Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 oktober 2002
gepubliceerd op 18 oktober 2002

Koninklijk besluit tot organisatie van kynologenhulpverleningsteams

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2002000736
pub.
18/10/2002
prom.
11/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/11/2002000736/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit tot organisatie van kynologenhulpverleningsteams


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening voor te leggen aan Uwe Majesteit, strekt ertoe de kynologenhulpverleningsteams te organiseren, waarvan de hoofdopdracht voornamelijk bestaat uit het opsporen en redden van onder puin bedolven personen, naar aanleiding van een instorting, een ontploffing, een instorting van een gebouw, een aardbeving. Zij moeten interveniëren in België en in het buitenland.

Tijdens interventies in het buitenland en met name in 1999, bij de aardbevingen in Turkije, werden ware gebreken vastgesteld in het beheer en de coördinatie van de van honden vergezelde Belgische reddingsploegen.

Momenteel bestaan er, verspreid over verschillende brandweerdiensten en eenheden van de Civiele Bescherming, « hondenbrigades ». Hun organisatie beantwoordt niet aan de behoeften : hun opleiding is noch georganiseerd, noch officieel erkend; er bestaat geen enkele coördinatie tussen de verschillende teams; de overheden die een beroep zouden kunnen doen op hen, zijn vaak niet op de hoogte van hun bestaan en de 100-centra beschikken niet over instructies die hen de mogelijkheid bieden een beroep te doen op die teams.

De in dit besluit opgenomen bepalingen moeten deze gebreken oplossen door de kynologenhulpverleningsteams op te richten en te organiseren en ze operationeel en efficiënt te maken.

De Raad van State heeft enkele opmerkingen geformuleerd waarop hieronder geantwoord wordt.

Eerste opmerking Naast het opsporen van bedolven personen, bepaalt artikel 1, tweede lid, van het besluit, eveneens dat de kynologenhulpverleningsteams, op verzoek van de politiële of gerechtelijke overheden, belast kunnen worden met het opsporen van vermiste personen wier fysieke integriteit bedreigd zou kunnen zijn.

De Raad van State vraagt zich af of er een wettelijke basis bestaat die de Koning de mogelijkheid zou geven deze opdrachten toe te vertrouwen aan de openbare brandweerdiensten en aan de operationele eenheden van de Civiele Bescherming, in het kader van een gerechtelijke inlichting of een gerechtelijk onderzoek.

Ik kan niet akkoord gaan met deze opmerking omwille van de volgende reden.

De opsporing van vermiste personen maakt deel uit van de algemene hulpopdracht aan personen, aangezien de civiele bescherming, zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 31 december 1963, alle civiele maatregelen en middelen omvat die moeten dienen om de bescherming en het voortbestaan van de bevolking te verzekeren.

Zowel de Civiele Bescherming als de openbare brandweerdiensten werken trouwens bij verschillende gelegenheden samen met de politiediensten.

Dit is onder andere het geval bij verkeersongevallen, stakingen in de gevangenissen of belangrijke sportmanifestaties. Dit was ook het geval bij de verdwijning van Julie en Melissa.

De Raad van State geeft aan deze opdracht een draagwijdte die ze niet heeft. In al deze gevallen handelt elke dienst immers enkel in het kader van zijn bevoegdheden. De niet-politionele hulpdiensten dragen niet bij tot het opsporen van de inbreuken, maar bieden louter een logistieke ondersteuning met de gepaste middelen bij operaties van opsporing van vermiste personen.

Bijgevolg wordt er voorgesteld de wet van 31 december 1963 niet te wijzigen.

Tweede opmerking De Raad van State merkt op dat de deelname van een personeelslid van de brandweerdiensten of van de Civiele Bescherming aan één van de kynologenhulpverleningsteams gevolgen zal hebben voor de organisatie van de dienst waartoe het behoort. Hij suggereert dit type opdracht op te nemen in de koninklijke besluiten van 11 maart 1954 houdende statuut van het korps burgerlijke bescherming en van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand.

Ik kan niet akkoord gaan met deze opmerking omwille van de volgende redenen.

