de naam der assessoren die hij wraakt. De griffierrapporteur overhandigt hem een bewijs van ontvangst van de wraking. In geval van afwezigheid van de verzoeker, stuurt hij de ontvangstmelding van de wraking op bij een ter post aangetekende brief.

Wanneer de in het tweede lid vastgelegde termijn verstreken is, wordt de verzoeker geacht af te zien van zijn recht om assessoren te wraken. § 3. Gewraakt wordt bovendien de assessor die naar het oordeel van de voorzitter als rechter in eigen zaak beschouwd zou kunnen worden.

Art. 101.§ 1. In iedere zaak moet de datum van de eerste zitting vastgelegd worden binnen een termijn van veertig werkdagen vanaf de dag waarop het beroep aanhangig werd gemaakt. Ingeval deze termijn niet geëerbiedigd kan worden, deelt de voorzitter aan de Raad de reden van de vertraging mee. Tussen de datum van de oproeping voor de zitting en de zitting zelf moet een termijn van ten minste tien werkdagen liggen. § 2. De verzoeker verschijnt persoonlijk voor de Raad van Beroep; hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de Raad van Beroep in de lopende zaak.

De verzoeker deelt aan de griffie van de Raad van Beroep de naam van zijn verdediger mee binnen de tien werkdagen volgend op de datum van de oproeping ter zitting. De verdediger wordt eveneens opgeroepen. § 3. Indien de verzoeker of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder een voor de voorzitter van de Raad van Beroep aanvaardbare reden niet verschijnt, beschouwt de voorzitter de zaak als niet meer aanhangig bij de Raad van Beroep en doet hij het dossier toekomen aan de Raad.

Indien de verzoeker of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren, wordt de termijn bedoeld in § 1 opgeschort. Zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, doet de Raad van Beroep steeds een uitspraak. Kan de verzoeker of zijn verdediger ook bij de tweede zitting een geldige reden voor zijn afwezigheid aanvoeren, dan gebeurt die uitspraak op grond van de stukken van het dossier.

Art. 102.§ 1. De voorzitter, de assessoren en de personen bedoeld in artikel 95, § 3 en in artikel 101, § 2 kunnen, in overeenstemming met het huishoudelijke reglement van de Raad van Beroep, op vertrouwelijke wijze en enkel in het kader van de zaak, kennis nemen van het dossier. § 2. Enkel de voorzitter en de assessoren nemen deel aan de beraadslaging, in aanwezigheid van de griffierrapporteur.

Art. 103.Enkel de assessoren zijn stemgerechtigd. Bij staking van stemmen bepaalt de voorzitter de strekking van het advies.

Art. 104.§ 1. De Raad van Beroep spreekt zich uit bij een ter zitting opgesteld gemotiveerd advies, dat onverwijld ter kennis wordt gebracht van de Raad. Het aantal stemmen, voor of tegen, wordt eveneens vermeld.

De griffierrapporteur brengt onverwijld de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn verdediger op de hoogte van het uitgebrachte advies. § 2. De Raad neemt de definitieve beslissing.

Ingeval de Raad van Beroep een advies uitbrengt over een voorstel uitgaande van een lid van de Raad, dan wordt de definitieve beslissing genomen door de Raad in afwezigheid van het betrokken lid van de Raad. § 3. De Raad motiveert elke met het advies van de Raad van Beroep niet overeenstemmende beslissing. De Raad kan geen andere feiten ter sprake brengen dan die welke het advies van de Raad van Beroep gemotiveerd hebben. De Raad notificeert de beslissing aan de Raad van Beroep en aan de verzoeker.

TITEL XI. - Administratieve standen, verloven en afwezigheden HOOFDSTUK I. - Algemene regelen

Art. 105.De statutaire ambtenaar bevindt zich in een van de volgende standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° disponibiliteit.

Art. 106.De statutaire ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in actieve dienst te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve stand plaatst. HOOFDSTUK II. - Dienstactiviteit

Art. 107.Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling heeft de statutaire ambtenaar in de administratieve stand dienstactiviteit recht op wedde en op bevordering in zijn weddenschaal.

