Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 juli 2003
gepubliceerd op 22 augustus 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 maart 1996 houdende oprichting en vereenvoudiging, in de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken, van de loopbaan van de graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling ervan en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009868
pub.
22/08/2003
prom.
11/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/11/2003009868/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 maart 1996 houdende oprichting en vereenvoudiging, in de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken, van de loopbaan van de graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling ervan en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 185, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970 en 17 februari 1997, op artikel 354, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 12 april 1999, en op artikel 380, gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997 en 13 april 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 maart 1996 houdende oprichting en vereenvoudiging, in de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken, van de loopbaan van de graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling ervan en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 april 1997, 4 december 2001 en 28 januari 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende het statuut van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 juli 1975, 12 april 1977, 20 november 1998 en 16 maart 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 mei 1970 betreffende het statuut van de griffiers der Rechterlijke Orde, van het personeel der griffies van hoven en rechtbanken en van het personeel der parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 oktober 1975, 8 december 1981, 22 oktober 1992, 20 november 1998 en 16 maart 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 maart 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 22 juni 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 juli 2001;

Gelet op het protocol nr. 225 houdende de besluiten van de onderhandelingen van Sectorcomité III - Justitie, op datum van 19 december 2001;

Gelet op het advies nr. 32.919/2 van de Raad van State, gegeven op 6 mei 2002;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Begroting en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het opschrift van het besluit van 19 maart 1996 houdende oprichting en vereenvoudiging, in de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken, van de loopbaan van de graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling ervan en tot vaststelling van de bezoldigingsregeling van het personeel van de griffies en parketten bij de hoven en rechtbanken en van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit houdende vereenvoudiging van de loopbaan en vaststelling van de bezoldigingsregeling van sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht bijstaan. »

Art. 2.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;2° § 4 wordt aangevuld met de volgende leden : « Voor de benoemingen tot de graden van industrieel ingenieur, van vertaler-revisor en van bibliotheekbeheerder, wint Onze Minister van Justitie, het advies in van, naar gelang van het geval, de hoofdgriffier van het gerecht of de hoofsecretaris van het parket waar de benoeming dient te geschieden.Deze zenden hun advies rechtstreeks over aan de minister en voegen er het advies van de korpschef van het desbetreffende gerecht of parket aan toe.

Voor de benoemingen tot de graden van gerechtelijk technisch assistent, van administratief agent en van arbeider, winnen Onze Minister van Justitie en, wat voor de administratieve agenten in de arbeidshoven en in de arbeidsrechtbanken betreft, Onze Minister bevoegd voor Arbeid, het advies in van, naar gelang van het geval, de hoofdgriffier van het gerecht of de hoofdsecretaris van het parket waar de benoeming dient te geschieden. Deze zenden hun advies rechtstreeks over aan de bevoegde minister.

De bepalingen van artikel 287bis, §§ 3 en 4, van het Gerechtelijk Wetboek, zijn van toepassing op de adviesprocedure bedoeld in het tweede en het derde lid. »

Art. 3.In artikel 2, § 1, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De administratief agent die ten minste twaalf jaar dienst heeft, wordt door Onze Minister van Justitie in de bevorderingsgraad van eerstaanwezend administratief agent benoemd, voor zover hij bij zijn beoordeling, bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen.» 2° in het derde en het vierde lid, worden de woorden "zulks op voordracht en op eensluidend advies van de instanties bedoeld, naar gelang van het geval, in de artikelen 181 of 184 van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "voorzover hij bij zijn beoordeling, bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding "zeer goed" heeft gekregen".

Art. 4.In de artikelen 3, 4, 5 en 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "aan het wervingsexamen" vervangen door de woorden "aan het vergelijkend wervingsexamen".

Art. 5.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 6.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 8.Al naar gelang zij hun functies uitoefenen bij een griffie of een parket, zijn respectievelijk de artikelen 330 en 330bis van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing op de titularissen van de bij dit besluit opgerichte graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist, alsook op de titularissen van de graad van autobestuurder-mecanicien. »

Art. 7.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "in een griffie of een parket";2° het tweede en het derde lid worden vervangen als volgt : « Tijdens dat jaar kan Onze Minister van Justitie aan het voorlopig uitgeoefende ambt van industrieel ingenieur, van vertaler-revisor of van bibliotheekbeheerder, een einde maken op advies van de korpschef van het desbetreffende gerecht of parket, dat aan de minister rechtstreeks wordt overgezonden door, naar gelang van het geval, de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris van het parket, die er het zijne aan toevoegt. Tijdens dat jaar kunnen Onze Minister van Justitie en, wat de administratieve agenten bij de griffie van de arbeidshoven en arbeidsrechtbanken betreft, Onze Minister bevoegd voor Arbeid, aan het voorlopig uitgeoefende ambt van gerechtelijk technisch assistent, van administratief agent of van arbeider, een einde maken op advies, naar gelang van het geval, van de hoofdgriffier of de hoofdsecretaris van het parket, die het rechtstreeks aan de bevoegde minister overzendt. »

Art. 8.In artikel 10, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "secretaris" vervangen door het woord "hoofdsecretaris".

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk Ibis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk Ibis . - Bepaling inzake eedaflegging

Artikel 10bis.De attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie leggen de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af in handen van de eerste voorzitter van dat Hof.