Er dient opgemerkt te worden dat leden van de niet-politionele hulpdiensten reeds vandaag deelnemen aan dit soort opdrachten, zonder dat de diensten waartoe zij behoren, ontregeld worden. Deze teams bestaan in de meeste gevallen immers uit vrijwillig personeel. Zij interveniëren slechts en zullen slechts interveniëren op een punctuele manier en voor een beperkte duur.

Bovendien bepaalt artikel 33 van het besluit dat de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken, de procedure voor het inzetten van de kynologenhulpverleningsteams zal vastleggen. Hierbij zal hij instaan voor de formalisering van de maatregelen die momenteel van kracht zijn en die er juist toe strekken de diensten waaruit de hondengeleiders komen, niet te ontregelen.

Er dient in ieder geval opgemerkt te worden dat de bovenvermelde besluiten geen enkele bepaling bevatten betreffende de opdrachten van zowel het vrijwillige als het beroepspersoneel van de Civiele Bescherming. Bijgevolg is er geen reden om enkel de te vervullen opdracht door de kynologenhulpverleningsteams in deze reglementeringen op te nemen.

Derde opmerking De artikelen 4 tot 14 van dit besluit leggen de bepalingen vast betreffende de opleiding en het getuigschrift van de hulphondengeleider.

De Raad van State merkt op dat de opleiding van de kandidaten-hondengeleiders niet wordt opgenomen in het koninklijk besluit van 4 oktober 1985 betreffende de provinciale opleidingscentra voor de brandweer en dat ze erin zou moeten worden vermeld.

Ik kan niet akkoord gaan met deze opmerking omwille van de volgende reden.

De Raad van State heeft het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer uit het oog verloren, waarbij in artikel 1 de verschillende opleidingen die de provinciale centra zouden kunnen organiseren, worden opgesomd. Hieronder valt elke bijzondere opleiding die georganiseerd wordt op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken. A fortiori mag Uwe majesteit dit soort opleiding eveneens organiseren.

Om een vormenparallellisme te garanderen, stelt het besluit voortaan dat de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken de opleiding zal organiseren. Hij zal bijgevolg de bevoegde organismen aanwijzen om de opleiding van de kynologenhulpverleningsteams en de instructeurs in de kynologenhulpverlening te verzekeren. De artikelen 2, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 17, 21, 22, 23, 37 en 39 van het ontwerp worden aangepast om met deze wijziging rekening te houden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister, A. DUQUESNE

ADVIES 33.721/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 24 juni 2002 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot organisatie van kynologenhulpverleningsteams », heeft op 19 augustus 2002 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Bij het ontwerp van koninklijk besluit worden hulpteams met honden opgericht die hun medewerking zullen verlenen, enerzijds in het kader van het opsporen en redden van bedolven personen, en anderzijds in het raam van het opsporen van vermiste personen op verzoek van politiële en gerechtelijke autoriteiten.Die teams zullen bestaan uit hondengeleiders en een hond, die beide een voorafgaande opleiding hebben genoten.

Volgens artikel 3 van het ontwerp maakt de hondengeleider deel uit van een openbare brandweerdienst, van een operationele eenheid van de Civiele Bescherming of van geen van beide diensten, maar in dat geval moet hij met het Ministerie van Binnenlandse Zaken een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan hij in die hoedanigheid kan optreden.

Bij het ontwerp wordt voorts de functie ingesteld van coördinator van hulpoperaties met honden, welke coördinator krachtens artikel 30 belast is met het leiden van de hulpteams met honden tijdens interventies en het technisch adviseren van de chef van de hulpoperaties die aanwezig is op de plaats van de interventie. Die coördinator behoort tot een openbare brandweerdienst of tot een operationele eenheid van de Civiele Bescherming (artikel 31, 2°, van het ontwerp).

Die hulpteams zullen dus op verzoek van de politiële of gerechtelijke autoriteiten ingeschakeld kunnen worden bij het opsporen van vermiste personen. Aangezien die interventies plaatsvinden in het kader van een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek, rijzen vragen in verband met de rechtsgrond op basis waarvan de Koning die nieuwe taken aan de openbare brandweerdiensten en de operationele eenheden van de Civiele Bescherming zou kunnen opdragen.