Hij kan zijn aanspraken op bevordering doen gelden.

Art. 108.De statutaire ambtenaar in de administratieve stand dienstactiviteit krijgt de verloven en afwezigheden onder de voorwaarden bepaald in de besluiten die bij artikel 116 van toepassing gesteld worden op het Instituut.

Art. 109.De statutaire ambtenaar in de administratieve stand dienstactiviteit kan in het belang van de dienst worden geschorst onder de voorwaarden bepaald in het besluit dat bij artikel 116, 1° van toepassing wordt gesteld op het Instituut. HOOFDSTUK III. - Non-activiteit

Art. 110.Behoudens uitdrukkelijke strijdige bepaling heeft de statutaire ambtenaar in de administratieve stand non-activiteit geen recht op wedde.

Hij kan alleen onder door Ons gestelde voorwaarden zijn aanspraken op bevordering in zijn weddenschaal doen gelden.

Art. 111.Niemand kan in de administratieve stand non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld.

Art. 112.De statutaire ambtenaar bevindt zich in de administratieve stand non-activiteit in de gevallen waarin dit uitdrukkelijk bepaald wordt in de besluiten die bij artikel 116 van toepassing gesteld worden op het Instituut.

Art. 113.Tuchtschorsing plaatst de statutaire ambtenaar ambtshalve in de administratieve stand non-activiteit.

Gedurende de periodes van tuchtschorsing kan de statutaire ambtenaar zijn aanspraken op bevordering in zijn weddenschaal niet doen gelden.

Er kan hem geen hogere inhouding van wedde worden opgelegd dan die waarin wordt voorzien in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. HOOFDSTUK IV. - Disponibiliteit

Art. 114.De statutaire ambtenaar kan enkel in disponibiliteit worden gesteld onder de voorwaarden van indisponibiliteitstelling bepaald in het besluit dat bij artikel 116, 6° van toepassing gesteld wordt op het Instituut.

Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden, wanneer hij voldoet aan de eisen om in ruste te worden gesteld.

Art. 115.Een wachtgeld kan worden verleend aan de statutaire ambtenaren die in disponibiliteit worden gesteld, onder de voorwaarden bepaald in het besluit dat bij artikel 116, 6° van toepassing gesteld wordt op het Instituut.

Het wachtgeld en de vergoedingen die eventueel worden toegekend aan de statutaire ambtenaren in disponibiliteit, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van ambtenaren in actieve dienst. HOOFDSTUK V. - Bepalingen die van toepassing zijn verklaard op het personeel van het Instituut Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 116.Onder voorbehoud van de bij dit besluit bepaalde nadere regelen, zijn de volgende besluiten, van toepassing op het personeel van het Instituut : 1° Koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst;2° Koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die, in vredestijd, militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;3° Koninklijk besluit van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;4° Koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;5° Koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België, gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten;6° Koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen. De bepalingen die de hierboven genoemde besluiten mochten wijzigen, aanvullen of vervangen, vinden van rechtswege toepassing op het Instituut, tenzij zij afbreuk doen aan bepalingen die het voorwerp zijn geweest van de in dit besluit bepaalde aanpassingsmaatregelen.

Art. 117.Behoudens andersluidende bepaling dienen, voor de toepassing op het personeel van de in artikel 116 bedoelde regelen, de termen vermeld in kolom 1, welke voorkomen in die regelen, vervangen te worden door de termen die ertegenover in kolom 2 geplaatst zijn : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 118.Voor de toepassing op het personeel van het Instituut worden de regelen vermeld in artikel 116, eerste lid aangepast zoals wordt bepaald in de artikelen 119 tot 148 van dit besluit. Afdeling 2. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk besluit

van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst

Art. 119.Artikel 1, tweede en derde lid, moeten gelezen worden als volgt : « De schorsing kan aan de Raad voorgesteld worden door de hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 30, § 1, van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie. »

Art. 120.Artikel 3, eerste lid, moet gelezen worden als volgt : «

Art. 3.In afwijking van artikel 107 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, kan de Raad de ambtenaar het recht ontzeggen om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde verminderen, in de volgende gevallen : 1° wanneer de statutaire ambtenaar strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer de statutaire ambtenaar tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn.»

