Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 juli 2002
gepubliceerd op 31 juli 2002

Koninklijk besluit tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002022560
pub.
31/07/2002
prom.
11/07/2002
ELI
eli/besluit/2002/07/11/2002022560/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, inzonderheid op de artikelen 9 en 13, § 1;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 juni 2002;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum vervangt, in het belang van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geholpen personen zo snel mogelijk en uiterlijk op 1 oktober 2002 in werking moet treden; dat het van fundamenteel belang is dat, in het kader van het beleid tot integratie van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geholpen personen, de gerechtigden op maatschappelijke integratie zo snel mogelijk zouden kunnen genieten van de nieuwe inschakelingsmaatregelen, namelijk wat betreft het recht op tewerkstelling; dat deze uitvoeringsmaatregelen nodig zijn en niet kunnen los gezien worden van het daadwerkelijk nastreven van de doelstellingen van de wetgever ten opzichte van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; dat de openbare centra voor maatschappelijk welzijn overigens zo snel mogelijk moeten ingelicht worden over de inhoud van deze nieuwe maatregelen die ze ten aanzien van de betrokken doelgroep zullen moeten toepassen; dat de openbare centra voor maatschappelijk welzijn dan ook dringend het nodige moeten kunnen doen om deze nieuwe maatregelen op te nemen in hun informaticaprogramma's voor de toekenning van de daaraan verbonden toelagen van de federale Staat; dat dit besluit dringend en onverwijld moet worden aangenomen;

Gelet op het advies 33.620/3 van de Raad van State, gegeven op 20 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder « rechthebbende » verstaan een gerechtigde op maatschappelijke integratie, bestaande uit een tewerkstelling en/of een leefloon. HOOFDSTUK II. - Financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost

Art. 2.Wanneer een rechthebbende wordt aangeworven door een werkgever zoals bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, komt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussen in de loonkost voor de volledige duur van de tewerkstelling indien de volgende voorwaarden gelijktijdig zijn vervuld : 1° de werknemer is op het ogenblik van de aanwerving gerechtigd op maatschappelijke integratie;2° de werknemer wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster;3° de werkgever maakt aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het attest over dat bewijst dat hij wel degelijk onder het toepassingsgebied valt bedoeld bij artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen.Dit attest wordt hem afgeleverd binnen een termijn van 45 dagen door de directeur-generaal van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Art. 3.De financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende die wordt aangeworven door een werkgever, bedoeld in artikel 2 van dit besluit, bedraagt : 1° 435 EUR per kalendermaand waarin de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster;2° 545 EUR per kalendermaand waarin de werknemer verbonden is door een arbeidsovereenkomst die voorziet in een uurrooster dat minstens vier vijfden bedraagt van een voltijds uurrooster. Indien het nettoloon voor een welbepaalde kalendermaand minder bedraagt dan de in het vorig lid voorziene financiële tussenkomst, wordt de financiële tussenkomst begrensd tot het voor die kalendermaand verschuldigd nettoloon.

Art. 4.De financiële tussenkomst wordt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan de werkgever betaald op basis van de maandelijkse voorlegging van een bewijs voor de financiële tussenkomst vanwege het OCMW waarvan het model in bijlage is gevoegd.

De werkgever betaalt maandelijks het volledig verschuldigd nettoloon waarop de werknemer recht heeft. HOOFDSTUK III. - Vrijstelling van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid

Art. 5.Wanneer een rechthebbende wordt aangeworven door een werkgever zoals bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet de werkgever voor deze werknemer van een vrijstelling van de werkgeversbijdragen zoals vastgesteld bij artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9° en § 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. HOOFDSTUK IV. - Verbreking van de arbeidsovereenkomst

Art. 6.De werknemer die wordt tewerkgesteld door een werkgever zoals bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, kan, met inachtneming van een opzeggingstermijn van zeven dagen die ingaat op de dag na de kennisgeving, een einde maken aan de arbeidsovereenkomst, wanneer hij aangeworven wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 7.De financiële tussenkomst, voorzien in dit besluit, kan niet gecumuleerd worden met een andere financiële tussenkomst op grond van artikel 9 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Art. 8.De financiële tussenkomst, voorzien in dit besluit, blijft verschuldigd door het bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zolang de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 2, 2°, loopt.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

Art. 10.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 juli 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken F. VANDENBROUCKE De Minister van Maatschappelijke Integratie, J. VANDE LANOTTE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^