In de aanhef van het ontworpen besluit wordt verwezen naar artikel 2 van de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming, welk artikel onder meer de volgende bepalingen bevat : « De koning stelt de inzake civiele bescherming te nemen maatregelen vast.

Hij kan namelijk een programma van maatregelen tot civiele bescherming opmaken dat moet worden toegepast door iedere inwoner, door de (door) Hem aangewezen openbare diensten en door ieder privaat of openbaar lichaam of instelling van openbaar nut. » In artikel 1 van diezelfde wet wordt de civiele bescherming gedefinieerd als : « alle civiele maatregelen en middelen die moeten dienen om de bescherming en het voorbestaan van de bevolking te verzekeren, en om 's lands pratrimonium te vrijwaren in geval van gewapend conflict. Zij heeft ook tot doel bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen, te allen tijde personen bij te staan en goederen te beschermen. » In het licht van die definitie laat het zich niet aanzien dat de Civiele Bescherming krachtens de wet taken op zich kan nemen die verband houden met enquêtes gevoerd door het gerecht of de politie.

Dezelfde redenering gaat op voor de openbare brandweerdiensten.

Zoals de gemachtigde van de minister heeft uitgelegd, beschikte de rijkswacht tot voor kort over een hondenbrigade, die ermee belast was in het kader van politie-enquêtes vermiste personen op te sporen.

Sedert de hervorming van de politiediensten beschikt die hondenbrigade evenwel niet meer over voldoende personeel om die taken uit te voeren.

In feite zijn er binnen bepaalde operationele eenheden van de Civiele Bescherming en van de brandweerdiensten hondengeleiders die bereid gevonden zijn hun medewerking te verlenen aan de politiediensten, hoewel die interventies bij geen enkele wet- of verordeningstekst geregeld zijn.

Vanuit het oogpunt van de bestaande rechtsordening kan dit ontwerp van koninklijk besluit niet volstaan als rechtsgrond voor die interventies. De voormelde wet van 31 december 1963 dient te worden gewijzigd teneinde de nieuwe taken van de Civiele Bescherming en van de brandweerdiensten te specificeren.

In afwachting van die wetswijziging moet het ontwerpbesluit bijgevolg grondig worden herzien wat dit punt betreft en mag daarin alleen geregeld worden hoe hulpteams met honden taken kunnen uitvoeren naar aanleiding van het redden van bedolven personen. 2. In het ontwerp wordt evenmin ingegaan op de integratie van die hulpteams met honden in de openbare brandweerdiensten of de operationele eenheden van de Civiele Bescherming. De aanwezigheid van die teams zal onvermijdelijk gevolgen hebben voor de interne organisatie van die diensten, inzonderheid wat de beschikbaarheid betreft, bijvoorbeeld wanneer een brandweerman eveneens hondengeleider is.

De afdeling wetgeving ziet niet in waarom de oprichting van die hulpteams niet blijkt uit enerzijds, het koninklijk besluit van 11 maart 1954 houdende statuut van het korps burgerlijke bescherming en, anderzijds, het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening in geval van brand, aangezien die hulpteams met honden niet over een eigen structuur zullen beschikken.

De gemachtigde van de minister heeft beaamd dat de voormelde koninklijk besluiten gewijzigd moeten worden opdat duidelijk gespecificeerd wordt dat brandweerdiensten en operationele eenheden van de Civiele Bescherming eveneens soortgelijke taken op zich nemen. 3. De provinciale opleidingscentra van de brandweer worden belast met de theoretische en praktische opleiding van kandidaat-hondengeleiders en kandidaat-instructeurs in hulpverlening met honden. Die provinciale centra zijn geregeld bij een koninklijk besluit van 4 oktober 1985, dat inzonderheid bepaalt wat hun taken zijn met het oog op hun erkenning en welke regels gelden voor de toekenning van subsidies aan die centra.

Bij het ontworpen besluit wordt in het voormelde koninklijk besluit van 4 oktober 1985 geen enkele wijziging aangebracht, hoewel in die centra een nieuwe opleiding zal worden verstrekt.