Art. 121.Artikel 5, eerste lid, moet gelezen worden als volgt : «

Art. 5.Indien de statutaire ambtenaar, na afloop van het onderzoek van zijn geval, een tuchtschorsing wordt opgelegd, kan de Raad, in afwijking van artikel 91, §§ 1 en 3 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, en ongeacht de maximumtermijn vastgesteld bij artikel 89, § 1, 5° van hetzelfde besluit, die schorsing doen terugwerken tot een datum die evenwel de dag niet mag voorafgaan waarop de bij toepassing van artikel 3 getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad. » Afdeling 3. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk besluit

van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel

Art. 122.Artikel 1 moet worden gelezen als volgt : «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het personeel van het Instituut. » Afdeling 4. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk besluit

van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen

Art. 123.Artikel 1 moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de in vast verband benoemde statutaire ambtenaren. § 2. In afwijking van § 1, vallen niet onder de bepalingen van dit besluit de statutaire ambtenaren die geacht worden een leidend ambt uit te oefenen wegens de graad die zij bekleden. Behoudens hiermee strijdige bepalingen wordt de lijst van die graden door de Raad opgemaakt. »

Art. 124.Artikel 4, tweede lid, moet als volgt worden gelezen : « Het besluit van de Raad te dien einde vermeldt de identiteit (naam, voornamen en graad) van de statutaire ambtenaar, de duur van het toegekende verlof, evenals de politieke groep of de voorzitter van de groep waaraan hij ter beschikking wordt gesteld. »

Art. 125.Artikel 4bis moet als volgt worden gelezen : «

Art. 4bis.De Raad beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de statutaire ambtenaar waaraan verlof werd verleend, titularis was, als vacant mag worden beschouwd. Die beslissing mag worden genomen wanneer een afwezigheid van ten minste één jaar wordt voorzien of zodra het verlof één jaar heeft geduurd. »

Art. 126.Artikel 5 is niet van toepassing op het Instituut.

Art. 127.Artikel 6, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : «

Art. 6.- De erkende politieke groepen storten elk kwartaal aan het Instituut een som die gelijk is aan het totale bedrag van de wedden, verhoogd met de algemene kosten, de vergoedingen en de toelagen die tijdens het vorige kwartaal zijn betaald aan de statutaire ambtenaren met verlof om bij die politieke groepen of bij de voorzitter ervan werkzaam te zijn. » Afdeling 5. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk besluit

van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België, gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten

Art. 128.Artikel 5, derde lid, moet als volgt worden gelezen : « Die beslissing mag worden genomen wanneer een afwezigheid van ten minste één jaar wordt voorzien of zodra het verlof één jaar heeft geduurd. » Afdeling 6. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk besluit

van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen

Art. 129.Artikel 1 moet als volgt gelezen worden : Artikel 1 § 1. Dit besluit is van toepassing op de vastbenoemde statutaire ambtenaren die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, met uitzondering van het hoofdstuk X « Opvang en opleiding ». § 2. Dit besluit is van toepassing op de op proef benoemde statutaire ambtenaren, met uitzondering van de bepalingen betreffende : 1° het verlof om een stage of proefperiode te verrichten en het verlof om zijn kandidatuur bij verkiezingen in te dienen;2° het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte;3° het opleidingsverlof;4° het verlof voor opdracht van algemeen belang;5° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;6° het verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van de loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging en de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof;7° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden. § 3. Voor het bij overeenkomst in dienst genomen personeel zijn de bepalingen van toepassing betreffende : 1° het jaarlijks vakantieverlof, het anciënniteitsverlof en de feestdagen;2° het omstandigheidsverlof, met uitzondering van het omstandigheidsverlof dat wordt toegekend voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft;3° het verlof voor het afstaan van organen of weefsels en voor het afstaan van beenmerg;4° het verlof voor deelname aan een assisenjury;5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit Korps;6° het ouderschapsverlof, met uitzondering van het ouderschapsverlof dat kan genomen worden in het raam van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan;7° het opvangverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;8° de dienstvrijstellingen voor opleiding en de opleidingsverloven;9° het verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht; 10° de borstvoedingspauzes."

