Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 juli 2003
gepubliceerd op 05 augustus 2003

Koninklijk besluit houdende sommige maatregelen inzake organisatie van de arbeidstijd in de openbare ondernemingen voor radio- en televisieuitzendingen

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2003002079
pub.
05/08/2003
prom.
11/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/11/2003002079/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 JULI 2003. - Koninklijk besluit houdende sommige maatregelen inzake organisatie van de arbeidstijd in de openbare ondernemingen voor radio- en televisieuitzendingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, inzonderheid op artikel 5, § 2, tweede lid, en §§ 3 en 4, op artikel 7, § 3, op artikel 8, § 2 en op artikel 13, § 3;

Overwegende dat de openbare ondernemingen voor radio- en televisieuitzendingen afwijkingen aangevraagd hebben, op grond van bovenvermelde wet van 14 december 2000;

Overwegende dat het past deze aanvragen te verzoenen met artikel 23 van de Grondwet, met artikel 2 van het Europees Sociaal Handvest alsook met de conclusies terzake van het Europees Comité van de sociale rechten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 januari 2002;

Gelet op het advies van de paritaire commissie van de R.T.B.F., gegeven op 29 mei 2002;

Gelet op het protocol nr. 415 van 6 mei 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 27 september 2002 over het verzoek aan de Raad aan State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 34.373/1 van de Raad van State, gegeven op 12 december 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden die gedwongen zijn het hoofd te bieden aan de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden en die afhangen van : 1° de Vlaamse Radio- en Televisieomroep;2° de « Radio-Télévision belge de la Communauté française »;3° « Das Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft ».

Art. 2.De minimumperiode van dagelijkse rust van elf uur die bepaald is in artikel 5, § 1, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector mag tot tien uren verlaagd worden indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen en voor zover gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de loop van de drie volgende maanden.

Art. 3.De maximumgrens van elf uur arbeid per dag, die bepaald is in artikel 5, § 3, van de voormelde wet van 14 december 2000, mag overschreden worden, zonder echter veertien uur te mogen overschrijden, indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen en op voorwaarde dat gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de drie volgende maanden.

Art. 4.De referentieperiode van veertien dagen die bepaald is in artikel 7, § 3, van de voormelde wet van 14 december 2000 wordt op drie maanden gebracht.

Art. 5.De maximale wekelijkse arbeidsduur van vijftig uur die in artikel 8, § 2, van de voormelde wet van 14 december 2000 bepaald is, mag overschreden worden zonder echter zestig uur te mogen overschrijden, indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen.

Art. 6.De maximale dagelijkse arbeidstijd van de werknemers die vermeld zijn in artikel 12 van de voormelde wet van 14 december 2000 mag niet meer dan twaalf uur per periode van vierentwintig uur bedragen, indien de productionele of actualiteitsgebonden noodwendigheden dit vereisen en op voorwaarde dat gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de loop van de drie volgende maanden.

Art. 7.Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 juli 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbaren Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^