Uit de uitleg van de gemachtigde van de minister blijkt dat het wenselijk zou zijn het voormelde koninklijk besluit van 4 oktober 1985 aan te passen opdat gespecificeerd wordt dat de voormelde centra ertoe gehouden zijn die nieuwe opleidingen te verstrekken, inzonderheid met het oog op de toekenning van hun erkenning.

Het ontworpen besluit moet worden aangepast opdat met deze opmerkingen rekening wordt gehouden.

Te dezer gelegenheid zou zowel de Nederlandse als de Franse tekst van het ontwerp verbeterd moeten worden.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, voorzitter van de Raad van State;

P. Hanse en P. Vandernoot, Staatsraden;

F. Delpérée, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, G. Gigot.

De voorzitter, R. Andersen.

11 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit tot organisatie van kynologenhulpverleningsteams ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 27 november 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting gegeven op 29 januari 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken gegeven op 28 januari 2002;

Gelet op het protocol nr 131/2 van 29 april 2002 van het gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 januari 2002, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I De oprichting van de kynologenhulpverleningsteams

Artikel 1.Er worden kynologenhulpverleningsteams opgericht die belast zijn met : 1° het opsporen en het redden van bedolven personen;2° het opsporen, op verzoek van de politiële of gerechtelijke overheden, van vermiste personen wier fysieke integriteit bedreigd zou kunnen zijn.

Art. 2.§ 1. Elk kynologenhulpverleningsteam bestaat uit een hondengeleider en een hond. § 2. Elke hondengeleider van de kynologenhulpverleningsteams moet de volgende verplichtingen vervullen : 1° houder zijn van een getuigschrift van hulphondengeleider afgeleverd in toepassing van dit besluit;2° titularis zijn van een accrediteringskaart van kynologenhulpverleningsteam afgeleverd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken;3° voldoen aan de medische vereisten die bepaald zijn door een erkend organisme inzake arbeidsgeneeskunde.

Art. 3.De hondengeleiders maken deel uit van ofwel een openbare brandweerdienst, ofwel een operationele eenheid van de Civiele Bescherming.

Er kan beroep worden gedaan op hondengeleiders die geen deel uitmaken van één van de openbare diensten bedoeld in het eerste lid, voor zover zij met het Ministerie van Binnenlandse Zaken - Algemene Directie van de Civiele Bescherming de overeenkomst hebben afgesloten voorzien in artikel 34, § 2, van het huidige besluit. HOOFDSTUK II De opleiding en hetgetuigschrift van hulphondengeleider

Art. 4.§ 1. Om de opdracht van het opsporen en redden van bedolven personen uit te voeren, moet de hondengeleider titularis zijn van het getuigschrift van hulphondengeleider in de specialiteit « reddingshond ».

Om de opdracht van het opsporen van vermiste personen uit te voeren, moet de hondengeleider, afhankelijk van de specificiteit van de opdracht, titularis zijn van het getuigschrift van hulphondengeleider in de specialiteit « vlakterevierenhond » of in de specialiteit « speurhond op menselijke geur ». § 2. De Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken wijst het bevoegde organisme aan om de opleiding van hulphondengeleider te verzekeren. Afdeling 1. - De opleiding van hulphondengeleider

Onderafdeling 1. - De toegangsvoorwaarden tot de opleiding A. De toelatingsvoorwaarden voor de kandidaat-hondengeleider.

Art. 5.§ 1. De toelatingsvoorwaarden voor de kandidaat-hondengeleider zijn de volgende : 1° zijn hoofdverblijfplaats in België hebben;2° minimum 21 jaar oud zijn;3° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen dat maximum 3 maanden oud is;4° voldoen aan een medisch onderzoek dat uitgevoerd wordt door een erkende instelling inzake arbeidsgeneeskunde;5° titularis zijn van het rijbewijs van categorie B;6° een getuigschrift voorleggen dat de vaccinatie in orde is, dat uitgereikt wordt door een erkend organisme inzake arbeidsgeneeskunde en overeenkomstig de vereisten die door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken, vastgesteld zijn;7° een hond onderdak kunnen verschaffen onder de voorwaarden bepaald door de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren. § 2. De in § 1 bedoelde voorwaarden moeten vervuld zijn op de datum waarop de kandidaat-hondengeleider zijn kandidatuur indient.