Art. 130.Artikel 7, § 1, eerste lid moet als volgt gelezen worden : «

Art. 7.§ 1 Al de statutaire ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang A5 zijn uitgesloten van : - de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid; - de voltijdse en de halftijdse loopbaanonderbreking; - de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegen-heden.

De Raad bepaalt de andere ambten waarvan de titularissen, om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst, uitgesloten zijn van dezelfde verloven en afwezigheden. »

Art. 131.Artikel 8 moet als volgt gelezen worden : «

Art. 8.De verloven, afwezigheden en dienstvrijstellingen bedoeld in dit besluit worden toegekend door de Raad of zijn gemachtigde, met uitzondering echter van het verlof voor opdracht van algemeen belang dat wordt toegekend door de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die de postdiensten of telecommunicatie betreffen. »

Art. 132.Artikel 10 moet zo worden gelezen dat het paragrafen 3, 4 en 5 bevat die als volgt zijn gesteld : « § 3. Per schijf van vijf jaar dienstanciënniteit bij het Instituut krijgt de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid jaarlijks één dag anciënniteitsverlof. § 4. Behoudens de afwezigheden waarbij de statutaire ambtenaar in de administratieve stand non-activiteit is geplaatst, wordt, voor de vaststelling van de dienstanciënniteit voor de berekening van het aantal dagen anciënniteitsverlof, geen rekening gehouden met de volgende verloven en afwezigheden waarbij de statutaire ambtenaar zich in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt : - het uitzonderlijk verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de provincieraden, de gemeenteraden of van de Europese vergaderingen; - het uitzonderlijk verlof voor het verrichten van een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs; - het verlof voor opdracht; - alle vormen van volledige en deeltijdse loopbaanonderbreking, behalve de loop-baanonderbreking voor het verstrekken van palliatieve zorgen en voor het verstrekken van medische zorgen aan een lid van zijn gezin of een familielid in de tweede graad; - de halftijdse vervroegde uittreding. § 5. Voor de vaststelling van de dienstanciënniteit van een contractueel personeelslid wordt, voor de berekening van het aantal dagen anciënniteitsverlof, geen rekening gehouden met de volgende verloven en afwezigheden : - het verlof voor opdracht; - alle vormen van volledige en deeltijdse loopbaanonderbreking, behalve de loop-baanonderbreking voor het verstrekken van palliatieve zorgen en voor het verstrekken van medische zorgen aan een lid van zijn gezin of een familielid in de tweede graad. »

Art. 133.Artikel 11, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : «

Art. 11.Het jaarlijks vakantieverlof en het anciënniteitsverlof worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Ze worden genomen naar keuze van de statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst. »

Art. 134.Artikel 11, derde lid, moet als volgt worden gelezen : « De Raad bepaalt de voorwaarden van een eventuele overdracht van het jaarlijkse vakantieverlof en het anciënniteitsverlof naar het volgende jaar. »

Art. 135.Artikel 12, § 1, tweede lid, moet als volgt worden gelezen : « Het totaal van de verlofdagen bedoeld in art. 10, § 1 en § 3, worden echter in evenredige mate verminderd wanneer een statutair ambtenaar of het contractueel personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar één van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen : - het uitzonderlijk verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de provincieraden, de gemeenteraden of van de Europese vergaderingen; - het uitzonderlijk verlof voor het verrichten van een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs; - de halftijdse vervroegde uittreding; - de vrijwillige vierdagenweek; - het verlof voor opdracht; - het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan; - de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst. »

Art. 136.Artikel 12, § 1, vierde en vijfde lid, moet als volgt worden gelezen : « Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof en van het anciënniteitsverlof dat wordt toegekend aan het vrouwelijk personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens ouderschapsverlof bedoeld in artikel 34 en wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid.

Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof en van het anciënniteitsverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij arbeidsovereenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor vaderschapsverlof en opvangverlof toegekend bij de artikelen 30, §§ 2 en 3, en 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. »

Art. 137.Artikel 14, § 2 en 3, moet als volgt worden gelezen : « § 2. Jaarlijks worden compensatieverlofdagen verleend voor de feestdagen bedoeld in § 1 die met een zaterdag of zondag samenvallen.

Dit compensatieverlof kan onder dezelfde omstandigheden worden genomen als het jaarlijks vakantieverlof. § 3. In afwijking van § 2, kan de Raad jaarlijks de data vaststellen waarop sommige of alle compensatieverlofdagen voor feestdagen die met een zaterdag of een zondag samenvallen, moeten worden genomen. De statutaire ambtenaren of contractuele personeelsleden die verplicht zijn om op die data te werken, krijgen een dag inhaalverlof die onder dezelfde omstandigheden als het jaarlijks vakantieverlof kan worden genomen. »

Art. 138.Artikel 14 moet worden gelezen als bevat het een paragraaf 4bis die als volgt luidt : « § 4bis. Wanneer een statutair ambtenaar of contractueel personeelslid toch prestaties moet leveren op : - één van de in § 1 vermelde feestdagen; - één van de in § 3 vermelde compensatieverlofdagen; - een zaterdag of een zondag, wordt compensatieverlof verleend voor de duur van de verleende prestaties. Dit compensatieverlof kan onder dezelfde voorwaarden worden genomen als het jaarlijks vakantieverlof. »

Art. 139.Artikel 45, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : «

Art. 45.Voor de toepassing van artikel 41 worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die de statutaire ambtenaar of de op proef benoemde statutaire ambtenaar, in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking, verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting of medisch pedagogisch instituut. »

Art. 140.Artikel 48, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : «

Art. 48.In afwijking van artikel 149, 6° van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, kan de statutaire ambtenaar niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 41 van dit besluit hem recht geeft. »

Art. 141.Artikel 56, tweede lid, moet als volgt worden gelezen : « Het wachtgeld wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde, in voorkomend geval herzien bij toepassing van artikel 16 van het koninklijk besluit van 11 janvuari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie. »

Art. 142.§ 1. Artikel 60, § 1, tweede lid, moet als volgt worden gelezen : « Die beslissing kan genomen worden zodra de statutaire ambtenaar zes maanden in disponibiliteit is. » § 2. Artikel 60, § 2 is niet van toepassing op het Instituut.

Art. 143.Hoofdstuk X, bestaande uit de artikelen 69 tot 94, is niet van toepassing op het Instituut.

Art. 144.Artikel 96, tweede lid, is niet van toepassing op het Instituut.

Art. 145.Artikel 99, 4°, is niet van toepassing op het Instituut.

Art. 146.Artikel 105, § 2 moet als volgt worden gelezen : « § 2. De Raad kent het verlof voor opdracht toe voor de niet in § 1 bedoelde internationale opdrachten. Indien de opdracht geacht wordt van algemeen belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor de Federale Regering of de federale administratie, kan het karakter van algemeen belang erkend worden door de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor de aangelegenheden die de postdiensten of telecommunicatie betreffen. »

Art. 147.Artikel 109 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 109.De Raad beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is als vacant moet worden beschouwd. Die beslissing kan genomen worden, hetzij zodra de ambtenaar zes maanden afwezig is, hetzij onmiddellijk wanneer de statutaire ambtenaar voor ten minste één jaar vrijstelling van dienst heeft bekomen. »

Art. 148.Artikel 111, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : «

Art. 111.De statutaire ambtenaar van wie de opdracht verstreken is of onderbroken wordt op besluit van de Raad, bij beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of bij beslissing van de ambtenaar zelf, stelt zich ter beschikking van de Raad. » TITEL XII. - Definitieve ambtsneerlegging