De vertalers bij de parketsecretariaten, de opstellers en de beambten bij de griffies en de parketsecretariaten alsook de titularissen van de bij dit besluit opgerichte graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist, leggen bij hun eerste benoeming deze eed af in handen, naar gelang van het geval, van de hoofdgriffier of van de hoofdsecretaris van het parket. »

Art. 10.Artikel 14, § 3, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 3. De eerstaanwezend vertaler met ten minste zes jaar graadanciënniteit kan, voorzover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 28 G krijgen. »

Art. 11.Artikel 15, § 3, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 3. De eerstaanwezend opsteller met ten minste twaalf jaar graadanciënniteit kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 22 A krijgen. »

Art. 12.Artikel 16, § 3, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 3. De eerstaanwezend beambte met ten minste twaalf jaar graadanciënniteit kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 30 H krijgen. »

Art. 13.Artikel 17, § 2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 2. De industrieel ingenieur met ten minste twaalf jaar dienst krijgt, voor zover hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 10 C. De dienstjaren in een griffie of een parket worden in aanmerking genomen. »

Art. 14.Artikel 18, § 2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 2. De vertaler-revisor met ten minste twaalf jaar dienst krijgt, voorzover hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 10 C. De dienstjaren in een griffie of een parket worden in aanmerking genomen. »

Art. 15.In artikel 19, van hetzelfde besluit, worden de §§ 2 en 3 vervangen als volgt : « § 2. De bibliotheekbeheerder met ten minste twaalf jaar dienst krijgt, voor zover hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 26 H. De dienstjaren in een griffie of een parket worden in aanmerking genomen. § 3. De bibliotheekbeheerder met ten minste achttien jaar graadanciënniteit kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 28 C krijgen. »

Art. 16.In artikel 20 van hetzelfde besluit, worden de §§ 2 en 3 vervangen als volgt : « § 2. De gerechtelijk technisch assistent met ten minste negen jaar graadanciënniteit kan, voorzover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 30 F krijgen. § 3. De gerechtelijk technisch assistent met ten minste twaalf jaar graadanciënniteit kan, voorzover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 30 H krijgen. »

Art. 17.Artikel 22, § 3, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « § 3. De geschoolde arbeider met ten minste zes jaar graadanciënniteit kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn en hij bij zijn beoordeling bedoeld in artikel 287ter van het Gerechtelijk Wetboek de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, de weddeschaal 42 E krijgen. »

Art. 18.In hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk IIbis . - Gezamenlijke bepaling voor de hoofdstukken I en II Artikel 22bis . § 1. Voor de toepassing van de artikelen 2, § 1, derde en vierde lid, 14, § 3, 15, § 3, 16, § 3, 19, § 3, 20, §§ 2 en 3, en 22, § 3, wordt, onder de personeelsleden wier anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald : 1° het personeelslid met de grootste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit;3° bij gelijke dienstanciënniteit, het oudste personeelslid. § 2. Voor het berekenen van de graadanciënniteit komen alleen in aanmerking de werkelijke diensten die het personeelslid heeft verricht als tijdelijk of vastbenoemde lid van het personeel van een griffie of een parket.

De in aanmerking komende diensten worden aangerekend vanaf de datum waarop het personeelslid is benoemd in de graden die door de toe te passen bepalingen in aanmerking worden genomen, of vanaf de datum waarop het personeelslid voor latere bevordering is gerangschikt ingevolge terugwerking van zijn benoeming in zulke graden. § 3. Voor de berekening van de dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke het personeelslid in enigerlei hoedanigheid heeft verricht in een griffie of een parket en als titularis van een ambt met volledige prestaties. § 4. Het personeelslid wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve toestand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering in zijn weddeschaal behoudt. § 5. De graad- en de dienstanciënniteit zijn gelijk aan de som van de volle kalendermaanden tijdens welke voor het berekenen ervan in aanmerking komende diensten zijn verricht.

Voor de toepassing van het eerste lid op de personeelsleden die gemachtigd zijn hun ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen : a) worden prestaties van 1 976 uren deeltijdse arbeid geteld voor twaalf volle kalendermaanden;b) worden prestaties van een twaalfde van 1 976 uren deeltijdse arbeid geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd;c) worden de werkelijke diensten die niet de eerste dag van de maand begonnen zijn of die vóór de laatste dag van de maand beëindigd zijn verwaarloosd.

Art. 19.In artikel 29, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 april 1997, worden de woorden "van 20 mei 1997" ingevoegd tussen de woorden "wet" en de woorden "tot schrapping".

Art. 20.In artikel 40 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden "van de wet" vervangen door de woorden "van de artikelen 2 en 12 van de wet van 20 mei 1997";2° in het tweede lid, worden de woorden "van 20 mei 1997" ingevoegd tussen de woorden "wet" en de woorden "tot schrapping".

Art. 21.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 betreffende het statuut van de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 juli 1975, 12 april 1977, 20 november 1998 en 16 maart 2001;2° het koninklijk besluit van 30 mei 1970 betreffende het statuut van de griffiers der Rechterlijke Orde, van het personeel der griffies van hoven en rechtbanken en van het personeel der parketten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 oktober 1975, 8 december 1981, 22 oktober 1992, 20 november 1998 en 16 maart 2001.

Art. 22.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 juli 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^