De kandidaat-hondengeleider dient zijn kandidatuur in bij het bevoegde organisme bedoeld in artikel 4, § 2, dat nagaat of de kandidaat voldoet aan de in § 1 bedoelde voorwaarden.

Een kopie van het inschrijvingsdossier van elke kandidaat-hondengeleider wordt bezorgd aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken - Algemene Directie van de Civiele Bescherming.

B. De toelatingsvoorwaarden voor de hond.

Art. 6.§ 1. De hond waarmee de kandidaat-hondengeleider de opleiding denkt te volgen, moet voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° maximum 5 jaar oud zijn bij de indiening van de kandidatuur door de kandidaat-hondengeleider;2° niet het voorwerp uitmaken van een wettelijk verbod op het houden ervan;3° het voorwerp uitmaken van een getuigschrift van de dierenarts dat de hond in goede gezondheid is.Dit getuigschrift is niet ouder dan drie maanden; 4° het voorwerp uitmaken van een getuigschrift dat de vaccinatie in orde is, uitgereikt door een dierenarts, en conform de vereisten bepaald door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken;5° in orde zijn met de identificatie, overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 november 1994 dat de identificatie van honden verplicht maakt;6° het voorwerp uitmaken van een getuigschrift, uitgereikt door een universiteitsfaculteit voor dierengeneeskunde, waarin vastgesteld wordt dat de hond geen dysplasie D en E heeft;7° slagen voor een voorafgaande test. § 2. De controle van de naleving van die voorwaarden wordt uitgevoerd door het bevoegde organisme bedoeld in artikel 4, § 2. § 3. De voorwaarden bedoeld in § 1, 1° tot 6°, zijn vervuld op de datum van de indiening van de kandidatuur door de kandidaat-hondengeleider. § 4. De voorwaarde bedoeld in § 1, 7°, is vervuld binnen de zes maanden die volgen op de datum van indiening van de kandidatuur door de kandidaat-hondengeleider. Zoniet wordt de kandidaat-hondengeleider uitgesloten van de opleiding.

Art. 7.De voorafgaande test bedoeld in artikel 6, § 1, 7°, wordt georganiseerd door het bevoegde organisme bedoeld in artikel 4, § 2.

Hij heeft tot doel, tijdens een eenmalig parcours, de sociabiliteit van de hond, zijn gehoorzaamheid, zijn behendigheid en zijn vermogen tot aanwijzing te evalueren.

De inhoud van die test wordt bepaald door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken.

Onderafdeling 2. - De organisatie van de opleiding

Art. 8.De opleiding van hulphondengeleider omvat een theoretische opleiding en een praktische opleiding.

Art. 9.De Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken bepaalt de inhoud en de duur van de opleiding.

Art. 10.De kandidaat-hondengeleider die bewijst een gelijkwaardige theoretische opleiding gevolgd te hebben als die welke gegeven wordt in toepassing van dit besluit, kan een vrijstelling voor de hele of gedeeltelijke theoretische opleiding krijgen, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten die bepaald zijn door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken.

Onderafdeling 3. - De examensessie

Art. 11.Iedere theoretische en praktische cursus die wordt gegeven in het kader van de opleiding bedoeld in artikel 8, wordt afgesloten met een examen.

De examensessie voor het behalen van een brevet van hulphondengeleider wordt eenmaal per jaar georganiseerd.

De examensessie is uitsluitend toegankelijk voor de kandidaten die de in artikel 8 bedoelde opleiding gevolgd hebben.

Art. 12.De Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken stelt de minimumcijfers vast die vereist zijn voor het verkrijgen van het getuigschrift.

Art. 13.De kandidaat die voor de hele of gedeeltelijke in artikel 10 bedoelde theoretische opleiding vrijgesteld is, wordt ervan vrijgesteld het of de examens die betrekking hebben op de vakken waarvoor de vrijstelling verkregen werd, af te leggen. Afdeling 2. - Het getuigschrift van hulphondengeleider

Art. 14.Het getuigschrift van hulphondengeleider is uitsluitend geldig voor het kynologenhulpverleningsteam dat geslaagd is voor de examensessie.