Art. 149.Wordt ambtshalve en zonder opzegging uit zijn ambt ontslagen : 1° de statutaire ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State;die termijn geldt niet in geval van bedrog of arglist van de statutaire ambtenaar; 2° de Belgische statutaire ambtenaar die niet meer voldoet aan de voorwaarde inzake de Belgische nationaliteit en van wie de functies een rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van de openbare macht of het veiligstellen van de algemene staatsbelangen met zich brengen, voor zover hem geen andere functies kunnen toegekend worden;3° de Belgische statutaire ambtenaar die andere functies dan de in 2° vermelde uitoefent en die niet meer aan de voorwaarde inzake de Belgische nationaliteit voldoet en die niet kan aantonen de nationaliteit van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat te bezitten;4° de statutaire ambtenaar die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie of van de Zwitserse Bondsstaat als hij niet meer voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde en die niet kan aantonen de nationaliteit van een andere Staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat te bezitten;5° de statutaire ambtenaar die niet meer zijn burgerlijke en politieke rechten geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten;6° de statutaire ambtenaar van wie de definitieve medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld door de Pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst;7° de statutaire ambtenaar die zonder geldige reden, zijn post verlaat of, na een geoorloofde afwezigheid, zijn dienst niet hervat en meer dan tien werkdagen afwezig blijft en die behoorlijk en vooraf verwittigd en om opheldering verzocht is;8° de statutaire ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;9° de statutaire ambtenaar die wordt ontslagen bij tuchtmaatregel of die wordt afgezet. De bepaling onder 7° is niet van toepassing op de statutaire ambtenaar die deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking.

Art. 150.Geven voor de statutaire ambtenaar eveneens aanleiding tot ambtsneerlegging : 1° het vrijwillige ontslag, in welk geval de ambtenaar slechts zijn dienst mag verlaten na behoorlijke machtiging van de Raad en na een opzeggingstermijn van maximum dertig dagen;2° de inrustestelling;3° twee opeenvolgende vermeldingen « onvoldoende » verkregen bij de beoordeling bedoeld in de artikelen 56 en volgende;4° een benoeming in vast dienstverband in een andere overheidsdienst, zodra die benoeming niet meer vatbaar is voor vernietiging door de Raad van State. TITEL XIII. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. -- Algemene bepalingen

Art. 151.De laureaten van de examens voor bevordering in de graden van administratief en technisch sectiechef die plaatsvonden vóór de inwerkingtreding van dit artikel, behouden onbeperkt het voordeel van hun uitslag en worden, in afwijking van artikel 76, in volgorde van hun anciënniteit benoemd.

Art. 152.Als eenmalige maatregel wordt het anciënniteitsverlof, dat door artikel 132 wordt ingevoegd in artikel 10, § 3 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, aan de, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit artikel, in dienst zijnde statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden van het Instituut, toegekend op basis van hun geldelijke anciënniteit, zonder rekening te houden met de eventuele vermindering met één derde van de lagere diensten in overeenstemming met art. 26, § 2 van het geldelijk statuut. HOOFDSTUK II. -- Wijziging van de gradenstructuur opgenomen in het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie

Art. 153.§ 1. De graden voorzien bij het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, opgenomen in kolom 1, worden geschrapt. Uitsluitend ten behoeve van de titularissen van deze geschrapte graden worden de ernaast in kolom 2 staande graden opgericht.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De statutaire ambtenaren aan wie een mandaat van administrateur-generaal of directeur-generaal werd toegekend, behouden deze aanstelling tot het einde van de lopende termijn.

Art. 154.§ 1. De graden van « vertaler-revisor », « vertaler-revisor (vlakke loopbaan in uitdoving) » en « vertaler-directeur (vlakke loopbaan in uitdoving) », voorzien bij het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, worden geschrapt. § 2. De titularissen die in de geschrapte graad minder dan acht jaar graadanciënniteit hebben worden ambtshalve benoemd in de graad van « adviseur ».