Als de hondengeleider een andere hond neemt, volgt hij met die hond de in artikel 8 bedoelde praktische opleiding om opnieuw het getuigschrift van hulphondengeleider te behalen.

De houder van een getuigschrift van hulphondengeleider mag het uitsluitend gebruiken in het kader van de kynologenhulpverleningsteams die door dit besluit georganiseerd worden. HOOFDSTUK III. - De accrediteringskaart en de permanente opleiding

Art. 15.Er wordt een accrediteringskaart uitgereikt aan de houder van een getuigschrift van hulphondengeleider volgens de modaliteiten die bepaald zijn door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken.

Art. 16.De accrediteringskaart waarvan de hondengeleider houder is, is uitsluitend geldig voor het kynologenhulpverleningsteam dat hij vormt met zijn hond.

Art. 17.Elk kynologenhulpverleningsteam volgt een permanente opleiding gegeven door het bevoegde organisme bedoeld in artikel 4, § 2.

Art. 18.De inhoud en de duur van de permanente opleiding worden bepaald door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken.

Bij afwezigheid of slechte prestaties tijdens de cursussen en oefeningen die gegeven worden in het kader van de permanente opleiding, kan de in artikel 15 bedoelde accrediteringskaart tijdelijk of definitief ingetrokken worden, volgens de modaliteiten bepaald door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken. HOOFDSTUK IV. - De instructeurs in de kynologenhulpverlening

Art. 19.De praktische opleiding bedoeld in artikel 8 mag uitsluitend gegeven worden door personen die houder zijn van het getuigschrift van instructeur in de kynologenhulpverlening. Afdeling 1. - De toelatingsvoorwaarden tot de opleiding van

instructeur.

Art. 20.De toelatingsvoorwaarden tot de opleiding van instructeur zijn de volgende : 1° houder zijn van een getuigschrift van hulphondengeleider;2° sedert ten minste twee jaar ononderbroken in het bezit zijn van de accrediteringskaart;3° behoren tot één van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid. Afdeling 2. - De organisatie van de

opleiding van instructeur

Art. 21.De opleiding van instructeur omvat een theoretische opleiding en een praktische opleiding.

Art. 22.De Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken wijst het bevoegde organisme aan om de opleiding van instructeur in de kynologenhulpverlening te verzekeren.

Hij bepaalt de inhoud en de duur van de opleiding van instructeur. Afdeling 3. - Het getuigschrift van instructeur

Art. 23.Het getuigschrift van instructeur in de kynologenhulpverlening wordt uitgereikt na afloop van een examensessie.

Art. 24.De Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken stelt de minimumcijfers vast die vereist zijn voor het verkrijgen van het getuigschrift.

Art. 25.De houder van een getuigschrift van instructeur in de kynologenhulpverlening mag het uitsluitend gebruiken in het kader van de kynologenhulpverleningsteams die door dit besluit georganiseerd worden.

Art. 26.Het getuigschrift van instructeur heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

Het kan hernieuwd worden voor een periode van vijf jaar op voorwaarde dat er wordt deelgenomen aan een seminarie waarvan de modaliteiten bepaald worden door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken. HOOFDSTUK V. - De kledij en de kentekens

Art. 27.Elk lid van een kynologenhulpverleningsteam wordt uitgerust met specifieke kledij en kentekens die bepaald worden door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken.

Art. 28.De kledij, de kentekens en de persoonlijke voorwerpen die onontbeerlijk zijn voor de uitvoering van de kynologenhulpverleningsopdrachten, die beschadigd of abnormaal bevuild worden tijdens en door een interventie, worden hersteld of vervangen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Art. 29.De kledij en de kentekens mogen uitsluitend tijdens de interventies van de kynologenhulpverleningsteams gedragen worden, of ter gelegenheid van beroepsvergaderingen of officiële plechtigheden. HOOFDSTUK VI. - De coördinatie en het inzetten van de kynologenhulpverleningsteams Afdeling 1. - De coördinator van de kynologenhulpverleningsoperaties

Art. 30.De coördinator van de kynologenhulpverleningsoperaties staat in voor : 1° het leiden van de kynologenhulpverleningsteams tijdens een interventie;2° het technisch adviseren van de chef van de hulpverleningsoperaties die aanwezig is op de plaats van de interventie;3° het opstellen, na elke interventie, van een uitvoerig verslag dat bij het verslag gevoegd wordt dat opgesteld is door de chef van de operaties.

Art. 31.De toelatingsvoorwaarden tot de functie van coördinator van de kynologenhulpverleningsoperaties zijn de volgende : 1° houder zijn van het getuigschrift van instructeur in de kynologenhulpverlening;2° behoren tot één van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid;3° slagen voor een examen dat betrekking heeft op de bekwaamheid van de kandidaat om kynologenhulpverleningsteams te beheren op het terrein.

Art. 32.De coördinators van de kynologenhulpverleningsoperaties worden aangewezen, op voordracht van het technisch comité bedoeld in artikel 35, door de Directeur-generaal van de Civiele Bescherming of zijn afgevaardigde, volgens de modaliteiten die bepaald worden door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken.

Het in artikel 31, 3°, bedoelde examen wordt georganiseerd door het technisch comité bedoeld in artikel 35 volgens de modaliteiten die bepaald worden door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken. Afdeling 2. - Het inzetten van de kynologenhulpverleningsteams

Art. 33.§ 1. De aanvraag voor het inzetten van de kynologenhulpverleningsteams wordt door de leider van de operaties gericht aan het centrum van het eenvormig oproepstelsel dat territoriaal bevoegd is. § 2. De procedure voor het inzetten van de kynologenhulpverleningsteams wordt bepaald door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken. HOOFDSTUK VII. - Het statuut en de vergoeding van de hondengeleiders en de coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties

Art. 34.§ 1. Bij de uitoefening van hun kynologenhulpverleningsopdrachten, behouden de hondengeleiders die behoren tot een overheidsdienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, en de coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties het statuut van hun oorspronkelijke dienst. § 2. Er wordt een overeenkomst afgesloten door het Ministerie van Binnenlandse Zaken - Algemene Directie van de Civiele Bescherming, met de hondengeleiders die niet in artikel 3, eerste lid, bedoeld zijn. § 3. Er wordt een overeenkomst gesloten door het Ministerie van Binnenlandse Zaken - Algemene Directie van de Civiele Bescherming, met elke overheid waarvan een openbare brandweerdienst afhangt die hondengeleiders of coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties binnen zijn leden telt. § 4. De overeenkomsten bedoeld in §§ 2 en 3 regelen, onder andere, de oproepmodaliteiten, de verzekeringsvoorwaarden van de hondengeleiders en de coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties en de vergoeding die zij krijgen voor de interventies.

De vergoeding per uur mag echter niet hoger zijn dan 1/1850e van het rekenkundig gemiddelde tussen het minimum en het maximum van de speciale weddeschaal 30/S1 waarin voorzien is voor de operationeel agent van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De vergoeding is verbonden aan de spilindex 138, 01. HOOFDSTUK VIII. - Het technisch comité

Art. 35.Er wordt een technisch comité opgericht, dat als taak heeft hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde, een advies uit te brengen over iedere technische of operationele kwestie.

Art. 36.§ 1. Het technisch comité bestaat uit : 1° een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de Algemene Directie van de Civiele Bescherming die aangewezen zijn door de Directeur-generaal van de Civiele Bescherming of zijn afgevaardigde;2° een vertegenwoordiger van de Koninklijke Belgische Brandweerfederatie en een vertegenwoordiger van de Fédération Royale des Corps de Sapeurs Pompiers de Belgique, die aangewezen zijn door hun voorzitter;3° een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de kynologenhulpverleningsteams die niet behoren tot één van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde openbare hulpdiensten, aangewezen door de Directeur-generaal van de Civiele Bescherming of zijn afgevaardigde. § 2. Het technisch comité kan de deskundigen waarvan het het advies wenst te kennen, raadplegen, oproepen voor zijn vergaderingen of zelfs betrekken bij zijn werkzaamheden.