De titularissen die in de geschrapte graad ten minste acht jaren graadanciënniteit hebben, worden ambtshalve benoemd in de graad van « eerste adviseur ». § 3. De betrekkingen van « vertaler-revisor », « vertaler-revisor (vlakke loopbaan in uitdoving) » en « vertaler-directeur (vlakke loopbaan in uitdoving) » van de statutaire ambtenaren op wie § 1 van toepassing is, worden in het personeelskader geschrapt en toegevoegd aan de graden van eerste adviseur en adviseur.

Art. 155.§ 1. De titularis van een graad van adviseur die houder is van één van onderstaande diploma's of aangeworven was na een vergelijkende selectie voor de graad van adviseur informaticus, wordt ambtshalve benoemd in de graad van « informaticus- adviseur » indien hij minder dan acht jaar graadanciënniteit heeft of « eerste informaticus- adviseur » indien hij ten minste acht jaar graadanciënniteit heeft : 1° een diploma van licentiaat in de informatica, licentiaat in de toegepaste informatica;2° een diploma van industrieel ingenieur elektriciteit, optie elektronica; § 2. De statutaire ambtenaren bedoeld in § 1, 2° moeten hetzij door de specifieke vermelding op hun diploma, hetzij door het bezit van een bijkomend diploma of getuigschrift uitgereikt door een universitaire instelling, bewijzen dat zij een specialisatie in informatica hebben verkregen. § 3. De betrekkingen van adviseur van de statutaire ambtenaren op wie § 1 van toepassing is, worden in het personeelskader geschrapt en toegevoegd aan de graden van eerste informaticus-adviseur en informaticus-adviseur.

Art. 156.§ 1. De statutaire ambtenaar die in overeenstemming met het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, benoemd is in het niveau, rang en graad hierna vermeld in kolom 1, wordt overgeheveld naar het ernaast in kolom 2 staande niveau, rang en graad : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De door de statutaire ambtenaren in een graad die voorkomt in kolom 1 verkregen graadanciënniteit, wordt geacht verkregen te zijn in de ernaast in kolom 2 vermelde graad. § 3. In afwijking van § 2 wordt, voor de statutaire ambtenaar die benoemd wordt in een graad van eerste adviseur, eerste ingenieur-adviseur of eerste informaticus-adviseur, de graadanciënniteit met acht jaar verminderd.

Art. 157.De statutaire ambtenaren die bij de koninklijke besluiten van 18 januari 1994 en van 25 februari 1994 bij het Instituut werden benoemd ter uitvoering van artikel 74 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, nemen in hun nieuwe graad en rang de graad- en ranganciënniteit over die zij verworven hadden in hun administratie van herkomst, met uitzondering van de statutaire ambtenaren die benoemd werden in één van de afgeschafte graden van rang 13 die deze graad voor zich persoonlijk behouden, terwijl zij een betrekking innemen van eerste adviseur of eerste ingenieur-adviseur van rang A3.

TITEL XIV. - Slotbepalingen

Art. 158.§ 1. Zijn niet meer van toepassing op de statutaire ambtenaren bedoeld in artikel 2 : 1° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van het statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;2° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toepassing van sommige verordeningsbepalingen op het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie. § 2. Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de indienstneming van contractueel personeel bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;2° het koninklijk besluit van 18 maart 1993 tot vaststelling van de graden van de ambtenaren van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie die aan gespecialiseerde functies beantwoorden en van de specifieke administratieve reglementen met betrekking tot die graden, wordt opgeheven;3° het ministerieel besluit van 4 november 1998 tot vaststelling van de deelnemingsvoorwaarden aan de vergelijkende examens of examens voor bevordering in een graad van niveau 2 bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.

Art. 159.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - Titel I, bestaande uit de artikelen 1 tot 5, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2004; - de artikelen 44 en 45 die inwerking treden op de datum waarop de Koning, na overleg in de Ministerraad, het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten opheft; - de artikelen 132 en 152 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2006; - Titel XIII, hoofdstuk II bestaande uit de artikelen 153 tot 157, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004.

Art. 160.Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Bijlage I bij het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Opgerichte graden en hun spreiding over de onderscheiden niveaus en rangen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Bijlage II bij het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Lijst van de graden toegankelijk bij wege van werving Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 11 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

^