De leden van het technisch comité oefenen hun mandaat gratis uit voor een hernieuwbare periode van drie jaar.

Binnen de drie maanden na zijn installatie, stelt het technisch comité zijn huishoudelijk reglement op en kiest het zijn voorzitter onder zijn leden.

Art. 37.Het technisch comité, in samenwerking met het bevoegde organisme bedoeld in artikel 4, § 2, stelt de lijst op, en werkt deze bij, van de kynologenhulpverleningsteams en van de coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties die beschikbaar zijn om op interventie te vertrekken.

Het comité bezorgt deze lijst aan de centra van het eenvormig oproepstelsel en aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken - Algemene Directie van de Civiele Bescherming. HOOFDSTUK IX. - De overgangsmaatregelen

Art. 38.§ 1. Er kan door het Ministerie van Binnenlandse Zaken een voorlopige accrediteringskaart uitgereikt worden aan de personen die deel uitmaken van een van de openbare diensten die bedoeld worden in artikel 3, eerste lid, die geen houder zijn van een getuigschrift van hulphondengeleider, voor zover zij een relevante ervaring inzake kynologenhulpverlening aantonen en zij voldoen aan de toelatingsvoorwaarden bedoeld in artikel 5, § 1, 1° tot 7°. De voorlopige accrediteringsvoorwaarden van de honden zijn die welke bedoeld zijn in artikel 6, § 1, 2° tot 6°.

De naam van de kandidaten voor de voorlopige accreditering wordt meegedeeld aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken : 1° door de voorzitters van de Koninklijke Belgische Brandweerfederatie en de Fédération royale des Corps de Sapeurs Pompiers de Belgique, voor de leden van de brandweerdiensten;2° door de leidende ambtenaren van de operationele eenheden, voor de leden van de Civiele Bescherming. § 2. De houders van de voorlopige accrediteringskaart moeten zich inschrijven voor de eerste examensessie bedoeld in artikel 11, die georganiseerd wordt na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 3. De geldigheid van de accrediteringskaart die uitgereikt wordt met toepassing van § 1, verstrijkt op de dag van de deliberatie van de examencommissie na afloop van de eerste examensessie.

Art. 39.§ 1. In afwijking van artikel 19, kunnen de praktische lessen van de eerste opleidingssessie, bedoeld in artikel 8, gegeven worden door leden van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde overheidsdiensten.

Zij kunnen aangewezen worden als tijdelijke instructeurs door het technisch comité bedoeld in artikel 41, voor zover zij voldoen aan de in artikel 5, § 1, 1° tot 7° bedoelde toelatingsvoorwaarden en een pertinente ervaring aantonen inzake kynologenhulpverlening. § 2. De tijdelijke instructeurs moeten een actualiseringsseminarie over de kynologenhulpverleningstechnieken volgen, dat georganiseerd wordt door het in artikel 41 bedoelde technisch comité, en waarvan de modaliteiten vastgesteld zijn door de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken. § 3. De leden van het technisch comité kunnen geen tijdelijk instructeur zijn. § 4. Het in artikel 23 bedoelde getuigschrift van instructeur wordt uitgereikt aan de laureaten van het in § 2 bedoelde seminarie, op aanvraag van het technisch comité.

Art. 40.De door het in artikel 41 bedoelde technisch comité aangewezen tijdelijke instructeurs kunnen door de Directeur-generaal van de Civiele Bescherming of zijn afgevaardigde aangewezen worden als tijdelijke coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties.

De laureaten van het in artikel 39, § 2 bedoelde seminarie en van het in artikel 31, 3° bedoelde examen, kunnen door de Directeur-generaal van de Civiele Bescherming of zijn afgevaardigde aangewezen worden als coördinatoren van de kynologenhulpverleningsoperaties.

Art. 41.Voor de uitvoering van de in de artikelen 39 en 40 bedoelde maatregelen, bestaat het technisch comité, bedoeld in artikel 35, enkel uit de in artikel 36, § 1, 1° en 2°, bedoelde leden. HOOFDSTUK IX. - Uitvoeringsbepaling

Art. 42.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 oktober 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^